Vastgesteld 24 oktober 2008
De vaste commissie voor Justitie1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Is er naar aanleiding van de toezeggingen bij de behandeling van de begroting 2008 onderzoek gedaan naar de opdringerige aanwezigheid van porno in de schappen van benzinestations? Wat is er uit dat onderzoek gekomen?
Op basis van de Nederlandse zedelijkheidswetgeving kan er langs twee lijnen worden opgetreden tegen de uitstalling of het aanbieden van pornografisch materiaal in het openbaar.
In de eerste plaats is het strafbaar om beeldmateriaal dat aanstotelijk is voor de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, openlijk ten toon te stellen of aan te bieden (artikel 240 Sr). Op dit moment bestaat geen zekerheid over de vraag of een winkel in een benzinestation als een «plaats voor het openbaar verkeer bestemd» kan worden aangemerkt. Jurisprudentie die een afdoende antwoordt geeft op deze vraag, ontbreekt. In het algemeen worden winkels niet beschouwd als plaatsen voor het openbaar verkeer bestemd. Op grond van de wetsgeschiedenis kan worden aangenomen dat winkels die zijn gevestigd in een stationshal, wél als een voor het openpaar verkeer bestemde plaats kan worden aangemerkt. Ik ben over deze grensgevallen nog in overleg met het College van procureurs-generaal en zal u over de uitkomst daarvan nader inlichten.
In de tweede plaats is het strafbaar om beeldmateriaal waarvan de vertoning schadelijk is te achten voor personen die jonger zijn dan 16 jaar, te verstrekken, aan te bieden of te vertonen aan een minderjarige van wie men weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij of zij jonger dan 16 jaar is (artikel 240a Sr). Daaronder valt ook pornografie. Dit betekent dat benzinestations zulk schadelijk materiaal niet mogen verstrekken aan een minderjarige onder de 16 jaar.
Welke stappen zijn er in overleg met de minister van Buitenlandse Zaken genomen ter uitvoering van motie-Van der Staaij c.s. over het aanpakken van kindersekstoerisme in Zuidoost-Azië (31 200 V, nr. 58)? Is er intussen extra geld voor uitgetrokken en voor welke doelen?
Over deze motie heb ik u geïnformeerd in mijn brief van 29 april 2008 (TK 31 200 VI, nr. 146). Zoals gemeld is onze collega voor Ontwikkelingssamenwerking bezig met de uitvoering van de toezegging met betrekking tot bijstandsverlening aan de Cambodjaanse autoriteiten. Uw vraag heb ik ook onder aandacht gebracht van mijn collega.
Is Nederland van plan om nieuwe verdragen af te sluiten met landen waar veel kindersekstoeristen actief zijn?
Nee, daartoe bestaan geen concrete plannen. Nederland is al partij bij alle relevante verdragen die betrekking hebben op seksueel misbruik van kinderen. Nog in 2007 heeft Justitie een specifiek verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik ondertekend.
Wat gebeurt er in 2009 concreet ter bestrijding van antisemitisme? Welke doelstellingen heeft de regering ten aanzien van dit thema?
Bestrijding van antisemitisme is onderdeel van bestrijding van discriminatie.
Uitvoering van de beleidsdoelstelling Respect houdt in dat aangiften van discriminatie altijd een serieuze behandeling krijgen. In alle politieregio’s is een regionaal discriminatieoverleg (RDO) ingesteld waaraan politie, OM en regionale antidiscriminatiebureaus deelnemen. In het voorjaar van 2009 zal een criminaliteitsbeeld discriminatie geleverd worden, met daarin aandacht voor de verschillende discriminatiegronden. Daarnaast stimuleren Justitie en BZK de ketensamenwerking discriminatie in het overleg Gezamenlijke Aanpak Discriminatie, waaraan tevens OM, politie, VNG, Art. 1, CGB en VROM deelnemen. Op 7 juni 2009 zal een werkconferentie Gezamenlijke Aanpak Discriminatie plaatsvinden.
Hoe wordt persoonsgerichte preventie van agressie en geweld in het publieke en semi-publieke domein ingevuld?
Op basis van het kabinetsbeleid gericht op het terugdringen van recidive wordt ook gewerkt aan een persoonsgerichte aanpak van recidiverende geweldplegers. Onderdeel daarbij is het identificeren van risicogroepen.
Omdat geweld gerelateerd kan worden aan alcoholgebruik wordt gewerkt aan daarop gerichte gedragsinterventies die geweldscriminaliteit moeten terugdringen. Ook aan maatregelen gericht op agressie- of gedragsveranderingstherapie, waaronder ART (Agression Regulation Training), zijn daarbij in beeld.
In hoeverre worden bij het tot stand komen van de brochure «best practices» ook Europese praktijkvoorbeelden meegenomen die kunnen bijdragen aan de preventie van eergerelateerd geweld in Nederland?
In de bedoelde brochure worden goede voorbeelden beschreven van samenwerking tussen migrantengemeenschappen en professionele instanties ten behoeve van preventie bij veiligheidsvraagstukken en met name eergerelateerd geweld. De goede voorbeelden moeten onder meer voortkomen uit een inventarisatie naar bestaande lokale ervaringen, die de komende periode wordt uitgevoerd, en ervaringen die vanuit het Meerjaren Kaderprogramma «Aan de goede kant van de eer» worden opgedaan.
Wat wordt bedoeld met volwassenwording van de aanpak van eergerelateerd geweld?
De eerste fase van het programma eergerelateerd geweld laat de ontwikkeling van de programmatische werkwijze zien. In deze fase is het programma opgestart, is draagvlak verkregen bij diverse beroepsgroepen en zijn – in pilots – tal van maatregelen ontworpen en ontwikkeld. In de huidige fase van het programma ligt de nadruk op verdere ontwikkeling van maatregelen én op de implementatie van maatregelen die tot stand zijn gebracht. In 2009 en 2010 richt het programma zich op verdere implementatie en borging van de aanpak van eergerelateerd geweld en op de evaluatie van het programma.
Dat betekent dat vooral andere organisaties dan die van het programma de aanpak moeten gaan dragen, opdat de gestelde doelen worden bereikt: effectieve onderkenning van eergerelateerd geweld door hulpverleners, samenwerking tussen overheid en minderheden in een gemeenschappelijke benadering, effectieve opsporing van daders en voldoende opvangmogelijkheden voor slachtoffers.
Voor het programma betekent dit dat de nadruk op procesregie ligt en dat de inzet zich vooral richt op die maatregelen die op landelijk niveau genomen moeten worden en waarvoor het initiatief bij de rijksoverheid ligt.
Wat is het ophelderingspercentage geweest bij de nulmeting en welk jaar is voor de nulmeting genomen? Zijn er tussendoelen gesteld voor 2009 en 2010 ten aanzien van de verbetering van het ophelderingspercentage? En wat is het huidige ophelderingspercentage? Wanneer is de verbetering van het ophelderingspercentage te verwachten?
Doelstelling van het kabinet is te komen tot 25 procent reductie van criminaliteit, sociale overlast en verloedering in 2010 ten opzicht van 2002. Binnen deze doelstelling heeft het kabinet een aantal extra doelstellingen geformuleerd, zoals de toename van het ophelderingspercentage met 15% in 2010 ten opzichte van het ijkjaar 2006.
Het ophelderingspercentage, zoals blijkt uit de CBS-cijfers, vertoonde jarenlang een stijgende lijn, van 15,6 procent in 2000, 21,1 procent in 2004 tot 22,9 procent in 2006. In 2007 was dit percentage 22,7%. De ambitie van dit kabinet is het ophelderingspercentage nog deze kabinetsperiode te laten toenemen tot 26,3 procent in 2010.
Een van de maatregelen om dit te bereiken is het aanstellen van forensische assistenten door de regionale politiekorpsen. Vanaf 2008 tot en met 2011 worden er jaarlijks 125 forensisch assistenten aangesteld. De forensische assistenten bezoeken alle standaard plaatsen delict (woninginbraken, bedrijfsinbraken en auto-inbraken). Daarnaast dient het ophelderingspercentage mede te stijgen op basis van de resultaten van het plan van aanpak fietsdiefstal 2008–2010 evenals de versterkingsprogramma’s aanpak georganiseerde misdaad, inclusief de bestuurlijke aanpak georganiseerde misdaad, de aanpak financieel-economische criminaliteit en aanpak cybercrime.
Heeft het kabinet nog specifieke prioriteiten ten aanzien van de opheldering? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Vragen 8 en 9 zijn gezamenlijk beantwoord, zie vraag 8.
Klopt het dat in de beleidsagenda en de toelichting op de begroting de aanpak van criminaliteit in de transportsector ontbreekt? Zijn er budget en maatregelen voor deze specifieke sector voorzien voor 2009?
De aanpak van de criminaliteit in de transportsector is onderdeel van het beleid gericht op de daling van de criminaliteit tegen ondernemingen. Hoewel niet expliciet wordt genoemd in de beleidsagenda en de toelichting bij de begroting, kan op dit specifieke onderwerp het volgende gemeld worden.
In het kader van het eerste Actieplan Veilig Ondernemen (2004 project 3) is een convenant opgesteld om de criminaliteit in de transportsector aan te pakken. Dit convenant loopt in 2008 af.
Voor de periode 2009–2012 zal opnieuw een convenant worden afgesloten tussen publiek-private partijen. Op dit moment wordt geïnventariseerd welke actiepunten van belang zijn om tot een zo effectief mogelijke verdere reductie van de criminaliteitscijfers te komen.
Tevens zal in samenspraak met de brancheorganisatie (TLN) voor de periode 2009–2012 opnieuw subsidie verleend worden om het keurmerk Transport en Logistiek verder over de transportsector te kunnen uitbreiden. Dit in vervolg op de periode 2005–2008, waarin voor bijna 1000 vrachtauto’s en een groter aantal werknemers resultaten met dit keurmerk zijn behaald.
In hoeverre is de reclassering voldoende toegerust om de taken te kunnen vervullen die samenhangen met toepassing van vervroegde invrijheidsstelling?
Sinds 1 juli 2008 is de vervroegde invrijheidstelling omgezet in een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Door het stellen van voorwaarden aan de invrijheidstelling kan de overgang van detentie naar de vrije maatschappij begeleid verlopen. De reclassering heeft een belangrijke rol bij de voorwaardelijke invrijheidstelling: zowel bij het adviseren over bijzondere voorwaarden als bij het toezicht (controle en begeleiding) op de naleving ervan. Voor deze taken is voorzien in financiële middelen.
Als de reclassering constateert dat de v.i.-gestelde de opgelegde bijzondere voorwaarde niet naleeft, meldt zij dit aan het openbaar ministerie en kan de voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen worden. Dit heeft als gevolg dat de v.i.-gestelde alsnog het restant van zijn/haar straf moet uitzitten in de gevangenis. De toezichthouders bij de reclassering worden extra opgeleid om toezicht te houden op v.i.-gestelden. Dit maakt deel uit van de grotere opleidingstrajecten om reclasseringsmedewerkers voor te bereiden op de verbeteringen die in 2009 landelijk worden geïmplementeerd in het reclasserings-advies en -toezicht.
Wat behelzen de projecten betreffende acquisitiefraude en advertentiefraude en andere vormen van financieel-economische criminaliteit specifiek?
Onder voorzitterschap van het Midden- en Kleinbedrijf Nederland wordt in samenspraak met onder andere VNO-NCW, Kamer van Koophandel, het Steunpunt Acquisitiefraude en Justitie uitvoering gegeven aan de tien actiepunten zoals benoemd in het Actieplan Veilig Ondernemen (deel 3). Eén van de actiepunten is het uitvoeren van een onderzoek naar de aard en omvang van acquisitiefraude. Daarnaast zal ook gekeken worden naar de toereikendheid van wetten en regels ten behoeve van de aanpak van acquisitiefraude.
Eveneens wordt uitvoering gegeven aan de actiepunten uit het project financieel-economische criminaliteit, onderdeel van het Actieplan Veilig Ondernemen (deel 3). In dit project wordt beoogd om burgers en bedrijven weerbaarder te maken en bewuster van hun eigen mogelijkheden om te voorkomen dat ze slachtoffer worden van oplichting. Eén van de actiepunten betreft een studie naar de wenselijkheid en haalbaarheid van een hulpdienst of meldpunt voor slachtoffers van oplichting. Daarbij wordt gekeken naar de mogelijkheden tot samenwerking met andere relevante hulpdiensten. Hierover wordt gerapporteerd aan het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing.
Kan inzichtelijk worden gemaakt hoe de daling en/of stijging van criminaliteit binnen de verschillende sectoren van het bedrijfsleven in 2008 is toegenomen ten opzichte van 2007? Kan hierbij ook onderscheid worden gemaakt naar vorm van criminaliteit, zoals naar het aandeel overvallen, inbraken, fraude en diefstal?
De ontwikkeling van de criminaliteit binnen de verschillende sectoren van het bedrijfsleven wordt jaarlijks inzichtelijk gemaakt in de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB). De MCB 2008 zal in de eerste helft van 2009 aan uw Kamer worden aangeboden. In de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven worden sinds 2004 een aantal vormen van criminaliteit onderzocht bij vijf verschillende sectoren in het bedrijfsleven. Onderscheiden worden inbraak, diefstal, vernieling, geweld en overige vormen van criminaliteit.
Overvallen zijn niet als aparte categorie in de MCB opgenomen, hiervoor wordt een afzonderlijke registratie bijgehouden waarbij ook een uitsplitsing wordt gemaakt naar afzonderlijke sectoren. Het totaal aantal overvallen ligt tot en met augustus 2008 ongeveer 10% hoger dan in 2007 in diezelfde periode.
Welke maatregelen uit het Actieplan Veilig Ondernemen deel 3 zijn specifiek gericht op respectievelijk de aanpak van overvallen, inbraken, fraude en diefstal binnen de detailhandel?
In het Actieplan Veilig Ondernemen deel 3 is afgesproken dat de detailhandel en de overheid een nieuw convenant Aanpak Winkelcriminaliteit (III) ondertekenen. Dit convenant, waarvan ondertekening op korte termijn is voorzien, bevat de afspraak dat de politie een landelijke voorziening opzet voor overleg met het bedrijfsleven, waarbij door politie of bedrijfsleven aangedragen informatie aanleiding vormt voor preventieve dan wel repressieve inspanningen. Tevens worden er in elke politieregio contactpersonen voor de overvalproblematiek aangesteld. De rijksoverheid stimuleert de gemeenten waar de meeste overvallen plaatsvinden om samen met relevante partijen een plan van aanpak te schrijven met concrete maatregelen om het aantal overvallen terug te dringen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de succesvolle aanpak van deze vorm van criminaliteit door de gemeenten Amsterdam en Rotterdam. Om interne fraude tegen te gaan zal het waarschuwingsregister van de stichting Fraude Aanpak Detailhandel worden uitgebreid. Om winkeldiefstal tegen te gaan bevat het convenant specifieke projecten gericht op informatieuitwisseling, heling en het aanstellen van winkelstraatmanagers. Ook wordt het project «overlastdonatie» verder uitgerold: een project waarin de winkelier een basisbedrag van 151 euro bij de op heterdaad aangehouden verdachte in rekening brengt (op basis van een «onrechtmatige daad» -BW 6:162), wegens opgelopen indirecte schade.
Klop het dat het oplossingspercentage ten aanzien van criminaliteit tegen het bedrijfsleven met 12% is afgenomen over de periode 2003 tot 2007 (van 38% naar 26% volgens onderzoek van de Raad voor Detailhandel oktober 2008)?
Nee. Het oplossingspercentage van 38 over het jaar 2003 staat nagenoeg vast. Het cijfer 26 procent over het jaar 2007 heeft betrekking op de registratie van ophelderingspercentages voor overvallen in 2007 op de peildatum 1 februari 2008, en staat nog niet vast. In de periode na de peildatum zijn namelijk nog overvallen uit 2007 opgelost, waardoor het ophelderingspercentage in de loop van de tijd toeneemt. Op peildatum 17 oktober 2008 was het ophelderingspercentage voor overvallen op de detailhandel in 2007 gestegen tot ruim 32 procent. De verwachting is, dat dit percentage in de toekomst nog verder zal stijgen. Hoewel de mogelijkheid bestaat dat ook overvallen uit 2003 alsnog worden opgehelderd, zullen dit er niet zoveel zijn dat het percentage van 38 als gevolg daarvan nog zal wijzigen.
Op welke wijze heeft de aangiftebereidheid inzake winkelcriminaliteit zich de afgelopen jaren ontwikkeld? Op welke wijze en in welke mate de aangiften inzake winkelcriminaliteit in behandeling werd genomen?
Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2007 blijkt dat de aangiftebereidheid voor diefstal (als percentage van de getroffenen die aangifte doet) in de detailhandel sinds 2004 niet significant is veranderd. Met de daling van het aantal diefstallen in de detailhandel in deze periode is het totaal aantal aangiftes wel gedaald.
De tevredenheid over het politie optreden is ten opzichte van 2004 gestegen in de detailhandel. Bijna zes op de tien bedrijven (57%) die melding en/of aangifte doen, zijn over het geheel genomen tevreden tot zeer tevreden over de manier waarop de politie die melding van delicten afhandelt.
Wat zijn de mogelijke verklaringen voor het lage percentage aangiften dat wordt opgevolgd door een taak- of geldstraf van het Openbaar Ministerie (OM) of een gang naar de rechter (17% in het algemeen en specifiek voor ramkraak is de kans op straf 6% volgens de Raad voor Detailhandel)?
Uit gegevens van het CBS blijkt, dat het aantal aangiften van winkeldiefstallen en overige diefstallen bij bedrijven (waaronder ramkraken, maar ook verduistering e.d.), tussen 2000 en 2004 is gedaald van 121 700 naar 99 800 (recentere cijfers zijn op dit moment niet beschikbaar). De politie slaagt er steeds beter in om dergelijke misdrijven op te lossen; het ophelderingspercentage is in de genoemde periode gestegen van 27% naar 34%.
Uit gegevens van het OM komt naar voren dat de instroom van rechtbankzaken met de classificatie «winkeldiefstal» tussen 2000 en 2002 met 8% toenam (van 23 260 naar 25 126) maar sindsdien duidelijk daalt (naar 18 670 in 2007; een daling van 26% t.o.v. 2002). Hierbij moet worden opgemerkt dat ramkraken niet afzonderlijk wordt geregistreerd door het OM. Wel kan worden gemeld dat de categorie gekwalificeerde diefstal, waarin zowel ramkraken als andere inbraken thuishoren, de laatste jaren eveneens een dalende trend vertoont (– 20% sinds 2003).
Het OM reageert op winkeldiefstallen steeds minder vaak met een sepot. Het percentage van de zaken die worden geseponeerd, is sinds 2000 gehalveerd (van 10,4% naar 5,4%). De meeste zaken worden aan de rechter voorgelegd. Het percentage dagvaardingen (inclusief voegingen) is overigens wel gedaald; van 75,4% in 2000 naar 68,6% in 2007. Het aandeel van de transacties (inclusief voorwaardelijke sepots) is in dezelfde periode toegenomen van 14,1% naar 25,9%).
Zijn er nog gemeenten in Nederland waar antirampalen in de algemene plaatselijke verordening niet worden toegestaan? Zo ja, om hoeveel gemeenten gaat het ongeveer?
Het is mij niet bekend of er gemeenten zijn die antirampalen op grond van de algemene plaatselijke verordening niet toestaan. Ik hecht er aan te benadrukken, dat het gemeentebestuur verantwoordelijk is voor het opstellen van de algemene plaatselijke verordening.
Kan een reactie worden gegeven op het onderzoek van de Raad voor Detailhandel, in het bijzonder de conclusie dat 95% van de bevolking geen bezwaar heeft tegen het gebruik van winkelsurveillanten in de strijd tegen winkelcriminaliteit?
Bij afzonderlijk brief zal ik uw Kamer voor de begrotingsbehandeling, zoals gevraagd in de motie van uw leden Van Haersma Buma en Kuiken van 3 juli 2008 (Kamerstukken II, 2007/2008, 31 200 VI, nr. 177), informeren over de inzet van ongeüniformeerde particuliere beveiligers voor winkelsurveillance. In deze brief zal ook aandacht worden besteed aan het onderzoeksresultaat waarnaar in de vraag wordt verwezen.
Hoeveel gedragsbeïnvloedende maatregelen jeugdigen worden naar verwachting in 2009 opgelegd? Is er voldoende capaciteit om de opgelegde gedragsbeïnvloedende maatregelen in 2009 ten uitvoer te leggen?
In de begroting wordt uitgegaan van 500 opgelegde gedragsmaatregelen in 2009. Een eerste inventarisatie leert dat de invoering van de maatregel langzamer verloopt dan verwacht. Alle inspanningen zijn gericht op realisatie van de geprognosticeerde aantallen. Met name het inzetten van de gedragsmaatregel als mogelijkheid om een verplichte vorm van nazorg te realiseren zal nog meer onder de aandacht van de betrokken partijen worden gebracht. Daarnaast zal vanuit het Programma Aanpak Jeugdcriminaliteit extra aandacht worden besteed aan het vergroten van de kennis over de gedragsmaatregel bij alle betrokken ketenpartners.
Voor de Raad voor de Kinderbescherming en de Bureau’s Jeugdzorg zijn extra middelen beschikbaar voor zowel het adviestraject als het uitvoeringstraject van de gedragsmaatregel. Voor alle bij de gedragsmaatregel betrokken ketenpartners is in 2009 € 11,1 miljoen beschikbaar en vanaf 2010 € 15,5 miljoen. Wij gaan er vooralsnog vanuit dat de extra middelen voldoende zijn om de benodigde capaciteit te leveren.
Wat gaat u ondernemen om de mogelijkheid voor toepassing van de gedragsbeïnvloedende maatregel te vergroten? In hoeverre spelen wachtlijsten hier een belemmerende rol?
Met name het inzetten van de gedragsmaatregel als mogelijkheid om een verplichte vorm van nazorg te realiseren zal nog nadrukkelijker onder de aandacht van de betrokken partijen worden gebracht. Daarnaast zal vanuit het Programma Aanpak Jeugdcriminaliteit extra aandacht worden besteed aan het verder vergroten van de kennis over de gedragsmaatregel bij alle betrokken ketenpartners.
In veel arrondissementen wordt het ontbreken en/of op tijd beschikbaar zijn van justitieel erkende gedragsinterventies, jeugdzorg en GGZ zorg als knelpunt genoemd. Om die reden heb ik besloten om een viertal veelbelovende beschikbare gedragsinterventies rechtstreeks in te kopen, te weten: MST, FFT, MDFT en MTFC.
De wachtlijsten in de Jeugdzorg kunnen mogelijk een knelpunt vormen bij de tenuitvoerlegging van de gedragsmaatregel. Zoals u weet stelt de minister van Jeugd en Gezin alles in het werk om de wachtlijsten aan te pakken.
Wat is in 2008, uitgedrukt in een percentage, de bijdrage geweest van de Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen om de recidive onder jeugdigen over de periode 2002–2010 af te laten nemen?
Zoals vermeld in de brief van 6 november 2007 over het project Veiligheid begint bij Voorkomen (TK 28 684, nr. 189, vergaderjaar 2007–2008) kan het WODC eerst begin 2011 rapporteren over de 2-jaars recidive van 2008. Ik ben met het WODC in overleg over mogelijkheden om de invloed van de Wet gedragsbeïnvloeding jeugdigen op de ontwikkeling van de recidive in beeld te brengen.
Kan de sluiting van een grote coffeeshop met grensoverschrijdende clientèle in Terneuzen een voorbeeld zijn voor andere grensregio’s?
Het is de lokale driehoek – zoals ook in de gemeente Terneuzen het geval was – die optreedt wanneer coffeeshops in strijd met de zogeheten AHOJG-criteria en aanvullende criteria uit het gemeentelijk coffeeshopbeleid handelen en wanneer de maximale handelsvoorraad is overschreden.
Bovendien past dit tevens in het beleid – zoals weergegeven in het beleidsprogramma – om coffeeshops te sluiten in geval de gestelde criteria worden overtreden en om coffeeshops in de grensstreek tegen te gaan.
Op welke wijze gaat u de mensenhandel aanpakken? Bent u ervan op de hoogte dat Nederland door mensenhandelaren als doorvoerland wordt gebruikt?
Mensenhandel is een zeer ernstig vergrijp en is mede daarom één van de zes landelijke speerpunten in de opsporing en vervolging van zware of georganiseerde criminaliteit. In de landelijke prioriteiten politie 2008–2011 (Programma Versterking Aanpak Georganiseerde Misdaad) is de aanpak van mensenhandel opnieuw als een van de speerpunten benoemd. Ook in de afspraken met het OM is mensenhandel als prioriteit opgenomen.
Helder toezicht, informatie-uitwisseling tussen bestuur en politie en internationale samenwerking, zijn elementen die absoluut noodzakelijk zijn voor het voorkomen en bestrijden van mensenhandel. Deze worden gecombineerd in de programmatische aanpak. De programmatische aanpak wordt door het Openbaar Ministerie gebruikt om niet alleen strafrechtelijk op te treden tegen mensenhandelaren, maar ook andere partijen – zoals gemeenten en belastingdienst – te betrekken om structurele drempels op te werpen tegen mensenhandel.
Om deze activiteiten een extra impuls te geven, hebben wij samen de «Task Force Aanpak Mensenhandel» ingesteld. Deze Task Force, onder voorzitterschap van de Procureur-Generaal, portefeuillehouder aanpak mensenhandel, is bedoeld om partijen bij elkaar te brengen, knelpunten op te lossen, ervaringen uit te wisselen en de lokale/regionale aanpak te ondersteunen. De Task Force zal onder andere richten op:
– versterken toezicht prostitutiesector;
– verbeteren van informatie-uitwisseling op lokaal en nationaal niveau;
– aanvullen en implementeren van het barrièremodel;
– professionaliseren van de bestuurlijke rapportages van OM aan bestuur;
– dadergerichte aanpak van mensenhandelaren (vergelijkbaar met de zgn. «patseraanpak»).
Er is een Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel, waarin de Nationale Recherche, SIOD, IND en Koninklijke Marechaussee samenwerken en informatie vergaren, analyseren en uitzetten.
Uit het onderzoek Koolvis rond Nigeriaanse amv’s die in Nederland uit de opvang verdwenen, is gebleken dat Nederland ook als distributiepunt werd gebruikt: Nigeriaanse meisjes uit het onderzoek werden bijvoorbeeld aangetroffen in Spanje, Italië en Noorwegen. Nigeriaanse alleenstaande minderjarige vreemdelingen vormen één van de risicocategorieën die in aanmerking komen voor de pilot beschermde opvang. Met deze pilot wordt voorzien in de opvang en intensieve begeleiding van alleenstaande minderjarige vreemdelingen die het risico lopen slachtoffer te worden van mensenhandel en andere vormen van uitbuiting.
Cijfers over verdwijningen uit de opvangvoorzieningen zijn u op 8 oktober op korte termijn toegezegd door de staatssecretaris van Justitie. Verder wordt in strafrechtelijk onderzoek waarin internationale vertakkingen blijken, de internationale samenwerking gezocht.
Kan het kabinet met het oog op de doelstelling omtrent de coffeeshops in de nabijheid van scholen toelichten welke landelijke maatregelen en/of prestaties worden beoogd? Zijn er tussendoelen gesteld tot 2011? Zo ja, welke zijn dit?
Uit onderzoek blijkt dat, op dit moment, 85 van de 106 gemeenten met een coffeeshop over een afstandscriterium (veelal 250 meter) beschikken. Dit is een vooruitgang van 3%-punt ten opzichte van 2007. In het Strategisch Beraad Veiligheid van 10 juli 2008 is tussen de VNG en de ministers van Justitie en van BZK ten behoeve van de uitwerking van het bestuursakkoord Rijk-gemeenten overeenstemming bereikt over de invulling van de afspraak in het Beleidsprogramma. Afgesproken is dat alle gemeenten in 2011 een afstandscriterium van minimaal 250 meter met betrekking tot scholen hanteren dan wel andere drempelverhogende maatregelen treffen. In een jaarlijkse rapportage wordt opgenomen hoeveel gemeenten deze grens van 250 meter hanteren, waarbij aangegeven is voor de gemeenten die deze grens niet hanteren waarom dit niet haalbaar is en/of welke andere maatregelen genomen zijn.
Kan nader worden gespecificeerd wanneer de Kamer de beleidsnota inzake het Nederlands drugsbeleid verwachten? Welke elementen zijn daar in ieder geval in opgenomen?
Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief over de planning van zowel de evaluatie van Het Nederlands drugsbeleid – die zal worden uitgevoerd door de WRR op basis van rapportages van het Trimbos-instituut en het WODC – als van de nieuwe drugsnota.
