Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 oktober 2008
Op 9 september jl. heb ik tijdens een Algemeen Overleg over de nota «Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken vanuit wetgevings- en juridisch perspectief»1 toegezegd u nader te informeren over de prioritering van forensische onderzoeken.2 Met het oog op het begrotingsonderzoek m.b.t. de begroting van Justitie over het jaar 2009 op 30 oktober a.s., stuur ik u hierbij informatie over forensisch onderzoek en de rol van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) daarbij.
De minister van Justitie is onder meer verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van het forensisch onderzoek ten behoeve van de waarheidsvinding in het strafproces. Het NFI verricht inhoudelijk onafhankelijk, onpartijdig en kwalitatief hoogstaand forensisch onderzoek ten behoeve van die waarheidsvinding. In het kader van het onderzoek in strafzaken is het NFI de partijen in de strafrechtsketen (rechtspraak, openbaar ministerie, politie en andere opsporingsinstanties) behulpzaam.
Aan het NFI worden door mij middelen ter beschikking gesteld voor het verrichten van forensisch onderzoek. Daarbij maak ik met het NFI afspraken over te leveren producten en de gewenste verhouding tussen de drie kerntaken die het NFI vervult: forensisch technisch zaakonderzoek, research & development en forensisch kennis- en expertisecentrum.
De vraag naar forensische onderzoeksmogelijkheden is de afgelopen jaren toegenomen, hetgeen heeft geleid tot oplopende levertijden bij het NFI. In 2008 vindt een forse inhaalslag plaats, waardoor de werkvoorraad substantieel daalt. Om tot verdere reductie van de doorlooptijden te komen houdt het NFI de eigen organisatie en processen tegen het licht. Met politie en openbaar ministerie wordt de spanning tussen vraag en aanbod besproken om waar nodig tot weloverwogen prioritering te komen.
Daarnaast is het aanbod van mogelijkheden tot forensisch onderzoek vergroot doordat, naast de reeds bestaande particuliere onderzoeksinstituten Fox-IT, het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (FLDO) van de Universiteit Leiden en Independent Forensic Services (IFS), recentelijk enkele nieuwe onderzoeksinstituten zijn geopend (The Maastricht Forensic Institute en Verilabs). Dit beïnvloedt de positie van het NFI.
Gezien deze ontwikkelingen zijn inmiddels de volgende maatregelen genomen:
Vergrote capaciteit door toename beschikbare financiële middelen
Als gevolg van een substantiële toename van de beschikbare financiële middelen is de capaciteit van het forensisch onderzoek vergroot. In het antwoord dat ik, mede namens mijn ambtgenote van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, heb gegeven op kamervragen inzake de capaciteit en werkwijze inzake forensische opsporing in Nederland1 heb ik reeds aangegeven dat sinds 2003 het voor forensisch onderzoek beschikbare bedrag op de Justitiebegroting is gestegen van ruim € 30 mln. naar ruim € 65 mln. Een belangrijke toename van middelen is voortgekomen uit het coalitieakkoord, het Programma Versterking Opsporing en Vervolging (PVOV) en het project Veiligheid begint bij Voorkomen (VbbV). De nadruk van VbbV ligt op het voorkomen van criminaliteit en overlast. Eén van de zes geformuleerde thema’s waar het NFI een rol in speelt is de bestrijding van ernstige vormen van criminaliteit, zoals cybercrime. Voorts zijn er vanuit VbbV financiële middelen verstrekt om met name de onderzoekscapaciteit voor DNA bij het NFI te vergroten.
Het PVOV richt zich primair op de kwaliteit van de waarheidsvinding in het proces van opsporing en vervolging. Eén van de aandachtsgebieden van het PVOV betreft de kwaliteit van de forensische opsporing.
Met het PVOV zijn maatregelen in gang gezet bij het openbaar ministerie, de politie en het NFI die leiden tot een brede kwaliteitsontwikkeling op het gebied van de forensische opsporing en vervolging.
Voor het NFI waren onder meer de volgende maatregelen uit het PVOV relevant: de uitbouw van forensische samenwerking in de opsporing (FSO’s) en verbetering van de leesbaarheid en begrijpelijkheid van rapportages en Track & Trace. De in 2007 operationeel geworden FSO’s worden thans door de politie, met desgewenst advies van het NFI, (door)ontwikkeld naar bovenregionale forensische service centra (FSC’s). Om te komen tot een betere afstemming van vraag en aanbod van forensisch onderzoek zullen de FSC’s een belangrijke rol spelen. Het NFI is daarnaast begonnen met de inrichting van een professionele geïntegreerde frontoffice NFI (FON) waarin alle contacten met opdrachtgevers worden geconcentreerd en versterkt. FSC’s en de FON kunnen worden beschouwd als twee belangrijke schakels in de forensische keten, die niet alleen invloed hebben op de kwaliteit van opsporingsonderzoeken, maar ook op de selectie van in te zetten onderzoeksmethoden.
Het NFI heeft voorts het project Rapporteren Nieuwe Stijl opgezet dat de toegankelijkheid van NFI-rapporten beoogt te verhogen voor opdrachtgevers door extra aandacht te besteden aan de helderheid, eenduidigheid, volledigheid en wetenschappelijke correctheid van rapporten. Begin oktober heb ik het geautomatiseerde Track & Trace bij het NFI in gebruik gesteld. Track & Trace heeft tot doel een adequate traceerbaarheid van stukken van overtuiging (SVO’s) en sporen door verschillende actoren in de keten.
