Vastgesteld 9 januari 2009
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 9 december 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 9 juli 2008 over de uitvoering van het programma Versterking Opsporing en Vervolging (31 200 VI, nr. 180).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Nava
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. Ik heb een aantal punten dat ik in het kader van dit overleg over de voortgang van het project Versterking Opsporing en Vervolging naar voren zou willen brengen. Het gaat vandaag om een tussenrapportage, die overigens wel belangrijk is. De aanleiding voor dit programma was de Schiedammer parkmoord en de grote begrijpelijke ophef erom heen.
Het is van het grootste belang om in de loop van het proces de vinger aan de pols te blijven houden. Als vaste commissie hebben wij een bezoek gebracht aan de politie in Rotterdam, waar wij hebben gezien hoe alles rondom dit vernieuwingsprogramma wordt geïmplementeerd. Ik heb zelf met officieren van justitie gesproken. Als ik het beeld op mij laat inwerken, is het een proces dat veel inspanning kost, maar dat wel met veel overtuiging door de organisatie wordt gedragen. Er komen veel veranderingen uit voort. Het is buitengewoon belangrijk en ook hoopgevend dat van boven tot beneden in de organisatie wordt geprobeerd om in de opsporing daadwerkelijk een kwaliteitsslag te maken, zowel inhoudelijk als in een verandering van cultuur. Het is wat mij betreft nu niet aan de orde om het versterkingsprogramma tot in detail te gaan bespreken, maar ik wil wel een aantal vragen stellen.
De eerste vraag betreft een opmerking die wij ook uit de praktijk hebben ontvangen. Er wordt zoals ik al zei, heel veel gevraagd van de mensen om samen te werken en om tegenspraak te leveren bij het programma. Hoe wordt er organisatorisch voor gezorgd dat mensen weten wat zij moeten doen bij tegenspraak? Tegenspraak is het centrale woord. Dat vind ik zowel bij de recherche als het Openbaar Ministerie. In de praktijk blijkt dat een ingewikkelde klus te zijn, want wat mag er worden gevraagd? Het is van belang om dat zoveel mogelijk eenvormig aan te geven. Wat wordt er verwacht van een partij die de andere partij ondersteunt bij een groot onderzoek?
Mijn tweede vraag gaat over de Teams Grootschalige Opsporing (TGO) die nu worden opgezet. Dat is heel verstandig, maar het is de vraag wanneer ervoor wordt gekozen om een TGO op te zetten. Is dat voldoende duidelijk in de verschillende sectoren en in het land? Wanneer wordt gekozen om een dergelijk TGO op te zetten? Het heeft nogal wat consequenties voor de rest van de opsporing.
Mijn derde vraag ligt in het verlengde van de afspraken die wij in het regeerakkoord hebben gemaakt over de aanstelling van vijfhonderd extra forensische assistenten. Deze kunnen in dit proces ook een belangrijke rol spelen, omdat het de kwaliteit van de opsporing verbetert. Hoe gaat het daarmee? Hoe gaat het met de toestroom van deze assistenten, die over een periode van vier jaar aan de diensten zouden worden toegevoegd?
Er wordt in het kader van de voortgang van het versterkingsprogramma ook gesproken over de pilot advocaat bij politieverhoor. Wat is de interpretatie van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg over de vraag of een advocaat bij het eerste verhoor aanwezig moet zijn? Het Nederlandse proces kent een andere vorm van verhoor dan het Angelsaksische, waar het veel meer een onderhandelingsproces is. In Nederland gaat het vooral om waarheidsvinding. In Rotterdam zagen wij veel ruimte voor audiovisuele registratie, die zeer zorgvuldig is en ook de mogelijkheid biedt om later in de rechtszaal de zaak nog eens goed na te kijken. Ik blijf mij daarom afvragen of de aanwezigheid van een advocaat wel vereist is. Wij wachten de pilot af en zullen deze dan beoordelen. Hoe staat het met deze pilot en wanneer zien wij het resultaat? Dit kunnen wij dan eventueel bespreken.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. Versterking Opsporing en Vervolging is een ambitieus programma met een reeks van voorstellen en maatregelen. Men is bezig, deze te implementeren of er zijn er al een aantal geïmplementeerd. Voor onze fractie is de vraag, juist omdat het gaat over een groot aantal maatregelen en plannen, hoe iemand de samenhang in de gaten houdt. Hoe wordt voorkomen dat her en der maatregelen worden bedacht en ingevoerd, zonder dat iemand de samenhang ziet en weet in welke fase het proces zich bevindt? De minister zal het met mij eens zijn dat het belangrijk is dat er een stevige basis is, juist als voorwaarde om op onderdelen verder te kunnen gaan. Wie is hier nu uiteindelijk degene die de kar trekt en wie houdt dit in de gaten?
Over het verhoor van verdachten, kwetsbare slachtoffers en kwetsbare getuigen vraag ik wat de uitspraak van de Grote Kamer van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg van 27 november 2008 betekent. Het Hof zegt dat een advocaat, en dan citeer ik: «als regel toegang moet krijgen vanaf het eerste politieverhoor», afgezien van dwingende redenen in het individuele geval die kennelijk een afwijking zouden rechtvaardigen. Maar zelfs dan mag het verhoor zonder advocaat geen onbillijke uitwerking hebben voor de rechten van de verdachte. De gevolgen die het hof verbindt aan het verhoor zonder aanwezigheid van een advocaat, zijn ernstig. Het Hof spreekt van fatale beschadiging van de rechten van de verdediging, wanneer zonder een advocaat belastende verklaringen worden verkregen in de politieverhoren.
De uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens roept bij mijn fractie een aantal vragen op. Wat is de reactie van de minister op dit arrest? Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor in Nederland lopende strafzaken? Betekent dit dat voor alle zaken waar geen advocaat bij de verhoren aanwezig is geweest, in feite de uitspraken met terugwerkende kracht onderuit worden gehaald? Wat betekent het arrest voor de praktijk van de politieverhoren, nu en in de toekomst? Graag een reactie van de minister.
Ik heb met een collega een aantal keren schriftelijke vragen gesteld over het verhoor van kwetsbare verdachten en slachtoffers. De minister zegt in de brief van 9 juli 2008 dat een aantal maatregelen wordt getroffen om er in de toekomst voor te zorgen dat deze verhoren op de juiste wijze verlopen. Het gaat om de inschatting van de vraag of men wel of niet een speciale patiënt kan verhoren. Zo nodig kan de assistentie van een deskundige bij die verhoren worden ingeroepen. In de daarna door mij schriftelijk gestelde Kamervragen heeft de minister in zijn antwoorden een afwijkend standpunt ingenomen. Ik krijg de indruk dat het eigenlijk blijft bij het vergroten van de kennis en kunde van de politiemensen die de verhoren zouden moeten gaan doen. In dat opzicht spreekt de minister dus van de aanwijzing die uitgesteld en dus niet ingevoerd is. Nog voor het kerstreces zou de Kamer hierover nader uitsluitsel krijgen. Hoe staat het er nu voor? Zijn het de maatregelen die in de brief worden aangekondigd of is het zo dat de minister nog steeds praat over het voorstel van het College van procureurs-generaal om in ieder geval de politie beter uit te rusten voor dat soort verhoren? Is daardoor de aanwijzing niet in werking getreden? Is dat nog steeds zo? Wat gaat er precies gebeuren en binnen welke termijn?
