Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 juli 2009
In antwoord op uw verzoek van 6 juli jl. bericht ik u als volgt.
Bij brief van 2 juli 2009, kamerstuk 31 700 VI, nr. 153 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek door de Rijksrecherche naar de schrijfproeven in de Deventer moordzaak. Met voornoemde brief heb ik voldaan aan de toezegging, zoals gedaan in mijn antwoord op Kamervragen van de leden De Roon en Brinkman (2008–2009, nr. 1584). In die brief heb ik voorts verwezen naar een persbericht van het Openbaar Ministerie te Zwolle-Lelystad dat op 2 juli 2009 op www.om.nl is geplaatst. Een kopie van dit persbericht, alsmede een samenvatting van het Rijksrechercheonderzoek (eveneens gepubliceerd op www.om.nl) treft u hierbij aan.1
Ten aanzien van de aangiftes die zijn ingediend tegen de korpschef van de regiopolitie Gelderland Noord-Oost en de hoofdofficier van justitie te Zwolle is bij brief van 13 februari 2009 van laatstgenoemde hoofdofficier aan de heer R. Beetz bericht dat hij een nadere reactie zal ontvangen na afronding van het Rijksrechercheonderzoek. Aan de heer Beetz en zijn mede-aangevers, de heren Dankbaar en Boswijk, is inmiddels bericht dat de aangifte, door tussenkomst van het College van procureurs-generaal, is voorgelegd aan de hoofdofficier van justitie te Breda.
Ik vertrouw erop uw Kamer met het vorenstaande naar behoren te hebben geinformeerd.