In de nieuwe drugsnota zullen onder andere de elementen worden opgenomen, zoals die zijn toegezegd tijdens het Kamerdebat van 6 maart 2008 over de hoofdlijnen van het Nederlandse drugsbeleid.
Waarop baseert de regering het streven dat in 2011 alle 111 gemeenten een afstandscriterium hanteren? Waarom heeft de regering het over 111 gemeenten? Krijgen gemeenten richtlijnen mee bij het opstellen van hun afstandscriterium met betrekking tot coffeeshops of zijn de gemeenten vrij om dit vast te stellen?
Het streven van de regering is dat in 2011 alle gemeenten met coffeeshops – dit waren er 111 in totaal bij vaststelling van dit streven – een afstandscriterium tussen scholen en coffeeshops hanteren. Inmiddels blijkt uit onderzoek dat, op dit moment 106 gemeenten beschikken over coffeeshops en dat daarvan 85 een afstandscriterium (veelal 250 meter) aanhouden. Dit is een vooruitgang van 3%-punt ten opzichte van 2007. Verder kan in dit kader worden vermeld dat tussen de VNG en de ministers van Justitie en van BZK ten behoeve van de uitwerking van het bestuursakkoord Rijk-gemeenten overeenstemming is bereikt over de invulling van de afspraak in het Beleidsprogramma. Afgesproken is dat alle gemeenten in 2011 een afstandscriterium van minimaal 250 meter met betrekking tot scholen hanteren dan wel andere, qua effect ten minste gelijkwaardige drempelverhogende maatregelen treffen. In een jaarlijkse rapportage wordt opgenomen hoeveel gemeenten deze grens van 250 meter hanteren, waarbij aangegeven is voor de gemeenten die deze grens niet hanteren waarom dit niet uitvoerbaar is en welke andere maatregelen daarvoor in de plaats genomen zijn.
Wie heeft de meeste expertise in huis als het gaat om vermogen te traceren: het BOOM of de FIOD?
Het traceren van crimineel vermogen is een taak van alle opsporingsinstanties, inclusief FIOD-ECD. Bij het BOOM zijn vermogenstraceerders werkzaam om te stimuleren en te activeren dat in de fase van de start van een onderzoek door het Openbaar Ministerie en opsporingsinstanties voldoende aandacht aan het traceren van crimineel vermogen wordt besteed, met als doel het in beslag nemen van dat vermogen, zodat later bij de executie van de maatregel voldoende verhaal aanwezig is. Indien nodig kan de vermogenstraceerder onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie beslag (doen) leggen. Dat kan ook in de fase nadat het opsporingsonderzoek geëindigd is. Met het wetsvoorstel tot verruiming van de ontnemingswetgeving dat onlangs aan de vaste adviesorganen is gestuurd, wordt bovendien uitbreiding gegeven aan de bevoegdheden die in de fase van de executie kunnen worden uitgeoefend.
Het BOOM heeft veel expertise in huis om het gehele traject vanaf de selectie van strafzaken, beslagleggen tot en met het afdoen van de zaak, en de executie, in gezamenlijkheid met de ketenpartners vorm te geven, en doet dat ook. De FIOD/ECD is een opsporingsdienst wiens taak het is om financieel-economische delicten te onderzoeken. Daarvoor zijn specialisten in dienst genomen en opgeleid. Het BOOM is de organisatie die de taak heeft vervolgingshandelingen te verrichten. Hiervoor is deskundigheid en specialistische kennis aanwezig.
Hoeveel medewerkers heeft het BOOM op dit moment? Hoeveel zijn dat er aan het eind van 2009? Hoeveel medewerkers heeft het FIOD?
Het BOOM heeft thans circa 75 medewerkers: officieren van justitie, parketsecretarissen, forensisch accountants, internationaal en civiel adviseurs, vermogenstraceerders en ondersteuning. Het College van procureurs-generaal is voornemens de capaciteit bij het BOOM in de periode van het versterkingsprogramma uit te breiden met ongeveer de 19 fte’s. Het BOOM wordt enerzijds versterkt om de grote en complexe zaken af te handelen, maar ook ter ondersteuning van de lokale parketten. Gekozen is voor een geleidelijke aanpak gedurende de tijd van het versterkingsprogramma.
De FIOD-ECD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst-Economische Controledienst), ressorterend onder de minister van Financiën, heeft ruim 1 100 medewerkers in dienst.
Op welke wijze zal de rechtsbescherming in het kader van de wet Bibob aandacht krijgen bij de uitbreiding van het toepassingsbereik?
De geheimhoudingsplicht zoals weergegeven in artikel 28 wet BIBOB verbiedt externe bezwarencommissies van bestuursorganen kennis te nemen van de inhoud van een BIBOB-advies. Voorts kan de direct belanghebbende, bijvoorbeeld de vergunningaanvrager, het BIBOB-advies inzien, maar geen afschrift krijgen. Voor beide punten wordt thans gezocht naar een oplossing waarbij ook rekening dient te worden gehouden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van andere personen in het advies genoemd, alsmede de belangen van de gegevensverstrekkers. Deze oplossing zal worden meegenomen bij de aanpassing van de BIBOB-wetgeving in verband met de uitbreiding van het aantal sectoren.
Welke «substitutie-effecten» zijn er te signaleren bij de toepassing van de Wet Bibob?
Uit de evaluatie van de Wet BIBOB, waarover u bij brief van 16 juli 2007 bent geïnformeerd (Tweede Kamer 2006–2007, 31 109 nr. 1), blijkt in een aantal gevallen dat potentiële vergunningaanvragers bij gemeenten informeren of zij de wet BIBOB toepassen. Indien de gemeente deze vraag bevestigend beantwoordt, blijkt vaak dat deze personen geen vergunningaanvraag indienen. Het vermoeden bestaat dat deze zich vestigen in een gemeenten die (nog) geen BIBOB toepast. Ook blijken inmiddels in enkele gemeenten criminelen uit te wijken naar niet-vergunningplichtige sectoren. De door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ingestelde regionale informatie- en expertisecentra zullen hier meer inzicht in verschaffen en het gebruik van BIBOB en andere bestuursrechtelijke instrumenten door gemeenten stimuleren. Ook zal op wetgevingsniveau worden gezocht naar een instrument voor gemeenten om een antwoord te hebben op criminelen die uitwijken naar niet-vergunningplichtige sectoren. Hierover wordt u binnenkort geïnformeerd bij brief naar aanleiding van het onderzoek naar de uitbreiding van de wet BIBOB.
Klopt het dat BOOM-vorderingen door de rechter doorgaans tot de helft worden teruggebracht, ondanks dat deze vorderingen doorgaans conservatieve schattingen betreffen? Zo ja, waarom?
Het is niet juist dat de ontnemingsvorderingen doorgaans door de rechter voor de helft worden toegewezen. Er is sprake van sterk casuïstische jurisprudentie, waarbij geen vaste verhouding is aan te geven tussen vordering en uitspraak.
Overigens is ook gebleken dat de omvang van het conservatoir beslag mede bepalend is voor het opleggen van de ontnemingsmaatregel door de rechter.
Wordt met het invoeren van de vergunningplicht de werkelijke problemen van de prostituees worden blootgelegd? Hoe wordt gecontroleerd of deze vrouwen hun vergunning al dan niet onder druk aanvragen?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie, dat de minister van BZK momenteel opstelt in nauwe samenwerking met Justitie, bevat een stelsel aan maatregelen. Deze maatregelen dienen te leiden tot meer transparantie in de markt, toezicht en handhaving te vergemakkelijken, malafide ondernemers te weren en de positie van de prostituee te verbeteren. Om deze reden wordt voorzien in een brede vergunningplicht en een set van verplichte vergunningvoorwaarden die zich richten op de gedragsvereisten en verplichtingen van de exploitant.
Voorts zal worden voorzien in een registratie van prostituees. Door deze registratie zal zicht ontstaan op dit deel van de branche en ontstaat de mogelijkheid om prostituees voor te lichten omtrent misstanden en het verkrijgen van hulp.
Het nieuwe stelsel voorziet met de genoemde maatregelen in verbetering van de aanpak van onvrijwillige prostitutie en overige misstanden in de seksbranche.
De verwachting is dat het wetsvoorstel in het laatste kwartaal van 2008 in consultatie zal gaan.
Op welke wijze zal in het wetsvoorstel prostitutie de nuloptie voor gemeenten vorm krijgen?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie, dat de minister van BZK momenteel als eerstverantwoordelijke bewindspersoon opstelt in nauwe samenwerking met Justitie, zal inderdaad voorzien in een nuloptie voor gemeenten. Hierbij kunnen gemeenten bij gemeentelijke verordening bepalen dat exploitatie van prostitutiebedrijven niet is toegestaan in de gemeente.
De verwachting is dat het wetsvoorstel in het laatste kwartaal van 2008 in consultatie zal gaan.
Op welke wijze ondersteunt het Rijk het Amsterdamse project Emergo?
Door nauwe samenwerking en gesteund door onderzoek en analyse wordt geprobeerd zicht te krijgen op de criminele machtsconcentraties en de daarmee samenhangende gelegenheidsstructuren in het postcodegebied 1012. Tot 2011 investeert het Rijk hierin maximaal 1 miljoen euro, waarbij de concrete bijdrage van het Rijk onder meer bestaat uit projectleiding, onderzoek en het scheppen van de randvoorwaarden voor o.a. de gegevensuitwisseling.
Deze problematiek wordt bestreden door op basis van de verkregen informatie concrete acties, bestaande uit een combinatie van preventieve, bestuurlijke en strafrechtelijke interventies, uit te voeren. Tevens wordt bezien op welke wijze het ontwikkelde instrumentarium kan worden benut in andere delen van het land.
Met hoeveel procent verwacht de regering dat het aantal Bibob-aanvragen zal toenemen? Door wie zullen de meeste aanvragen worden gedaan (steden, gemeenten en regio’s)?
Zoals in het programma «Veiligheid begint bij Voorkomen» is opgenomen zullen in 2011 500 BIBOB-adviezen worden aangevraagd (voor 2009: is de voorlopige raming 400). Ten opzichte van het aantal adviesaanvragen in 2006 (174) is dit bijna een verdrievoudiging en ten opzichte van 2007 (263) bijna een verdubbeling. De gemeenten zijn degene met verreweg de meeste aanvragen. Wij verwachten dat deze ook in 2011 verreweg de meeste aanvragen zullen indienen.
Hoe worden gemeenten aangezet om zich actiever in te zetten om de georganiseerde misdaad aan te pakken? Wordt dit door de regering door middel van een plan van aanpak of iets dergelijks aangemoedigd?
Het stimuleren van een actieve rol van gemeenten bij het voorkomen en bestrijden van georganiseerde misdaad vormt een expliciet onderdeel van het programma bestuurlijke aanpak georganiseerde misdaad, dat de minister van BZK op 15 februari 2008 mede namens de minister van Justitie aan de Tweede Kamer heeft aangeboden (29 911, nr. 11). De uitvoering van dit programma is thans in volle gang. Wij zullen de Tweede Kamer nog dit jaar nader informeren over de voortgang van de in dit programma aangekondigde maatregelen.
Wat wordt verwacht van de speciaal opgerichte informatiedesk bij het BOOM? Wordt voor de bemanning van deze informatiedesk meer mensen aangetrokken? Zal dit meer ontnemingszaken opleveren? Zo ja, hoeveel?
De informatiedesk van het BOOM betreft de uitbouw van het BOOM als expertisecentrum voor de ontnemingen, zowel nationaal als ook internationaal. Thans functioneert het BOOM reeds als helpdesk, wordt de ontnemingjurisprudentie verzameld en bewerkt, en worden er publicaties verzorgd, waaronder het BOOM nieuws. Mede op basis van het kaderbesluit van de EU betreffende de inrichting van International Contactpoints, waartoe het BOOM voor Nederland is aangewezen, zal de informatiedesk verder worden uitgebreid, in de zin van het genoemde kaderbesluit. Voor de goede orde wordt nog opgemerkt dat het contactpoint er vooral op gericht is in operationele zaken informatie uit te wisselen en werkervaringen te delen.
Voor het antwoord op de vraag naar personele uitbreiding voor de informatiedesk verwijs ik u naar het antwoord op vraag 29.
De ambitie is dat vanaf 2012 aan iedere zaak waarin financieel vermogen een belangrijk element is bij het delict, een financiële paragraaf wordt toegevoegd. In het verlengde hiervan wordt in iedere maatzaak de mogelijkheid van de ontnemingsvordering bekeken en indien mogelijk ingesteld. Er zullen daardoor zeker meer ontnemingszaken ontstaan. Het aantal zaken is vooraf niet aan te geven.
Wat is het verschil tussen het Platform Corruptiebestrijding en Klankbordgroep Corruptiebestrijding? Welk voordeel heeft de Klankbordgroep ten opzichte van het Plantform? Wat gaat deze omvorming kosten? Wat levert het materieel op in de vorm van corruptiebestrijding?
In het verleden heeft het Platform Corruptiebestrijding gediend als een brede groep geïnteresseerden en experts op het gebied van corruptiebestrijding. Het Platform had geen formele functie, hoewel het door de minister wel enkele malen is geraadpleegd over nieuwe beleidsinitiatieven.
De toegevoegde waarde van het Platform voor beleidsontwikkeling is op dit moment beperkt. Vandaar dat het voornemen is het Platform om te vormen tot een Klankbordgroep, bestaande uit professionals en wetenschappers op het gebied van corruptiepreventie- en bestrijding. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling een nieuw adviesorgaan in het leven te roepen; de Klankbordgroep geeft beleidsmakers wel de mogelijkheid om ideeën en standpunten te toetsen aan onafhankelijke experts.
De Klankbordgroep zou onder meer geraadpleegd kunnen worden ten behoeve van de inbreng van de Nederlandse delegatie in GRECO (Raad van Europa), OESO en UNCAC. Voorts is het de bedoeling de leden van de Klankbordgroep mede in te zetten bij beleidsevaluaties in binnen- en buitenland, voortkomend uit internationale verplichtingen in het kader van de Raad van Europa, de OESO en de VN. Ook Nederlandse beleidsinitiatieven op het terrein van corruptiebestrijding kunnen worden voorgelegd aan de klankbordgroep. De leden van de Klankbordgroep zal gevraagd worden om op basis van een reiskostenvergoeding te participeren. Wel bestaat het voornemen om zonder extra kosten een onafhankelijk secretariaat in te richten, bijvoorbeeld op een universiteit. Met de omvorming van Platform naar Klankbordgroep zijn geen additionele kosten gemoeid.
Door de omvorming kan meer kwaliteit worden geleverd en een sterkere basis worden aangebracht bij nieuwe beleidsvoorstellen.
Waarom is ervoor het voortzetten van het project versterking verdediging tegen catastrofaal terrorisme ongeveer 9 miljoen euro minder nodig dan bij het begin van het project?
De uitvoering van het project verloopt als gepland, waarbij het begrote kasritme wordt aangehouden. Er is geen 9 miljoen euro minder nodig dan gepland.
Kan inzicht worden verschaft in de specifieke criminogene factoren en gelegenheidsstructuren voor de afzonderlijke vormen van criminaliteit en georganiseerde misdaad die de komende jaren de bijzondere aandacht krijgen?
Een scherper zicht op dergelijke factoren zal juist ontstaan door de programmatische aanpak en de in dat kader door Openbaar Ministerie, politie en andere betrokken diensten in te richten proeftuinen op de zeven thema’s die in de versterkingsprogramma’s voor georganiseerde misdaad, financieel-economische criminaliteit en cybercrime zijn benoemd. Een programmatische aanpak bestaat doorgaans uit een combinatie van strafrechtelijke en bestuurlijke instrumenten, waarbij in het bijzonder aandacht wordt gegeven aan criminogene factoren en gelegenheidsstructuren . Om die reden heeft het gemeentebestuur van Amsterdam een groot aandeel in het project Emergo, dat zich richt op het aanpakken van de machtsconcentraties en gelegenheidsstructuren in het Wallengbied van Amsterdam richt. Grootschalige rechercheonderzoeken worden om dezelfde reden standaard afgesloten met een bestuurlijke rapportage.
Voorts wordt verwacht dat er binnen de regionale informatieen expertisecentra die in het kader van de bestuurlijke aanpak ter ondersteuning van het bestuur en hun veiligheidspartners worden opgericht beter inzicht zal ontstaan in de factoren en gelegenheidsstructuren die op lokaal niveau een rol spelen.
Daarnaast geven de zogenaamde preventieve doorlichtingen van sectoren en bedrijfstakken die met enige regelmaat in opdracht van het ministerie van Justitie worden verricht, zicht op kwetsbaarheden voor misbruik en beïnvloeding door (georganiseerde) misdaad. Ook het Nationaal Dreigingsbeeld dat elke vier jaar door het KLPD wordt opgesteld en waarvan de Tweede Kamer nog dit jaar de nieuwe versie voor de periode 2009–2012 zal ontvangen, bevat relevante informatie over criminogene factoren en gelegenheidsstructuren. Tot slot bevatten ook diverse wetenschappelijke studies hieromtrent bruikbare informatie. In dit verband wijs ik onder meer op onderzoeksrapporten over malafide praktijken in de vastgoedsector en de wereld achter de hennepteelt, die ook zijn aangehaald in de brief die ik uw Kamer op 13 december 2007 toezond (29 911, nr. 10) inzake de versterkingsprogramma’s voor de aanpak van georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit.
Welke toenamen van BIBOB-aanvragen wordt precies verwacht tot 2011? Hoeveel regionale expertisecentra zijn momenteel operationeel en zijn hoe deze centra (personeel) zijn samengesteld?
Wij verwachten in 2011 500 BIBOB-adviesaanvragen op jaarbasis te ontvangen. Op dit moment heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toestemming gegeven voor tien regionale informatie en expertisecentra. Dit is op de politieregio’s Gelderland Zuid en Midden na landelijk dekkend. De tien centra worden thans ingericht. In dit verband worden op dit moment de mensen geworven om de expertisecentra te bemannen. Gelet op de taken van de centra verwachten wij dat er mensen worden aangetrokken die een gemeentelijke of politiële achtergrond hebben.
Is er richting de burger voldoende kenbaar gemaakt dat er Veiligheidshuizen zijn en wat deze inhouden?
De media besteden regelmatig aandacht aan Veiligheidshuizen, waardoor de burger er niet onbekend mee is. Er worden voorbereidingen getroffen voor een landelijke website die voor een ieder toegankelijk zal zijn. Veel Veiligheidshuizen hebben overigens al een eigen website waarop informatie wordt gegeven over de werkzaamheden die worden verricht. Op de landelijke website VbbV is informatie over de Veiligheidshuizen beschikbaar. Ook zijn er nieuwsbrieven en wordt managementinformatie gedeeld tussen de verschillende betrokken organisaties.
Wat is het verschil tussen het Veiligheidshuis van nu en het project Justitie in de buurt? Wat zijn de voor en nadelen van beiden?
Uitgangspunt van het Jib-concept was het snel, doelgericht en in nauwe samenwerking met politie en andere (Justitie) organisaties interveniëren bij criminaliteits- en veiligheidsproblematiek in een specifieke wijk of buurt. Deze inzet was voornamelijk repressief en het Jib-kantoor bestond uit medewerkers van het Openbaar Ministerie.
Veiligheidshuizen zijn echter breed samengestelde samenwerkingsverbanden met een pro-actieve aanpak die is gericht op gebieden, personen en problemen. Behalve afstemming in de strafrechtsketen, betekent dit dat verband wordt gelegd met bestuurlijke trajecten (preventie en nazorg) en de zorgtrajecten (met name in de geestelijke gezondheidszorg).
Voordelen van Veiligheidshuizen zijn: partners kunnen beter informatie delen, er zijn korte lijnen en men spreekt elkaar aan op gemaakte afspraken, het onderlinge vertrouwen neemt toe, de integraliteit en de kwaliteit van de persoonsgerichte aanpak neemt toe door de verbinding tussen preventie, repressie en (na-)zorg. Een mogelijke nadeel zou kunnen zijn dat er een nieuwe bureaucratie ontstaat. Aandacht bestaat daarom voor een praktische en flexibele manier van werken. De som moet meer zijn dan het geheel der delen. Een ander nadeel zou kunnen zijn dat het risico aanwezig is op vermenging van taken en verantwoordelijkheden. Daar maken de partners in Veiligheidshuizen duidelijke afspraken over.
Wordt de uit het security-convenant dat met de chemische sector is afgesloten ontstane kosten van beveiliging van deze sector door de overheid vergoed of door de sector zelf?
Het convenant Chemie is een convenant van de ministers van VROM, BZK en EZ met de vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), de vereniging van de Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI), de Nederlandse Aerosol Vereniging en afzonderlijke bedrijven. De financiële consequenties van het convenant worden door de sector zelf gedragen.
Hoe wordt voorkomen dat asielzoekers tijdens de rust en voorbereidingstijd bewijzen voor verblijf in andere veilige landen vernietigen en een fictief vluchtverhaal aangereikt krijgen?
Op grond van artikel 55, tweede lid, Vw is fouillering mogelijk ten behoeve van het verkrijgen van documenten die van belang zijn voor de aanvraag (documentfouillering). Deze bevoegdheid bestaat vanaf het moment dat de vreemdeling te kennen geeft een asielaanvraag te willen indienen. Aangezien de praktijk uitwijst dat asielzoekers slechts in beperkte mate bereid zijn desgevraagd documenten en bescheiden te tonen, maakt deze bepaling het mogelijk om door middel van fouillering (extra) informatie te vergaren die van belang is voor de beoordeling van de aanvraag. Wanneer een asielzoeker zich in de huidige situatie bij de vreemdelingenpolitie in een AC aanmeldt voor het indienen van een asielaanvraag vindt deze fouillering in beginsel plaats. Dit zal in de nieuwe situatie niet veranderen. Onderzoek naar de authenticiteit van documenten die door middel van deze fouillering bij de asielzoeker worden aangetroffen, kan vervolgens direct worden opgestart terwijl de asielzoeker zich in rust op de procedure voorbereidt. Hetzelfde geldt voor onderzoek, bijvoorbeeld in Eurodac, naar de vingerafdrukken van de asielzoeker die bij de eerste aanmelding worden afgenomen.
De vreemdeling kan na de rust- en voorbereidingstermijn op grond van artikel 55, tweede lid, Vw wederom worden onderzocht aan kleding, lichaam en bagage.
De rust- en voorbereidingstermijn is niet alleen bedoeld om de asielzoeker tot rust te laten komen, maar ook om de asielzoeker in staat te stellen zich op behoorlijke wijze op de asielprocedure voor te bereiden. Om die reden zullen asielzoekers tijdens deze termijn worden bijgestaan door medewerkers van Vluchtelingenwerk en rechtsbijstandverleners.
Het komt voor dat asielzoekers door hun reisagenten worden geadviseerd om onjuiste informatie over bijvoorbeeld de identiteit of het asielrelaas te geven. Wij hebben vertrouwen in de kennis, deskundigheid en ervaring van de IND-medewerkers om dit tijdig te doorzien. Wanneer de asielzoeker inderdaad onjuiste informatie verstrekt, doet dit in belangrijke mate afbreuk aan de geloofwaardigheid van hetgeen de asielzoeker in de procedure naar voren brengt. Een ongeloofwaardig relaas kan leiden tot afwijzing van de aanvraag. Vluchtelingenwerk en de asieladvocatuur zijn doordrongen van dit risico en zullen de asielzoeker tijdens de rust- en voorbereidingstermijn -en tijdens de verdere procedurewijzen op het belang van het vertellen van de waarheid. De professionaliteit en integriteit van Vluchtelingenwerk en de asieladvocatuur zullen daartoe zeker bijdragen.
Op welke wijze zal worden bevorderd dat het ministerie van Buitenlandse Zaken veel meer druk gaat uitoefenen op landen van herkomst die onwillig zijn om mee te werken aan terugkeer van eigen onderdanen?
Om de samenwerking met herkomstlanden te bevorderen zetten wij in op een versterking van de strategische benadering van herkomstlanden. Hierbij wordt het door voorafgaande kabinetten beoogde beleid, waarin terugkeer als integraal onderdeel van het buitenlands beleid is aangewezen, geïntensiveerd. In de eerste plaats gaat het om het voeren van een brede dialoog met landen van herkomst. Wanneer blijkt dat de bereidheid bestaat mee te werken aan terugkeer, maar het land specifieke knelpunten ervaart bij migratiebeheer of herintegratie, zal worden bezien of en op welke wijze ondersteuning kan worden geboden bij het oplossen hiervan.
Wanneer de bereidheid tot samenwerking te wensen overlaat, zal sterker dan tevoren de koppeling met andere onderdelen van het buitenlandse beleid worden benadrukt. Bij deze aanpak zal beter en meer gecoördineerd gebruik worden gemaakt van de beschikbare instrumenten van het geïntegreerde buitenlandse beleid. Hierbij wordt, naast dialoog en ondersteuning, druk niet uitgesloten en hoeven eventuele maatregelen zich niet noodzakelijk te beperken tot het personenverkeer. Ook maatregelen kunnen worden overwogen gericht op het bevorderen of beperken van de politieke, financieel-economische of culturele betrekkingen. Het gaat hier om een kabinetsbrede aanpak. Bij de afweging van de inzet van maatregelen wordt niet alleen het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken, maar ook andere relevante departementen.
Waarom is doelstelling 59 «Het tegengaan van radicalisering» niet bij de beleidsdoelstellingen in hoofdstuk 2 van de Justitiebegroting behandeld? Wil dit zeggen dat hier minder prioriteit aan wordt gegeven?
In de beleidsagenda van de begroting van Justitie (hoofdstuk 2) zijn die beleidsdoelstellingen uit het beleidsprogramma van het kabinet opgenomen waarvoor Justitie primair verantwoordelijk is. Doelstelling 59 «Het tegengaan van radicalisering» is een doelstelling waar BZK primair voor verantwoordelijk is. Deze doelstelling is dan ook opgenomen in de beleidsagenda van de begroting van BZK. Uiteraard levert ook Justitie een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering zoals in de begroting onder het beleidsartikel 13.6 wordt beschreven.
Gaat bij de verplichte roulatie van rechters in de gerechtelijke organisatie niet veel deskundigheid verloren?
In de meeste gerechten wordt een roulatiebeleid gevoerd, dat inhoudt dat rechters inzetbaar moeten zijn in minimaal twee sectoren. Dit roulatiebeleid draagt bij aan deskundigheid en kwaliteit van de rechtspraak, omdat rechters hierdoor een bredere kennis opbouwen. In de praktijk wordt daarbij wel rekening gehouden met het behouden van specifieke deskundigheid in een sector. Momenteel vindt binnen de Rechtspraak discussie plaats over de ontwikkeling van specialistische functies. De uitkomst van deze discussie heeft logischerwijs gevolgen voor het gevoerde roulatiebeleid.
Heeft het ministerie van Justitie ook een aandeel in de vertraging van de staatkundige hervormingen van de Nederlandse Antillen? Zo ja, welke?
De datum van 15 december 2008 is altijd als streefdatum voor de afronding van de staatkundige hervormingen gehanteerd. Onder andere de onderhandelingen tussen Nederland, het land Nederlandse Antillen en de toekomstige landen Curaçao en Sint Maarten over gecompliceerde wetgevingsvraagstukken vergden meer tijd dan was voorzien. De Slotverklaring van november 2006 verlangt volledige consensus van alle partijen ten aanzien van een aantal rijkswetten op het justitiële en financiële terrein. Deze rijkswetten vormen samen het hart van de afspraken van november 2006. Voltooiing van de consensusrijkswetten en het opzetten van de daarbij behorende kwalitatief goede uitvoering zijn essentiële voorwaarden voor afronding van de staatkundige hervormingen.
Hoe wordt versnippering in het sanctiestelsel tegengaan als een nieuw figuur als de OM-beschikking ook aan gemeenten en andere bestuursorganen worden overgedragen? Aan welke andere bestuursorganen wordt gedacht? Waarom is de combinatie tussen OM en bestuursorgaan zo wenselijk? Betekent dat dat er meer samengewerkt gaat worden?
Met de invoering van de bestuurlijke strafbeschikking is er de mogelijkheid dat een bestuursorgaan actief handhaaft binnen de eenduidigheid van het strafrechtelijk regiem. Het bestuursorgaan legt een (strafrechtelijke) boete op en bij verzet van burger of bedrijf hiertegen, wordt dit behandeld door het OM en kan de zaak als een gangbare strafzaak worden voorgelegd aan de strafrechter. Uitgangspunt is dat het bestuursorgaan volledig verantwoordelijk is voor het niveau, de aard, de kwaliteit en de inzet van toezicht en de oplegging van sancties. Het OM oefent dus geen invloed uit op de handhavingkeuzes die het bestuursorgaan in dit opzicht maakt. Nu bij de bestuurlijke strafbeschikking zowel het bestuursorgaan als het OM vanuit een eigen rol in beeld zijn, wordt structurele afstemming en samenwerking tussen justitie en bestuur bevorderd.