Een aantal zaken over het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Wij hebben hierover gesproken bij de begroting van Justitie. Wij hadden het toen over de achterstanden bij het NFI en over de financieringssystematiek van het NFI. Er zou in feite een groot probleem zitten bij het steeds maar aanleveren van zaken door politie en het OM die door het NFI moeten worden onderzocht. Er zijn bij het NFI capaciteitsproblemen ontstaan en dat is nog steeds het geval, zo heb ik vernomen. Hoe wordt dit probleem opgelost? Moet het niet zo zijn dat bij politie en Justitie prioriteiten worden gesteld? Bij de politie en het OM moet een meer nauwgezette selectie plaatsvinden van zaken die aangeleverd worden.
Daarnaast doet zich het probleem voor van het monopolie van het NFI, waarvan de minister heeft gezegd dat wij dit monopolie achter ons kunnen laten, want er is een aantal andere instituten in Nederland dat zich met dezelfde materie bezighoudt. Deze hebben echter het probleem dat zij nauwelijks opdrachten krijgen. De minister heeft toegezegd hiervoor een klein budget voor de politie ter beschikking te stellen. Dit brengt mij terug bij de financieringssystematiek. Hoe lang moeten wij wachten totdat deze zaak besproken gaat worden en hier een oplossing voor gezocht wordt? Hierdoor kunnen in ieder geval ook derden buiten het NFI op die markt een gelijkwaardige rol vervullen. Deze instellingen moeten investeringen doen en kunnen niet eindeloos op opdrachten blijven wachten. Hoe ver is de discussie? Hoe staat de minister tegenover het doorbreken van de oude financieringssystematiek?
Bij het NFI wordt gesproken over het verbeteren van rapportages. Dat is in ieder geval een goede zaak, omdat de duidelijkheid van de zaak een belangrijke voorwaarde is voor effectief gebruik bij opsporing en vervolging. De verbetering van de rapportages is aangekondigd. Wanneer zal de nieuwe wijze van rapporteren zijn ingevoerd?
Tot slot een opmerking over de kwaliteit van de rechtspraak. Dit punt komt ook aan de orde in de rapportage van de minister. Het is duidelijk dat kwaliteitsverbetering in de opsporing en vervolging ook kan leiden tot verbeteringen in de kwaliteit van de rechtspraak. Duidelijke NFI-rapporten kunnen bijdragen aan een beter oordeel door de rechter. De minister spreekt in zijn brief ook over andere projecten binnen de rechtspraak, zoals reflectiecommissies, collegiale toetsing en het Project motivering in strafvonnissen (Promis). Ik zou, naast de suggestie die de minister hiervoor doet en de plannen die hij opstelt, hier mijn eigen motie willen noemen, die ik op 5 november 2007 heb ingediend. Hierin pleitte ik, samen met mevrouw Azough van GroenLinks, voor het binnen gerechten instellen van toetsingscommissies die de kwaliteit van de vonnissen onderzoeken en regelmatig gesprekken voeren met rechters die deze vonnissen opgesteld hebben. Ik heb die motie toen aangehouden onder verwijzing naar de toezegging van de minister om te zijner tijd te praten over de herziening van rechterlijke vonnissen in het kader van de opvolger van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken (CEAS). Ik wil de motie nu toch weer ter tafel brengen. Ik heb deze enigszins gewijzigd, maar deze zal spoedig worden rondgedeeld. Ik vraag de minister om een oordeel over de motie.
De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Ik geef op de eerste plaats complimenten aan de minister. Ik heb het idee dat deze minister niet alleen betrokken is bij, maar in dit proces ook stevig toezicht houdt op de voortgang van een belangrijke ontwikkeling in ons land bij strafbare feiten, het programma Versterking Opsporing en Vervolging. Dit dient uiteindelijk het vertrouwen in de rechtsstaat. Hierdoor moeten missers, zoals deze de afgelopen periode nog wel eens in het nieuws zijn geweest, in de toekomst zoveel mogelijk voorkomen te worden. De tweede voortgangsrapportage geeft aanleiding om via de minister ook complimenten uit te spreken voor de politie en het OM en in zekere zin het NFI, want al deze instanties werken mee aan de verbetering van het proces en de versterking van de vervolging en opsporing in ons land.
Voor wat betreft de advocaat bij het politieverhoor en de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens sluit ik aan bij wat mijn collega’s daar eerder over hebben opgemerkt.
Ik sluit mij aan bij de vragen die collega De Wit over het NFI heeft gesteld. Hoe staat het met de ontwikkeling van het NFI? Ontstaat er straks een markt voor forensisch onderzoek en in hoeverre draagt dat bij aan de verbetering van de kwaliteit in de opsporing en de vervolging, zeker als er ook andere instanties op deze markt bij komen?
De minister geeft aan dat de doelen die in het programma zijn gesteld, voor hem niet ver genoeg gaan. De minister streeft naar verdere verbetering in de opsporing en vervolging. Dat zijn wij uiteraard met hem eens. Kan de minister zijn ambities nog eens aangeven en welke middelen hij gaat inzetten om deze te bereiken? Mijn volgende vraag gaat over de stand van zaken van het wetsvoorstel voor een Landelijk Deskundigenregister en de Landelijke Deskundigen Makelaardij. Hoe staat het daarmee? Dat is een belangrijke ontwikkeling in dit kader waar instanties gebruik van moeten kunnen maken, ook als het gaat om reflectie en tegenspraak.
De minister geeft zelf aan dat hij het versterkingsprogramma niet ziet als een eindstation, maar als een goede basis voor permanente kwaliteitsontwikkeling en borging door de ketenpartners. Dat valt te prijzen en te ondersteunen. Het einde van de keten is uiteindelijk executie van een vonnis. Vlak daarvoor zit namelijk de rechtspraak. Wij zijn benieuwd hoe het staat met de voortgang van het zogenaamde Promis-project, dat ertoe moet leiden dat rechters hun vonnissen beter gaan motiveren. Uiteraard is het hierbij van belang dat alles wat het OM vraagt, vaak voortkomend uit het politieonderzoek en vaak aangevuld met oordelen van deskundigen, beter wordt aangeleverd, want dan is de rechtspraak beter in staat om een oordeel te vellen en eventueel een veroordeling uit te spreken. Wij zijn benieuwd naar de stand van zaken van het Promis-project. Klopt het dat eind 2009 dit geheel geëvalueerd moet worden en dat wij dan stoppen met dit programma Versterking Opsporing en Vervolging? Krijgt dit een vervolg of zit dit autonoom in een soort audit van de instanties die ermee werken?
Wij pleiten in de hele opsporing en vervolging voor maatwerk. Ik zal niet zeggen dat dit begint bij de wijkagent in de buurt, de buurtwerker en uiteindelijk bij de buurtrechter. Dat zijn onderdelen die zich in Veiligheidshuizen afspelen. Dat geldt ook voor de geconcentreerde criminaliteit. Is de minister het met ons eens dat in dat kader bepaalde specialismen gepromoot moeten worden, als het gaat om specifieke criminaliteit? Ook de kwaliteit van de opsporing en vervolging wordt gediend als bepaalde aspecten in een meer nationale en landelijke aanpak worden georganiseerd. Dat geldt gelijktijdig voor de opsporing en de vervolging op dat niveau. Ik wil niet zover gaan dat dit overal zou moeten gebeuren, maar recent hebben wij, samen met collega Teeven van de VVD, gepleit voor een landelijke aanpak van de criminaliteit bij winkel- en ladingdiefstallen. Ik kan mij voorstellen dat, als bepaalde specialismen geconcentreerd worden, dit de kwaliteit van de vervolging en opsporing ten goede komt. Ik hoor hierover graag een oordeel van de minister.
