Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2008
Tijdens het debat met uw Kamer op 23 september jl. inzake polygamie heeft de staatssecretaris van Justitie toegezegd de Kamer te informeren over de wijze waarop het niet-tegenwerpen in de optieprocedure ter verkrijging van het Nederlanderschap van op grond van vreemd recht naast elkaar bestaande huwelijken (bi- of polygamie) zal worden beëindigd.1 Besloten is om de toelichtende beleidscirculaire op de Rijkswet op het Nederlanderschap, de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap, daartoe aan te passen. Tegen de verkrijging van het Nederlanderschap door een persoon die naar vreemd recht meervoudig is gehuwd, verzet zich de Nederlandse openbare orde wegens strijd met een fundamenteel Nederlands rechtsbeginsel met betrekking tot de huwelijkse staat, namelijk de monogamie. Deze wijziging zal voor het eind van dit jaar in de Staatscourant worden gepubliceerd.
In deze brief informeer ik u tevens over het voornemen om per 1 januari 2010 de naturalisatieleges aan te passen. Ik stel het op prijs u daarover in een zeer vroeg stadium te informeren. Met de beoogde tarief- en stelselwijziging op 1 januari 2010 zal sprake zijn van een betere doorberekening aan de burger van de kosten die de overheid maakt voor de afdoening van een naturalisatieverzoek. De volgende aanpassingen zijn voorzien:
a. Het onderscheid tussen een hoog tarief en een laag tarief zal vervallen.
Reden hiervoor is dat het kabinet van mening is dat voor de dienstverlening ten behoeve van de verlening van het Nederlanderschap een bedrag mag worden gevraagd waarin de kosten die verband houden met de behandeling van de aanvraag meer dan voorheen worden doorberekend. In beginsel zijn deze behandelkosten voor iedere aanvraag hetzelfde. Bezien op eenvormigheid met het verblijfsrechtelijke stelsel wordt opgemerkt dat dat stelsel ook geen hoog of laag tarief voor de verblijfsvergunning «onbepaalde tijd» kent. Voor de met de uitvoering belaste instanties is een bijkomend gunstig effect van deze maatregel dat zij werk- en daarmee tijdbesparend is.
b. Voor de medeverlening van het Nederlanderschap aan een minderjarige wordt het heffen van leges ingevoerd.
Op dit moment is medeverlening (art. 11, eerste, tweede en derde lid RWN) kosteloos. Dit is vanuit het verleden verklaarbaar; tot 1 april 2003 werden minderjarigen van rechtswege Nederlander met de te naturaliseren ouder (vader of moeder). De overheid had daarbij weinig tot geen aparte handelingen te verrichten. Alleen in de zeldzame gevallen dat een minderjarige wegens een strafbaar feit diende te worden uitgesloten van medenaturalisatie was een vermelding van het kind op het naturalisatiebesluit nodig. Het Koninklijk Besluit bevatte standaard een uitsluitingsclausule voor minderjarigen zonder verblijfsrecht voor onbepaalde tijd in Nederland. Sinds 1 april 2003 is daarentegen de medenaturalisatie administratief veel bewerkelijker geworden omdat alle minderjarigen met naam, geboortedatum, geboorte- en woonplaats moeten worden opgevoerd op het Koninklijk Besluit tot naturalisatie. Deze sinds 1 april 2003 extra administratieve handelingen rechtvaardigen het heffen van leges ter afdoening van de aanvraag. Ook hierbij is derhalve het kabinetsbeleid dat de burger in beginsel een vergoeding dient te betalen die in zekere verhouding staat tot de door de overheid verleende dienst reden voor de invoering.
Zoals hierboven aangegeven, wordt een betere doorberekening aan de burger van de kosten die de overheid maakt voor de afdoening van een naturalisatieverzoek beoogd. Er is sprake van structurele tekorten in de begroting van Justitie. Derhalve is besloten om de leges geheven op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap te verhogen. In het kader van naturalisatie is besloten de tarieven op 1 januari 2010 te verhogen naar € 552 voor één meerderjarige naturalisandus (heden € 366 respectievelijk € 243) en naar € 699 voor een echtpaar/geregistreerde partners (heden € 464 resp. € 342). Zoals hierboven is toegelicht is bovendien besloten een tarief in te voeren voor medeverlening aan een minderjarige. Dat bedrag is vastgesteld op € 83.
De bedragen zullen eind 2009 nog worden gewijzigd met het indexeringscijfer voor 2009. Het gaat daarbij om een geringe verhoging. In de afgelopen jaren zijn de indexeringspercentages achtereenvolgens geweest: 2,5; 1,1; 0,9; 1,9; 2,2 en 3,9.