Uw Kamer ontvangt nog dit jaar een kabinetsnota waarin een richtinggevend kader wordt gegeven voor de keuze van een sanctiestelsel bij toekomstige wet- en regelgeving. In deze nota zal ingegaan worden op het voorkomen van een teveel aan diversiteit in de wijze waarop bij regelovertreding sancties worden opgelegd en de rol van de Wet OM-afdoening hierin.
Deze nota over het sanctiestelsel is reeds door mij aangekondigd bij gelegenheid van de behandeling van de wetsvoorstellen bestuurlijke boete fout parkeren en andere lichte verkeersovertredingen en bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte in de Eerste Kamer (Handelingen I 2007/08, blz. 13-477), evenals in de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer bij het wetsvoorstel Vierde tranche Awb (29 702).
Hoe kan worden verklaard dat eerst vanaf het jaar 2011 ontvangsten uit de Pluk-ze-wetgeving worden verwacht?
Vanaf 2011 zullen er extra Pluk-ze ontvangsten worden verwacht. Deze extra ontvangsten zullen worden gegenereerd door de versterkingen in het kader van versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit. Deze ontvangsten komen bovenop de jaarlijkse Pluk-ze ontvangsten met de bestaande capaciteit. De extra capaciteit zal vanaf 2008/2009 instromen en zal zich eerst, gelet op de looptijd van een strafzaak, vanaf 2011 uitbetalen in extra Pluk-ze ontvangsten.
Wat is de verklaring voor de enorme bedragen die gemoeid zijn met de inspectierapporten van de justitiële jeugdinstellingen?
Het uitvoeren van alle verbetermaatregelen naar aanleiding van de inspectierapporten en het rapport van de ARK vergt inderdaad een forse investering, namelijk structureel € 52 mln., zijnde 14% van het begrotingstotaal voor de Justitiële jeugdinrichtingen. Wij verwijzen hierbij naar onze brief van 8 mei jl. (TK 2007–2008, 24 587/28 741, nr. 279). De problematiek, zoals uit deze rapporten naar voren is gekomen, is van een dusdanige omvang dat een uitgebreid pakket aan maatregelen noodzakelijk is om de kwaliteit van de justitiële inrichtingen duurzaam op het vereiste niveau te brengen. De in financieel opzicht belangrijkste maatregelen zijn het verkleinen van de groepsgrootte, het aanstellen van extra gedragwetenschappers en het verhogen van het opleidingsniveau van de uitvoerend medewerkers (75% HBO). Hiermee is in totaal een bedrag gemoeid van structureel € 22,5 mln. Voorts zal geïnvesteerd worden in de opvoeding en behandeling jongeren (o.a. d.m.v. invoeren van een basismethodiek en het toepassen van effectieve gedragsinterventies), de aanpak van agressie en geweld en het verbeteren van het bejegeningsklimaat. De kosten van deze maatregelen bedragen afgerond € 19 mln. De resterende € 10,5 mln. heeft betrekking op een veelheid van minder kostenintensieve maatregelen, zoals verbeteren van medische zorg, permanente opleiding en bijscholing van personeel en het invoeren van kwaliteitszorgsystemen.
Hoe is de daling van het extra budget voor intensivering van het toezicht voor ex-tbs’ers na 2009 te verklaren?
De tabel met de belangrijkste mutaties op blz. 19 bevat een overzicht van mutaties en niet de budgetten die voor de verschillende doelen beschikbaar is. Een deel van de middelen voor dit doel zijn onderdeel van de pijler 5 middelen uit het Coalitieakkoord. Deze middelen worden per jaartranche aan Justitie beschikbaar gesteld. De jaartranche voor dit onderdeel bedraagt structureel 4,8 mln euro. Omdat het totale budget in de jaren 2009 en 2010 lager is dan de structurele middelen, is door middel van een interne herschikking extra geld beschikbaar gekomen voor deze twee jaren. Hierdoor lijkt het budget in de tijd te dalen, echter dat geldt alleen voor deze toevoeging, het resultaat is een totaalbudget dat gelijkmatiger verloopt.
Waarop is de aanname van de kosten voor de voorschotregeling slachtoffers gebaseerd? Wat gebeurt er als het budget dreigt te worden of wordt overschreden?
De kosten van de voorschotregeling slachtoffers, als onderdeel van het wetsvoorstel verbetering positie slachtoffer in het strafproces, zijn gebaseerd op ervaringscijfers en een raming van de toename van het aantal door de rechter opgelegde schadevergoedingsmaatregelen als gevolg van de maatregelen voortkomend uit het Project Slachtoffer Centraal en het onderhavige wetsvoorstel.
In samenwerking met het CJIB zullen de kosten van de voorschotregeling slachtoffers gemonitord worden en zal in geval van een dreigende overschrijding van het beschikbare budget in overleg worden getreden met het ministerie van Financiën.
Waarom staat de in het Coalitieakkoord voor het begrotingsjaar 2009 aangekondigde bezuiniging van 50 miljoen euro 2009 op de gesubsidieerde rechtsbijstand niet vermeld in de overzichtstabel met belangrijkste beleidsmatige mutaties?
De in het Coalitieakkoord aangekondigde bezuinigingstaakstelling op de gesubsidieerde rechtsbijstand van € 50 miljoen is in technische zin voor het begrotingsjaar 2009 al meegenomen in de begroting van 2008. Derhalve wordt in de begroting voor 2009 volstaan met een inhoudelijke verwijzing naar het Programma Duurzame en Toegankelijke Rechtsbijstand dat heeft geresulteerd in concrete verbetervoorstellen (voor de organisatie en financiering van rechtsbijstand) ter invulling van de bezuinigingstaakstelling.
Waarom wordt er tot en met 2010 steeds minder geld besteed aan de aanpak identiteitsfraude om vervolgens in 2011 te stijgen naar 5,7 miljoen? Wat is daarvan de oorzaak?
Op de rijksbegroting zijn nog een deel van de pijler 5 middelen aangehouden en nog niet beschikbaar gesteld aan justitie. Voor de aanpak van identiteitsfraude gaat het om een bedrag van € 3 mln. in 2009 en€ 3,7 mln. in 2010. Voor de jaren daarna gaat het om een lager bedrag. Dit verklaart het verschil.
Vanuit welke specifieke meevallers zijn de extra middelen op de begroting vrijgemaakt voor 2010 en 2011? Waar worden deze extra middelen voor die betreffende jaren voor gereserveerd / ingezet?
De overzichtstabel met belangrijkste beleidsmatige mutaties op blz. 19 bevat de belangrijkste meevallers op de Justitiebegroting. Voor 2010 en 2011 betreffen de meevallers met name de capaciteitsafname gevangeniswezen en de capaciteitsafname JJI’s. Deze meevallers zijn geheel ingezet ten behoeve van de eigen prioriteiten op de Justitiebegroting.
De genoemde tabel laat zien naar welke onderwerpen in de jaren 2010 en 2011 extra middelen gaan en waar dus ook de meevallers voor zijn ingezet. Enkele voorbeelden zijn forensische psychische zorg, schadeloosstellingen, inspectierapporten JJI’s (verbetermaatregelen), jeugdcriminaliteit en leges IND.
Waarom worden voor 2009 met nog hogere kosten voor instroom asiel gerekend dan voor 2008?
Zoals in de begroting aangegeven heeft de verhoging van de budgetten te maken met een toename van de asielinstroom van 10 500 personen naar 16 000 personen. De bedragen voor 2009 wijken ten opzichte van 2008 af omdat niet alle opgenomen kosten afhankelijk zijn van het asielaanbod en sommige effecten ook pas op een later moment zichtbaar worden. Met name is dit het geval bij de kosten van opvang – die gebaseerd zijn op bezetting, reeds bij Voorjaarsnota zijn aangekondigd en met uw Kamer zijn besproken – en de kosten van vertrek die op een veel later tijdstip worden gerealiseerd.
Zal de extra inzet van 5,3 miljoen voor cybercrime, financieel-economische criminaliteit en georganiseerde misdaad zich niet zelf terugbetalen door o.a. meer Pluk-ze opbrengsten? Zo nee, waarom niet?
Bij de planvorming voor cybercrime, financieel-economische criminaliteit en georganiseerde misdaad is rekening gehouden met de aanvullende post die het ministerie van Financiën nog voor deze programma’s heeft gereserveerd. De technische overboeking van deze middelen bij gelegenheid van de begroting 2009 heeft dus geen gevolg voor de inhoud van deze programma’s en dus ook niet op de Pluk-ze opbrengsten. De Pluk-ze raming is wel bij gelegenheid van deze begroting bijgesteld als gevolg van nader inzicht in de effecten van bovenvermelde programma’s
Is het CJIB klaar om de voorschotregeling voor slachtoffers uit te voeren? Zo nee, wat moet er nog gedaan worden en is het CJIB klaar als de wet van kracht wordt?
Ja, door het CJIB is een uitvoeringstoets verricht waarvan de conclusie was dat het CJIB tijdig gereed zal zijn om de voorschotregeling voor slachtoffers uit te voeren.
Hoeveel gedetineerden of ex-gedetineerden die korter dan een jaar vrij zijn, worden geconfronteerd met een nog openstaande vordering bij het CJIB van een boete of schadevergoedingsmaatregel? Hoeveel van deze (ex)-gedetineerden hebben aangegeven de boete of transactie niet in zijn geheel te kunnen betalen en liever een regeling treffen? Hoeveel van deze verzoeken zijn gehonoreerd? Hoeveel van deze (ex)-gedetineerden hebben werk als zij worden geconfronteerd met de vordering van het CJIB?
Door het CJIB wordt bij openstaande vorderingen van een boete of een schadevergoedingsmaatregel niet geregistreerd of dit een vordering op een (ex-)gedetineerde betreft.
Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening van DJI brengen bij binnenkomst van een gedetineerde de uitstaande schulden en boetes in kaart. Daartoe nemen ze contact op met de gemeente van herkomst en het CJIB. Omdat niet alle boetes op dat moment bekend zijn bij het CJIB, komt het voor dat een gedetineerde na ontslag geconfronteerd wordt met nog uitstaande boetes. Op dit moment wordt met DJI, gemeenten, OM en CJIB onderzocht hoe omgegaan kan worden met schulden en boetes tijdens detentie, zodat dit zo min mogelijk belemmering vormt voor de reïntegratie na ommekomst van de strafrechtelijke titel.
Welke lagere instroom bij de griffierechten wordt bedoeld? Wat zijn mogelijke oorzaken en verklaringen voor de lagere instroom en dientengevolge de tegenvaller ten aanzien van de opbrengsten van griffierechten?
Tot en met het jaar 2005 liet de instroom in de rechtspraak een sterke stijging zien en daarmee ook de opbrengsten van de griffierechten.
De op dat moment verwachte trendmatige groei van de instroom is mede bepalend geweest voor de meerjarige raming van de griffierechtenontvangsten. De afgelopen twee jaar heeft er echter een kentering plaatsgevonden in de instroom, zowel in absolute zin als in de samenstelling. De instroom van zaken is voor bepaalde categorieën aanzienlijk lager dan eerder was voorzien en daarnaast blijken de zaken van een relatief lichtere soort. Beide oorzaken hebben uiteraard ook gevolgen voor de griffierechtenontvangsten. Eén specifieke oorzaak voor deze instroomdaling is moeilijk aan te geven. Wel blijkt de economische ontwikkeling een belangrijke indicator te zijn. . Een verslechtering van de economische situatie veroorzaakt in het algemeen een toename van het aantal rechtszaken, onder andere als gevolg van het minder vaak kunnen nakomen van betalingsverplichtingen en een toename van het aantal faillissementen.
Welke tegenvallers elders in de begroting worden gedekt door de meevallers die vrij zijn gekomen onder operationele doelstelling 13.4? Kunnen deze meevallers worden ingezet om niet verder te bezuinigen op het gevangeniswezen?
In de tabel op blz. 19 zijn de belangrijkste mee- en tegenvallers opgenomen. Binnen het totaalbeeld is de capaciteitsafname gevangeniswezen een belangrijke meevaller. Deze meevaller is geheel ingezet ten behoeve van de eigen prioriteiten op de Justitiebegroting. Tegenover deze meevaller staan o.m. tegenvallers zoals inspectierapporten JJI’s, forensische psychische zorg, schadeloosstellingen, jeugdcriminaliteit en leges IND.
Momenteel is er geen sprake van nieuwe c.q. verdere bezuinigingen op het gevangeniswezen.
Vanaf welk jaar zal de capaciteit aan tbs-plaatsen zodanig zijn uitgebreid dat er geen tekorten meer zijn, gelet op de stijgende behoefte aan tbs-plaatsen?
Naar huidig inzicht ontstaat door de voorgenomen uitbreiding van het aantal TBS-plaatsen vanaf 2010 voldoende capaciteit om de vraag voor de komende jaren op te vangen.
Kan een toelichting worden gegeven op de gevolgen van de versobering van de Regeling voor substantieel bezwarende functies voor de DJI?
De versobering van de regeling voor deze functies houdt in dat medewerkers niet op hun 55ste jaar van deze regeling gebruik kunnen maken, maar pas op het moment dat zij de leeftijd van 60 jaar en 8 maanden hebben bereikt. Deze versobering wordt stapsgewijs ingevoerd. Het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken over het effect van deze maatregel op het vertrek van medewerkers in deze categorie.
Waarom doen zich bij DJI meerkosten voor? Welk deel van de meerkosten zal door BZK worden gecompenseerd? Wat zijn de consequenties voor de personele capaciteit binnen de DJI ten gevolge van de gedeeltelijke compensatie door BZK?
Per 1 januari 2006 is de Wet op de loonbelasting aangepast wegens de invoering van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en de introductie levensloopregeling (VPL). Sindsdien gelden er fiscale sancties voor regelingen die eerder stoppen met werken mogelijk maken. ABP is inhoudingsplichtige en moet per 1 januari 2008 de uitkering belasten met 26% eindheffing (52% vanaf 2011).
Voor DJI geldt dat alle uitkeringen in het kader van FLO belast zullen worden met 26% en vanaf 2011 met 52%, de kosten stijgen evenredig.
Er is nieuw beleid in ontwikkeling om ervoor te zorgen dat werknemers niet hun volledige loopbaan in een SB-functie blijven.
BZK compenseert de fiscale heffing voor de nieuwe instroom in de FLO, zittende gevallen komen voor rekening van DJI. De financiële voordelen van het nieuwe beleid zullen op zijn vroegst pas zichtbaar worden in 2014, tot die tijd zullen er kosten moeten worden gemaakt om het nieuwe beleid uit te voeren (opleidingskosten, vervangingskosten).
Het deel van de meerkosten dat door BZK gecompenseerd zal worden is:
2008 € 1,9 mln.
2009 € 2,6 mln.
2010 € 4,5 mln.
2011 € 12,0 mln.
2012 € 14,5 mln.
2013 € 14,5 mln.
Na 2013 daalt de reeks tot € 5,7 mln. structureel in 2019.
Voor beantwoording van de vraag over de personele consequenties wordt verwezen naar het antwoord bij vraag 66.
Waarop zijn de vooruitzichten gebaseerd dat er meer inkomsten zullen worden ontvangen uit de wet Mulder-overtredingen (structureel 89 miljoen)?
Dit hangt samen met de voorgenomen indexatie van de tarieven in 2010 en 2012, alsmede de verwachte stijging van het aantal WAHV-sancties van 12,3 naar 12,8 miljoen.
Waarom wordt er pas vanaf 2011 effect verwacht van de intensivering aanpak financieel-economische criminaliteit? Wordt er meer fiscaal opgetreden tegen de «grote jongens» van de criminele organisaties?
Vanaf 2011 zullen er extra Pluk-ze ontvangsten worden verwacht. Deze extra ontvangsten zullen worden gegenereerd door de versterkingen in het kader van versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit. Deze ontvangsten komen bovenop de jaarlijkse Pluk-ze ontvangsten met de bestaande capaciteit. De extra capaciteit zal vanaf 2008/2009 instromen en zal zich eerst, gelet op de looptijd van een strafzaak, vanaf 2011 uitbetalen in extra Pluk-ze ontvangsten. Het afnemen van crimineel vermogen kan plaatsvinden door strafrechtelijk te ontnemen of belasting te heffen. Het Openbaar Ministerie en de Belastingdienst bezien conform de aanwijzing ontneming van het College van Procureurs-Generaal van het Openbaar Ministerie per geval welk instrument het beste kan worden ingezet met het oog op de effectiviteit. Er zal in ieder geval meer crimineel vermogen worden ontnomen.
Welke bestemming is er gevonden voor de structurele meevaller van € 89 miljoen per jaar als gevolg van de indexatie en de verwachte toename van boeten en transacties?
De geraamde extra ontvangsten zijn ingezet voor de dekking van Justitiebrede prioriteiten bij het opstellen van de begroting 2009.
Welke kosten zijn specifiek verbonden aan de tbs-passantenregeling? Is de regering voornemens deze uitgaven, en dus de wachttijden voor plaatsing in de inrichting, terug te dringen? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn verwacht het kabinet effecten op de uitgaven aan de passantenregeling?
In 2007 zijn door Justitie voor een bedrag van circa € 660 000 vergoedingen betaald voor tbs-passanten. Vanaf 2008 is hiervoor in de Justitiebegroting structureel een bedrag van € 700 000 opgenomen.
Zoals aangegeven is in het antwoord op vraag 65 zal de tbs-capaciteit naar huidig inzicht vanaf 2010 toereikend zijn. Dit betekent dat de passantenproblematiek en het daartoe benodigde budget zullen verminderen.
Wordt er ook overwogen om de meevallers inzake verkeersboetes in te zetten voor verkeersveiligheid?
Neen. Voor de inzet van middelen voor de verkeersveiligheid verwijs ik u naar de begroting van mijn ambtgenoot van Verkeer en Waterstaat.
Wat is de verwachte ontwikkeling van de omvang van de legesopbrengsten, bezien tegen de achtergrond van de gevolgen van de invoering van de maatregelen van het project Modern Migratiebeleid, waardoor o.a. minder jaarlijkse verlengingen van verblijfsvergunningen zullen gaan plaats hebben met in het verlengde daarvan minder legesopbrengsten? Zal in het laatste geval worden overgegaan tot verhoging van leges?
Afgezien van enkele «quick wins» is de implementatie van het nieuwe toelatingsbeleid voorzien voor 2011. De voorgestelde wijzigingen hebben dus nog geen betrekking op het komende begrotingsjaar. De nadere invulling van structuur en kader van het legesstelsel vindt plaats in de kabinetsreactie op het advies van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) over leges. Deze reactie kan uw Kamer in het najaar tegemoetzien. Bij het uitblijven van verlengingsaanvragen kunnen geen leges geheven worden. Daar staat tegenover dat er ook geen kosten gemaakt worden voor het beoordelen van verlengingsaanvragen. Of dit tot wijziging in de hoogte van de leges zou moeten leiden is mede afhankelijk van de kostprijsberekening binnen het modern migratiebeleid die in een later stadium zal plaatsvinden.
Wat zijn de bemoeienissen van de Raad voor de Kinderbescherming met het opleggen van taakstraffen?
Alle jongeren die een misdrijf hebben gepleegd, worden door de politie of het Openbaar Ministerie gemeld bij de Raad voor de Kinderbescherming. Het is de taak van de Raad om informatie over deze minderjarigen en zijn/haar persoonlijke omstandigheden te verzamelen.
Op basis van het raadsonderzoek geeft de Raad advies aan de officier van justitie (en eventueel de kinderrechter) over de jeugdige en zijn/haar omstandigheden ten behoeve van de verdere afhandeling van de strafzaak. Tevens geeft de Raad advies aan de officier over de straf die opvoedkundig gezien het beste is voor deze jeugdige om recidive te voorkomen of te verminderen.
Naast het geven van een strafadvies heeft de Raad een coördinerende taak in het voorbereiden en ondersteunen van het uitvoeren van taakstraffen door jongeren. De Raad richt zich hierbij primair op de vraag op welke wijze de sanctie het beste kan worden uitgevoerd, passend bij de betrokken jeugdige. Beoogd wordt om de taakstraf zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de aard van het delict en bij de mogelijkheden en capaciteiten van de jongere. Het belangrijkste doel daarbij is het voorkomen van recidive en het teweegbrengen van een gedragsverandering. De Raad informeert het OM over de uitvoering van de taakstraf door de jongere.
De coördinator taakstraffen van de Raad zorgt tevens voor de werving, de begeleiding en het behoud van projectplaatsen bij instellingen. De Raad draagt zorg voor ontwikkeling van door de landelijke erkenningscommissie als effectief beoordeelde gedragsinterventies, die in het kader van een leerstraf kunnen worden ingezet.
Waarom kan de extra Pluk-ze ontvangsten ten gevolge van de ingezette intensivering van de aanpak van financieel-economische criminaliteit pas vanaf 2010 worden gerealiseerd? Op welke termijn is de beoogde verdubbeling van de opbrengsten voorzien en zijn er tussentijdse doelen gesteld ten aanzien van de te realiseren opbrengsten? Zo ja, welke zijn dit?
Het karakter van de investeringen bij zowel het OM als de politie zijn zodanig van aard (uitbreiding capaciteit en investeringen in kennis en expertise) dat de effecten van die investeringen pas op de langere termijn zichtbaar worden. In de voorgestelde proeftuinen van politie en OM zijn doelen gesteld. Deze worden gemonitord en de verwachting is dat de proeftuinen op korte termijn resultaten behalen. De ervaringen van de proeftuinen worden vervolgens elders ingezet.
Op welk percentage afname administratieve lasten wordt gedoeld?
Op bladzijde 28 van de Justitiebegroting gaat het om de vermindering van administratieve lasten voor burgers. Voor administratieve lasten burgers is een plafond vastgesteld voor een reductie van 25% netto aan tijd en 25% aan kosten in 2011 ten opzichte van de nulmeting 31 december 2002.
Justitie zal, voorzover nu aan te geven, in 2011 netto ruim 30% aan tijd en 20% aan kosten reduceren ten opzichte van de nulmeting 2002. Hierbij dient bedacht te worden dat het gaat om de nu bekende maatregelen en berekeningen, met soms noodzakelijkerwijs inschattingen, en dus onzekerheden over de uiteindelijke reductie. Pas in 2011 is de netto reductie definitief bekend.
Wanneer kan de Kamer vernemen welke wijzigingen in de Wet bescherming persoonsgegevens aangebracht zullen worden?
De Raad van State heeft eind juli advies uitgebracht over dit wetsvoorstel. Het nader rapport en de aanpassing van wetsvoorstel naar aanleiding van het advies zijn vrijwel gereed, zodat het naar verwachting in november kan worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Wanneer wordt de Wet dwangsom en direct beroep bij niet tijdig beslissen van kracht?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft Uw Kamer in een brief van 6 maart 2008 (Kamerstukken II, 2007/08, 29 934, nr. 24) hierover het volgende bericht. De Koningin wordt verzocht de Wet dwangsom te bekrachtigen, indien verzekerd is dat tegelijk met de inwerkingtreding van de Wet dwangsom de termijn om te beslissen op een bezwaarschrift krachtens de Algemene wet bestuursrecht (artikel 7:10 van de Awb) en de termijn om te beslissen op een verzoek om informatie krachtens de Wet openbaarheid van bestuur (artikel 6 van de Wob) zijn aangepast, met dien verstande dat de regeling uiterlijk 1 januari 2010 in werking treedt.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft Uw Kamer in een brief van 10 oktober 2008 geïnformeerd over de planning van het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht, de Wet openbaarheid van bestuur en enkele andere wetten in verband met de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Het wetsvoorstel is op 10 juli jl. ter advisering bij de Raad van State aanhangig gemaakt. Het advies van de Raad van State is op 19 september jl. ontvangen. Het wetsvoorstel wordt zo spoedig mogelijk bij de Tweede Kamer ingediend. Het kabinet is graag bereid medewerking te verlenen aan een voortvarende behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers.
Welke kosten zijn voorzien voor het opzetten van het «Clearing house voor wetsevaluatie»? Hoe verhoudt dit Clearing house zich tot het kenniscentrum Wetgeving? In hoeverre is er sprake van overlap van taken van beide instellingen?
De opzet van het Clearing House voor Wetsevaluatie is dat bij de diverse departementale (wets)evaluaties een aantal vragen over de instrumentatie die in de wet is opgenomen (zoals aard van de norm, aard van de formulering, aard van het toezicht) of die rond wetgeving spelen (hoe werkt geconditioneerde zelfregulering) systematisch wordt meegenomen. Met behulp van een meta-evaluatie moet te zijner tijd meer inzicht ontstaan in de werking van die elementen en in mogelijke verschillen in gevolgen van de diverse keuzes die bij wetgeving gemaakt moeten worden. Gelet op de tijd die evaluaties kosten en de tijd die vervolgens nodig is voor een meta-evaluatie, zal het project waarschijnlijk een jaar of vier in beslag nemen.
De kosten van dit project bestaan voornamelijk uit personeelskosten voor de organisatie, de wetenschappelijke voorbereiding van de meta-evaluatie en de meta-evaluatie zelf (2,5 fte). De vragen worden meegenomen in gepland departementaal evaluatieonderzoek, de meerkosten van het onderzoek over deze vragen zullen gering zijn.
Zowel het Kenniscentrum Wetgeving als het Clearing House maken onderdeel uit van het wetgevingskwaliteitsbeleid en zijn formatief ondergebracht bij de Directie Wetgeving van het ministerie van Justitie. Het Clearing House is een eigensoortig onderzoeksproject; bij de uitvoering van het project zal nauw worden samengewerkt met en gebruik gemaakt worden van de mogelijkheden van het Kenniscentrum Wetgeving.
Wat zijn de kosten voor het opzetten van een «clearing house» voor wetsevaluaties? Wat is de opzet daarvan en in welke vorm zal dit gegoten worden?
Zie antwoord op vraag 79.
Wat kost het aanstellen van een extra rechter per jaar? Indien dit bedrag niet exact kan worden gegeven (bijvoorbeeld in verband met de opleidingskosten), kan dit dan zo nauwkeurig mogelijk worden benaderd?
Hoeveel het aanstellen van een individuele rechter kost is niet exact te beantwoorden. In de verhouding tussen minister en de rechtspraak is dit ook geen relevante variabele, de bekostiging van de rechtspraak vindt ten slotte niet op input gegevens plaats maar op output.
Is de regering bekend met het feit dat het zeer lang kan duren voordat het gerechtshof beslist op een beklag tegen een beslissing van het Openbaar Ministerie om niet strafrechtelijk te vervolgen? Hoe lang duurt het totdat zulke beslissingen genomen worden in de praktijk? Gelden hiervoor nog bepaalde normen?
Van de in 2008 door de gerechtshoven afgehandelde klachten tegen niet vervolging was de gemiddelde doorlooptijd circa 10 maanden. Zoals bij doorlooptijden in het algemeen, spelen ook bij het tot stand komen van deze doorlooptijden onder andere de (wettelijke) procedurevoorschriften en de daarmee samenhangende logistieke planning, evenals de beschikbare capaciteit bij de verschillende betrokken organisaties, in dit geval met name OM en Rechtspraak, een rol. Er bestaat geen specifieke norm voor de duur van afhandeling van deze zaken.
Waar is de in het Coalitieakkoord afgesproken ombuiging van 50 miljoen euro op de gefinancierde rechtshulp zichtbaar in de begroting?
Zie antwoord vraag 56.
Waarom wordt pas in de komende jaren bezien hoe de toegang tot het recht optimaal bewaakt blijft, terwijl de ombuiging op de rechtsbijstand al sinds begin 2007 bekend is?
De periodieke Monitoren Rechtsbijstand en Mediation en de Geschillenbeslechtingsdelta geven al jaren gezamenlijk een beeld van de wijze waarop de burger toegang tot het recht heeft. Er is derhalve sprake van een permanent systeem waarmee de vinger aan de pols van het stelsel wordt gehouden.
Hoeveel bedraagt in het begrotingsjaar 2009 de bezuiniging op de gesubsidieerde rechtsbijstand?
De ingeboekte bezuiniging bij de begroting 2008 bedraagt 50 mln. Met de kabinetsreactie op het advies «Van duur naar duurzaam» wordt duidelijk welke besparing daadwerkelijk gerealiseerd zal worden (zie tevens het antwoord op de vragen: 87, 89, 90, 91, 92, 109, 110, 111, 112, 113 en 114).