Tot slot wensen wij de minister en de ambtenaren veel succes. De reden van deze korte inbreng is wat de PvdA betreft, het grote vertrouwen in dit kabinet.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ook de VVD-fractie wil de minister complimenten geven voor de vooruitgang in het totale proces. Ik denk dat er veel inspanningen zijn en worden verricht bij de politie, het OM en de zittende magistratuur om dit project tot een succesvol eind te brengen. Onze fractie is ook blij met de aankondiging van de proces audit. Wij begrijpen dat in de eerste helft van 2009 een gezamenlijke audit zal plaatsvinden bij de politie en het NFI om te kijken naar het effect van een aantal maatregelen, vooral bij het technisch forensisch onderzoek. Als ik het verkeerd zie, hoor ik graag van de minister hoe ik de gezamenlijke proces audit moet zien.
Collega De Wit sprak al over de aanwezigheid van deskundigen bij het verhoren van bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten en andere kwetsbare personen. Het moet mij van het hart dat onze fractie werd getroffen door correspondentie tussen het College van procureurs-generaal, procureur-generaal mevrouw Samson, en de organisatie van deskundigen op het terrein van het horen van verstandelijk gehandicapte personen. Er werd gezegd dat er in het verleden goed werk geleverd is, maar dat men meer wil gaan inzetten op het op een hoger peil brengen van de verhoorders bij de politie. Wij horen vandaag graag van de minister dat deze organisatie blijvend wordt ingeschakeld bij het verhoren van deze kwetsbare personen en dat het niet alleen maar wordt overgelaten aan de politieambtenaren. Wij willen graag dat de minister vandaag in dit AO toezegt dat deze organisatie van deskundigen blijvend wordt betrokken bij het verhoren van deze kwetsbare personen als slachtoffer of als belangrijke getuige.
De heer Heerts (PvdA): Bedoelt de heer Teeven dat, als de politie zegt dat zij aan een betere kwaliteit werkt en deze organisatie voldoet daar minder aan, men de inzet van deze organisatie toch niet ten koste van alles moet willen? Of is dit niet wat de heer Teeven bedoelt? Zijn deze ook in de toekomst randvoorwaardelijk nodig?
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik bedoel het anders. Het is goed dat de minister werkt aan verbetering van de kwaliteit van verhorende politieambtenaren. Hier is niets mis mee, want dit kan niet op een hoog genoeg peil komen. Bij het verhoren van deze mensen is het nodig om verstand te hebben van de menselijke psyche. Deze deskundigen werden in het verleden ingeschakeld bij het verhoren van kwetsbare personen. Wij vragen aan de minister om nog ergens een potje geld te zoeken om deze deskundigen in de toekomst blijvend te kunnen inschakelen. Het lijkt mij niet dat hier een groot bedrag op de begroting voor nodig is.
Onze fractie maakt zich zorgen over de behandeling van zaken in hoger beroep door het OM. Wij denken dat er veel slagen zijn gemaakt in de eerste lijn en dat er hard gewerkt is aan de versterking van de kwaliteit in de eerste lijn van het OM. De tweede lijn blijft daarbij wat achter. Wij vragen de minister wellicht iets verder te gaan dan alleen een toezegging, dat een zaaksofficier in maatzaken in eerste aanleg meegaat naar zaken in hoger beroep en dat hij de regiezittingen bijwoont. Wij zouden het een goede zaak vinden als er gecombineerde koppels komen, niet op de standaardzaken in hoger beroep, maar wel op de maatwerkzaken in hoger beroep. Dat zijn de meest kwetsbare processen waarbij het aanzien van de overheid in het geding is. Wij denken dat, als je de kwaliteit in huis hebt in de eerste lijn, je als overheid en OM ook moet proberen om de kwaliteit in de tweede lijn te waarborgen. Een aantal vertegenwoordigers van de vaste Kamercommissie heeft gesproken met de Raad voor de rechtspraak en ook met een aantal vertegenwoordigers van de Raad voor de rechtspraak. Zij waren blij met de toezegging van de minister om de eerste zaaksofficier te laten meegroeien in tweede aanleg. Het was dan voldoende als dit op de regiezittingen gebeurt. Het zou onze fractie er veel aan gelegen zijn als bij dit soort maatzaken in hoger beroep echt gemengde koppels worden gemaakt van de zaaksofficier in eerste aanleg en de advocaat-generaal die de zaak in hoger beroep behandelt. Volgens onze fractie kan in het kader van de afstandelijkheid de advocaat-generaal zijn inbreng hebben bij het opnieuw beoordelen van de zaak. Ik denk dat de totale kwaliteit omhoog zal gaan. Graag een toezegging van de minister op dit punt, want wij denken dat je alle inspanningen van de politie en het OM in eerste lijn kwijtraakt wanneer een maatzaak in hoger beroep komt en je niet in staat bent dan nog in te spelen op wensen van de verdediging in de opsporing. Waar het volgens onze fractie echt knelt in hoger beroep, is bij het punt dat de advocaat-generaal eigenlijk ook nog opsporingshandelingen moet gaan doen in de fase van het hoger beroep. Het is dan heel lastig als je hier niet de eerstelijns zaaksofficier bij hebt, want deze is helemaal meegegroeid met de opbouw van het onderzoek. Het is een beetje gedetailleerd, maar het gaat om de core business.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. Wat bedoelt de heer Teeven precies? Het samenwerken tot en met de regiezaken of totdat daar duidelijkheid over bestaat, gebeurt kennelijk al. Moet het in de ogen van de heer Teeven verder gaan, waarbij een soort koppel gaat optreden bij de behandeling, dus bij de inhoud van de zaak? Wat blijft er dan over van de onafhankelijkheid van het OM in hoger beroep? Kan het OM voldoende onafhankelijk van de eerste instantie kijken naar de behandeling daar? Ik zou mij kunnen voorstellen dat ik als behandelend officier alle moeite doe in het koppel met de advocaat-generaal om de fouten die ik gemaakt heb, te verdoezelen en om bepaalde dingen niet aan de orde te stellen.
De heer Teeven (VVD): De heer De Wit gaat uit van boze opzet bij een officier in eerste aanleg om zijn fouten te verdoezelen. Zonder dat ik hen direct wil verdedigen, denk ik dat de leden van het OM zeker in staat zijn om fouten in het openbaar toe te geven en hun eigen misslagen te corrigeren. Ik heb die twijfel niet zo.
Los van dat punt, ik vraag de minister ook niet om dat soort koppels in hoger beroep in alle zaken aan te stellen. Het gaat mij alleen maar om de maatzaken. Door het OM wordt onderscheid gemaakt in standaardzaken en bijzondere zaken, zoals grote fraudezaken. Ook de fractie van de SP hecht er veel belang aan dat die goed aflopen. Er zijn landen die het systeem wel kennen met een officier in eerste aanleg en ook als aanklager in hoger beroep. Wij kennen dat systeem niet. Ik denk dat het niet zoveel te maken heeft met de onafhankelijke positie van het OM, maar wel met de mogelijkheid onbevangen naar een zaak te kijken. Ik denk dat door die gemengde koppels je enerzijds de onbevangen blik houdt, want die is gewaarborgd door de advocaat-generaal en anderzijds breng je de kwaliteit in van de officier in eerste aanleg die dat opsporingsonderzoek in zijn vingers heeft gehad en die er vanaf de prille start bij betrokken is geweest. Het is een beetje wrang als zaken in hoger beroep de mist in gaan, omdat de advocaat van de verdachte wel in staat is om dat hele proces mee te maken, maar dat de officier in eerste aanleg af moest haken en de zaak moest overdragen aan een collega. Vaak gaat dat goed, maar niet altijd. Juist bij de maatzaken waarop het OM wordt afgerekend, zou het een goede zaak zijn om die koppeling wel te maken.