Momenteel is het NFI bezig om te komen tot een verdere professionalisering van de processen in nauwe samenwerking met het openbaar ministerie en de politie. In 2008 en 2009 wordt het Programma Verkorting Levertijden van het NFI uitgevoerd. Centrale doelstelling is, naast een substantiële verhoging van de klanttevredenheid, een substantiële verkorting van de levertijden. Het informatiesysteem Promis van het NFI monitort de ontwikkelingen in de levertijden. Eind 2007 bedroeg de werkvoorraad gemeten in externe producten 18 900. Deze werkvoorraad is per 1 augustus 2008 teruggebracht met 52% tot 9100. Deze wijziging bestaat met name uit een afname met 69% van de werkvoorraad DNA-veroordeelden (15 000 naar 4900) en een toename van de werkvoorraad bij Toxicologie van 29% (1150 naar 1480).
Per 1 oktober is de achterstand bij DNA-veroordeelden volledig weggewerkt en liggen er geen zaken meer op de plank. Voor het inlopen van de achterstanden bij toxicologie zijn acties in gang gezet.1 Naar verwachting zal in 2009 een acceptabele werkvoorraad en levertijd worden bereikt.
3. Verdere optimalisatie en beheersing van vraag en aanbod van forensisch onderzoek
Naast de maatregelen die het NFI in gang heeft gezet om zijn kwaliteit en efficiëncy sterk te verbeteren, is een traject gestart dat is gericht op verdere optimalisatie en beheersing van vraag en aanbod van forensisch onderzoek. Hiertoe zal het NFI de komende jaren worden omgevormd van een budgetgestuurde organisatie naar een vraaggestuurde organisatie die snel en efficiënt kan inspelen op de wensen van zijn opdrachtgevers.
Bij de afstemming tussen het aantal aanvragen voor DNA-onderzoek bij het NFI en de aangeboden capaciteit door het NFI, spelen de volgende ontwikkelingen een rol:
• meer in algemene zin is, zoals ook is beschreven in het rapport «Sporen met DNA»2, dat op 9 september jl. met uw Kamer is besproken, bij politie en openbaar ministerie het inzicht toegenomen over de kansen en beperkingen van DNA onderzoek;
• voorts kan worden gewezen op de Aanwijzing prioritering DNA-onderzoeken van het College van Procureurs-Generaal die recentelijk is geactualiseerd.3 Bij een aanvraag voor DNA-onderzoek wordt de prioriteit aangegeven door middel van een bepaalde categorie (1 t/m 6), zodat duidelijk is welke DNA-onderzoeken met voorrang dienen te worden verricht.
Deze aanwijzing vormt het raamwerk dat nog wel een nadere operationele invulling behoeft. Het landelijk overleg forensisch officieren kan in zijn periodieke overleggen deze invulling vormgeven.
4. Toekomstperspectief forensisch onderzoek
Het toegenomen aanbod van particuliere aanbieders van forensisch onderzoek die willen bijdragen aan de forensische opsporing en bewijsvoering geeft mij voldoende aanleiding om de positie van het forensisch onderzoek in Nederland nader te onderzoeken. Samen met de partners in de strafrechtsketen wordt momenteel onderzocht hoe de kwaliteit en continuïteit van het forensisch onderzoek kan worden gegarandeerd als ook particuliere aanbieders opdrachten uitvoeren voor de strafrechtketen. Hierbij wordt ook gesproken met de particuliere onderzoeksinstituten zelf.
In dit onderzoek neem ik mee of de positie van het NFI op de lange termijn verandering behoeft, mede gelet op de drie kerntaken die het NFI vervult.
Ik bezie de mogelijkheid om te komen tot een beter toegesneden verdeelsysteem voor de beschikbare financiële middelen. Hierbij betrek ik de vraag of opdrachtgevers meer armslag zouden moeten krijgen om opdrachten te plaatsen bij andere instituten dan het NFI. Dit kan bijdragen aan een betere balans tussen vraag en aanbod van forensisch onderzoek.
Voor mij is van primair belang dat wanneer de opdrachtgevers onderzoeksopdrachten plaatsen bij onderzoeksinstituten, het kwaliteitsniveau van al deze instituten goed is en dat de veiligheid van onderzoeksgegevens is gewaarborgd. Uitbesteding mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. Voor wat betreft het algemene kwaliteitsniveau van onderzoeksinstituten op de Nederlandse markt denk ik aan ISO-certificering en accreditatie.
Een belangrijke stap op weg naar kwaliteitsborging van deskundigen is de oprichting van het Nederlands Register Gerechtelijke Deskundigen in de eerste helft van 2009. In dat register worden deskundigen opgenomen die voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen van betrouwbaarheid en bekwaamheid. Waar mogelijk komen er per deskundigheidsgebied specifieke eisen. Deze ontwikkeling is van belang om de bruikbaarheid en toetsbaarheid van het deskundigenbewijs in het strafproces te verhogen, maar is ook een forse stap op weg naar bindende kwaliteitsnormering door certificering en accreditatie van forensisch deskundigen.
Ik span mij graag in voor vergelijkbare ontwikkelingen op Europees niveau. Kwaliteitsnormering van gerechtelijke deskundigen is een onderwerp waaraan mijns inziens aandacht zou kunnen worden besteed in het kader van het nieuwe JBZ-meerjarenbeleidsprogramma voor de periode 2010–2014, dat onder voorzitterschap van Zweden in de tweede helft van 2009 geformuleerd zal worden.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd over zowel de huidige als de toekomstige ontwikkelingen op het gebied van forensisch onderzoek, die moeten borgen dat vraag en aanbod goed op elkaar afgestemd kunnen blijven worden.
Deze acties bestaan uit: prioritering door het openbaar ministerie, het uitbesteden van een deel van de werkvoorraad aan een ander forensisch laboratorium, aanpassing van het werkproces voor toxicologie binnen het NFI en uitbreiding van de capaciteit voor het toxicologisch onderzoek in 2009.