In het Coalitieakkoord wordt de bezuiniging op gesubsidieerde rechtsbijstand direct gekoppeld aan een «Verzekeringsstelsel rechtsbijstand». Betekent dit dat de bezuiniging die worden genoemd geen doorgang vindt als er geen sprake is van het genoemde verzekeringsstelsel?
Nee, een verzekeringsstelsel is slechts een van de mogelijke opties die in het kader van het Programma Duurzame en Toegankelijke Rechtsbijstand zijn onderzocht (zie het antwoord op de vragen 87, 89, 92, 112, 114).
Is een structurele bezuiniging op het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstandverlening mogelijk zonder de toegankelijkheid tot dat stelsel aan te tasten? Zo ja, op welke wijze?
De in het Coalitieakkoord opgenomen taakstelling van € 50 miljoen dwingt tot een fundamentele analyse van de wijze waarop aan justitiabelen toegang tot het recht wordt geboden en de manier waarop een stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand ook in de toekomst gewaarborgd kan zijn. Aan de Regiegroep Programma Duurzame en Toegankelijke Rechtsbijstand, onder voorzitterschap van prof. drs. M.H. Meijerink, is daarom gevraagd de doelmatigheid van het huidige stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand te analyseren en de effecten van beleidsalternatieven in relatie tot de maatschappelijke kosten in beeld te brengen. Het onlangs uitgebrachte advies van de Regiegroep getiteld «Van duur naar duurzaam» bevat een groot aantal voorstellen gericht op zowel verbeteringen van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand als kostenbesparing. Wij streven ernaar de kabinetsreactie op dit advies nog voor de begrotingsbehandeling aan de Kamer aan te bieden. In de kabinetsreactie zal gedetailleerd worden ingegaan op de effecten voor rechtzoekenden die in de gestelde vragen aan de orde komen.
Hoe kunnen de verwachte griffie-inkomsten in de tabel op blz. 19 daling van de laten zien en in de tabel van blz. 34 een stijging? Hoe moeten beide getallen ten aanzien van de griffie-inkomsten gelezen worden?
De zogenoemde daling in de griffierechtenopbrengsten op pagina 19 betreft een neerwaartse bijstelling van de opbrengstenraming als gevolg van de lagere instroom in de afgelopen jaren. Deze bijstelling is verwerkt in de meerjarenraming op pagina 34. Dat deze reeks een trendmatige stijging laat zien wordt veroorzaakt doordat er vanaf het huidige niveau de komende jaren wel weer een lichte stijging van de instroom wordt verwacht.
Hoe is de voorgenomen besparing van 50 miljoen vanaf 2009 op het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand opgebouwd?
Zie antwoord vraag 87.
Is er onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de toegang tot het rechtsbestel van de verschillende genoemde mogelijke bezuinigingsmaatregelen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 87.
Wat zijn de gevolgen van de bezuinigingen voor de bijstand bij vormen van buitengerechtelijke afdoening, zoals mediation? Zijn er plannen mediation verplicht te stellen onder uitsluiting van gesubsidieerde rechtsbijstand?
Zie antwoord vraag 87.
Hoe verhouden de bezuinigingen op de rechtsbijstand zich tot «het scheppen van optimale voorwaarden voor het in stand houden en verbeteren van een goed en toegankelijk rechtsbestel»?
Zie antwoord vraag 87.
Past bij de modernisering van de rechterlijke organisatie ook een rechter die dichter bij de mensen staat?
Ja. Een van de uitgangspunten van de modernisering van de rechterlijke organisatie is de rechterlijke organisatie in staat te stellen zo goed mogelijk aan de wensen en eisen van de samenleving tegemoet te komen. De bevordering van de toegankelijkheid van de rechtspraak voor de burger is daarvoor een essentiële randvoorwaarde. Daarom wordt er naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie een wetsvoorstel voorbereid met daarin onder andere maatregelen die zien op de vergroting van de toegankelijkheid van de rechtspraak. Voorbeelden daarvan zijn de verhoging van de competentiegrens van de kantonrechter, het toevoegen van enkele zaakscategorieën aan de competentie van de kantonrechter en de inspanningen ter bevordering van de digitale toegankelijkheid van de rechtspraak. In het kader van de uitvoering van de Agenda van de Rechtspraak 2008–2011 wordt aan dit laatste door de Rechtspraak de komende jaren intensief gewerkt.
Betekent de bevordering van de samenwerking tussen gerechten ook dat de samenwerking tussen de verschillen sectoren wordt bevorderd?
De bevordering van de samenwerking tussen gerechten in navolging van de Evaluatie modernisering rechterlijke organisatie heeft betrekking op de samenwerking tussen gerechten onderling en niet op de samenwerking tussen de sectoren binnen een gerecht. Ik werk aan een wetsvoorstel waarin de mogelijkheden tot samenwerking tussen gerechten binnen het ressort worden uitgebreid. De Raad voor de rechtspraak krijgt de mogelijkheid om samenwerking te bevorderen in de bedrijfsvoering (bv automatisering) en bij de toedeling van zaken (bv bij gebrek aan gespecialiseerde zittingscapaciteit).
Samenwerking tussen de sectoren in een gerecht is ook binnen de huidige regelgeving reeds mogelijk, zowel bij de griffies en de bedrijfsvoering als bij de behandeling van zaken. Zo experimenteert de rechtbank Arnhemmet combi-zittingen in jeugdzaken. Bij een combi-zitting behandelt een rechter verschillende zaken – straf en civiel – van een jeugdige tegelijk.
Betekent specialisatie in de rechterlijke organisatie dat rechters geen generalisten meer zullen zijn?
Nee. Het merendeel van de zaken die rechters behandelen betreft de veel voorkomende zaken die door generalisten kunnen en worden afgedaan. Een beperkt deel betreft gespecialiseerde zaken waarvoor een specifieke deskundigheid is vereist.
Heeft de invoering van een nieuw griffierechtenstelsel in burgerlijke zaken financiële gevolgen voor de burger?
Met het desbetreffende wetsvoorstel beoogt het kabinet het griffierechtenstelsel voor civiele zaken te vereenvoudigen. Bij het opstellen van de nieuwe regeling golden als randvoorwaarden dat de toegang tot het recht voor de burger gewaarborgd moest blijven en dat de overheidsinkomsten uit de heffing van griffierechten op peil zouden blijven.
In het huidige griffierechtenstelsel is een grote verscheidenheid aan tarieven. In het nieuwe griffierechtenstelsel wordt deze complexe regeling vervangen door een eenvoudige regeling op basis waarvan bij de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad in alle civiele zaken vaste tarieven worden geheven. De zaken die bij deze gerechtelijke instanties aanhangig kunnen worden gemaakt, zijn aan de hand van de onderliggende waarde ingedeeld in twee of drie categorieën waarvoor steeds een vast tarief geldt.
Het wetsvoorstel beoogt niet financiële gevolgen te hebben voor burgers. Het kan zich echter voordoen dat door de andere tariefgrondslag individuele partijen in het nieuwe griffierechtenstelsel in een specifieke zaak meer of juist minder griffierecht moeten betalen dan nu het geval zou zijn geweest. De tarieven die in eerste aanleg bij de kantonrechter worden geheven van natuurlijke personen, zijn laag gehouden. Daarmee wordt voor de burger met een relatief kleine vordering de toegang tot de rechter in eerste aanleg verzekerd. Voorts wordt met invoering van een vast laag tarief voor on- en minvermogenden in iedere instantie, gewaarborgd dat de gang naar de rechter ook toegankelijk blijft voor personen met beperkte financiële middelen.
Welke eisen tot kwaliteitsverbetering zijn gekoppeld aan het verhogen van de competentiegrens van de kantonrechter tot 25 000 euro?
Er zijn geen specifieke eisen ter verbetering van de kwaliteit gekoppeld aan het verhogen van de competentiegrens van de kantonrechter. Wel dient te zijn voldaan aan een aantal randvoorwaarden die zien op het waarborgen van de huidige kwaliteit en kenmerken van de kantonrechtspraak. Zo dient de huidige doelmatigheid, laagdrempeligheid en snelheid van de kantonrechtspraak niet in gevaar te komen en dienen de rechtbanken voldoende gelegenheid te krijgen om de eigen organisatie voor te bereiden op de competentieverhoging. De Raad voor de rechtspraak zal dit, in samenwerking met de betrokken sectoren, zorgvuldig voorbereiden en begeleiden.
Hoeveel extra zaken zullen op jaarbasis door de kantonrechter worden afgehandeld als gevolg van de verhoging van de competentiegrens?
Van de hoeveelheid extra zaken die door de kantonrechter zullen worden afgehandeld na de verhoging van de competentiegrens is slechts een inschatting mogelijk. Op basis van gegevens uit 2006 van het aantal handelszaken in de civiele sectoren, kan worden berekend het hier gaat om c.a. 18 674 zaken (bron: rapport «ruim baan voor de burger», adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen). Dit betreft dus de categorie zaken met een financieel belang tussen 5000 en 25 000 euro.
Wordt voor zaken tot 25 000 euro bij de kantonrechter gesubsidieerde rechtsbijstand verleend?
Voor zaken tot € 25 000,– die dienen bij de kantonrechter, kan een rechtzoekende die zelf niet beschikt over voldoende financiële middelen een beroep doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. Bepalend voor de vraag of in een dergelijke zaak een recht op gesubsidieerde rechtsbijstand bestaat, blijft namelijk de hoogte van het financiële belang van de rechtzoekende dat op het spel staat. De verruiming van de competentiegrens heeft dan ook geen rechtstreekse gevolgen voor het beroep dat een rechtzoekende kan doen op gesubsidieerde rechtsbijstand.
Welke zaakscategorieën zullen aan de competentie van de kantonrechter worden toegevoegd?
Ik ben voornemens om de categorie consumentenkoop en zaken op grond van de Wet op het consumentenkrediet als aardzaak aan de competentie van de kantonrechter toe te voegen.
Wat is de actuele stand van zaken is van invoering en implementatie van Project Progis?
Uiterlijk in 2010 moet een nieuwe systematiek zijn ingevoerd om de identiteit van verdachten en veroordeelden vast te stellen.
Het kabinet beoogt daartoe het thans bij Uw Kamer ter behandeling voorliggende wetsvoorstel dat de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen in alle opzichten regelt in 2009 in werking te laten treden.
Intussen vorderen de voorbereidingen voor de invoering van de nieuwe systematiek conform de eerder afgegeven planning. Vanaf begin 2009 wordt de eerste fase van de nieuwe systematiek geleidelijk ingevoerd (identificatie en verificatie met behulp van een identiteitsdocument), vanaf begin 2010 de tweede fase (identificatie en verificatie met gebruikmaking van foto’s en vingerafdrukken). De gefaseerde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is logischerwijze gekoppeld aan de uitrol van de tweede fase.
Op welke wijze zal het vraagstuk van de vaststelling van de deskundigheid van (en de registratie van) Europese en/of internationale deskundigen worden aangepakt? Zijn hier maatregelen of initiatieven voor voorzien?
Voor de toetsing van deskundigen in het Nederlands rechtsbestel zal het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen de functie vervullen van toetsing van deskundigen. In dit register worden deskundigen opgenomen die voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen van betrouwbaarheid en bekwaamheid. Ook de aanvrager die zijn opleiding in het buitenland heeft genoten, kan verzoeken toegelaten te worden tot het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen. De desbetreffende (buitenlandse) deskundige zal tot het Nederlandse register worden toegelaten mits hij voldoet aan de door het onafhankelijk College gerechtelijk deskundigen vastgestelde kwalificaties. Daarmee wordt derhalve nationaal voorzien in de vaststelling en registratie van Europese en internationale deskundigen.
De regering is voorts voornemens op dit onderdeel een actieve bijdrage te leveren aan de voorbereiding van het nieuwe JBZ-meerjarenbeleidsprogramma voor de periode 2010–2014, dat onder voorzitterschap van Zweden in de tweede helft van 2009 geformuleerd zal worden. De kwaliteitsnormering van gerechtelijke deskundigen – en daarmee de wijze van vaststelling van deskundigheid – is een onderwerp dat zich mijns inziens leent voor agendering in dat verband. Zodra de Nederlandse visie op een toekomstig JBZ-programma is uitgekristalliseerd, zal de Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld.
Zijn er dwingende voorschriften of richtlijnen voor het uitbreiden van het meervoudig afdoen van strafzaken?
Er zijn landelijke normen gesteld voor het uitbreiden van het meervoudig afdoen van strafzaken. Het gaat daarbij om onderlinge afspraken die binnen de Rechtspraak zijn gemaakt en waaraan mitsdien gerechten zijn gehouden. Het kunnen realiseren van deze specifieke kwaliteitsnorm is afhankelijk van lokale omstandigheden, zoals de aard van de zaken die door het Openbaar Ministerie worden aangebracht.
Zijn er dwingende voorschriften of richtlijnen voor het uitbreiden van het laten meelezen van vonnissen in enkelvoudige kamers?
Er zijn landelijke normen gesteld voor het uitbreiden van het laten meelezen van vonnissen in enkelvoudige kamers. Het gaat daarbij om onderlinge afspraken die binnen de Rechtspraak zijn gemaakt en waaraan mitsdien gerechten zijn gehouden. De gerechtsbrede norm houdt in dat iedere rechter per maand één uitspraak laat meelezen. Welke zaken worden meegelezen wordt aan de rechter zelf overgelaten. Daarbij maakt hij een keuze uit de zwaardere zaken. Voor sectorstarters, hier gedefinieerd als een rechter die geen ervaring heeft in het betreffende rechtsgebied, geldt dat in de eerste 6–12 maanden 100% meegelezen word.
Ten koste van welke posten uit het bestaande budget van de rechtspraak wordt de 38 miljoen euro voor de kwaliteitsimpuls gefinancierd?
Naast de extra opslag in de kostprijzen wordt de kwaliteitsimpuls gefinancierd uit een met de rechtspraak te behalen doelmatigheidswinst die oploopt naar 3% in 2010 en daarnaast door lagere kosten als gevolg van een verwachte daling van de gemiddelde zaakzwaarte.
Welk percentage van de Nederlandse bevolking zal in 2009 binnen de grenzen van de gesubsidieerde rechtsbijstand vallen?
Volgens de Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand (pagina 68), welke uw Kamer bij brief van 13 oktober 2008 is aangeboden (TK 31 700 VI, nr. 7), vielen in 2007 circa 6 396 000 personen onder het bereik van de Wet op de rechtsbijstand, wat neerkomt op circa 40% van de Nederlandse bevolking waarvan het inkomen op basis van de gegevens van de Belastingdienst is vast te stellen. Hoe dit percentage in 2009 zal uitvallen, hangt af van de inkomensontwikkeling en het percentage waarmee het bereik van de Wet op de rechtsbijstand zal worden geïndexeerd. Het percentage van de indexering is gebaseerd op het indexcijfer van de lonen. Over het precieze bereik van de Wet op de rechtsbijstand kan derhalve pas na ommekomst van 2009 een uitspraak worden gedaan.
Kunnen voorbeelden worden gegeven van de beleidsalternatieven die worden ontwikkeld ter verbetering van aansluiting tussen rechtspraak, rechtsbijstand en buitengerechtelijk geschiloplossing?
Al sinds 2003 zijn in de rechtspraak en het Juridisch Loket voorzieningen getroffen om partijen door te verwijzen naar mediation. Recent zijn door de rechtspraak pilots gestart met een regierechter die in overleg tussen partijen, mediator en hun eventuele rechtsbijstandverleners op basis van een conflictdiagnose naar een passende afdoening van het geschil zoekt, voor zover mogelijk (alsnog) door partijen zelf al dan niet met behulp van een mediator. Ook het bevorderen van een gezamenlijke aanpak van geschillen – de mogelijkheid om bijvoorbeeld na een mislukte mediation geschilpunten neutraal geformuleerd in een gemeenschappelijk verzoekschrift aan de rechter voor te leggen – plaatsen wij in dat perspectief.
Welke maatregelen, anders dan de voorgenomen wijzigingen van de Wet op het notarisambt en de advocatenwet, zullen worden getroffen om het maatschappelijk vertrouwen in het notariaat en het professionele handelen van de advocaat te verbeteren?
In de brief inzake de aanpak van misbruik en criminaliteit rond vastgoed, die uiterlijk half november aan de Tweede Kamer zal worden gestuurd, zal uitgebreid worden ingegaan op de reeds genomen en de voorgenomen acties ten aanzien van deze beroepsgroepen.
Is het (ook) een doelstelling van het programma «Duurzame en Toegankelijke Rechtsbijstand» om te komen tot een bezuiniging van 50 miljoen euro op gesubsidieerde rechtsbijstand?
Zie antwoord vraag 87.
Wanneer precies in het najaar wordt duidelijk op welke wijze de voorgenomen bezuiniging op de gesubsidieerde rechtsbijstand concreet wordt ingevuld?
Zie antwoord vraag 87.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Verzekeringsstelsel rechtsbijstand ?
Zie antwoord vraag 87.
Zal in 2009 de inkomensafhankelijke bijdrage van burgers bij gesubsidieerde rechtshulp worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 87.
Blijft de vrije keuze van rechtshulpverlener in 2009 gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 87.
Is het huidige voorzieningenniveau van gesubsidieerde rechtsbijstand adequaat of te ruim?
Zie antwoord vraag 87.
Kunnen voorbeelden worden gegeven van financiële prikkels om rechtshulpverleners en andere partijen te stimuleren efficiënter te werken? Op welke termijn beoogt de regering de inkomensafhankelijke bijdrage te herzien?
Systemen van beloning van rechtsbijstandverleners, de hoogte van griffierechten en proceskostenveroordelingen vormen belangrijke prikkels voor de wijze waarop de verschillende actoren in het rechtsbestel hun werkzaamheden verrichten. Het punt van een eventuele herziening van de inkomensafhankelijke bijdrage komt aan de orde in de Kabinetsreactie op het advies «Van duur naar duurzaam» (zie het antwoord op de vragen 87, 89, 92, 112, 114).
Wordt het project «no win, no fee» stopgezet als gevolg van het door de Nederlandse Orde van Advocaten staken van medewerking aan het experiment?
Het Kamerlid Teeven heeft vragen gesteld over onderhavige kwestie (ingezonden op 5 september jl.). Zoals ik heb aangegeven in mijn beantwoording van 10 oktober jl. (Kamervragen met antwoord 2008–2009, nr. 276, Tweede Kamer) hecht ik eraan de reactie van de Orde en het daaraan ten grondslagliggend advies zorgvuldig te bestuderen om vervolgens met de Orde in overleg te treden. Daarna zal ik mijn standpunt bepalen.
In welke mate zal de buitengerechtelijke afdoening ook echt een ontlastende werking hebben voor de gerechten en niet bijvoorbeeld zaken dat zaken die anders niet voor een gerecht gebracht zouden worden wel het mediationtraject in gaan?
De vraag of mediation een ontlastende werking heeft op de werklast van de gerechten of dat het (meer) gaat om het afhandelen van een latente vraag is niet zonder nader onderzoek te beantwoorden. De toegang tot de rechter wordt immers door meerdere factoren bepaald. Een ontwikkeling in het aantal zaken bij de gerechten kan derhalve niet direct worden gekoppeld aan het gevoerde mediationbeleid. Ten behoeve van de eindevaluatie mediationvoorzieningen binnen het rechtsbestel, die ik u medio 2009 zal aanbieden, wordt hier thans onderzoek naar gedaan. Aannemelijk is al wel dat zaken die thans door de rechter alsnog naar een mediator worden verwezen een besparing van de werklast bij de gerechten opleveren.
Wat kost het aanstellen van een extra officier van justitie per jaar? Indien dit bedrag niet exact kan worden gegeven (bijvoorbeeld in verband met de opleidingskosten), kan dit dan zo nauwkeurig mogelijk worden benaderd?
Hoeveel het aanstellen van een individuele officier van justitie kost, is niet exact te beantwoorden. Als ruwe indicator voor de kosten van een extra officier van justitie zouden de totale kosten van het Openbaar Ministerie kunnen worden gedeeld door het aantal officieren van justitie.
Waarom zijn de te verwachten inkomsten uit Pluk-ze voor de jaren 2008–2010 substantieel lager dan in 2007? Is de huidige ontnemingswetgeving toereikend?
De inkomsten uit Pluk-ze zijn in het afgelopen jaar ten opzichte van de jaren daarvoor verdubbeld van ca 11 mln. tot ruim 22 mln. Bij de gerealiseerde ontvangsten 2007 wordt er nog niet van uitgegaan dat ze van structurele aard zijn. Naar verwachting zullen deze inkomsten een stijgende lijn laten zien, mede ingegeven door de investeringen in het kader van de genoemde intensiveringsprogramma’s waarvan de structurele effecten vanaf 2011 worden voorzien.
Het verschil tussen 2006 en 2007 is veroorzaakt door meevallende ontvangsten in 2007. Dit betreft een incidentele ontvangst die niet vooraf begroot kon worden. Voor de begrotingsramingen wordt daarom uitgegaan van de meer permanente stijgende ontwikkeling. De verwachting is dat de groei zich in de jaren 2008 tot en met 2012 voortzet. De forse stijging van het conservatoire beslag is een goede indicator daarvoor. Het leggen van conservatoir beslag wordt met het voorstel tot verruiming van de ontnemingswetgeving verder gestimuleerd. Daarnaast wordt een nieuw instrument voorgesteld: het voortgezet onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde. Hiermee wordt de mogelijkheid om alsnog beslag te leggen op de bezittingen van de veroordeelde verder ondersteund.
Hoeveel crimineel vermogen wordt er naar verwachting in 2008 en 2009 via belastingheffing ontnomen?
Belastingheffing vindt plaats over alle inkomsten, waarbij het niet uitmaakt of deze legaal of illegaal verkregen zijn. De Belastingdienst houdt niet apart bij welk deel van de belastinginkomsten betrekking heeft op legale inkomsten en welk deel te maken heeft met illegale inkomsten. Het is daarom niet mogelijk aan te geven hoeveel belasting wordt geheven over criminele inkomsten in 2008 en 2009.
Kan het invoeren van wettelijke bewijsvermoedens in het strafrecht met betrekking tot «pluk ze» leiden tot een verhoging van de pluk ze inkomsten? Zo ja, zijn er belemmeringen van juridische aard die het invoeren van dergelijke bewijsvermoedens verhinderen?
Bij de toepassing van de ontnemingsmaatregel is het gebruik van bewijsvermoedens onder de huidige wetgeving reeds toegestaan. De toepassing van bewijsvermoedens komt er op neer dat indien er vermogen bij de veroordeelde is aangetroffen waarvoor geen legale bron van herkomst aanwijsbaar is, het aan de veroordeelde is om aannemelijk te maken dat het vermogen niet op een criminele wijze is vergaard. Door middel van financieel onderzoek zal zicht moeten worden gekregen op het vermogen van de veroordeelde, ook indien dit is verhuld. Het in de wet vastleggen van algemene bewijsvermoedens maakt dit niet anders. Het gebruik van de bestaande mogelijkheden wordt ondersteund met nieuwe wetgeving ter verruiming van de bevoegdheden om onderzoek te doen en beslag te leggen, ook nog in de fase van de executie. Een wetsvoorstel dienaangaande werd onlangs ter consultatie aan adviesorganen voorgelegd.
Waarom verwacht de regering een verhoging van de inkomsten van boeten en transacties? Waar is dat op gebaseerd?
Deze verhoging hangt deels samen de met ingang van 1 april 2008 doorgevoerde verhoging van de tarieven voor boeten en transacties met 20%. Hiermee was al rekening gehouden bij het opstellen van de begroting 2008. Voor het overige (zie ook het antwoord op vraag 68) hangt de verhoging (€ 89 mln) samen met de voorgenomen indexatie in 2010 en 2012, evenals de verwachte stijging van het aantal WAHV-sancties van 12,3 naar 12,8 miljoen.
Waar is beleidsparagraaf 13.2 Opsporing en forensisch onderzoek ondergebracht?
De beleidsparagraaf 13.2 Opsporing en forensisch onderzoek is samengevoegd met beleidsparagraaf 13.3 Handhaving en vervolging. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de twee beleidsparagrafen onderling sterk samenhangen en veel overeenkomsten vertoonden.
Waar is de voorgenomen ombuiging (of bezuiniging) in het Coalitieakkoord op het gevangeniswezen voor het jaar 2009 van 50 miljoen te vinden? Wat zijn de exacte bezuinigingen op het gevangeniswezen voor 2009?
In de begroting 2008 is voor 2009 een taakstelling ter hoogte van € 50 mln. bij DJI ingeboekt voortvloeiend uit het Coalitieakkoord (zie tabel op pagina 20 van de OB 2008). Dat bedrag is onderdeel van het bedrag bij 13.4.1 in de tabel op blz. 45 van de Justitiebegroting 2009.
In de brief TK 2007–2008, 24 587 en 21 300 VI, nr. 236 d.d. 12 november 2007 is aangegeven wat de totale taakstelling van het gevangeniswezen is.
Is er al rekening gehouden met de extra inkomsten (besparingen) als gevolg van de naar schatting 120 gedetineerden die niet langer een AOW-uitkering zullen krijgen, zoals voorgesteld in het aanhangig wetsvoorstel 31 525)? Wat is de bestemming van deze «extra inkomsten» ter waarde van 1,25 miljoen voor 2009?
Deze besparingen komen ten goede van het Algemeen Ouderdomsfonds. Overigens is de te verwachten omvang van de besparingen mede afhankelijk van het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel in 2009.
Welke gevolgen heeft de verlaging van het budget voor terrorismebestrijding voor de taken en werkzaamheden op dit terrein in het algemeen en voor de National Coördinator Terrorismebestrijding in het bijzonder?
De verlaging is het gevolg van incidentele uitgaven voor extra beveiligingsmaatregelen van de burgerluchthavens op grond van de ministeriële aanwijzing inzake beveiligingscontrole personeel en investeringen met een vastgesteld kasritme tot en met 2010. De structurele taken en werkzaamheden vinden normaal doorgang.
Welke financiële middelen zijn beschikbaar voor het plan van aanpak huiselijk geweld en op welke wijze zijn de ministeries van Volkgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) bij dit plan betrokken, ook in financiële zin?
Justitie heeft structureel jaarlijks ca. € 2 miljoen beschikbaar voor het eigen deel van het programma Aanpak Huiselijk Geweld. Daarnaast draagt VWS financieel bij aan het programma; er zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de hulp en opvang bij geweld in afhankelijkheidsrelaties (zie de beleidsbrief van de Staatssecretaris van VWS Beschermd en Weerbaar van 10 december 2007). In totaal gaat het om bijna 18 miljoen in 2008 oplopend tot ruim 32 miljoen vanaf 2012. In 2009 gaat het om ruim 31 miljoen euro aan extra middelen in het kader van Beschermd en Weerbaar (zie begroting van VWS, artikel 441 ). Dit is dus exclusief de specifieke uitkering vrouwenopvang.
Bij de uitvoering van het Plan van aanpak zijn, onder coördinatie van het ministerie van Justitie, de volgende ministeries betrokken: Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Jeugd en Gezin (J&G), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Wonen, Wijken en Integratie (WWI) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), alsmede de VNG, het OM, de politie en de reclassering. Veel punten worden in gezamenlijkheid – ook financieel – door Justitie, BZK en VWS uitgevoerd, bijvoorbeeld de publiekscampagne huiselijk geweld en de ondersteuning van de implementatie van de Wet tijdelijk huisverbod.
Hoeveel is er in 2009 begroot om geweld in de huiselijke sfeer terug te dringen en welke overwegingen liggen hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 127.
Waarom zal in 2010 de Verklaring van geen bezwaar bij oprichting van vennootschappen verdwijnen? Bij welk wetsvoorstel zal dit worden geregeld? Wat is het voordeel daarvan, en waarom kan dit vereiste niet behouden blijven naast het «doorlopend en repressief toezicht»?
Uit het rapport «Snel en secuur toetsen; het alternatief voor de verklaring van geen bezwaar» dat op 18 maart 2005 aan de Tweede Kamer is aangeboden, is gebleken dat het preventieve toezicht op vennootschappen aan de hand van de verklaring van geen bezwaar bij de oprichting geen effectief middel is om misbruik van rechtspersonen, zoals de financiering van terrorisme en het witwassen van zwart geld, te voorkomen. Het toezicht is gekoppeld aan een aantal formele handelingen (oprichting of statutenwijziging), terwijl misbruik juist zal kunnen plaatsvinden bij het daadwerkelijk uitoefenen van (ondernemings)activiteiten. Daarnaast valt het toezicht betrekkelijk eenvoudig te omzeilen. Daar komt nog bij dat het systeem de nodige kosten in de vorm van administratieve lasten en leges meebrengt voor vennootschappen.