Ik vraag aan de minister hoe het zit met de notificatie van het terugmelden van onderdelen aan mensen die bijvoorbeeld zijn getapt en nooit zijn vervolgd. De minister heeft gezegd dat dit wel gaat gebeuren, want het staat in de wet en dat wordt ook gedaan. Ligt de notificatie in alle parketten op schema en ook in de fase van hoger beroep? Wij waren er nooit voorstander van om dit op grote schaal in te voeren vanwege het grote capaciteitsbeslag. Wij krijgen wel signalen, vooral van de zijde van de Nederlandse Orde van Advocaten, dat dit nog steeds niet overal gebeurt. Misschien kan de minister mijn fractie geruststellen op dat punt.
Wij zijn ook bezorgd over de case load van relatief onervaren officieren van justitie in eerste lijn op de parketten. Niet alleen door de kwaliteitsslag en tegenspraak – waar onze fractie ook het voordeel van ziet – maar ook door het opnemen van veel meer rechercheofficieren in de formatie en meer officieren in de TGO. Hierdoor worden bulkzaken op de parketten soms gedaan door relatief onervaren officieren van justitie. Vindt de minister dit een probleem? Ziet de minister daar knelpunten? Misschien kan de minister ons geruststellen. Wij vragen hier aandacht voor, omdat wij denken dat dit een knelpunt zou kunnen zijn.
Mijn collega’s spraken al over de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 27 november 2008. Mijn fractie is geen voorstander van een directe werking van het arrest. Het Hof maakt uitzonderingen. Ik hoor graag van de minister wat hij vindt van de uitzonderingen, want deze kennen wij nu al bij het eerste politieverhoor. Kunnen deze gestand worden gedaan?
Ik heb aanstaande vrijdag het genoegen om zelf een workshop te organiseren bij het OM over audiovisuele presentaties ter zitting. Ik wil de minister vragen hoe het staat met de bijscholing van de zittende magistratuur als het gaat over de audiovisuele presentatie ter zitting. Is het zo dat rechters in dat verband een cursus krijgen om een beetje gewend te raken aan het feit dat een officier van justitie niet alleen een tekst opleest, maar dat hij zijn standpunt ook zichtbaar maakt in bijvoorbeeld een diaprojectie? Rechters zijn daar nog wel eens kritisch over. Het OM doet er veel aan om de kwaliteit omhoog te brengen. Het zou daarom goed zijn dat de zittende magistratuur de kwaliteit ook omhoog brengt.
Het allerbelangrijkste is dat de rechters op zitting goed motiveren en uitleggen, vooral als zij uitspraak doen. Wat is de stand van zaken van Promis? Ligt de rechterlijke macht, de zittende magistratuur, op schema? Wat kan de minister daarover zeggen? Dat hangt ook samen met een onderwerp waar de Kamer al eens eerder aandacht voor heeft gevraagd. In tegenstelling tot collega Heerts ben ik nog niet zo positief over de inspanningen van de minister op dat punt, het grote geautomatiseerde processysteem, waardoor de zittende magistratuur en het OM met elkaar kunnen communiceren. Mij bereiken signalen, en de minister waarschijnlijk ook, dat dit nog steeds niet in orde is. Wanneer denkt de minister dat er tussen het OM en de zittende magistratuur kan worden gecommuniceerd? Dat is heel erg belangrijk voor de kwaliteit bij het afdoen van strafzaken.
De heer Heerts (PvdA): Wij hebben de minister gecomplimenteerd met zijn aanpak. Dat wil nog niet zeggen dat alles over rozen gaat.
De heer Teeven maakt een opmerking over de kwaliteit of onervarenheid van een aantal officieren van justitie. Je zou kunnen zeggen dat ervaren officieren van justitie niet weg moeten gaan om wat anders te gaan doen, want dan gaat de kwaliteit ook achteruit. Waar baseert de heer Teeven die opmerking eigenlijk op?
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Dat is een terechte vraag van de heer Heerts. Ik constateer dat er Rechterlijke ambtenaren in opleiding (Raio) in hun derde jaar van de opleiding, maar ook officieren die net op het parket zijn en de rang van substituut-officier hebben, op grote schaal worden ingeschakeld bij het verwerken van standaardzaken. Daar is op zich niets mis mee, want als je goed bent opgeleid, kun je die standaardzaken prima zelfstandig af doen. Ik vraag van de minister aandacht voor het feit dat er voldoende begeleiding is. Als er incidenten zijn, vooral in de standaardzaken zoals de gewone berovingen, de zaken waar er meer van zijn dan een per week, vraag ik of er voldoende begeleiding is voor de jonge collega’s. Vroeger zaten de oudere en jongere officieren samen in een team op de middelgrote en grote parketten. Nu zijn veel oudere officieren óf rechercheofficier óf officier van een TGO of zij bemoeien zich met de forensische opsporing. Dit zijn allemaal belangrijke zaken, maar dat betekent soms dat de begeleiding van jongere collega’s een knelpunt wordt. Dit geldt vooral op de middelgrote en grote parketten, omdat daar de doorloopsnelheid van oudere collega’s vrij hoog is. Als de minister zegt dat er niets aan de hand is, iedereen goed opgeleid is en het gaat allemaal goed, dan ben ik daar blij mee. Dan moeten wij ons niet ongerust maken. Maar als er knelpunten zijn, is het misschien verstandig af en toe oudere collega’s terug te halen als rechercheofficier. Ook kunnen zij teruggehaald worden uit de forensische opsporing en worden teruggeplaatst in de teams voor de standaardzaken. Heel concreet zitten er in Amsterdam op een team standaardzaken zeven officieren. Er zit een teamleider op voor het management en er zijn vijf of zes jongere collega’s. Vroeger zat er dan een oudere officier bij. Deze zijn weg, want zij hebben promotie gemaakt om in het kader van het programma Versterking Opsporing en Vervolging forensisch officier, rechercheofficier of teamleider TGO te worden. Dan wordt het soms een beetje eng, omdat er weinig ervaring in de teams zit. Daar vraag ik aandacht voor. Dat is geen kritiek op de minister. Als je aan de ene kant de kwaliteit verhoogt, dan haal je dit soms ergens anders weg. Dat is het enige punt.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Dank voor de steun en het vertrouwen die zijn uitgesproken voor de aanpak. Ik ben het uiteraard met de commissieleden eens dat dit niet betekent dat wij moeten ophouden met te volgen wat er gebeurt op onderdelen van het programma Versterking Opsporing en Vervolging. Dat is de reden waarom ik deze voortgangsrapportage aan de Kamer heb uitgebracht.
Wij hebben de rapportage bijeen gebracht aan het begin van dit jaar en hebben deze besproken met het OM, het NFI en de politie. Inmiddels zijn wij al weer een halfjaar verder en intussen heeft de uitvoering niet stilgestaan. Ik zal hierop zoveel mogelijk ingaan bij de beantwoording van vragen over de stand van zaken.
Wij kunnen in ieder geval constateren dat er flinke vooruitgang is geboekt bij de verbetering van de kwaliteit van activiteiten door elke ketenpartner. Onlangs heb ik bij het NFI het Track & Tracesysteem in gebruik genomen, dat naadloos aansluit bij het landelijke sporenvolgsysteem dat de politie overal gebruikt. Hierdoor kan een eenduidige vaststelling van de sporen in het proces bij het NFI plaatsvinden. Dat zijn allemaal verbeteringen die er in dit verband toe leiden dat stukken van overtuiging al op de plaats van het delict een unieke code krijgen die het mogelijk maakt deze stukken overal te volgen. Het NFI heeft zelf een proces Duidelijker rapporteren ingevoerd, waarmee de gebruikers van de rapporten beter worden geïnformeerd over de aard van het onderzoek. Voorafgaand aan het rapporteren wordt ook binnen het NFI, indien dat bij het onderzoek gewenst is, het proces van tegenspraak benut. Ik zie dat als een vooruitgang in vergelijking met de omstandigheden uit het verleden, die ook een aantal commissieleden kennen. Hierbij werd dan weliswaar de conclusie van een deskundige aangehaald, maar het was een soort black box op welke manier de deskundige tot dat oordeel was gekomen. Een weinig bevredigende omstandigheid voor alle betrokkenen. Bij de aanwezige Kamerleden is voldoende spreiding van ervaring aanwezig om dat zowel vanuit het perspectief van de advocatuur als van de opsporing, het OM en de rechtspraak te kunnen begrijpen. Als ik hier even de non-verbale herkenning in de zaal zie, dan kunnen wij samen constateren dat het niet bevredigend is om een conclusie van een deskundige te zien zonder dat je weet wat er achter en onder zit. Dat probeert het NFI te verbeteren met het proces Duidelijker rapporteren.
Het OM is inmiddels zover gevorderd dat voor de implementatie van de maatregelen uit het versterkingsprogramma een tweede spoor is ingezet. Dat heeft betrekking op de professionaliteit van de officieren. Zowel beginnende als ervaren officieren worden met rollenspellen bewust gemaakt van hun optreden in de rechtszaak. Dat is niet het enige. De heer Teeven verwees naar de positie van een nog weinig ervaren officier van justitie, die niettemin veel werk moet verzetten. Dat is zo, maar daarbij moet ook de seniorofficier zijn of haar rol vervullen. Dat is de manier waarop het OM dat heeft georganiseerd. Dit is een proces waarin men leert om de minder ervaren collega’s niet alleen te laten, maar ook niet te lang te begeleiden, want er zijn officieren die snel weten hoe zij de zaak moeten aanpakken. Dat moet worden gevolgd al naar gelang de ontwikkeling van de loopbaan van de officieren van justitie. Dat heeft niet alleen voor die officieren een positief effect, maar ook voor de rechters, de verdachten, de aanwezige slachtoffers en de nabestaanden. Dat is allemaal vereist om een herkenning tot stand te brengen van het gezag waarmee het OM in de rechtszaal moet spreken.
De ketenpartners zullen het komende jaar gezamenlijk een procesaudit uitvoeren om de effecten van de genomen maatregelen in onderlinge samenhang te bezien. Ik verwacht dat wij in mei 2009 de rapportage van deze audit ontvangen. Deze zullen wij beoordelen en voor het zomerreces van 2009 aan de Kamer aanbieden, samen met of als onderdeel van de derde voortgangsrapportage over het versterkingsprogramma.
Ik kom op een aantal specifieke vragen. De heer Van Haersma Buma heeft gevraagd hoe het gaat met de tegenspraak in de praktijk. Voor tegenspraak zijn opleidingen georganiseerd, want ook dat moet je leren, hoewel er natuurlijk ook natuurtalenten in het tegenspreken zijn. Die opleidingen voor het geven van tegenspraak dienen ervoor om dat per korps in de recherche te kunnen toepassen.
Op de vraag wanneer een TGO wordt gevormd en of dit voor iedereen duidelijk genoeg is, kan ik antwoorden dat een TGO enkel wordt opgestart bij kapitale delicten. In het kader van de opleiding hebben alle officieren, belast met een TGO, een verplicht opleidingsprogramma doorlopen. Volgens de planning van eind 2008 moet dit nu afgerond zijn. Aan alle 19 parketten zijn bovendien 26 fte’s voor officieren en parketsecretarissen toegewezen ten behoeve van het ondersteunen van de officieren die zijn belast met het leidinggeven aan de TGO-onderzoeken.
Op dit moment zijn er ruim 125 forensisch assistenten als zodanig werkzaam. Volgens afspraak met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vanuit de beheersverantwoordelijkheden die daar rusten, zullen er gedurende vier jaar 125 forensisch assistenten per jaar instromen. Het eerste jaar 2008 lijkt aan de doelstelling te hebben beantwoord.
Ik kom aan de vragen die gesteld zijn door de heer Van Haersma Buma en de heer De Wit over de aanwezigheid van de advocaat bij het politieverhoor en de vraag hoe wij in dit verband het arrest zien, dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft gewezen op 27 november 2008 in de zaak van Salduz tegen Turkije. De overweging in deze zaak wordt door ons precies bekeken in het licht van wat wij in gang hebben gezet op het punt van het onderzoek naar de aanwezigheid van de raadsman bij het politieverhoor, zoals in de motie gevraagd en toegezegd. In overweging 55 zegt het Hof dat, in het licht van het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6, het noodzakelijk is dat dit practical and effective blijft. Artikel 6, eerste lid, vereist dat «As a rule access to a lawyer should be provided as from the first interrogation of a suspect by the police, unless it is demonstrated in the light of the particular circumstances of each case that there are compelling reasons to restrict this right». Dat is de kernzin uit dit arrest en deze moet eerst precies bestudeerd worden, ook in het licht van de context van de zaak. Er wordt gesproken over «access to a lawyer» en over «unless». Wij zullen precies bestuderen wat dit betekent en voor zover nodig, hier consequenties aan verbinden.
De heer Teeven (VVD): Sinds 1 mei van dit jaar lopen in twee regio’s experimenten met de advocaat bij het politieverhoor. Dat wordt uiteraard pas in 2010 geëvalueerd. Kan de minister vandaag, kijkend naar dit arrest en de experimenten bij de parketten, al na iets meer dan een halfjaar zeggen of er sprake is van knelpunten? Of is dit te vroeg?
Minister Hirsch Ballin: Dat is te vroeg. Uiteraard zullen wij de Kamer informeren over hoe de experimenten lopen. Gelijktijdig moeten wij onderzoeken wat precies de betekenis is en wat een goede vormgeving zou zijn van access, de toegang. Dat is niet precies hetzelfde als aanwezigheid bij. Wij gaan precies bekijken wat toegang as a rule en unless betekent. Dit zullen wij naast de resultaten van de experimenten leggen.
De heer Teeven (VVD): Wanneer denkt de minister de Kamer hierover te kunnen berichten? Ik denk dat er in de buitenwereld en bij de politie veel behoefte bestaat aan duidelijkheid op dit punt.
Minister Hirsch Ballin: Wij zijn ermee begonnen onmiddellijk nadat wij de beschikking kregen over dat arrest. Zo spoedig mogelijk na het kerstreces en voor Pasen kunnen wij dit inzicht geven.
De heer Teeven (VVD): Kan de minister de Kamer dan per brief berichten wat het standpunt is in de richting van het OM en de politie?
Minister Hirsch Ballin: Dat zal ik daarin vervatten. Ik zal daarin uiteraard meenemen wat wij op dit moment kunnen leren van de experimenten. Hier lopen ook evaluatieprocessen voor. In de mate waarin dat mogelijk is, zal ik ingaan op de experimenten en op de bevindingen naar aanleiding van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 27 november 2008.
De heer De Wit heeft gevraagd hoe de samenhang van alle aspecten van de voortgangsrapportage in de gaten wordt gehouden. Bij alle partners in de keten zijn coördinatoren aangewezen. Het ministerie heeft een regiegroep aangesteld voor het bewaken van de samenhang. Deze adviseert mij bij het monitoren van wat er in het kader van de voortgangsrapportage aan de orde is en bij het voorbereiden van een gedachtewisseling, zoals die van vandaag.