Op basis van het rapport «Snel en secuur toetsen» is een alternatief voor het preventief toezicht ontwikkeld, dat neerkomt op doorlopende controle gedurende de levensloop van rechtspersonen. Door middel van doorlopende controle van rechtspersonen kan op effectievere wijze misbruik van rechtspersonen voorkomen en bestreden worden dan nu het geval is. Voor de verklaring van geen bezwaar is in dit systeem dan ook geen plaats meer. Dit levert een administratieve lastenverlichting op voor het bedrijfsleven van circa € 9,5 miljoen.
De doorlopende controle van rechtspersonen vindt plaats aan de hand van gegevensscreening. Daarbij wordt gebruik gemaakt van risicoprofielen. Indien blijkt dat op basis van de beschikbare gegevens een verhoogd risico bestaat dat misbruik wordt gemaakt van of door rechtspersonen kan een risicomelding aan handhavers, zoals het openbaar ministerie of de belastingdienst, worden afgegeven. Een risicomelding kan behulpzaam zijn bij het instellen van een nader onderzoek. Het kan zijn dat nadere opsporings- en vervolgingsactiviteiten gewenst zijn. Dan start een strafrechtelijk onderzoek. Indien dat niet het geval is kan de risicomelding worden gebruikt voor preventieve actie.
Het afschaffen van de verklaring van geen bezwaar en de invoering van de doorlopende controle op rechtspersonen wordt geregeld in het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet documentatie vennootschappen in verband met het afschaffen van de verklaring van geen bezwaar en het verbeteren en uitbreiden van de controle op rechtspersonen met het oog op de voorkoming en bestrijding van misbruik van rechtspersonen. Het wetsvoorstel verkeert op dit moment in de consultatiefase. Het streven is erop gericht om dit wetsvoorstel nog dit jaar in de ministerraad te behandelen, waarna het in de loop van 2009 bij de Kamer zal worden ingediend.
Op welke wijze en onder welke voorwaarden, eisen en afspraken het budget aan het NFI wordt verstrekt? Worden er bijvoorbeeld afspraken gemaakt over de verdeling van de gelden over de verschillende producten, de hoeveelheid van het product, algemeen onderzoek, opleidingen, kwaliteits- en betrouwbaarheidsverbeteringen en innovatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt ten aanzien van het budget voor 2009?
Aan het NFI worden middelen ter beschikking gesteld voor het verrichten van forensisch onderzoek ten behoeve van de waarheidsvinding in strafzaken. Hierover zijn tot 2007 afspraken gemaakt met het NFI over te leveren producten (onderscheiden naar soort zaak) en de gewenste verhouding tussen de drie kerntaken (Forensisch technisch zaakonderzoek, Research en development en Kennis en onderwijs).
Gezamenlijk met het NFI is eind 2007 begonnen met de omvorming van het NFI van een budgetgestuurde organisatie naar een meer vraaggestuurde, dienstverlenende en zakelijke organisatie die kan inspelen op de behoefte van de opdrachtgevers.
Deze ontwikkeling vraagt ook om veranderingen in de relatie tussen het NFI en zijn opdrachtgevers en tussen het NFI en mijn departement. In 2008 is aan het NFI de ruimte gegeven om hier invulling aan te geven. Afspraken zijn gemaakt over de vernieuwing van de wijze waarop kosten aan de producten worden toegerekend, de wijze waarop de levertijden en het wegwerken van achterstanden worden verbeterd, de gewenste toename van de klanttevredenheid en van het algemene kwaliteitsniveau. Leidend voor de omvorming is een directere relatie tussen de afzonderlijke opdrachtgevers en het NFI. Binnen het door mij ter beschikking gestelde kader maakt het NFI afspraken met zijn opdrachtgevers (openbaar ministerie en politie) over het aantal af te handelen zaken. Deze afspraken worden voor 2009 vastgelegd in Service Level Agreements (SLA’s), waarin onder meer per opdrachtgever zijn opgenomen:
• de capaciteit in uren per productgroep verspreid over de drie kerntaken,
• een indicatie van de productie,
• de levertijden per product,
• de gemiddelde kostprijs per product en het uurtarief per productgroep
• en de geraamde kosten per productgroep gebaseerd op de indicatieve productie en kostprijzen.
Afspraken worden gemaakt over de tijdige levering en de kwaliteit van de producten en over de aan te bieden opleidingen. Voorts wordt in overleg met de opdrachtgevers een onderzoek- en innovatieprogramma opgesteld.
Gedurende de uitvoering verstrekt het NFI periodiek aan de opdrachtgevers een overzicht van de mate waarin de in de SLA afgesproken capaciteit is benut. Deze overzichten zijn vervolgens de basis waarop het door mij aan het NFI ter beschikking gestelde financiële kader wordt afgerekend.
Op 9 september is u tijdens een algemeen overleg over de nota Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken toegezegd in een brief nadere informatie te zullen geven over de prioritering van DNA-onderzoek door het OM. Bedoelde brief zal u voor de begrotingsbehandeling bereiken.
Hoe dient het NFI om te gaan met niet niet-aangewende gelden?
Het NFI ontvangt een budget onderscheiden naar de drie kerntaken (forensisch technisch zaakonderzoek, Research en development en Kennis en onderwijs). De niet in een jaar bestede middelen worden afgerekend met het departement voor niet-geleverde diensten of toegevoegd aan het eigen vermogen van het NFI. Dit eigen vermogen is echter op grond van de Regeling baten-lasten diensten beperkt tot 5% van de gemiddelde jaaromzet berekend over de laatste drie jaar. Indien het eigen vermogen de toegestane hoogte overschrijdt wordt het overschot teruggestort naar Justitie.
Zal ook een fiscale aanpak worden betracht bij de bestrijding van dergelijke misdaad, naast de strafrechtelijk, de bestuurlijke en de internationale aanpak? Zo ja, op welke wijze?
Ja, een fiscale aanpak maakt integraal onderdeel uit van de bestrijding van georganiseerde misdaad, fraude en financieel-economische criminaliteit. De Belastingdienst en de FIOD-ECD zijn nauw betrokken bij de aanpak van misbruik en criminaliteit in de vastgoedsector, bij de bestrijding van witwassen en daar waar dat opportuun is, bij het langs fiscale weg (door middel van het opleggen van (navorderings-)aanslagen) afnemen van vermogen dat met dergelijke vormen van criminaliteit is gegenereerd. De rol en betrokkenheid van de Belastingdienst en de FIOD-ECD is ook expliciet beschreven in de versterkingsprogramma’s voor de aanpak van georganiseerde misdaad en financieel-economische criminaliteit die wij uw Kamer op 13 december 2007 hebben toegezonden (TK 29 911, nr. 10).
Wordt bij de intensivering van de aanpak van mensenhandel gekeken naar de wenselijkheid van aanpassing van de strafmaat en strafverzwarende omstandigheden van artikel 273f WvSr., in het bijzonder voor gevallen waarin sprake is van kinderen en zwakbegaafden die slachtoffer van mensenhandel zijn, en mede tegen de achtergrond van signalen van hulpverleners en politie dat de door de rechter opgelegde straffen veel te laag zijn?
Zoals toegezegd in het AO Prostitutie/Mensenhandel van 19 juni jl. vraag ik het OM om een nadere toets ten aanzien van de strafmaat mensenhandel. Wij zullen hierbij ook aandacht vragen voor kinderen en zwakbegaafden die slachtoffer zijn van mensenhandel. Wij zullen u hierover zo spoedig mogelijk nader informeren.
Waarom is er geen voldoende zicht op de misstanden die zich afspelen in de prostitutiebranche? Waarop is de verwachting gebaseerd dat meer inzicht kan worden verkregen in de problematiek door de prostitutie onder andere aan een scherper vergunningenbeleid te onderwerpen? Hoe denkt de regering de misstanden in de tussentijd aan te pakken? Staat hier een duidelijke termijn voor?
Allereerst is het altijd lastig om goed zicht te krijgen op criminele activiteiten. Deze plegen zich aan het zicht te onttrekken. Specifiek met betrekking tot prostitutie geldt dat het zicht op misstanden in deze sector beperkt is omdat een deel daarvan zich in de illegaliteit bevindt. Bovendien is het moeilijk een goed beeld te krijgen van de aard en omvang van souteneurs in deze branche en de misstanden die daarmee gepaard kunnen gaan.
Met het wetsvoorstel regulering prostitutie, dat momenteel opgesteld wordt door de minister van BZK in nauwe samenwerking met ons, wordt er een duidelijk onderscheid geïntroduceerd tussen legale en illegale prostitutie. Dit onderscheid wordt duidelijker zowel voor de branche, de klant en de prostituee als ook voor de toezichthouders.
Met de invoering van de wet zal er een einde komen aan de huidige situatie waarbij het mogelijk is dat een bedrijf legaal opereert zonder vergunning. Iedere exploitant van een seksbedrijf, waaronder een prostitutiebedrijf, wordt vergunningplichtig en moet aan een aantal gedragsvereisten voldoen. Daarnaast zal in het wetsvoorstel worden aangegeven aan welke vergunningvoorwaarden in ieder geval voor het uitoefenen van die bedrijvigheid moet worden voldaan. Dit faciliteert niet alleen de branche maar ook de toezichthouders.
Voorts wordt in aanvulling op de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel, de bestuurlijke en strafrechtelijke aanpak van souteneurs geïntensiveerd. In het wetsvoorstel kan een souteneur, onder omstandigheden, aan de kenmerken van een exploitant voldoen en dus vergunningplichtig zijn. Wanneer hij in die gevallen geen vergunning heeft, handelt hij in strijd met een gemeentelijk verbod. Hij kan dan strafrechtelijk en bestuurlijk worden aangepakt.
De verwachting is dat het wetsvoorstel in het laatste kwartaal van 2008 in consultatie zal gaan.
Naast de bovenstaande ontwikkelingen wordt op dit moment reeds het volgende ondernomen.
Vanuit het Strategisch Beraad Veiligheid wordt momenteel gekeken hoe de inzet van gemeenten op prostitutie en mensenhandel een extra impuls kan krijgen.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie capaciteit toegezegd voor integrale handhavingacties binnen de prostitutiebranche op initiatief van de gemeenten. Dit kan bijvoorbeeld plaatsvinden in het kader van Interventieteams of de zogenaamde Vrijplaatsenaanpak (van Belastingdienst en Gemeenten). Deze controles hebben ook betrekking op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet.
Wanneer prostitutie gepaard gaat met mensenhandel is dat een misstand waartegen stevig opgetreden wordt. Mensenhandel is een zeer ernstig vergrijp en is mede daarom één van de zes landelijke speerpunten in de opsporing en vervolging van zware of georganiseerde criminaliteit. In de landelijke prioriteiten politie 2008–2011 is de aanpak van mensenhandel opnieuw als een van de speerpunten benoemd. Ook in het convenant met de Vreemdelingenpolitie 2009–2011 is mensenhandel (migratiecriminaliteit) als prioriteit benoemd. Daarnaast is mensenhandel eveneens in de afspraken met het OM als prioriteit opgenomen.
Helder toezicht, informatie-uitwisseling tussen bestuur en politie en internationale samenwerking, zijn elementen die noodzakelijk zijn voor het voorkomen en bestrijden van mensenhandel. Deze worden gecombineerd in de programmatische aanpak. In het Programma Versterking Aanpak Georganiseerde Misdaad is verder uitgewerkt hoe de brede, programmatische aanpak de komende jaren concreet vorm zal krijgen. De programmatische aanpak wordt door het Openbaar Ministerie gebruikt om niet alleen strafrechtelijk op te treden tegen mensenhandelaren, maar ook andere partijen – zoals gemeenten en belastingdienst – te betrekken om structurele drempels op te werpen tegen mensenhandel.
Om deze activiteiten een extra impuls te geven is de «Task Force Aanpak Mensenhandel» ingesteld1. Deze Task Force, onder voorzitterschap van de Procureur-Generaal, portefeuillehouder aanpak mensenhandel, is bedoeld om partijen bij elkaar te brengen, knelpunten op te lossen, ervaringen uit te wisselen en de lokale/regionale aanpak te ondersteunen. De Task Force richt zich onder andere op:
• Versterken toezicht prostitutiesector;
• Verbeteren van informatie-uitwisseling op lokaal en nationaal niveau;
• Aanvullen en implementeren van het barrièremodel;
• Professionaliseren van de bestuurlijke rapportages van OM aan bestuur;
• Dadergerichte aanpak van mensenhandelaren (vergelijkbaar met de zgn. «patseraanpak»).
Daarnaast is er een Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel, waarin de Nationale Recherche, SIOD, IND en Koninklijke Marechaussee samenwerken en informatie vergaren, analyseren en uitzetten.
In hoeverre en op welke wijze gat het programma «Aanpak Cybercrime» bijdragen aan de bestrijding van Kinderpornografie?
Als onderdeel van het programma «Aanpak Cybercrime» van politie en OM worden de deskundigheid, capaciteit en organisatie van beide instanties op het gebied van cybercrime in het algemeen en daarbinnen ook op het gebied van kinderporno verbeterd. Daarnaast worden vanuit dit programma afspraken gemaakt met internetaanbieders, bijvoorbeeld over filteren en blokkeren van kinderporno-beeldmateriaal, en over het verwijderen van strafbare uitingen van internet, waaronder kinderporno. Ook wordt binnen het programma «Aanpak Cybercrime» van politie en OM een proeftuin «kinderporno» gestart.
Zijn de aanbevelingen die de onderzoekers Nelen en Sabee in hun evaluatierapport «Het vermogen te ontnemen» nog steeds valide wat betreft het gebrek aan expertise op het gebied van financieel-economische onderzoek rond het vermogen? Wat is er sinds die tijd gedaan om de expertise bij de politie en het OM te vergroten? Waarom hebben veranderingen ten aanzien van de ontneming niet geleid tot een grotere pluk-ze opbrengsten?
Op basis van de bevindingen van deze evaluatie is de ontnemingwetgeving op 1 september 2003 op een aantal punten gewijzigd en aangevuld. Onlangs heb ik een conceptwetvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voor consultatie naar de in dit verband vaste adviesorganen gestuurd. Daarnaast is in het versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit de bevordering van deskundigheid één van de speerpunten. Zo is het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) vanaf het begin betrokken bij grote onderzoeken. Het BOOM biedt tevens ondersteuning aan de arrondissementsparketten bij de afhandeling van de zaken waarbij het wederrechtelijke verkregen voordeel minder is dan 100 000 euro. De opleidingen financieel rechercheren is een vast onderdeel binnen het politieonderwijs. Deskundigheid op het terrein van financieel rechercheren binnen de politieorganisatie is operationeel geïntensiveerd met de inrichting van de Interregionale Fraudeteams (IFT’s) nu Bovenregionale Recherche. Ten behoeve van de uitwisseling van gegevens inzake financieel rechercheren zijn infrastructurele voorzieningen ingericht met het Fraude Registratie en Informatiesysteem (FRIS), het Politie Kennis Net (PKN) en het OMtranet. De afgelopen jaren zijn de Plukze-opbrengsten verdubbeld. De ambitie reikt nog verder en er wordt vooruitgang geboekt. Het is belangrijk dat de gehele keten van strafrechtelijke handhavingspartners onder regie van het OM verder vorm gegeven wordt om de diverse inspanningen te versterken.
Wat houden de OM-proeftuinen in? En wat moeten ze bereiken?
Een proeftuin is een leeromgeving waar politie en OM en eventueel andere partners via een concrete casuïstiek (gerelateerd aan thema’s op basis van de programma’s Aanpak Cybercrime, Aanpak Financieel Economische Criminaliteit en Verbetering Aanpak Georganiseerde Misdaad) een maatschappelijk probleem aanpakken via de programmatische (integrale) aanpak en/of innovatieve opsporingsmethoden. De ervaringen van de proeftuinen worden gemonitord en elders ingezet.
Kan nader worden ingegaan op de stand van zaken van (geautomatiseerde) koppeling van de registraties van aangiften van fraude in de verschillende politieregio’s? Is de regering voornemens extra maatregelen te nemen om deze koppeling te realiseren?
Bij de beoordeling van aangiften kan de politie gebruik maken van het Blue View systeem. Deze ICT-applicatie biedt de mogelijkheid om binnen de operationele handhavingssystemen van alle politiekorpsen naar allerlei dader-, delict- en locatiekenmerken te zoeken. Het is dus mogelijk om alle aangemaakt proces-verbaal ten aanzien van fraude in alle korpsen op te vragen.
Welk budget is vrijgemaakt voor het (extra) toezicht op de prostitutiebranche en de uitvoering van de vergunningplicht? Welke opsporingsambtenaren zullen worden belast met de taken aangaande handhaving van de prostitutiewet en zal de beschikbare capaciteit hiertoe worden uitgebreid?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie wordt momenteel onder andere op deze aspecten bezien.
De verwachting is dat het wetsvoorstel in het laatste kwartaal van 2008 in consultatie zal gaan.
Houdt de minister van Justitie ook de regierol bij de uitvoering van en het toezicht op de Kaderwet Prostitutie?
De eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel regulering prostitutie is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister van Justitie is tweede ondertekenaar. Het in het wetsvoorstel voorziene gemeentelijke toezicht zal na vijf jaar worden geëvalueerd. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bereidt dit voor. De minister van Justitie behoudt natuurlijk zijn verantwoordelijkheid voor de rijksbrede coördinatie op het onderwerp prostitutie en die onderdelen uit het wetsvoorstel die het strafrecht betreffen.
Waarom wordt alleen subsidie wordt verstrekt aan Comensha en niet aan andere instellingen die zorgen voor doorverwijzing naar opvang, huisvesting en zorg?
Subsidiëring van instellingen die zorgdragen voor doorverwijzing naar opvang, huisvesting en zorg is niet beperkt tot Comensha. Er wordt bijvoorbeeld ook subsidie verstrekt aan Stichtingen voor opvang en resocialisatie van (ex)-gedetineerden en aan Reclasseringsorganisaties.
Wat is de inhoud van de rol van justitie in de veertig wijken? Welk budget is daarmee gemoeid?
Justitie heeft in de charters met de 18 gemeenten heldere afspraken gemaakt om de veiligheid in de 40 wijken te vergroten. In deze charters zijn stevige afspraken opgenomen over de aanpak van criminaliteit, overlast en verloedering. De afspraken richten zich niet alleen op het beoogde maatschappelijke effect, maar ook op passende concrete maatregelen.
De maatregelen richten zich vooral op de volgende thema’s:
– de aanpak van criminele en overlastgevende jongeren, jongerengroepen en gezinnen;
– het verbeteren van het veiligheidsgevoel van bewoners;
– het verbeteren van de fysieke woonomgeving van bewoners.
De beleidsmaatregelen die daarbij worden ingezet kennen hun grondslag in het project Veiligheid begint bij Voorkomen.
In het bestuursakkoord Rijk-VNG zijn afspraken gemaakt over veiligheid. Met deze afspraken zijn ook substantiële middelen voor lokaal veiligheidsbeleid beschikbaar gekomen in het gemeentefonds. Het gaat hier om een oplopende reeks tot 150 miljoen in 2011.
Wat zijn de productieverwachtingen voor 2009 ten aanzien van de OM-afdoeningen en ten aanzien voor de strafbeschikking niet opgelegd door het OM maar door bestuursorganen?
Wat betreft het delict rijden onder invloed (artikel 8 Wegenverkeerswet 1994) is de huidige verwachting dat in 2009 maximaal circa 30 000 zaken aan het CJIB worden aangeleverd met het oog op afdoening door middel van een strafbeschikking.
Per januari 2009 wordt bij enkele grote gemeenten gestart met de bestuurlijke strafbeschikking voor overlastgevende feiten. Buitengewoon opsporingsambtenaren van aangewezen gemeenten kunnen met dit nieuwe instrument overlastfeiten uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en de Afvalstoffenverordening (AV) afdoen. Op basis van de gegevens van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) over de handhaving van deze overlastfeiten door (buitengewoon) opsporingsambtenaren met de transactie wordt capacitair rekening gehouden met eveneens maximaal circa 30 000 zaken in 2009.
Bij de verdere gefaseerde invoering van de strafbeschikking zal steeds worden onderzocht welke gevolgen dit heeft voor de capaciteit van het openbaar ministerie, niet alleen voor het afdoen van verzetzaken maar tevens – in het geval van de bestuurlijke strafbeschikking – voor de daarbij benodigde afstemming met bestuursorganen. Van het OM wordt immers verwacht dat het alle in het kader van de (bestuurlijke) strafbeschikking aangeleverde verzetzaken adequaat verwerkt.
Dient in elk van de G-31 gemeenten minimaal één veiligheidshuis te staan? Waar komt dan vervolgens het specifieke getal van 40 veiligheidshuizen voor 2009 vandaan?
Uitgangspunt voor een landelijke dekking is dat er minimaal in elk van de G-31 steden een Veiligheidshuis operationeel is. Deze Veiligheidshuizen hebben een regionale functie, zodat ook de omliggende gemeenten hiervan gebruik kunnen maken. Daarnaast is uitgangspunt dat ieder arrondissement een Veiligheidshuis heeft en dat indien nodig ook Veiligheidshuizen moeten kunnen functioneren buiten de gemeenten die behoren tot de groep van G-31. De verwachting is dat deze bredere variant uiteindelijk leidt tot 40–45 Veiligheidshuizen.
Hoe verhoudt de landelijke dekking van veiligheidshuizen zich tot de krachtwijken? Wordt bij het bepalen van de locatie van de veiligheidshuizen bijvoorbeeld rekening gehouden met deze specifieke wijken? Zo nee, waarom niet?
De krachtwijken bevinden zich in G-31 gemeenten. Bij een landelijke dekking bevinden zich in minimaal alle G-31 gemeenten veiligheidshuizen. Lokaal wordt de keuze gelaten op welke locatie de veiligheidshuizen gevestigd worden, dat kan in een krachtwijk zijn. De veiligheidshuizen hebben echter een breder werkingsgebied. Het is dus niet noodzakelijk om in een krachtwijk gesitueerd te zijn. Uitgangspunt is dat er in de G-31 steden veiligheidshuizen operationeel zijn en dat voor veiligheidsproblematiek in de krachtwijken van deze voorziening gebruik kan worden gemaakt. In de praktijk blijkt dit overigens al te gebeuren.
Kan nader inzicht worden verschaft in de werkzaamheden en het effect van de 24 operationele veiligheidshuizen?
Er is nog geen landelijk beeld van het effect van de bestaande Veiligheidshuizen. In opdracht van het WODC wordt een onderzoek verricht naar de overgang van Justitie in de buurt naar Veiligheidshuizen. In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de organisatie van de Veiligheidshuizen, de werkzaamheden die in de Veiligheidshuizen worden verricht, de wijze van samenwerken, de door Veiligheidshuizen geformuleerde doelen en de wijze waarop de realisatie van deze doelen gemeten wordt. Daarnaast wordt onderzocht of er al effecten te meten zijn. Wij verwachten u begin 2009 hierover uitgebreider te kunnen informeren.
Hoe is te verklaren dat de geschatte hoge stijging van het aantal ongebruikelijke transacties niet leidt tot hogere pluk-ze inkomsten?
Een ongebruikelijke transactie is nog geen vermoeden van een strafbaar feit. Na filtering, analyse en veredeling kan een beperkt deel van de MOT-meldingen als aanleiding voor of ter ondersteuning van een strafrechtelijk onderzoek fungeren.
De capaciteit en deskundigheid in de keten van opsporing en vervolging ten behoeve van het opvolgen van MOT-meldingen is op dit moment niet voldoende. Daarom wordt in het kader van het versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit de capaciteit bij het OM, de FIOD-ECD en de politie vergroot. De FIOD-ECD is al dit jaar uitgebreid met 36 fte om meer opvolging te kunnen geven aan de MOT-meldingen. Uitbreiding bij OM en politie zal de komende periode zijn beslag krijgen. De extra capaciteit zal vanaf 2008/2009 instromen en zal zich eerst, gelet op de looptijd van een strafzaak, vanaf 2011 uitbetalen in extra Pluk-ze ontvangsten.
Is er voldoende capaciteit en deskundigheid aanwezig bij de diverse diensten om de MOT-meldingen zorgvuldig op te volgen? Op welke wijze wordt omgegaan met de toename van MOT-meldingen en verdachte transacties door de betreffende toezichts- en opsporingsautoriteiten?
In het kader van het versterkingsprogramma financieel-economische criminaliteit wordt de capaciteit bij het OM, de FIOD-ECD en de politie vergroot teneinde meer inzet te kunnen plegen op dit terrein. De FIOD-ECD is al dit jaar uitgebreid met 36 fte om meer opvolging te kunnen geven aan de MOT-meldingen. Uitbreiding bij OM en politie zal de komende periode zijn beslag krijgen.
Wat houdt de Hit-rate bij het CIOT precies in? Zegt dit niet alleen iets over de vraag of de gevraagde gegevens voorhanden zijn en kunnen worden geleverd, maar ook of deze gegevens wel nodig zijn voor de opsporing?
De hit-rate zegt alleen iets over de kwaliteit van de gestelde vragen en/of de gevraagde gegevens van de aanbieders voorhanden zijn. Indien geen antwoord wordt gegeven door de aanbieders via het CIOT (No-hit):
• Is het te bevragen identificerend gegeven door de opsporing niet goed ingevoerd (tikfout) in het CIOT-informatiesysteem;
• Is het identificerend gegeven niet meer actief bij de desbetreffende aanbieder, bijvoorbeeld een afgesloten telefoonnummer;
• Is de desbetreffende aanbieder nog niet aangesloten;
• Heeft de aangesloten aanbieder een onvolledige kopie van het klantenbestand aangeleverd aan het CIOT.
Wat zijn mogelijke verklaringen voor de toename van het aantal beslissingen BOA in 2009? Worden er met het oog op deze toename ook extra BOA’s aangesteld?
De komst van de bestuurlijke boete en bestuurlijke strafbeschikking, de politie kerntaken discussie, de regie rol van de gemeenten en de toenemende vraag om veiligheid heeft in 2008 geleid tot een stijging van het aantal verleende boa-akten. De verwachting is dat deze stijging – door bovengenoemde ontwikkelingen – in 2009 wordt voortgezet. De dienst Justis – belast met de afgifte van boa-akten – constateert dat de stijging met name zit in boa’s bij de gemeenten en de politie.
Een aanvraag voor een boa akte wordt getoetst op noodzaak (is extra opsporing gewenst/noodzakelijk). Daarnaast moet er aan de betrouwbaarheidtoets en bekwaamheidstoets worden voldaan. Indien aan alle eisen is voldaan krijgt de boa zijn/haar akte en wordt de boa beëdigd. De (aangestelde) boa is vanaf dat moment opsporingsbevoegd. Oftewel; toename «aantal beslissingen boa» staat in principe gelijk aan toename aantal boa’s.
Op welke wijze houdt de regering in de gaten hoe het er voor staat met de uitoefening van de nazorg door de gemeenten, bijvoorbeeld hoe de gemeentelijke coördinatiepunten functioneren? Is er zicht op welk deel van het budget door de verschillende gemeenten besteed wordt aan nazorg aan ex-gedetineerden?
Een goede aansluiting van de strafrechtelijke titel op de terugkeer in de vrije maatschappij is een belangrijke voorwaarde voor het recidivebeperkende effect van de strafrechtelijke interventie. Uit onderzoek is gebleken dat het recidiverisico in belangrijke mate is gerelateerd aan gebrek aan huisvesting, inkomen of werk, zorg en identiteitsbewijs. Het programma Sluitende Aanpak Nazorg is erop gericht om de informatie-uitwisseling tussen DJI en gemeenten verder te verbeteren en de samenwerking tussen Justitie, gemeenten en maatschappelijke partners verder vorm te geven zodat de activiteiten in detentie aansluiten op maatschappelijke activiteiten. In dit kader onderhoudt DJI intensief contact met de gemeentelijke coördinatiepunten en adviseren hen bij de ontwikkeling van de werkwijze sluitende aanpak nazorg. Hierbij signaleren zij verbeterpunten, welke gezamenlijk met de gemeenten worden opgelost.
Daarnaast is, in uitwerking van het Bestuursakkoord, afgesproken dat gemeenten in 2009 sluitende afspraken over nazorg voor alle ex-gedetineerden met betrokken partners hebben. In dit licht worden op korte termijn landelijke raamafspraken gemaakt over de samenwerking op het gebied van nazorg (ex-)gedetineerden, welke worden uitgewerkt in lokale convenanten.
In het kader van het bestuursakkoord Rijk-VNG is een veiligheidsenveloppe toegevoegd aan het Gemeentefonds, oplopend tot € 150 mln in 2011. In het kader van het GSB III is voor de G31 een meerjarige brede doeluitkering (pijler sociale integratie en veiligheid) van 160 miljoen euro beschikbaar. Daarnaast hebben de vier grote steden in het kader van het Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang extra middelen ontvangen voor OGGZ, namelijk 61 miljoen euro.
Welke concrete afspraken worden in 2009 beoogd te maken met de gemeenten over taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot nazorg van ex-gedetineerden.
In samenspraak met VNG en gemeenten wordt een samenwerkingsmodel opgesteld dat een beschrijving geeft over de taken en verantwoordelijkheden van Justitie en gemeenten in het bieden van nazorg aan alle ex-gedetineerden. Dit samenwerkingsmodel wordt begin 2009 opgeleverd en wordt op lokaal niveau verder uitgewerkt en geïmplementeerd met de diverse maatschappelijke organisaties, waaronder CWI’s, zorginstellingen en woningbouwcorporaties.
Wat moet worden verstaan onder een «strenge gedragstraining»?
Het voorkomen van herhalingscriminlaiteit vergt gedragsverandering. Bij het werken aan recidivevermindering hechten wij, in alle fases van het proces, aan de inzet van bewezen effectieve gedragsinterventies. In deze kabinetsperiode werken wij verder aan een volledig «evidence based» aanbod.
Werken aan gedragsverandering ter voorkoming van herhalingscriminaliteit gebeurt onder strikt toezicht en is verre van vrijblijvend. Een gedragsbeïnvloedende therapie of cursus als onderdeel van een voorwaardelijke straf is vaak ingrijpender voor een dader dan een (zeer) korte gevangenisstraf. Juist de combinatie van verschillende voorwaarden maakt het mogelijk dat de strafrechtelijke reactie de kern van de individuele problematiek aanpakt.
Op het moment dat de justitiabele niet op de gedragstraining verschijnt of zich niet aan de afspraken houdt die op de training zijn gemaakt, overtreedt hij de bijzondere voorwaarde. Met reclasseringstoezicht kan Justitie de vinger aan de pols houden en optreden bij niet-naleving van de voorwaarden. Gedragsbeïnvloeding als onderdeel van bijzondere voorwaarden is kansrijk door de combinatie met gevangenisstraf als stok achter de deur.
Welke drangmogelijkheden zijn er om te bewerkstelligen dat gemeenten hun taken en verantwoordelijkheden met betrekking tot nazorg van gedetineerden oppakken? Wat houdt de uitbreiding en versteviging van de regierol van de gemeentelijke coördinatiepunten precies in?
In het bestuursakkoord is met de gemeenten afgesproken dat de nazorg aan ex-gedetineerden moet worden verbreed en versterkt. Dit akkoord is verder uitgewerkt en heeft geleid tot de afspraak dat alle gemeenten in 2009 sluitende afspraken over nazorg voor alle ex-gedetineerden met betrokken partners hebben. Hierover wordt uw Kamer in de «VBBV» voortgangsrapportage periodiek geïnformeerd. Om te bepalen of dat extra inzet van gemeenten vraagt en hoe hier in kan worden voorzien, wordt momenteel een quick scan uitgevoerd in opdracht van Justitie en VNG/gemeenten. De resultaten hiervan worden in het voorjaar van 2009 verwacht en worden meegenomen in de verdere uitwerking van het samenwerkingsmodel.
Kan een reactie worden gegeven op de door de Inspectie voor de Sanctietoepassing in haar rapport «Informatieoverdracht in de executieketen» (juni 2008) geconstateerde tekortkomingen in het bieden van nazorg van vele gemeenten?
De afgelopen jaren is al veel in gang gezet om de overdracht en screening van gedetineerden aan gemeenten te verbeteren. Hoewel de eerste stappen zijn gezet, dient er nog een verbetering plaats te vinden, dit werd ook geconstateerd door de Inspectie voor de Sanctietoepassing in haar rapport «Informatieoverdracht in de executieketen». Over dit rapport is uw Kamer bij brief van 13 augustus 2008 geïnformeerd.
Hoeveel psychiaters zijn er, bij volle bezetting, in totaal nodig voor alle ISD-inrichtingen en de andere gevangenissen? Hoeveel cliënten zijn er in dat geval per psychiater? Hoeveel vacatures zijn er momenteel?
Op basis van het geprognosticeerde aantal zorgconsulten voor 2009 (ongeveer 13 000) is 21 fte benodigd om de zorg te kunnen bieden.
Dit aantal is exclusief de zorgcentra en de detentiecentra. Voor het intensiveren/verbeteren van de ISD-zorg is een claim geponeerd van 1,2 fte aanvullende psychiatrische inzet voor de verdiepingsdiagnostiek en 1,5 fte voor het intensiveren van de ISD-zorg. In totaal is er derhalve 23,7 fte psychiatrie nodig om de zorg (inclusief ISD-zorg) te kunnen realiseren. In de claim is naast de genoemde psychiatrische inzet bovendien de administratieve ondersteuning opgenomen.
De systematiek betreft in dit geval niet het aantal patiënten per psychiater, maar het aantal benodigde zorgconsulten. Indien blijkt dat er meer zorg benodigd is, dan zal deze zorg worden geleverd (vraag gericht en niet aanbod gericht).
Het NIFP heeft op dit moment geen (structurele) vacatureruimte, maar het werven van professionals blijft een belangrijk punt van aandacht voor de organisatie.
Wat is de verklaring van de daling van het aantal (basis)penitentiaire programma’s (extramurale sanctiecapaciteit) van 2007 naar 2008? Is de ambitie er op gericht de extramurale sanctiecapaciteit fors te laten toenemen?
De daling van het aantal PP’s wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door de daling van de totale gedetineerdenpopulatie. Het programma MGW is er mede op gericht om gedetineerden – waar mogelijk – met een zo laag mogelijk beveiligingsniveau in detentie te plaatsen. Door meer systematische screening en inschatting van risico’s wordt optimaal gebruik van extramurale sanctiecapaciteit beoogd. Eventuele toename van extramurale sanctiecapaciteit is overigens mede afhankelijk van besluitvorming over thuisdetentie (zelfstandige hoofdstraf of executiemodaliteit zoals het huidige elektronische detentie).
Hoeveel plaatsen in elektronische detentie zijn er in 2009 voorzien?
In het bestedingsplan 2009 is het aantal van 200 plaatsen opgenomen.
Hoeveel psychiaters zijn er, bij volle bezetting, in totaal nodig voor alle tbs-klinieken? Hoeveel cliënten zijn er in dat geval per psychiater? Hoeveel vacatures zijn er momenteel?
Over het totale aantal psychiaters dat nodig is voor alle tbs-klinieken geeft justitie geen richtlijn. Wel is voorgeschreven dat er een eerste geneeskundige als psychiater werkzaam moet zijn in iedere tbs-kliniek. In juli 2008, zo is ons bekend, kenden de gezamenlijke tbs-klinieken, met uitzondering van de FPK’s, in totaal 3,5 fte vacatures voor psychiaters.
Op welke termijn is de verwachting dat de achterstanden die zijn opgelopen bij de uitbreidingsprogramma’s, met name voor de tbs-klinieken, ingelopen zullen zijn?
De Dienst Justiële Inrichtingen (DJI) van het ministerie van Justitie heeft voor de uitbreiding van de capaciteit binnen de tbs-klinieken in de komende jaren de volgende vier voorstellen gehonoreerd:
• Een samenwerkingsverband van GGZ-instelling Altrecht en FPC De Kijvelanden heeft een voorstel ingediend voor de realisatie van 55 tbs-plaatsen in Utrecht. Dit betreft de huidige locatie van de Oostvaarderskliniek in Utrecht, die medio 2008 is verhuisd naar Almere.
• Een samenwerkingsverband van GGZ-instelling Parnassia en FPC Dr. Henri van der Hoeven heeft een voorstel ingediend voor de realisatie van 60 plaatsen op een terrein van Parnassia in Den Haag.
• Een samenwerkingsverband van de Otto Gerhard Heldringstichting en FPC De Rooyse Wissel heeft een voorstel gedaan voor 60 plaatsen op het huidige terrein van de OGH in Zetten.
• De GGZ-Drenthe heeft een voorstel gedaan voor uitbreiding van de huidige capaciteit met 40 extra plaatsen in een nieuw gebouw op de eigen locatie in Assen.
Het betreft een uitbreiding van in het totaal om 215 plaatsen, die gepland staan voor 2010.
Is ook overwogen om plaatsen in de maatschappelijke opvanginstellingen in te kopen, vanwege het feit dat mensen met een justitiële titel ook verblijven in de maatschappelijke opvang? Hoe krijgen mensen met een justitiële titel die in de maatschappelijke opvang verblijven toegang tot forensische zorg als in deze sector geen zorg is ingekocht?
Justitie koopt forensische zorg in bij een groot aantal zorginstellingen. Het betreft zorg die voorheen vanuit de AWBZ gefinancierd werd. Een aantal instellingen voor Maatschappelijke Opvang heeft naast een MO-functie ook een AWBZ erkenning. Met deze instellingen is voor 2008 een contract gesloten en daarmee kan zorgtoeleiding plaatsvinden. Inmiddels blijkt echter dat nog niet alle MO-instellingen met een AWBZ erkenning die forensische zorg willen leveren zich bij Justitie gemeld hebben.
Justitie stelt laatstgenoemde MO-instellingen, die in 2006 en/of 2007 forensische zorg leverden die vanuit de AWBZ werd gefinancierd, in de gelegenheid om nog voor 2008 een contract te sluiten.
Hoe een naadloze overgang tussen forensische zorg en AWBZ zorg gegarandeerd? Is het indicatiesysteem van Justitie afgestemd op de indicatiesystematiek van het CIZ, zowel qua type als qua omvang van de te indiceren zorg?
De indicatiestelling voor Forensische Zorg dient aan specifieke eisen te voldoen vanwege met name de beveiligingscomponent die onderdeel van de zorg uitmaakt. Voor de uitvoering van de indicatiestelling is dan ook gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de advisering door het NIFP en de reclassering aan het OM en de rechter.
Het CIZ krijgt derhalve geen taak in de uitvoering van de indicatiestelling. Er is echter wel gebruik gemaakt van de expertise van het CIZ bij de ontwikkeling van de nieuwe indicatiesystematiek.
Voordat tot invoering van deze nieuwe systematiek wordt over gegaan is een testfase ingelast. Deze zal door een onafhankelijk onderzoeksbureau geëvalueerd worden.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat maatschappelijke opvanginstellingen die naast de AWBZ en de WMO nu ook te maken krijgen met de forensische zorg en het bijbehorende inkoop- en verantwoordingsysteem via DBBC’s, deze nieuwe en extra vorm van verantwoording niet gaat leiden tot het afhaken van zorgaanbieders, waardoor het aantal beschikbare plaatsen voor forensische cliënten juist zou verminderen?
Justitie sluit ten aanzien van haar verantwoordingssystematiek aan bij het vanuit het ministerie van VWS ontwikkelde jaardocument maatschappelijke verantwoording zorginstellingen. Daarmee wordt voorkomen dat er vanuit Justitie een eigen verantwoordingssystematiek wordt ontwikkeld. Dat houdt mede in dat Justitie zich aansluit bij het traject Zorgbrede transparantie alwaar prestatie-indicatoren worden vastgesteld voor de kwaliteit van de forensische zorg.
Uitgangspunt ten aanzien van de zorginkoop is dat Justitie zich waar mogelijk aansluit bij de systemen zoals die in de geestelijke gezondheidzorg gelden. In dat kader heeft Justitie ervoor gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de financiering op basis van diagnose en beveiligingscombinaties. Daartoe is de voor de GGZ ontwikkelde financieringsystematiek van DBC’s aangepast aan de forensische context waarbinnen veiligheid en beveiligen een belangrijke rol spelen.
Voor MO instellingen geldt dat deze instellingen ten aanzien van de AWBZ zorgproductie gefinancierd worden op basis van ZZP’s. Voor hen betekent een contract met Justitie dus een extra schakel in het registreren van de geboden zorg (DBBCs). Voor organisaties waarbij het contract met Justitie een beperkte omvang heeft onderzoekt Justitie welke mogelijkheden er bestaan om enerzijds aan te sluiten bij de DBBC financieringswijze en anderzijds de administratieve lasten voor de zorgaanbieders zo beperkt mogelijk te houden.
Wanneer zal deze vorm van outputfinanciering bij de reclassering zijn geëvalueerd?
In het voorjaar 2006 heeft een evaluatie plaatsgevonden van het outputsturingsmodel door KPMG. Op dit moment wordt in samenwerking met de drie reclasseringsorganisaties zorgvuldig gewerkt aan de herijking van het systeem.
Wat is de verklaring voor de daling van het aantal door de reclassering uitgevoerde gedragsinterventies ten opzichte van 2008? Hoeveel van deze gedragsinterventies vindt naar verwachting plaats binnen de penitentiaire inrichtingen?
Het aantal uitgevoerde gedragsinterventies daalt, omdat er minder, maar wel intensievere gedragsinterventies worden ingezet. De nieuwe gedragsinterventies zijn wetenschappelijk onderbouwde interventies, die door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies (voorlopig) zijn erkend. Deze interventies hebben vaak de vorm van een training waarin gedurende meerdere bijeenkomsten aan specifieke vaardigheidstekorten wordt gewerkt. Hoewel er kwantitatief minder (nieuwe) interventies worden ingezet, is de verwachting dat deze meer bijdragen aan het voorkomen van recidive.
In totaal worden in 2008 6159 gedragsinterventies uitgevoerd. Er zijn geen duidelijke gegevens over hoeveel gedragsinterventies binnen de penitentiaire inrichting worden uitgevoerd. De inschatting is dat er verhoudingsgewijs iets meer gedragsinterventies binnen penitentiaire inrichtingen worden gegeven dan buiten de penitentiaire inrichtingen.
Hoeveel tijd brengen reclasseringsmedewerkers naar verhouding door binnen de inrichtingen?
Er zijn geen exacte gegevens over de tijd die reclasseringsmedewerkers naar verhouding doorbrengen binnen de inrichtingen. Wel verricht de reclassering een aantal taken binnen het gevangeniswezen. Het gaat daarbij onder meer om gedragsinterventies bij langgestraften en het adviseren over detentiefasering. Met de inwerkingtreding van de voorwaardelijke vrijheidsstelling dit jaar wordt bovendien standaard bij langgestaften een advies gegeven door de reclassering.
DJI kan bovendien een beroep doen op de reclassering indien begeleiding bij ontslag nodig is, dus waar de toeleiding naar zorgvoorzieningen specifieke inzet vraagt.
Zijn er maatregelen die gericht zijn op het terugdringen van de bureaucratie (registreren en verantwoorden) bij de reclasseringsorganisaties en de productiedruk die reclasseringswerkers ervaren? Zo ja, welke?
Allereerst zijn de huidige financieringscriteria voor de reclasseringsorganisaties, dus de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn voor subsidie, de afgelopen jaren sterk vereenvoudigd. Ook wordt het huidige informatiesysteem van de reclassering vernieuwd en dit zal in 2009 worden ingevoerd. Dat zal leiden tot een lagere administratielast.
Daarnaast wordt in het kader van de uitvoering van de motie-Van Velzen (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VI, nr. 49) nader onderzoek verricht naar de administratieve lasten van reclasseringswerkers. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan wordt bekeken in hoeverre maatregelen moeten worden genomen. De reclasseringsinstellingen maken op dit moment reeds een inventarisatie van de administratieve druk binnen hun eigen organisaties.
Wanneer zal naar verwachting de bij de reclassering aangebrachte taaksplitsing tussen advies en toezicht zijn geëvalueerd?
De reclasseringsorganisaties bevinden zich op dit moment midden in de professionalisering van de adviesfunctie. De taakscheiding tussen advies en toezicht maakt hier deel van uit. Het adviseren van de rechter en het Openbaar Ministerie (OM) bij het opleggen van een op de persoon toegesneden sanctie is een specialistische taak. Het veronderstelt specifieke competenties van reclasseringsmedewerkers. Een dergelijk traject moet eerst zorgvuldig worden gerealiseerd en vervolgens enige tijd binnen de bestaande organisaties worden uitgevoerd alvorens een gedegen evaluatie kan plaatsvinden. Naar verwachting zal een dergelijke evaluatie pas in 2011 mogelijk zijn.
Wat zijn de totale jaarlijkse kosten die gemaakt worden door alle ministeries voor terrorismebestrijding? Kunnen deze kosten worden uitgesplitst per begroting?
De middelen die de diverse ministeries en instanties aan terrorismebestrijding besteden worden niet specifiek in hun financiële administratie geoormerkt. Het is daarom uiterst complex om dit in exacte bedragen uit te drukken. Vooral ook omdat veel middelen worden aangewend voor activiteiten die zowel zouden kunnen worden ingezet ten behoeve van de bestrijding terrorisme als ook in het kader van de criminaliteitsbestrijding.
Kunnen de projecten cameratoezicht specifieker worden toegelicht? Hoeveel geld is hiervoor beschikbaar?
De projecten cameratoezicht hebben als doelstelling: «Vergroten van de maatschappelijke veiligheid in het openbaar vervoer met de inzet van cameratoezicht ten behoeve van 1) preventie van terroristische aanslagen, 2) het zo nodig versnellen van het opsporingsproces, 3) het waar nodig ondersteunen van de hulpverlening bij calamiteiten en 4) het verbeteren van de samenwerking tussen de betrokken partijen in de keten.» Voor deze doelstellingen wordt slim (= effectief en doelmatig) cameratoezicht ingezet.
Deze projecten zijn opgedeeld in twee delen: a)een subsidieprogramma Cameratoezicht in het Openbaar Vervoer (CTOV) voor specifieke risicolocaties en b) het project Gemeenschappelijke Meldkamer Infrastructuur (GMI) op Schiphol.
Binnen het programma CTOV worden meerdere projecten uitgevoerd op openbaar vervoer locaties die het Alerteringssyteem Terrorismebestrijding als kwetsbaar aanmerkt. De projecten dienen voor het beproeven van samenwerkingsverbanden, werkmethoden en geavanceerde toezichttechnologieën ter voorbereiding van een brede investering door de sector met ondersteuning van de NCTb.
Het project GMI is een publiek/private samenwerking om de beveiliging en publieke veiligheid op Schiphol te beheersen. Het doel van het project betreft «Het structureel beheersen van de publieke en private beveiliging en veiligheidsoperaties op de luchthaven Schiphol. Uitgangspunt is kwaliteit en efficiencywinst voor alle partijen». Voor het beheersen van de veiligheidsrisico’s is gekozen voor een gezamenlijke en geïntegreerde aanpak, waar mogelijk en nodig, ondersteund door technische middelen.
Voor de projecten cameratoezicht is in totaal € 31,0 mln. beschikbaar binnen de Justitiebegroting voor de periode 2006 t/m 2010.
Wat zijn de kosten voor de overheid van het beveiligen van de vervoerssector ten behoeve van de bestrijding terrorisme? Kan het openbaar vervoer ook gebruik maken van de voorgestelde subsidieregeling ten behoeve van de financiering van het cameratoezicht in verband met overlastgevende jongeren? Zo nee, wordt hiervoor een ander fonds in het leven geroepen?
De kosten voor de overheid van het beveiligen van de vervoerssector ten behoeve van de bestrijding terrorisme worden niet specifiek in de financiële administratie van de verschillende ministeries geoormerkt. Zie hiervoor het antwoord op vraag 169.
Nee. De subsidieregeling is bedoeld voor openbaar vervoerlocaties die in het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding als kwetsbaar worden aangemerkt. Met kwetsbaar wordt binnen dit kader gedoeld op terrorismebestrijding en niet op overlast.
Nee. Er zijn geen plannen voor een dergelijk fonds.
In welke maand kan de Kamer het beleidskader inzake radicalisering verwachten?
Het beleidskader van de manier van omgaan met het salafisme is neergelegd in de aanbiedingsbrief aan de Tweede Kamer van het AIVD-rapport «Radicale dawa in verandering» van 8 oktober 2007 (TK 29 754, nr. 106). Dit kader bestaat uit een drie sporenbeleid: weerbaar maken van de samenleving om weerwoord te kunnen bieden tegen radicaal salafistische boodschappen, confronteren en delegitimeren van de radicale salafistische groeperingen én handhaving indien strafbare feiten worden gepleegd. Dit kader is vervolgens in een brief aan de Tweede Kamer van 17 oktober 2007 (TK 29 754, nr. 108) nader uitgewerkt en met uw Kamer besproken op 15 november 2007. Het kader van omgaan met het salafisme in Nederland vormt een onderdeel van de aanpak van polarisatie en radicalisering zoals beschreven staat in het Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2007–2011 dat in augustus 2007 aan de Tweede Kamer is gezonden. (TK 29 754, nr. 103). Over de concretisering en uitwerking van omgaan met het salafisme zal dan ook worden bericht in de documenten die u in het kader van het Actieplan Polarisatie en Radicalisering ontvangt. Aan het begin van 2009 mag u het Operationeel Actieplan Polarisatie en Radicalisering 2009 verwachten.
Wat zijn de maatregelen die gericht zijn op het verkorten van de duur van de gerechtelijke procedure bij een internationale kinderontvoering?
Bij brief aan uw Kamer van 16 oktober 2008 (kenmerk 5558410/08/DJJ) over internationale kinderontvoering is bericht dat wij mede in het licht van het internationale onderzoek van de VU naar de uitvoering van het Haags Kinderontvoeringsverdrag in Duitsland, Engeland&Wales, Frankrijk en Zweden, voornemens zijn om bij teruggeleidingsprocedures in inkomende zaken de procesvertegenwoordiging over te laten aan de advocatuur. Op die manier wordt tegemoetgekomen aan de gehoorde kritiek dat in deze zaken de Nederlandse Staat (de Centrale autoriteit) de achtergebleven buitenlandse ouder vertegenwoordigt en aldus procedeert tegen een Nederlands staatsburger en dat ook nog eens kosteloos doet. Wij menen dat aan de gelijke positie van partijen meer recht wordt gedaan door elk van de ouders te verplichten zelf een advocaat in te schakelen.
In genoemde brief is tevens aangegeven dat wordt bezien op welke wijze de procedure kan worden verkort zodat die beter tegemoet komt aan de uitgangspunten van Haags Kinderontvoeringsverdrag dat een snelle terugkeer van het kind beoogt. Overleg met de betrokken partners zoals de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten, het Centrum Internationale Kinderontvoering, is daarbij uiteraard onontbeerlijk.
Wij zullen uw Kamer begin 2009 nader berichten over de te nemen maatregelen.
Zijn er internationale onderzoeken waaruit blijkt dat de door Justitie genomen maatregelen volledig zijn?
Zie antwoord op vraag 173.
Wat wordt bedoeld met het gestelde dat de uitplaatsing van de procesvertegenwoordigende taak van de Centrale Autoriteit nodig is om de «equality of arms» te vergroten?
Zie antwoord op vraag 173.
Wanneer krijgt de Kamer de wet inzake adoptiekosten? Welke minister is hiervoor als eerste verantwoordelijk? Kan worden gegarandeerd dat deze regeling aansluitend aan de bestaande regeling zal gelden?
De nieuwe regeling die de Bijzondere Uitgaven (BU)-aftrek van de kosten voor adoptie vervangt, wordt binnenkort vastgesteld. De Tweede Kamer zal hierover in het najaar worden ingelicht. Er is € 3,7 miljoen voor de regeling beschikbaar.
De minister van Justitie is hiervoor verantwoordelijk. De regeling zal aansluitend aan de bestaande regeling gelden.
Maakt de inzet voor een internationale autoriteit die toeziet op het Haags Adoptieverdrag onderdeel uit van operationele doelstelling 14.1? Waarom wordt deze inzet niet uitdrukkelijk genoemd?
De suggestie voor een internationale autoriteit die toeziet op het Haags Adoptieverdrag is gedaan op 15 november 2007 in een motie van het lid Van der Staaij bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2008 (Kamerstuk 31 200 VI, nr. 81).
Tijdens een algemeen overleg met de Vaste Commissie voor Justitie op 14 februari 2008 over de beleidsreactie op onderzoeksrapporten met betrekking tot adopties uit India en de brief van 21 januari 20081 is door de minister van Justitie aangegeven dat met het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht wordt overlegd over de wijze waarop het draagvlak kan worden verkend voor een internationale autoriteit die toeziet op de naleving van het Haags Adoptieverdrag. Daarnaast wordt dit draagvlak verkend in bilateraal overleg met de centrale autoriteiten van andere ontvangende landen. Over de uitkomsten zal de minister de Kamer voor het eind van dit jaar inlichten.
Hoe verhouden concrete gevallen op het gebied van jeugdcriminaliteit zicht tot de landelijke kaders voor de rolverdeling van de ketenpartners met betrekking tot het signaleren, screenen en risicotaxatie?
Als een jongere in aanraking komt met de politie vanwege een strafbaar feit moet er – afhankelijk van de ernst van het delict en de situatie van de jongere – door verschillende organisaties informatie worden verzameld. Zo moet de politie bijvoorbeeld signaleren of er behoefte is aan zorg en of een doorverwijzing naar Bureau Jeugdzorg noodzakelijk is, de Raad voor de Kinderbescherming hoe groot het risico is op herhaling van het criminele gedrag en op welke criminogene factoren een taakstraf gericht moet worden en de Justitiële Jeugdinrichting welke criminogene factoren tijdens het verblijf in een inrichting aangepakt moeten worden zodat het risico op herhaling verminderd.
Daarom is een heldere taakverdeling van groot belang. De taakverdeling op het terrein van signaleren, screenen en risicotaxatie is opgenomen in het landelijk kader instrumentarium jeugdstrafrechtketen. Daarin is concreet vastgelegd op welk moment door welke organisatie informatie over de jongere moet worden verzameld, aan welke eisen die informatie moet voldoen en vervolgens aan welke organisatie die informatie moet worden doorgegeven.
Wat is de inzet om het percentage adoptiezaken dat binnen de doorlooptijd van 105 dagen geregeld wordt omhoog te krijgen? Hoeveel dagen duurt het voordat de overige 40 procent geregeld is?
De omstandigheid dat gemiddeld veertig procent van de onderzoeken door de Raad voor de Kinderbescherming in het kader van de afgifte van een beginseltoestemming niet wordt gerealiseerd binnen de norm van 105 dagen heeft onder meer als oorzaak: De algemene voorlichting die voorafgaand aan het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming verplicht dient te worden bijgewoond, wordt in groepen gegeven en kwartaalgewijze afgerond. Dit veroorzaakt een groepsgewijze instroom bij de Raad voor de Kinderbescherming waardoor steeds een gedeelte van deze groep moet wachten op het onderzoek. Tevens zijn er onderzoeken die voorrang krijgen t.o.v. de gezinsonderzoeken die uit de voorlichting komen. Het gaat hier om herhalingsonderzoeken, aanvullende onderzoeken en aanvragen van oudere aspirant adoptief ouders en adoptief ouders die een tweede of volgend kind willen adopteren. Ik zal in overleg met de Stichting Adoptievoorzieningen en de Raad voor de Kinderbescherming bekijken of aanpassing van de systematiek van de voorlichting, zoals hierboven beschreven, mogelijk is. De gemiddelde doorlooptijd van de zaken die binnen de norm afgehandeld worden is 50 dagen. De gemiddelde doorlooptijd van de onderzoeken die buiten de norm worden afgerond is 189 dagen.
Houdt het feit dat in 2009 alle 12-minners die een misdrijf hebben gepleegd geregistreerd in dat thans geen registratie plaatsvindt? Mocht dit wel het geval zijn, op welke wijze dan?
Alle misdrijven worden volgens de geldende voorschriften door de politie geregistreerd. Dit geldt ook voor de misdrijven die door 12-minners zijn gepleegd. Deze registratie vindt plaats in de bedrijfsprocessensystemen van de politie. Gebleken is dat deze registratie niet overal consequent plaats vindt. Om een goed inzicht te krijgen in aard en omvang van misdrijven door 12-minners is hier een verbeterslag nodig, met name in de registratiediscipline door de individuele politiemensen. De politie heeft dit onderkend en is doende deze verbeteringen tot stand te brengen, zodat de registratie in 2009 op orde komt.
Hoeveel gemeenten en provincies hebben gebruikt gemaakt van de mogelijkheid om hun interventieprogramma’s bij de Erkenningscommissie aan te bieden (conform aangenomen motie-Çörüz; 30 332, nr. 13)?
Gemeenten en provincies zijn formeel gezien geen aanbieders of ontwikkelaars. Wel kunnen zij de ontwikkeling van interventies stimuleren op basis van lokaal jeugdbeleid resp. jeugdzorg, of bijvoorbeeld als eis stellen aan uitvoerders dat zij (gaan) werken met erkende interventies. Potentiële aanbieders zijn ontwikkelaars zelf of grote jeugdzorginstellingen.