De heer De Wit en de heer Heerts hebben vragen gesteld over de kwaliteit en de overload aan zaken die het NFI moet behandelen en het nieuwe financieringssysteem. Onlangs hebben wij een AO gehad over het NFI. Ik kan niet veel meer toevoegen aan wat ik toen heb geantwoord. Ik heb er toen al op gewezen dat de werkvoorraad over de hele linie is gedaald met 52% en dat de levertijden met 40% zijn gedaald ten opzichte van januari 2007. Voor mij is dat een bevestiging dat het NFI serieus werk maakt van wat wij aan het NFI hebben gevraagd. Ik heb toen ook de forensische servicecentra toegelicht. Voor DNA-onderzoeken is een prioritering ingesteld door middel van een aanwijzing Prioritering DNA-onderzoeken van het College van procureurs-generaal. Die aanwijzing is bedoeld voor het maken van keuzes in verband met capaciteitsgebrek en de dilemma’s die hierbij bestaan. De heer De Wit heeft destijds met name vragen gesteld over de dilemma’s. De werkwijzen hiervoor zijn afgeleid van de omvang en hoogte van de strafbedreiging. De aanwijzing van het OM is het kader.
In aanvulling op wat wij in het AO hebben besproken, meld ik dat het landelijk overleg forensisch officieren periodiek overlegt en voor niet DNA-onderzoek is er ook overleg van het NFI met het College van procureurs-generaal, het parketgeneraal, dat het overleg ondersteunt. Het zou goed zijn en dat zeg ik de Kamer toe, om in de eerste helft van 2009 te informeren over de wijze van inschakelen van particuliere instituten en hoe de financieringssystematiek hierop wordt aangepast.
De heer Heerts (PvdA): Ik begrijp de financiering. Kan hierin ook de prioritering worden meegenomen? In zekere zin wordt een nieuwe vraag gecreëerd met de forensisch assistenten, omdat het aanbod naar de politie uitgebreid wordt. Is bij het stellen van prioriteiten de officier betrokken?
Minister Hirsch Ballin: Op dat punt ben ik in het AO ingegaan. Daarbij heb ik gewezen op de afspraken die regionaal met de servicecentra moeten worden gemaakt. Daar loopt de prioritering ten opzichte van de politie. Voor de verzoeken is de aanwijzing van het OM, waar ik toen en nu over gesproken heb, maatgevend. Ik weet niet of ik nog veel kan toevoegen met een brief op dit punt. Mochten er veranderingen optreden ten opzichte van mijn antwoorden in het AO over het NFI, dan zal ik de Kamer berichten.
De heer De Wit (SP): Nog een vraag over de financieringssystematiek. Krijgen wij dan uitsluitsel over de lopende discussie van het NFI als makelaar? Komt er een aantal instituten zelfstandig naast elkaar dat aanspraak kan maken op enige financiering van de kant van het ministerie van Justitie of zijn er mogelijk andere vormen? Het gaat over de brede discussie die nu binnen al die instellingen gevoerd wordt.
Minister Hirsch Ballin: Het NFI zal zijn eigen rol als zeer hoogwaardig expertisecentrum blijven vervullen. De rol van het NFI wordt niet gereduceerd tot een makelaarsrol als er andere instituten bij komen. Ik zal in de brief wel ingaan op de rol die door de andere instituten kan worden vervuld, alsmede hoe deze in de financieringssystematiek kan worden geordend.
De heer De Wit en de heer Teeven hebben gevraagd naar de aanwijzing opsporing en vervolging bij seksueel misbruik. De organisatie van deskundigen wordt blijvend betrokken bij het verhoor van kwetsbare getuigen. Recent heb ik overleg gevoerd met het College om te komen tot een eenduidige werkwijze die voldoende recht doet aan de positie van de te verhoren persoon. Een tweetal belangenorganisaties voor verstandelijk gehandicapten is uitgenodigd om hun zienswijze ten aanzien van dit onderwerp kenbaar te maken. Ik zal de Kamer over de uitkomst van dit overleg per brief informeren. Dat heb ik al toegezegd in antwoord op vragen van de heer De Wit en zijn fractiegenote, mevrouw Leijten, en van mevrouw Aasted-Madsen-van Stiphout van het CDA. De brief over dit onderwerp komt eraan. Daarbij zullen wij met name letten op de voorwaarden waaronder een verhoor van mensen met een verstandelijke handicap op een aanvaardbare manier kan plaatsvinden.
De heer Teeven (VVD): Is het enkel een invullingsprobleem van hoe dit georganiseerd wordt of is het ook een financieel probleem?
Minister Hirsch Ballin: Deze twee aspecten staan nooit helemaal los van elkaar. Ik zou niet willen beweren dat elke inhoudelijke oplossing budgettair neutraal kan worden doorgevoerd. Ik beweer wel dat wij voorop stellen dat het nodig is om het verhoor op een behoorlijke manier te laten plaatsvinden, rekening houdend met de bijzondere omstandigheid van een verstandelijke handicap. Daarna wordt bekeken wat het in organisatorische en financiële zin betekent.
De heer De Wit en de heer Heerts hebben gevraagd naar Promis en de uitvoering van de motie. De implementatie van Promis is goed op gang. Voor 2009 is het uitgangspunt dat ten minste 40% van alle vonnissen en arresten wordt uitgewerkt op een manier die voldoet aan de eisen van Promis.
De heer Heerts heeft gevraagd naar de verdere ambities in aansluiting op het programma. Ik heb in de passage waarin de ambities zijn beschreven, erop gedoeld dat het programma en de genomen maatregelen geen statisch geheel zijn, maar dat ook door ervaringen uit de praktijk aanvullingen of wijzigingen op het programma mogelijk moeten zijn. Het zou in ieder geval niet zo moeten zijn dat na implementatie van de maatregelen de aandacht voor verdere kwaliteitsverbetering verslapt. Wij weten dat elk kwaliteitsverbeteringsprogramma een element in zich heeft om continu aandacht voor kwaliteit te mobiliseren.
De heer De Wit (SP): Ik heb het motiveren van vonnissen genoemd als een van de punten die de minister zelf in de brief aan de orde stelt. Ik heb de minister gewezen op de suggestie die ik vorig jaar in november bij de begroting heb gedaan, over het binnen gerechten inrichten van aparte toetsingscommissies. Daarmee bedoel ik het volgende. Er worden af en toe vonnissen gewezen die de wenkbrauwen doen fronsen. Dat zal ook ongetwijfeld binnen de gerechten het geval zijn. Moet er niet een systematiek worden ingevoerd dat er binnen gerechten op regelmatige basis wordt gekeken naar de kwaliteit van vonnissen? Ik bedoel dan niet meelezen of Promis, maar daarmee bedoel ik ouderwetse controle en het aanspreken van mensen op de kwaliteit van het vonnis. Dat is de strekking van de motie, die ik toen heb aangehouden. Omdat het nu weer uitdrukkelijk genoemd wordt, heb ik gezegd dat ik deze motie hier weer bij wil betrekken. Ik overweeg deze volgende week in stemming te brengen.
Minister Hirsch Ballin: Het is een onderdeel van Promis dat men zo moet leren werken. Dat houdt niet op na uitvoering van Promis. Ik vind de gedachte interessant die de heer De Wit samen met mevrouw Azough in de gewijzigde motie heeft neergelegd, om dat te doen met een vaste commissie voor interne periodieke toetsing. Om te voorkomen dat deze gedachte, die misschien een beetje voortkomt door projectie vanuit de vroegere werkkring, wordt opgelegd aan de gerechten in de richting van de interne processen, denk ik dat het het beste is deze gedachte voor te leggen aan de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak om hierover met de voorzitters van de rechtscolleges te overleggen. In de volgende voortgangsrapportage zal ik terugrapporteren of deze gedachte aansloeg of dat er een andere werkwijze is die hetzelfde doel bereikt als omschreven in de motie. Ik hoop dat ik hiermee beantwoord aan het doel van de gewijzigde motie.