Het Nederlands Jeugdinstituut (waar de Erkenningscommissie Jeugdinterventies is ondergebracht) biedt ondersteuning bij het verder ontwikkelen van effectieve interventies. Op dit moment geeft dit instituut ondersteuning aan de provincie Utrecht, Jeugdzorg Drenthe, Xonar Limburg en Jeugdplein Rotterdam. Daarnaast hebben twee GGD’en aangegeven dat zij een interventie gaan aanbieden aan de erkenningscommissie.
In totaal zijn er nu 75 interventies als effectief opgenomen in de databank voor jeugdinterventies (dd. 14 oktober 2008). U kunt ze terugvinden op www.jeugdinterventies.nl
Hoeveel uitgeprocedeerde «nieuwe wetters» bevinden zich in de opvang?
Begin juni 2008 verbleven ongeveer 1450 vreemdelingen met een verwijderbaarheidsindicatie in de opvang van het COA, hetgeen inhoudt dat zij op dat moment niet rechtmatig in Nederland verbleven. Ik merk daarbij op dat dit aantal per dag kan verschillen. Elke dag worden er nieuwe vreemdelingen verwijderbaar of kan er sprake zijn van vertrek uit de opvang en/of terugkeer. Ook kunnen vreemdelingen nieuwe procedures opstarten, waardoor zij niet langer verwijderbaar zijn.
Hiermee is tevens de vraag beantwoord die door het lid Kamp op dit punt is gesteld tijdens het Algemeen Overleg van 27 mei 2008 inzake de voortgang van de pardonregeling (VVD).
Zijn er gemeenten die in de praktijk nog steeds niet meewerken aan gedwongen uitzettingen uit de opvang? Zo ja, om welke gemeenten gaat het?
Bij de uitvoering van het terugkeerbeleid ondersteunen en informeren de gemeenten en de DT&V elkaar. Dit gebeurt onder meer via de Lokale Terugkeer Overleggen (LTO’s) waarin gemeenten kunnen participeren en eventuele aandachtspunten geadresseerd kunnen worden. Ook communiceren de DT&V en gemeenten met elkaar in de gemeentelijke klankbordgroep die vorig jaar is opgericht. Knelpunten die zich voordoen in de samenwerking tussen de DT&V en gemeenten kunnen op deze manier snel opgelost worden. Mede hierdoor heeft de DT&V tot op heden geen structurele tegenwerking van gemeenten ondervonden bij het beëindigen van voorzieningen van uitgeprocedeerde asielzoekers.
Per wanneer wordt de wettelijk verplichte nazorg na verblijf in een justitiële jeugdinrichting ingevoerd?
Zoals eerder aangekondigd in de brief van 19 mei jl., TK 2007–2008, 24 587, nr. 282 is in het wetsvoorstel tot aanpassing van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen onder meer voorzien in een formeel wettelijk kader voor verplichte nazorg na de tenuitvoerlegging van een jeugddetentie of de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting (Pij-maatregel). Ik streef ernaar het wetsvoorstel in de eerste helft van 2009 aan uw Kamer aan te bieden en in het voorjaar van 2010 in werking te laten treden.
Wanneer kan de Kamer de toegezegde brief inzake Rijksinrichtingen en particuliere inrichtingen verwachten?
Dit punt wordt meegenomen in de voortgangsrapportage verbetermaatregelen jji’s die u conform afspraak dit najaar kunt verwachten.
Kan preciezer worden aangegeven wat de rol van Justitie is bij de aanpak Voorkomen criminele loopbaan ten bate van Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders? Hoeveel geld is hier mee gemoeid?
De aanpak Voorkomen criminele loopbaan allochtone jongeren loopt vanaf 2006 in de vier grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht). De extra financiële middelen zijn door het ministerie van Justitie in het kader van het Grotestedenbeleid en via de Brede Doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid beschikbaar gesteld om de oververtegenwoordiging van vooral Marokkaans-Nederlandse jongeren in de criminaliteitscijfers terug te dringen. De aanpak is vooral gericht op jongeren die voor de eerste of voor de tweede keer voor het plegen van een delict met politie en/of justitie in aanraking komen. Het doel is door een vroegtijdige interventie te voorkomen dat deze jongeren een langdurige criminele carrière ontwikkelen. Aanvullend op de justitiële afdoening wordt een begeleidingstraject geboden.
De steden voeren plannen uit die in de lokale driehoek zijn vastgesteld. Bij de start in 2006 is voor een groot deel aangesloten bij de lopende aanpak. Zo kon snel een start worden gemaakt met de uitvoering. De aanpak in de steden wordt zo nodig bijgesteld op grond van opgedane ervaringen en nieuwe inzichten.
Hiervoor is een ondersteuningsaanbod ontwikkeld. In opdracht van het WODC is door vooraanstaande wetenschappers een inventarisatie gemaakt van wat werkt onder welke omstandigheden. Deze kennis is samengebracht in een voor de praktijk hanteerbaar model. Met de steden zal in de periode eind 2008 begin hun aanpak worden doorgelicht en zo nodig worden aangepast om de effectiviteit verder te verbeteren.
In 2006 zijn volgens de systematiek van het Grotestedenbeleid prestatie-afspraken gemaakt voor de periode van 2006 tot 2010. Deze prestatie-afspraken zijn gemaakt op output-niveau (aantal te leveren begeleidingstrajecten). Wat dit betreft ligt de uitvoering in de steden op schema. In 2009 is voor de aanpak een totaalbedrag van € 6 miljoen beschikbaar.
Wat is de gemiddelde verblijfsduur van het in bewaring houden van een (uit te zetten) illegaal en wat zijn de totale kosten gedurende dat verblijf in de vreemdelingenbewaring?
In de periode van 1 januari 2007 tot 1 juli 2008 was de gemiddelde totale verblijfsduur in vreemdelingenbewaring 2 tot 3 maanden. De gemiddelde verblijfsduur in een uitzetcentrum is 15 dagen.
Zowel voor vreemdelingenbewaring in een detentiecentrum als in een uitzetcentrum bedragen de gemiddelde dagelijkse kosten voor 2008 € 162 per dag. Voor 2009 is dit begroot op ongeveer € 165 per dag.
Hoe wordt rekening gehouden met het opheffen van categoriale bescherming Irak en de toegenomen instroom, gezien het feit dat de IND eveneens te maken heeft met een taakstelling?
De taakstelling zal conform het vernieuwingsprogramma van de IND «IND bij de Tijd» de komende jaren worden ingevuld. Daarbij wordt een aantal maatregelen getroffen, dat moet leiden tot een organisatie die efficiënt, effectief, flexibel en klantgericht kan werken. De veranderingen zien onder meer op het treffen van organisatorische maatregelen in relatie tot de informatiearchitectuur. Door stroomlijning van procedures, samenvoeging van taken en de verdergaande automatisering van de bedrijfsprocessen moet de taakstelling kunnen worden gehaald. Daarnaast zal de asielinstroom altijd een onzekere factor blijven; pieken in die instroom zullen zo veel mogelijk binnen de bestaande IND-formatie worden opgevangen, maar het is niet uit te sluiten dat (tijdelijk) extra personeel moet worden aangetrokken.
Het opheffen van het categoriaal beschermingsbeleid betekent dat alle zaken waarin de Irakese asielzoeker in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van het categoriale beschermingsbeleid, worden herbeoordeeld alvorens wordt overgegaan tot intrekking van de vergunning.
Er is uitbereiding van de formatie nodig na afschaffing van het categoriale beleid binnen afzienbare tijd tot intrekkingen over te gaan. De IND voorziet 130 fte aan personeel nodig te hebben voor het intrekken/herbeoordelen van deze zaken en het afhandelen van openstaande aanvragen van Irakese asielzoekers. Deze personele capaciteit zal deels nog moeten worden geworven, opgeleid en ingewerkt en zal naar verwachting eind 2009 productief zijn.
Wat zijn de totale extra kosten indien in 2009 1000 asielaanvragen meer worden ingediend dan geprognosticeerd?
Deze vraag is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden, mede nu het verloop van de asielprocedure per individu aanzienlijk kan verschillen en de kosten tevens mede afhankelijk zijn van de beschikbare verwerkingscapaciteit van de betrokken organisaties op het moment van instroom. Voor de asielprocedure is een model beschikbaar, waarmee periodiek doorrekeningen worden gemaakt van het verwachte procedureverloop en de uitvoeringsconsequenties van (veranderingen in) de instroom, met inachtneming van de dan geldende voorraad- en capaciteitsgegevens. Een berekening van kosten «in het algemeen» is niet aldus op te stellen.
Waarom wordt voor 2009 met een zelfde instroom gerekend als voor 2008, terwijl er inmiddels maatregelen zijn genomen die een daling van de instroom moeten kunnen opleveren?
Als met de inmiddels genomen maatregelen bedoeld wordt de voorgenomen wijziging in het kader van het categoriaal beschermingsbeleid Irak, dan wordt opgemerkt dat dit tijdens het opstellen van de begroting nog niet aan de orde was. Daarnaast betekent een wijziging in het landenbeleid Irak niet automatisch een bijstelling van de raming van de totale asielinstroom. Bovendien is de daling van de instroom geen criterium geweest voor het wijzigen van het beleid.
Hoe denkt de regering het streefpercentage van 100% te gaan halen bij het afhandelen van asielaanvragen binnen de wettelijke termijnen?
In de eerste plaats wijzen wij er op dat de asielprocedure wordt aangepast. Wij verwijzen daarbij naar de maatregelen, die zijn aangekondigd in de brief van 24 juni (TK 2007–2008, 29 344, nr. 67). Hoewel de wettelijke beslistermijn van zes maanden onveranderd blijft, zou een totale behandeltermijn van de aanvraag na doorstroming vanuit het aanmeldcentrum tussen de vijftien en achttien weken kunnen bedragen (met uitzondering van zaken waarin belemmeringen een snel besluit in de weg staan).
De IND heeft daarnaast reeds een project «Sturen op tijdigheid» in het leven geroepen dat er voor moet zorgen dat binnen de wettelijke termijnen wordt beslist. Daarbij zijn juridisch, systeemtechnisch en procesmatig alle maatregelen genomen die binnen het bereik van de IND liggen om dit streven te bereiken.
Hoeveel eerste aanvragen van asielzoekers waren er per maand in 2007? Hoeveel per maand in de eerste drie kwartalen van 2008? Wilt u de ontwikkeling van de instroom van het eerste halfjaar 2007 naar het eerste halfjaar 2008 vergelijken voor Nederland, Duitsland, Zweden en de Europese Unie?
Het aantal eerste aanvragen in 2007 per maand:
januari 614
februari 503
maart 543
april 506
mei 392
juni 475
juli 456
augustus 664
september 725
oktober 850
november 788
december 586
Het aantal eerste aanvragen in 2008
januari 908
februari 862
maart 886
april 929
mei 1 011
juni 1 169
juli 1 269
augustus 1 289
september 1 446
De UNHCR vormt de bron voor de internationale asielinstroomcijfers. De UNHCR geeft hierbij de kanttekening dat er verschillen in definitie en registratie bestaan tussen landen waardoor onder meer sommige landen alle aanvragen rapporteren en andere landen alleen eerste aanvragen. Hierdoor zijn de cijfers tussen de verschillende landen slechts beperkt vergelijkbaar.
Uit de gegevens van de UNHCR blijkt dat de asielinstroom in de Europese Unie als geheel in het eerste halfjaar van 2008 3% lager was dan in het eerste halfjaar in 2007. Deze cijfers zijn exclusief Italië, omdat er geen halfjaarcijfers beschikbaar zijn voor 2007.
Nederland en Duitsland rapporteren alleen eerste aanvragen terwijl de Zweedse cijfers ook bepaalde typen herhaalde aanvragen bevatten. De asielinstroomcijfers van deze drie landen zijn daarom slechts beperkt vergelijkbaar. Wanneer het eerste halfjaar van 2008 wordt vergeleken met het eerste halfjaar van 2007 ontstaat het volgende beeld:
Nederland: toename van 2732;
Duitsland: toename van 2504;
Zweden: afname van 5354.
Klopt het de bewering van Vluchtelingenwerk dat een derde deel van de asielzoekers een verblijfsvergunning regulier krijgt? Kan worden gespecificeerd op welke gronden deze verblijfsvergunningen zijn verleend? Wat is het huidige beeld voor wat betreft het deel van de asielzoekers dat een verblijfsvergunning asiel krijgt? Welk deel van de asielzoekers krijgt een verblijfsvergunning asiel of regulier?
Uit de gegevens van de IND blijkt dat ongeveer een kwart van het aantal asielzoekers in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. De gronden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier variëren binnen het reguliere toelatingsbeleid. De inwilligingen regulier zien met name op gezinshereniging met een partner of ouder waarmee reeds een gezinsband bestond en waarbij men niet dezelfde nationaliteit heeft als de hoofdpersoon, of na de termijn van drie maanden om nareis heeft gevraagd. Dan is het verlenen van een asielvergunning als gezinslid niet mogelijk. Daarnaast gaat het om gezinsvorming, als de band in Nederland is ontstaan, alsmede amv’s (voortgezet verblijf).
Welk deel van de asielzoekers dat naar Nederland komt is vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, terwijl Nederland voor hen het eerste veilige land is na hun vlucht voor vervolging?
Over de periode 2007 tot en met september 2008 bedraagt het percentage vluchtelingen in de zin van het vluchtelingenverdrag 4%.
Welk deel van de asielzoekers die op Schiphol advies vragen is niet of onvoldoende gedocumenteerd? Welk deel van de asielzoekers die elders in ons land asiel vragen is niet of onvoldoende gedocumenteerd? Van welk deel van de asielzoekers die elders in ons land asiel vragen is het u bekend of zij eerder hebben verbleven in Duitsland dan wel België, de enige twee landen die aan het Nederlandse grondgebied grenzen?
In het geautomatiseerde systeem van de IND wordt niet geregistreerd welke asielzoeker ongedocumenteerd is. Er kunnen dus geen zekere uitspraken worden gedaan over welk deel van de asielzoekers ongedocumenteerd is. Om hierover zekere uitspraken te doen, zou een zeer tijdrovend dossieronderzoek moeten worden gedaan. Het is niet wenselijk het bestaande systeem, dat op termijn wordt vervangen, aan te passen om de registratie wel mogelijk te maken. In het nieuwe systeem kan een dergelijke registratie wel worden opgenomen.
Er zijn in dit jaar 487 Dublinclaims op België gelegd en 276 op Duitsland. Dit is ongeveer 8% van de totale asielinstroom tot en met september 2008.
Welke consequenties heeft het in de praktijk als iemand die op Schiphol asiel vraagt niet meer beschikt over de documenten waarmee hij het vliegtuig binnen ging (paspoort en vliegticket)? Welke consequenties heeft het in de praktijk als iemand die elders asiel vraagt niet kan verklaren of hij eerder verbleef in Duitsland dan wel België?
Indien iemand die op Schiphol asiel aanvraagt niet meer beschikt over de documenten waarmee hij het vliegtuig binnenging (paspoort en vliegticket) zal zijn asielaanvraag op het Aanmeldcentrum Schiphol in behandeling worden genomen.
Indien iemand elders asiel vraagt en niet kan verklaren of hij eerder in Duitsland of België verbleef, zal zijn asielaanvraag op het Aanmeldcentrum Ter Apel of Zevenaar in behandeling worden genomen.
Indien een vreemdeling toerekenbaar niet of onvoldoende is gedocumenteerd, speelt dit een belangrijke rol bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Ook ongeloofwaardige verklaringen over de reisroute, worden betrokken bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van de vreemdeling.
Daarnaast wordt bezien of het mogelijk is een Dublinclaim in te dienen bij een ander land. Daarbij wordt opgemerkt dat de enkele wetenschap dat een asielzoeker via een van de andere landen die partij zijn bij de Dublin-verordening binnengekomen is, onvoldoende is om daadwerkelijk een zogenaamde «claim» te leggen.
Alleen wanneer is vastgesteld aan de hand van bewijsmiddelen of aan de hand van indirect bewijs dat een asielzoeker op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden via het land, de zee of de lucht, dan berust de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek bij die lidstaat. Indien dergelijke bewijsmiddelen niet voorhanden zijn, kan de verantwoordelijkheid van de andere lidstaat niet worden vastgesteld en wordt er geen claim gelegd. Uiteraard is een «hit» in Eurodac, de database die is ingericht ter ondersteuning van de uitvoering van de Dublin-verordening, voldoende om een claim te leggen.
Mag aangenomen worden dat in afwachting van de Kamerbehandeling van het beleidsvoornemen om het categoriale beleid te willen beëindigen voor asielzoekers uit Irak en (Tutsi’s) uit Congo, geen verblijfsvergunningen worden verleend aan asielzoekers die tot deze categorieën behoren?
Inmiddels heeft op 9 oktober jl. de Kamerbehandeling plaatsgevonden. De wijzigingen van het landgebonden asielbeleid inzake Irak en Congo DRC zijn onderwerp geweest van een Algemeen Overleg met uw Kamer. Uw Kamer heeft met beide beleidswijzigingen ingestemd. Voorafgaande aan dit overleg zijn beslissingen op asielaanvragen van de in uw vraag genoemde groepen aangehouden, mits de wettelijke beslistermijn in een individuele zaak niet werd overschreden.
Hoeveel Amv’s kwamen naar Nederland in 2006, 2007 en in de eerste drie kwartalen van 2008?
De aantallen zijn respectievelijk
2006 410
2007 433
2008 534.
Hoeveel verblijfsvergunningen zijn in de periode 2004 t/m 2007 jaarlijks verleend voor afzonderlijk gezinsvorming en afzonderlijk gezinshereniging? Kan ook wat betreft de verwachtingen voor 2000 en volgende jaren eenzelfde uitsplitsing worden gegeven?
In de geautomatiseerde systemen van de IND is een aantal verblijfsdoelen geclusterd. Een van deze clusters is gezinsvorming/gezinshereniging. Een aantal verblijfsdoelen, dat valt onder het cluster gezinsvorming/gezinshereniging, heeft een omschrijving waaruit niet herleid kan worden of het verblijfsdoel gezinshereniging dan wel gezinsvorming betreft. Een exacte onderverdeling van het aantal verleende verblijfsvergunningen kan dan ook niet gegeven worden. Ten aanzien van de in de systemen geregistreerde omschrijving waaruit het verblijfsdoel van de verleende vergunning wel herleid kon worden, geldt voor 2006 dat circa 54% van het aantal verleende vergunningen gezinshereniging en 46% gezinsvorming betrof. Voor 2007 betrof het circa 61% gezinshereniging en 39% gezinsvorming.
Het is niet mogelijk om voor de komende jaren een betrouwbare prognose te geven.
Hoe denkt de regering het streefpercentage van 100% te gaan halen bij het afhandelen van reguliere aanvragen?
Wij wijzen u op de maatregelen die zijn aangekondigd in de brief van 27 juni 2008 inzake de blauwdruk modern migratiebeleid (TK 2007–2008, 30 573, nr. 10). De streeftermijnen kunnen worden gehaald door vereenvoudiging van het beleid, digitale afhandeling van aanvragen en het maken van afspraken met referenten.
De IND heeft daarnaast reeds een project «Sturen op tijdigheid» in het leven geroepen dat er voor moet zorgen dat binnen de wettelijke termijnen wordt beslist. Daarbij zijn juridisch, systeemtechnisch en procesmatig alle maatregelen genomen die binnen het bereik van de IND liggen om dit streven te bereiken.
In welke mate vindt effectief vreemdelingentoezicht plaats op de vijf eilanden van de Nederlandse Antillen en Aruba? Wie verricht dit vreemdelingentoezicht? Zijn rapportages over dit toezicht en cijfers over de resultaten beschikbaar? Door wie en aan hoeveel vreemdelingen zijn op/voor de zes eilanden verblijfsvergunningen verstrekt in 2006 en 2007? Hoeveel vreemdelingen met een verblijfsvergunning zijn in deze jaren vanuit de Nederlandse Antillen en Aruba naar Nederland verhuisd? Hoeveel vreemdelingen die in de Nederlandse Antillen of Aruba eerder een verblijfsvergunning hadden gekregen zijn in 2006 en 2007 genaturaliseerd?
Het vreemdelingenbeleid, waaronder het vreemdelingentoezicht is een verantwoordelijke van de minister van Justitie van de Nederlandse Antillen en de minister van Justitie van Aruba. Het vreemdelingentoezicht wordt uitgeoefend door politieambtenaren vallend onder de respectievelijke politiekorpsen van de eilanden(gebieden).
In de Landsverordening toelating en uitzetting van de Nederlandse Antillen is bepaald dat de gezaghebbers de beslissingen nemen over de afgifte van een verblijfsvergunning. Deze taak wordt uitgevoerd als een gemandateerde taak van de minister van Justitie van de Nederlandse Antillen. In Aruba is de toelatingsorganisatie DIMAS belast met de afgifte van verblijfsvergunning. Deze taak wordt uitgevoerd als gemandateerde taak van de minister van Volksgezondheid, Milieu, Administratieve en Vreemdelingenzaken van Aruba.
De hiervoor genoemde terreinen zijn autonome bevoegdheden van respectievelijk het land Nederlandse Antillen en het land Aruba. Binnen de gestelde termijn voor beantwoording van de vragen van uw Kamer bleek het niet mogelijk van de bevoegde autoriteiten hierover informatie beschikbaar te krijgen.
Een verzoek om verblijf in Nederland van personen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning afgegeven door de Arubaanse of Antilliaanse autoriteiten, wordt beoordeeld volgens de geldende beleidsregels voor derdelanders. Er wordt met andere woorden geen onderscheid gemaakt tussen de behandeling van een aanvraag van een vreemdeling mét of zónder een verblijfsvergunning van Aruba of de Nederlandse Antillen.
Naturalisatie is een Koninkrijksaangelegenheid. Een van de voorwaarden voor verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie is dat iemand ten minste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in de Nederlandse Antillen of Aruba, toelating en hoofdverblijf heeft. Het aantal vreemdelingen dat het Nederlanderschap heeft verkregen betrof voor Aruba in 2006 en 2007 respectievelijk 528 en 363. In de Nederlandse Antillen zijn dat 781 in 2006 en in 2007 315 (bron: INDIAC).
Hoeveel personen kunnen op dit moment in een vrijheidsbeperkende locatie worden geplaatst?
De gemaakte afspraken voorzien in de beschikbaarheid van 375 plaatsen in vrijheidsbeperkende locaties.
Hoeveel personen zullen naar verwachting geplaatst worden in een vrijheidsbeperkende locatie?
Het aantal personen dat op enig moment in de VBL wordt geplaatst, kan niet exact worden aangegeven. Dit is afhankelijk van de resultaten in de voorfase waarin de DT&V in het kader van het vertrektraject terugkeergesprekken voert met de vreemdeling.
Dit traject kan er toe leiden dat de vreemdeling er voor kiest om Nederland zelfstandig te verlaten met facilitering door de IOM. Voorts kan het zo zijn dat er gronden zijn voor de toepassing van vreemdelingenbewaring. In beide gevallen wordt de vreemdeling geen vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Ook in gevallen waarin de vreemdeling een vervolgaanvraag indient kan hij niet geplaatst worden in de VBL. Hij is dan niet langer rechtmatig verwijderbaar hetgeen een voorwaarde is voor plaatsing in de VBL.
Alle ex-asielzoekers, die niet vertrokken zijn binnen de vertrektermijn van 28 dagen en rechtmatig verwijderbaar zijn, krijgen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Dit geldt ook voor in de illegaliteit aangetroffen gezinnen met minderjarige kinderen.
Wat zijn de kosten van een vrijheidsbeperkende locatie per persoon per dag?
Voor het operationeel maken van een vrijheidsbeperkende locatie is voorlopig rekening gehouden met een bedrag van € 5 mln. Uitgaande van een totale capaciteit van 375 plaatsen gedurende 365 dagen bedraagt de raming € 36,53 per dag.
Wat wordt bedoeld met het tweede land-AC?
Het tweede land-AC is het aanmeldcentrum in Zevenaar, dat sinds 7 januari 2008 is heropend.
Hoeveel plaatsen zijn er in totaal toereikend geacht in de vrijheidsbeperkende locatie?
Vooralsnog wordt een capaciteit van 375 plaatsen toereikend geacht.
Van hoeveel ex-Amv’s worden de leefgelden in 2009 beëindigd?
Naar verwachting bedraagt het aantal ex-Amv’s van wie in 2009 het leefgeld beëindigd wordt, ca. 150.
Hoeveel budget is er beschikbaar voor het COA voor noodzakelijke faciliteiten in de Tijdelijke Nood Voorziening?
In de begroting wordt thans rekening gehouden met een TNV-capaciteit van 400 plaatsen. Op basis hiervan is in de begroting een bedrag van ruim € 5,4 mln. beschikbaar.
Hoeveel bufferplaatsen heeft het COA beschikbaar voor onvoorziene instroom?
Voor 2009 wordt bij het COA geen buffercapaciteit besteld. Wel wordt in de bekostigingsrelatie met het COA rekening gehouden met een bezettingspercentage van 89%. Een aantal plekken wordt namelijk vanwege onderhoud, verhuisbewegingen e.d. niet bezet. Deze plekken worden waar mogelijk door het COA voor onvoorziene opvang gebruikt. Daarnaast wordt in 2009 bij het COA een optie ingekocht om 4000 extra opvangplaatsen te kunnen nabestellen tegen de standaard kostprijs.
Op dit moment worden verschillende buffermodaliteiten voor de vreemdelingenketen in beeld gebracht en wordt bezien of en in welke mate buffercapaciteit voor de organisaties in de vreemdelingenketen opportuun en doelmatig is. Hierbij wordt ook de vraag meegenomen of een kleiner wordend COA voldoende kan inspelen op schommelingen in de bezetting. Het inrichten van een ketenconsistente buffer is een complex vraagstuk. Zodra de uitkomsten van de verkenning duidelijk zijn en in het kabinet zijn besproken, zullen wij u hierover informeren.
Komen de COA-opvangkosten per asielzoeker uit op 2 000 euro per maand (321 miljoen euro gedeeld door een gemiddelde bezetting van 13 644)? Welke overige kosten voor begeleiding/hulp/procedure-afhandeling e.d. moeten daar nog per asielzoeker per maand aan toegevoegd worden? Welke kosten komen daar nog bij voor uitzetting na afwijzing? Wat zijn de gemiddelde kosten (tot vergunningverlening) die gemaakt worden voor een asielzoeker die een verblijfsvergunning krijgt? Wat zijn de gemiddelde kosten (tot vertrek/uitzetting) die gemaakt worden voor een asielzoeker die geen verblijfsvergunning krijgt?
De gemiddelde opvangkosten van het COA zijn voor de centrale opvang € 1 690 per maand en voor de decentrale opvang € 266. Hierin zijn tevens de kosten voor begeleiding en hulp opgenomen. De kosten per asielprocedure bij de IND bedragen (in totaal) gemiddeld € 4 144. Voor de kosten van uitzetting na afwijzing van de asielaanvraag wordt op dit moment een kostprijs ontwikkeld. De totale gemiddelde kosten die gemaakt worden voor een asielzoeker die een verblijfsvergunning krijgt of de totale gemiddelde kosten die gemaakt worden voor een asielzoeker die geen verblijfsvergunning krijgt, zijn in redelijkheid niet vast te stellen, mede nu het verloop van de procedure per individu aanzienlijk kan verschillen.
Hoe zal in EU-verband een geïntegreerd grensbeheer worden nagestreefd?
Om het geïntegreerd beheer aan de buitengrenzen van de Europese Unie te intensiveren en te bevorderen heeft de Commissie op 13 februari 2008 drie Mededelingen gepresenteerd, te weten over de toekomst van Frontex, toekomstige uitdagingen op het gebied van EU-grensbeheer en de toepassing van nieuwe technologieën voor de surveillance van de EU-buitengrenzen (EUROSUR).
Op 12 maart 2008 zijn deze Mededelingen tijdens de ministeriële conferentie in Slovenië besproken. De voorstellen moeten een bijdrage leveren aan het verder verhogen van de veiligheid in de Europese Unie en dienen bonafide reizigersverkeer te faciliteren. Op basis van de ministeriële conferentie zijn de kaders voor de wetgevende- en beleidsinitiatieven van de Commissie welke volgen uit deze drie Mededelingen, benoemd in de Raadconclusies. Deze conclusies zijn tijdens de JBZ-Raad van 5 en 6 juni 2008 aangenomen. De Commissie zal in de komende periode de voorstellen nader uitwerken en waar nodig wetgevingsvoorstellen doen.