De heer Heerts heeft gevraagd welke specialismen bij opsporing en vervolging de kwaliteit ten goede kunnen komen. Er zijn bepaalde specialismen, zoals forensisch officieren, die bij de deskundigheidsonderzoeken een rol spelen. Er zijn allerlei specialismen. Dat blijkt ook uit de landelijke prioriteiten, voor zover daar teams op worden gezet, of landelijke coördinatoren, enzovoorts.
De heer Teeven heeft ook gesproken over de inschakeling van deskundigheid. Dat speelde bij de verstandelijk gehandicapten, maar daar ben ik al op ingegaan. Dat speelde ook in de richting van een procesaudit. Ik zal de Kamer hierover bij een volgende rapportage informeren.
Verder is een vraag gesteld over het feit of rechters moeten worden bijgeschoold voor het gebruiken van een audiovisuele presentatie door het OM, om hier op een goede manier op te reageren. Dat stelt inderdaad andere eisen. Ook de zittingsvoorzitter moet weten hoe hij moet omgaan met een audiovisuele presentatie, bijvoorbeeld of hij gelegenheid geeft om tijdens de presentatie hierop te reageren of dat dit thuishoort in het betoog van elke partij. Het lijkt mij een relevant punt van bespreking met de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, wanneer ik hem spreek over het andere punt.
De heer Teeven heeft gevraagd of het goed zou zijn om gemengde koppels samen te stellen bij hoger beroep om de inspanningen en de deskundigheid en vertrouwdheid met de zaak uit de eerste lijn niet verloren te laten gaan. Die gedachte spreekt mij en mensen in het OM zeker aan. Dat gebeurt ook steeds meer, zoals bij geruchtmakende en bewerkelijke zaken waar kranten al over schrijven voordat de eerste zitting heeft plaatsgevonden. Dat kunnen ook andere zaken zijn, waarbij een grote investering door het OM in deskundigheid, voorbereidingstijd enzovoorts nodig is. De verdachte komt nu vaak met dezelfde raadsman als in eerste aanleg naar het hoger beroep. Deze heeft dus het proces in eerste aanleg meegemaakt en gevolgd. Dan moet het niet zo zijn dat het OM bij voorbaat op achterstand staat, omdat het OM enkel door vage indrukken op papier weet hoe het proces in eerste aanleg is verlopen. Dat wijst in de richting van de koppels die de heer Teeven voorstelt. Er zijn ook andere oplossingen en werkwijzen denkbaar. Het OM is een eenheid en dat moet uiteraard ook zichtbaar zijn in de manier waarop de behandeling van zaken in eerste aanleg en in hoger beroep wordt gedaan.
De heer Teeven (VVD): Ik heb goed geluisterd naar de minister. De minister doet niets af aan mijn betoog, maar zegt ook niets concreets toe. Mijn vraag was of het geen goede zaak zou zijn om in zaken met een hoog afbreukrisico voor het OM, gemengde koppels aan te stellen. Niet alleen tot en met de regiezitting, want dat gebeurt nu al, maar ook bij de inhoudelijke behandeling door het hof. Het lijkt mij heel vervelend dat de minister aan de Kamer moet uitleggen dat er fouten worden gemaakt in hoger beroep, terwijl deze voorkomen kunnen worden. Dat is de essentie van mijn vraag.
Minister Hirsch Ballin: Niet alleen het uitleggen daarvan is vervelend, maar ook het feit dat dit voorkomt. Dat schaadt de behandeling van de zaak ter zitting. Uiteraard wil het OM deze fouten zoveel mogelijk voorkomen. De gedachte van de koppels heb ik zojuist interessant genoemd. Het is niet de enig mogelijke oplossing voor dit probleem. Ik ben hierover met het OM in gesprek en zal de Kamer graag berichten over de bevindingen.
De heer Teeven (VVD): Vorig jaar heeft mijn fractie een opzet gemaakt om hierover een artikel in Trouw te schrijven. Het is niet een discussie die recent is gestart, maar deze loopt al langer dan een jaar, ook binnen het OM. Aan welke andere oplossingen denkt de minister dan? Kan de minister enige voorbeelden noemen?
Minister Hirsch Ballin: Dat zou iets te vroeg zijn. Het idee dat de deskundigheid uit de eerste lijn in hoger beroep niet verloren zou moeten gaan, kan op verschillende manieren worden vormgegeven. De lichtste is uiteraard het dossier goed doorspreken tot op de zitting. Iets verder gaat het samen optrekken tot op de zitting. Een nog verdergaande gedachte zou zijn continuïteit in de behandeling van de kant van het OM. Het is niet gezegd dat elk van die mogelijke benaderingen voor alle zaken moet worden gekozen. Daarover ben ik in gesprek met het OM. Dat vergt uiteraard ook veel aandacht vanuit het oogpunt van behoud van de rol van de hoofdadvocaat-generaal in de kwaliteitszorg voor behandeling van appelzaken. Die is op zichzelf verenigbaar met elk van die varianten in benadering die ik zojuist genoemd heb. De heer Teeven zit met zijn suggestie in het midden van de drie varianten. Wij moeten onze weg daar nog verder in zoeken, rekening houdend met de verscheidenheid van zaken, voordat ik daarover een afgeronde conclusie geef. Het is echt niet loos als ik zeg dat ik het een interessante gedachte vind van de heer Teeven. Dat wordt dus inderdaad al sinds enige tijd besproken. Ik zal mijn bevindingen daarover in de volgende voortgangsrapportage melden.
De heer De Wit (SP): Ik geef aan de minister nog een overweging mee bij dit plan. Ik heb in een interruptie met de heer Teeven al gesteld dat er mogelijk sprake kan zijn van kwade opzet of kwade bedoelingen van die koppels, zeker aan één kant. Ik kan mij ook voorstellen dat er een tunnelvisie ontstaat. Deze speelde juist in de zaken die aan dit programma ten grondslag liggen, een hele essentiële rol. De tunnelvisie die gezamenlijk wordt gedragen. Wordt de frisse blik en de onafhankelijkheid in de appelzaak juist niet vertroebeld, doordat je al in een vroegtijdig stadium iemand naast je krijgt?
Minister Hirsch Ballin: Ook in eerste aanleg moet geen sprake zijn van tunnelvisie. De nieuwe werkwijze is erop gericht om tunnelvisie van meet af aan te voorkomen. Ik herken uiteraard wel het punt dat het hoger beroep ook voor het OM het moment moet zijn om nog een keer goed na te denken over het feit of men de zaak in eerste aanleg op de goede manier heeft behandeld. Daarom heb ik aan de heer Teeven geantwoord dat wat ik net als mogelijk scala van werkwijzen aangaf, in mijn opvatting niet moet afdoen aan de rol van de hoofdadvocaten-generaal om zorg te dragen voor de kwaliteit van het hoger beroep. Daartoe behoort uiteraard het voorkomen van het enkel herhalen van wat in eerste aanleg is gezegd en gedaan.
De heer Teeven (VVD): De minister heeft al in overleg met het College van procureurs-generaal beslist dat juist in de zaken waar wij nu over spreken, de maatwerkzaken, er straks een hoofdadvocaat-generaal komt voor heel Nederland, die voor heel Nederland breed gaat bepalen welke advocaat-generaal bij welk hof wordt ingezet. Dat is al een verbetering. Denkt de minister niet dat het juist de taak wordt van die landelijke hoofdadvocaat-generaal in maatwerkzaken om juist per zaak te gaan bekijken of er een gemengd koppel op moet of dat een eerstelijns officier wordt aangesteld tot aan het einde van het proces? De minister heeft al een aantal organisatorische veranderingen in gang gezet die dit mogelijk maken, rekening houdend met de bezwaren die de heer De Wit oproept.
Minister Hirsch Ballin: Deze hoofdadvocaat-generaal heeft uiteraard een taak ten aanzien van de zaken waarvoor die benadering van maatwerk onder zijn regie geldt. Dat zijn niet alle zaken waarbij de vraag zich voordoet die de heer De Wit net stelde. Ik heb het zo juist in het algemeen gehad over de hoofdadvocaat-generaal, waarbij deze uiteraard niet is uitgezonderd, maar waarbij het ook niet om de enige advocaat-generaal gaat.
Dan het verbeteren van de notificatie bij het tappen. Dat heb ik de Kamer eerder toegezegd. Wij zullen de feitelijke effecten laten nagaan en dat dit op het vereiste tempo geschiedt. Ik verwacht dat ik de Kamer hierover in mijn volgende voortgangsrapportage in mei mededelingen kan doen.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Ik denk dat het goed is dat te rapporteren. Ik ben dan ook benieuwd om te weten in hoeverre dat toch als een administratieve belasting wordt beschouwd. Een van de redenen dat er moeilijk genotificeerd wordt, zijn de lasten die het met zich meebrengt in relatie tot de opbrengsten. Daarover zou ik graag ook bericht willen ontvangen.
Minister Hirsch Ballin: Wij weten dat het belastend is. Het gaat wel om een wettelijke plicht die moet worden nagekomen. Vandaar dat ik op mij heb genomen om daarover te rapporteren. Als er andere bevindingen zijn dan dat het simpelweg goed loopt, zal ik daar het gesprek met uw commissie graag over voeren.
Ik ben al ingegaan op de bulkzaken en de onervaren officieren. De heer Teeven vroeg naar het Geïntegreerd Proces Systeem (GPS). Ik heb vanochtend dit systeem in gebruik genomen in het arrondissement Alkmaar. Dat ging samen met het in gebruik nemen van de nieuwe huisvesting van het parket in Alkmaar. Bij de ene demonstratie die werd gegeven, heb ik kunnen constateren dat het werkte. Alkmaar heeft bewust de positie gekozen om achter in de rij te staan met het invoeren van GPS. Dat positieve bericht kan ik de Kamer geven. Alkmaar was een van de laatste arrondissementen waar dat moest worden ingevoerd. De reden hiervoor hing onder andere samen met de verhuizing van het parket.
Ten aanzien van de samenwerking met de rechtspraak geldt dat de rechters nog niet zonder meer geloof hechten aan GPS en elektronische dossiers die als alternatief voor de papieren dossiers kunnen worden aangereikt. Wel is vorig jaar afgesproken met de Raad voor de rechtspraak dat de rechtscolleges meedoen met GPS en zo snel mogelijk leren werken met deze standaard van elektronische ontsluiting van de documenten. Volgens berichten van het College van procureurs-generaal zijn alle parketten nu voorzien van GPS. Het systeem wordt nu als geheel operationeel gemaakt. Er is een aantal maanden nodig om dit te voltooien. Ik verwacht dat eind 2009 alle nieuwe zaken direct in GPS kunnen worden ingevoerd in plaats van dat het nog in conversieprocessen zit.
De heer Van Haersma Buma (CDA): Voorzitter. Ik heb geen opmerkingen in tweede termijn.
De heer De Wit (SP): Voorzitter. Ik heb geconstateerd dat de minister op vier onderdelen een brief heeft toegezegd aan de Kamer. Dat heeft betrekking op de uitleg, de complicaties en implicaties voor Nederland van de uitspraak van het Europese Hof. Dat gaat dus over het verhoor in aanwezigheid van een advocaat. De tweede brief gaat over de kwetsbare verdachten of getuigen, waarin de minister de Kamer zal informeren over de uitkomsten van het nadere overleg dat plaatsvindt. Over de financieringssystematiek van het NFI en aanverwante instellingen heeft de minister ook een brief toegezegd. Tot slot heeft de minister een brief toegezegd over de motie die ik ter tafel hebben gebracht. De Raad voor de rechtspraak zal worden gevraagd om daar een uitspraak over te doen of er een oordeel over te geven. Dat laatste is voor mij aanleiding om de motie in te trekken, ervan uitgaande dat wij te zijner tijd deze brief zullen krijgen.
De heer Heerts (PvdA): Voorzitter. Na deze mooie samenvatting van de heer De Wit heb ik geen verdere vragen.
De heer Teeven (VVD): Voorzitter. Ik heb in de samenvatting van de heer De Wit de toezegging gemist van de minister om op het terrein van de notificatie aan de Kamer de stand van zaken te berichten.
In tweede termijn vraag ik of alle rechters-commissarissen inmiddels in alle arrondissementen zijn aangesloten op het GPS. Straks komt er met oud en nieuw op 2 of 5 januari een voorgeleiding, want op enig moment komen er voorgeleidingen, al of niet in het kader van snelrecht. Kunnen de rechters-commissarissen dan communiceren met de parketten?
Ik heb in dat verband ook nog een vraag over de laatste alinea uit de brief van de minister. Hij zegt daarin dat er plannen ontwikkeld zijn om de positie van de rechter-commissaris te versterken. Deze plannen richten zich op een heroriëntatie van de taken van de rechter-commissaris en verschillende vormen van inhoudelijke ondersteuning. De inhoudelijke ondersteuning is onder meer dat GPS. Wat houdt de heroriëntatie op de taken van de rechter-commissaris in? Waar denkt de minister bij deze zin concreet aan?
Minister Hirsch Ballin: De laatste zin is inderdaad erg algemeen gesteld. Wij zien dat in relatie tot de gedachte over verdere vernieuwingen in het Wetboek van Strafvordering. Daarover hebben wij de Kamer eerder bericht. Dat is het project dat in het verlengde ligt van de onderzoeken van Groenhuijsen en Knigge over strafvordering.
Wat betreft GPS kan ik antwoorden dat alle rechters-commissarissen zijn aangesloten. Ik heb op dit moment geen precies overzicht van de stand van zaken bij de rechtspraak. Begin volgend jaar zullen wij de mate van aansluiting evalueren. Dat is dan na het jaar waarin de rechtspraak gedeeltelijk zou meedoen, maar nog niet volledig, samen met de Raad voor de rechtspraak. Zowel bij de Raad voor de rechtspraak als bij het College van procureurs-generaal is een projectverantwoordelijke uit het midden van die colleges aangewezen. Die nemen begin volgend jaar de stand van zaken op. Dat zal ik uiteraard graag verwerken in de komende voortgangsrapportage, dus inclusief de stand van de rechtspraak. Ik heb nog vanochtend de hoop en de wens uitgesproken dat de rechtspraak volledig kan gaan meedoen met GPS.
Tot slot de overzichten van de brieven en dergelijke. Ik attendeer de Kamer erop dat ik ten aanzien van sommige onderwerpen heb gezegd dat de berichtgeving over een aantal onderwerpen wordt verwerkt in de volgende voortgangsrapportage. Het aantal brieven hoeft daarom niet gelijk te zijn aan het aantal onderwerpen.
De voorzitter: Ik dank de heer De Wit voor de samenvatting en de minister voor zijn reactie en ik sluit de vergadering.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Krom (VVD), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Weekers (VVD), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).