Nederland onderschrijft het belang van een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen voor de vrijheid en veiligheid in de Europese Unie, waarbij het uitgangspunt is dat elke lidstaat verantwoordelijk blijft voor het toezicht aan de eigen grens.
Wanneer zal de Kamer worden geïnformeerd over het beleidskader voor modernisering van het grensmanagement?
Zoals ik ook mijn brief aan de Kamer inzake de aanbieding van het rapport van de werkgroep organisatie passagierscontrole Schiphol heb aangegeven, streef ik ernaar om uw Kamer begin volgend jaar nader te informeren over het Kaderdocument Grenstoezicht.
Wanneer wordt de Europese richtlijn inzake gemeenschappelijke normen en procedures voor de terugkeer van vreemdelingen verwacht?
Momenteel wordt door juristen-vertalers de laatste hand gelegd aan de verschillende taalversies van de Richtlijn, waarna dit voorstel zo spoedig mogelijk als A-punt (hamerstuk) ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan de Raad van Ministers naar verwachting nog in 2008. Vervolgens zal na afronding van de laatste formaliteiten met het Europees Parlement de Richtlijn worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Met de publicatie vangt voor de lidstaten de implementatietermijn van twee jaar aan.
Hoeveel Amv’s is in 2008 Nederland uitgezet?
Uit de thans bekend gegevens kan worden afgeleid dat er tussen 1 januari en medio oktober 2008 ongeveer 16 Ave’s en 2 ex-AMV’s zijn uitgezet.
Hoeveel vreemdelingen op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, inclusief gezinsleden, zijn in 2008 Nederland uitgezet?
Tot medio oktober zijn in 2008 vier vreemdelingen uitgezet op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Kan een onderverdeling van het totaal van 10 950 van gedwongen uitgezette vreemdelingen in 2007 worden gegeven (caseload DT&V, Mobiel Toezicht Vreemdelingen, verwijderde toegangsgeweigerden aan de grens e.d.)? Hoeveel van de 10 950 betroffen andere categorieën dan de Dublinclaimanten en de aan de grens geweigerden? Hoeveel van de 10 950 betroffen afgewezen asielzoekers?
Het aantal van 10 950 gedwongen vertrekken kan worden opgesplitst in uitzettingen (ca. 65%) en overdrachten naar België en Duitsland in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (ca. 35%). Onder het aandeel uitzettingen van 65% vallen ook vreemdelingen behorend tot de caseload van de DT&V en verwijderingen na toegangsweigering aan de Schengen buitengrens. Er kan in de vertrekcijfers geen onderscheid worden gemaakt tussen asiel en niet-asiel. Ik streef ernaar op termijn een geautomatiseerde koppeling tussen terugkeergegevens en de toelatingsprocedure mogelijk te maken, zodat deze gegevens wel kunnen worden gegenereerd. In dit verband verwijs ik ook naar mijn antwoord op vraag 219.
Hoeveel vreemdelingen zijn gedwongen uitgezet gedurende de eerste drie kwartalen van 2008? Hoeveel van hen betroffen afgewezen asielzoekers?
De nieuwe Rapportage Vreemdelingenketen is in oktober aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze rapportage beslaat de periode januari–juni 2008. In deze rapportageperiode bedroeg het aantal gedwongen vertrekken ca. 4050.
Wat is de reden voor de daling van het aantal «zelfstandig vertrek»? Hoeveel zelfstandig vertrek was er in de eerste drie kwartalen van 2008?
De meerjarige reeks in de tabel «Terugkeeraantallen» is op basis van de realisatie in 2007 bijgesteld ten opzichte van de vorige begroting. De nieuwe Rapportage Vreemdelingenketen is begin oktober aan de Tweede Kamer aangeboden. Deze rapportage beslaat de periode januari–juni 2008. In deze rapportageperiode bedroeg het aantal zelfstandige vertrekken ca. 1200. Er is derhalve geen dalende trend waar te nemen in het aantal zelfstandige vertrekken van vreemdelingen behorend tot de caseload van de DT&V.
Is het waar dat het niet mogelijk is voor het totaal aantal vertrekken in 2007 van 26 450 een onderscheid te maken tussen asiel en niet-asiel? Zo ja, wat is daarvan de reden en wanneer kan dat onderscheid alsnog worden gemaakt? Zo neen, wat zijn dan de aantallen voor asiel en niet-asiel?
Ja, er kan in de vertrekcijfers geen onderscheid gemaakt worden tussen asiel en niet-asiel. Wij streven ernaar op termijn een geautomatiseerde koppeling tussen terugkeergegevens en de toelatingsprocedure mogelijk te maken, zodat deze gegevens wel kunnen worden gegenereerd.
Kan het aantal van 3400 vreemdelingen dat uit de caseload van DT&V daadwerkelijk uit Nederland vertrokken worden gespecificeerd? Hoeveel van hen zijn uit zichzelf vertrokken? Hoeveel zijn gedwongen uitgezet? Hoeveel van hen waren Dublin-claimanten?
Van de ongeveer 3400 vreemdelingen behorend tot de caseload van de DT&V die Nederland in 2007 aantoonbaar hebben verlaten, zijn ongeveer 220 vreemdelingen zelfstandig vertrokken en ongeveer 3180 vreemdelingen uitgezet. Het aandeel overdrachten in het kader van het verdrag van Dublin is op dit moment niet geautomatiseerd te herleiden. Wij onderkennen wel de wenselijkheid tot een uitgebreide registratie. Medio 2009 zal het registratiesysteem van de DT&V hierop worden aangepast.
Is de gemiddelde prijs per dag per plaats in de vreemdelingendetentie gemeten met of zonder de recente versoepeling van het regime? Indien dit niet is verwerkt, wat zijn dan de nieuwe cijfers?
De in de tabel op pagina 85 genoemde prijs per plaats per dag vanaf 2009 is de geraamde prijs. Bij de planvorming over de herziening van het dagprogramma tijdens de vreemdelingenbewaring is het uitgangspunt dat de veranderingen plaatsvinden binnen deze geraamde prijs.
Is het verhogen van de bezettingsgraad van vreemdelingenbewaring het gevolg van sluiten van capaciteit of het intensiveren van het toepassen van vreemdelingenbewaring?
De in de tabel op pagina 85 vanaf 2009 genoemde bezettingsgraad, is de vastgestelde normatieve bezettingsgraad. Uit dezelfde tabel blijkt dat de gerealiseerde bezetting in 2007 en 2008 lager was. Het beleid is gericht op het verbeteren van het proces van vertrek van illegaal verblijvende vreemdelingen. Daarom blijft het uitgangspunt dat de geraamde capaciteit een bezetting zal kennen die in overeenstemming is met de norm.
Bovendien dient er capaciteit beschikbaar te blijven om piekbelastingen op te vangen.
Waarom is er geen oplopende ambitie ten aanzien van vertrek?
In de brief «naar een effectieve asielprocedure en een effectiever terugkeerbeleid» die wij op 24 juni 2008 aan de Tweede Kamer hebben aangeboden, hebben wij onze beleidsmatige ambities ten aanzien van terugkeer verwoord. Ter vergroting van de effectiviteit van het terugkeerbeleid zetten wij in op de volgende flankerende beleidsmaatregelen:
– de verbreding van de doelgroep die in aanmerking komt voor oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel en plaatsing in de vrijheidsbeperkende locatie voor een periode van maximaal 12 weken;
– intensivering van de strategische aanpak van herkomstlanden;
– uitbreiding van de mogelijkheden voor individuele herintegratieondersteuning voor vreemdelingen.
Zijn er extra kosten verbonden aan het uitvoeren van de diverse wetten op het gebied van wederzijdse erkenning en tenuitvoerleggen? Hoe hoog zijn deze kosten?
De tot nu toe inwerking getreden wetgeving op het terrein van de wederzijdse erkenning betreft de Overleveringswet en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties. Eerstgenoemde wet betreft de overlevering, die de daarvoor bestaande uitlevering tussen EU-lidstaten vervangt. Geconstateerd kan worden dat het aantal overleveringszaken ten opzichte van de uitlevering weliswaar is toegenomen, tegelijkertijd is er wel sprake van een eenvoudigere en korte procedure doordat er in tegenstelling tot bij de uitlevering geen cassatie mogelijk is. Dat werd in uitleveringszaken nagenoeg standaard ingesteld door de betrokkene.
Bij de tweede genoemde wet gaat het om de inning van geldboetes. Deze wet werkt nog niet Uniebreed, omdat slechts een beperkt aantal lidstaten al een soortgelijke wet tot stand hebben gebracht. De verplichte inning van geldboetes is weliswaar nieuw, maar daar staat tegenover dat de geïncasseerde boetes mogen worden behouden door de lidstaat die de incasso uitvoert.
Gelet op het voorgaande wordt aangenomen dat er per saldo geen sprake is van een negatief budgettair effect.
Daarentegen kunnen kaderbesluiten die thans in voorbereiding zijn of nagenoeg zijn afgerond en betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende en andere sancties wel tot extra kosten leiden. Dit is ten aanzien van vrijheidsbenemende straffen tijdens het periodieke overleg ter voorbereiding van de JBZ-raad ook bij herhaling gemeld. De huidige inschatting van de effecten van dit kaderbesluit zijn in de begroting verwerkt. Wat betreft de tenuitvoerlegging van alternatieve straffen is nog niet duidelijk wat de kosten zullen zijn. Voorafgaand aan de definitieve besluitvorming zal uiteraard op de te verwachten kosten en de benodigde financiering worden ingegaan, alvorens met deze voorstelen kan worden ingestemd.
Wat wordt bedoeld met «onvoorspelbare onderhandelingsdynamiek»?
De bijdrage van Nederland aan het bevorderen van de totstandkoming van een Europese en internationale rechtsorde is niet meetbaar. Het proces van het onderhandelen is daarvoor te veel afhankelijk van omgevings-, machts- en tijdsfactoren. Er kan wel een bepaald einddoel voor ogen worden gehouden, maar de doelbereiking is slechts achteraf, bijvoorbeeld door evaluatieonderzoek, vast te stellen.
Meetbaar is dan ook slechts het eindproduct van de onderhandeling, in de zin van hoe dit voldoet aan het vooraf vastgestelde onderhandelingsdoel.
Wat wordt bedoeld met het uitbreiden van mensenrechtelijke toezichtsystemen? Waaraan moet men dan denken? Hoe kunnen deze uitbreidingen leiden tot meer vertrouwen bij de burger in ons rechtssysteem?
Met mensenrechtelijke toezichtsystemen wordt gedoeld op die van de Raad van Europa en de Europese Unie. Wat betreft de Raad van Europa worden onder andere (maar niet uitsluitend) het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, het Comité ter voorkoming van foltering (CPT) en de Europese Commissaris voor de Mensenrechten bedoeld. Deze organen zijn van wezenlijk belang voor de bevordering en de waarborging van de mensenrechten in Europa. Waar nodig moet de effectiviteit van deze toezichtsystemen dus worden verbeterd. Dit kan onder andere inhouden dat de staf van deze organen wordt uitgebreid.
Wat betreft de Europese Unie gaat het met het oog op de toekomst van JBZ om mechanismen van wederzijdse monitoring met het oog op de versterking van de kwaliteit van de rechtsstaat. Te denken valt aan procedurele rechten zoals het recht op juridische bijstand, de duur en snelheid van gerechtelijke procedures en de duur van voorarrest. Doel van een dergelijk mechanisme is het vertrouwen in elkaars rechtssystemen te helpen opbouwen met het oog op de verdere ontwikkeling van de ruimte van recht, vrijheid en veiligheid in de EU.
Goed functionerende toezichtsystemen zullen het vertrouwen van de burger in de Nederlandse rechtsstaat én in de rechtsstaat van andere Europese landen bevorderen. De activiteiten van toezichtorganen zorgen voor de verspreiding van relevante informatie over de mensenrechtensituatie in de lidstaten aan de burger. Daarnaast kan door een goede identificatie van problemen in lidstaten op mensenrechtelijk gebied gerichter actie worden ondernomen om verbeteringen aan te brengen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering en implementatie van het Haags Programma?
Ter aanvulling op het BNC-fiche over de «Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Verslag van het Haags Programma-2007» dat op 10 september 2008 naar de Tweede Kamer is verstuurd het volgende:
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks in een «scoreboard» over de implementatie van het Haags Programma ter versterking van vrijheid, veiligheid en recht. De Commissie concludeert in haar laatste rapportage over 2007, (zie COM(2008)373) dat op gebieden die met de derde pijler verband houden, zoals preventie en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, politie- en douanesamenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken, niet voldoende voortgang is geboekt. Daarentegen is op het gebied van de bestrijding van terrorisme volgens de Commissie juist veel vooruitgang geboekt.
Op het gebied van migratie en grensbeleid, wederzijds vertrouwen en justitiële samenwerking in burgerlijke zaken is de voortgang bevredigend.
Nederland hecht aan een adequate uitvoering van het Haags Programma en aan het nemen van omzettingsmaatregelen door de lidstaten. In haar laatste rapportage stelt de Commissie dat Nederland in meer dan 95% van de gevallen een nationale omzettingsmaatregel aan de Commissie meldt, hetgeen de beste score van alle lidstaten is. Daarnaast past Nederland in ruim 90% van de gevallen een maatregel juist toe of leeft deze na.
Tenslotte heeft Nederland in vergelijking tot de andere lidstaten slechts een kleine uitvoeringsachterstand. Voor gedetailleerde gegevens over de Nederlandse omzetting en de uitvoering van Europese richtlijnen en kaderbesluiten verwijs ik naar brief 21 109, nr. 185: «Uitvoering EG-Richtlijnen» van 15 juli 2008.
Nederland streeft naar een optimale implementatie en volledige uitvoering van het Haags Programma en denkt mee over een nieuw JBZ-meerjarenprogramma. Het is de bedoeling van de regering om bij te dragen aan de discussie voor de opstelling van dit meerjarenprogramma. Zodra er ter zake meer informatie beschikbaar is, zal de Kamer hiervan op de hoogte worden gesteld. Uitgangspunt daarbij is dat resterende voorgenomen maatregelen uit het Haags Programma worden meegenomen.
Aan wat voor soort (algemeen aan te geven) diensten of middelen moet worden gedacht, daar waar bij de niet-beleidsartikelen de post «geheim» staat aangegeven?
Daar waar bij de niet-beleidsartikelen de post «geheim» staat aangegeven moet worden gedacht aan de uitvoering van de Regeling Bijzondere Opsporingsgelden (tipgeld, beloningen, pseudokoop, toongeld), uitgaven (kosten) in het kader van getuigenbescherming en incidentele kosten in het kader van afgeschermde opsporingsonderzoeken.
Wat zijn de beoogde uitgaven aan externe inhuur van personeel inclusief alle zelfstandige bestuursorganen en baten-lastendiensten van Justitie voor het jaar 2009? Kan er een overzicht worden gegeven waarop deze (beoogde) bedragen per zelfstandig bestuursorgaan en baten-lastendienst zijn uitgesplitst voor de jaren 2007, 2008 en 2009?
Conform de beslissing in de MR is een bedrag van € 298,5 mln. voor externe inhuur vastgesteld als plafond voor de uitgaven externe inhuur in 2008 bij Justitie. Dit bedrag is gebaseerd op de opgave externe inhuur in het Jaarverslag 2007 van Justitie. Hierin is opgenomen het totaal van de onderdelen van Justitie, inclusief de baten-lastendiensten, maar exclusief de zelfstandige bestuursorganen. Deze definitie is conform de Rijksbegrotingsvoorschriften.
In de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is een zbo gedefinieerd als een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriele regeling met openbaar gezag is bekleed, en niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister. Op grond van art. 42 van de Kaderwet zijn de zbo’s van Justitie aangemeld bij de Tweede Kamer en onder de werking van de Kaderwet gebracht. De minister beschikt over bevoegdheden en verantwoordelijkheden die bij of krachtens wet(ten) zijn toegekend. Er zijn regels voor de bekostiging en het toezicht. De minister heeft geen directe verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de bedrijfsvoering is ingericht en de verantwoordelijkheid voor de inhuur van externen valt daarmee buiten de directe verantwoordelijkheid van de minister.
Door het aannemen van de motie-Van Geel (TK 31 700, nr. 10) is een korting aangebracht van € 5,94 mln..op het plafond voor de uitgaven externe inhuur in 2009. Na deze korting resteert als maximaal uitgavenkader € 292,5 mln. voor 2009 en latere jaren.
Justitie streeft er de komende jaren naar om het vastgestelde plafond niet te overschrijden, voorzover de adequate uitvoering van de primaire processen en de realisatie van de beleidsambities daardoor niet in gevaar komen.
Baten-lasten dienst | Bedrag 2007 |
---|---|
IND | 40 910 645 |
DJI | 94 445 365 |
CJIB | 23 919 368 |
NFI | 3 397 000 |
Justis | 2 249 726 |
GBO | 7 689 142 |
Raad van de Rechtspraak | 36 611 091 |
De bedragen voor 2008 en 2009 zijn nog niet bekend. De budgetten voor inhuur externen wordt conform de rijksbegrotingsvoorschriften niet apart begroot.
Wat waren de totale uitgaven aan externe inhuur van personeel voor het jaar 2007, inclusief alle justitie-gerelateerde zelfstandige bestuursorganen en baten-lastendiensten?
De uitgaven van van Justitie, inclusief de baten-lastendiensten en de Raad voor de Rechtspraak, aan externe inhuur in 2007 zijn als volgt:
Bedrag 2007 | |
---|---|
Bestuursdepartement | 40 242 599 |
Raad van de Kinderbescherming | 9 817 853 |
Openbaar Ministerie | 33 586 237 |
Justiele informatiedienst | 3 455 689 |
DT&V | 2 156 981 |
IND | 40 910 645 |
DJI | 94 445 365 |
CJIB | 23 919 368 |
NFI | 3 397 000 |
Justis | 2 249 726 |
Raad van de Rechtspraak | 36 611 091 |
GBO | 7 689 142 |
Totaal | 298 481 696 |
De uitgaven aan externe inhuur bij ZBO’s van Justitie zijn ons niet bekend.
In de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is een zbo gedefinieerd als een bestuursorgaan van de centrale overheid dat bij de wet, krachtens de wet bij algemene maatregel van bestuur of krachtens de wet bij ministeriele regeling met openbaar gezag is bekleed, en niet hiërarchisch ondergeschikt is aan een minister. Op grond van art. 42 van de Kaderwet zijn de zbo’s van Justitie aangemeld bij de Tweede Kamer en onder de werking van de Kaderwet gebracht. De minister beschikt over bevoegdheden en verantwoordelijkheden die bij of krachtens wet(ten) zijn toegekend. Er zijn regels voor de bekostiging en het toezicht. De minister heeft geen directe verantwoordelijkheid voor de wijze waarop de bedrijfsvoering is ingericht en de verantwoordelijkheid voor de inhuur van externen valt daarmee buiten de directe verantwoordelijkheid van de minister.
Op welke wijze wordt over de omvang van de inhuur van externen verantwoording afgelegd aan de Kamer?
De verantwoording over de omvang van de inhuur van externen vindt, conform de rijksbegrotingsvoorschriften, plaats in de jaarverslagen van de departementen. Hiervoor is de bijlage «niet-financiële informatie over inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel» opgenomen. Zo ook in het jaarverslag van Justitie. Deze opgave wordt gedaan conform de 8 rubrieken/categorieën die voor het gehele Rijk zijn vastgesteld.
Wat is de oorzaak van de significant stijgende kosten afschrijving materieel?
De IND is op dit moment bezig met de uitvoering van het vernieuwingsprogramma IND bij de Tijd. In dat kader wordt onder andere een nieuw informatiesysteem ingericht. Met de inrichting van dit systeem gaan ICT gerelateerde investeringen gepaard in de jaren 2008 en 2009. Dit leidt ertoe dat de afschrijvingskosten vanaf die jaren gaan stijgen. Na de afschrijvingstermijn van 4 jaar is een daling van de afschrijvingskosten zichtbaar.
Kan in een tabellarisch overzicht per baten-lastendienst inzicht worden gegeven in de ontwikkeling van de vermogenspositie van de desbetreffende baten-lastendienst over de jaren 2007–2013? Kan per baten-lastendienst tevens worden aangegeven hoeveel van dat vermogen nodig is voor de bedrijfsvoering van de desbetreffende baten-lastendienst? En wat is het wettelijke minimum respectievelijk maximum dat de desbetreffende baten-lastendienst moet respectievelijk mag hebben?
Bij de beantwoording van deze vraag is op elk van de onderdelen van deze vraag afzonderlijk ingegaan.
Kan in een tabellarisch overzicht per baten-lastendienst inzicht worden gegeven in de ontwikkeling van de vermogenspositie van de desbetreffende baten-lastendiensten over de jaren 2007–2013?
Het bijgevoegde tabellarisch vermogensoverzicht 20076–2013 van de baten-lastendiensten van het ministerie van Justitie verstrekt het gevraagde inzicht.
Kan tevens worden aangegeven hoeveel van het vermogen nodig is voor de bedrijfsvoering van de desbetreffende baten-lastendienst?
Uit een oogpunt van een meerjarige doelmatige bedrijfsvoering is het destijds (overheidsbreed) bij de invoering van het baten-lastenmodel wenselijk geacht met een exploitatiereserve te werken. Bij het bepalen van de omvang van deze reserve is een relatieve begrenzing (5%) aangebracht door een directe koppeling aan de hoogte van de jaaromzet die een indicatie is voor de omvang van de bedrijfsvoering. Met de exploitatiereserve kunnen jaarlijkse fluctuaties in het exploitatieresultaat worden opgevangen die zich kunnen voordoen als gevolg van een in de tijd fluctuerende capaciteitsbenutting van de productiemiddelen. Tevens wordt daarmee een buffer gecreëerd om het moederdepartement niet voor financiële verrassingen te stellen en de budgetten van het moederdepartement beter beheersbaar te maken. Het is niet mogelijk om voor een betrokken baten-lastendienst in absolute zin gefundeerd aan te geven welke omvang van de exploitatiereserve is vereist. Door een relatie te leggen tussen de hoogte van de jaaromzet (bedrijfsvoering) en de maximering op 5% daarvan, kan de omvang van de exploitatiereserve zich in de loop der tijd aanpassen aan de omvang van de bedrijfsvoering.
Wat is het wettelijke minimum respectievelijk maximum dat de desbetreffende baten-lastendienst moet respectievelijk mag hebben?
In de Regeling baten-lastendiensten 2007, die op 20 februari 2007 is uitgevaardigd door de minister van Financiën, is in artikel 17 lid 4 b bepaald dat de exploitatiereserve van een baten-lastendienst is gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet ultimo jaar, berekend over de laatste drie jaar. Voor het berekenen van de maximumomvang wordt het onverdeelde resultaat in zijn geheel toegevoegd aan de exploitatiereserve (art. 17 lid 4 d). Indien een baten-lastendienst korter dan drie jaar bestaat, wordt de gemiddelde jaaromzet berekend over deze kortere periode.
Ten aanzien van de voorgeschreven minimumomvang bepaalt de Regeling baten-lastendiensten 2007 in artikel 17 lid 4 c, dat het totaal van de exploitatiereserve en de verplichte reserve van een baten-lastendienst ultimo jaar niet minder mag bedragen dan nul. Daalt het totaal van de exploitatiereserve en de verplichte reserve beneden nul, dan dient volgens artikel 19 lid 2 van de regeling bij de eerstvolgende suppletore wet (voorjaarsnota) te worden aangegeven hoe dit zal worden hersteld binnen het lopende begrotingsjaar.
In het tabellarisch vermogensoverzicht is voor het CJIB een negatieve exploitatiereserve opgenomen van € 7 022 000,–. De verplichte reserve bedraagt ultimo 2007 € 10 651 000,– zodat per saldo bij het CJIB een positief eigen vermogen beschikbaar is en er niet door het moederdepartement (in 2009) hoeft te worden bijgestort.
Vermogensoverzicht baten-lastendiensten ministerie van Justitie (x € 1 000,–)
Omschrijving | IND | DJI | CJIB1 | NFI | Justis | GDI |
---|---|---|---|---|---|---|
Exploitatiereserve2 | 0 | 91 465 | -/- 7 655 | 2 346 | 1 104 | 1 081 |
+ Expl. resultaat 2007 | -/- 25 428 | 17 439 | 633 | 4 695 | 5 003 | 32 |
Eigen vermogen 31/12/2007 | -/- 25 428 | 108 904 | -/- 7 022 | 7 041 | 6 107 | 1 113 |
+ Exploitatieresultaat over 2008 | 0 | -/- 25 000 | 0 | 0 | 649 | 580 |
+ Storting door moederdepartement in 2008 | 25 428 | 0 | 0 | 4 450 | 0 | 0 |
-/- Uitkering aan moederdepartement in 2008 | 0 | 0 | 0 | 0 | 5 003 | 0 |
Eigen vermogen 31/12/2008 | 0 | 83 904 | -/- 7 022 | 2 591 | 1 753 | 1 693 |
+ Exploitatieresultaat over 2009 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
+ Storting door moederdepartement in 2009 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
-/- Uitkering aan moederdepartement in 2009 | 0 | 0 | 03 | 0 | 628 | 04 |
Eigen vermogen 31/12/2009 | 0 | 83 904 | -/- 7 022 | 2 591 | 1 125 | 1 693 |
+ Exploitatieresultaat over 2010 | 0 | -/- 13 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
+ Storting door moederdepartement in 2010 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
-/- Uitkering aan moederdepartement in 2010 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Eigen vermogen 31/12/2010 | 0 | 70 904 | -/- 7 022 | 2 591 | 1 125 | 1 693 |
+ Exploitatieresultaat over 2011 | 0 | -/- 13 000 | 0 | 0 | 0 | 0 |
+ Storting door moederdepartement in 2011 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
-/- Uitkering aan moederdepartement in 2011 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
1 Is exclusief de verplichte reserve ad € 10,7 mln. als gevolg van het activeren van immateriële vaste activa (art. 17 lid 4 a Regeling baten-lastendiensten 2007). Een verplichte reserve neemt in de loop der jaren pro rato af met de verrichte afschrijving op de immateriële activa en neemt weer toe met de vervanging van het actief.
2 Rijksjaarverslag 2007 Justitie, Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 444 VI, nr. 1.
3 De eenmalige uitkering van € 15,2 mln. door het CJIB aan het moederdepartement (kasstroomoverzicht post 4a, incl. toelichting) komt door de aard van deze uitgaven, niet ten laste van het eigen vermogen van het CJIB.
4 De in het kasstroomoverzicht opgenomen uitkering aan het moederdepartement (post 4a) ad € 2,1 mln. betreft een, conform de regelgeving, niet ten laste van het eigen vermogen komende (door)storting door de GDI van gelden ontvangen van het ministerie van Financiën uit hoofde van een initiële lening (leenfaciliteit).
Wat zijn de kosten in 2009 voor uitvoering van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor veiligheid. Hoeveel is voor de uitvoering van deze aanbevelingen tot op heden (inclusief 2008) uitgegeven?
Voor het treffen van (brand)veiligheidsmaatregelen in de DJI-inrichtingen worden de kosten in 2009 geraamd op circa € 121 mln.
In de periode 2006/2007 bedroegen de kosten voor deze maatregelen in totaal circa € 118 mln. De vermoedelijke uitkomst 2008 bedraagt circa € 117 mln.
Hoe kan het dat de opbrengst moederdepartement voor DJI stijgt, terwijl de capaciteit sterk terugloopt?
In de tabel op blz. 103 van de Justitiebegroting 2009 is de ontwikkeling van de post opbrengst moederdepartement vanaf de stand van de begroting 2008 tot de stand begroting 2009 meerjarig gepresenteerd. Per saldo is de stand 2009 van de bijdrage van het moederdepartement met € 90 mln. verhoogd (exclusief vooruitontvangen projectbijdragen).
Uit de betreffende tabel blijkt dat in 2009 de bijdrage als gevolg van de capaciteitsreductie met € 122 mln. neerwaarts is bijgesteld. Daar staat tegenover dat de bijdrage met € 164 mln. is verhoogd in verband met herschikkingen, diverse beleidsintensiveringen en bijstellingen. De overheveling van de forensische zorg in het strafrechtelijk kader vanuit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten naar de Justitiebegroting (een herschikking van € 65 mln.) en de kwaliteitsmaatregelen bij de Justitiële jeugdinrichtingen naar aanleiding van het Visiedocument en de gezamenlijke inspectierapporten (€ 48 mln.) zijn hierbij de belangrijkste mutaties. Voorts is de bijdrage in verband met loon- en prijsbijstelling met bijna € 51 mln. verhoogd. De overig mutaties bedragen per saldo – € 3 mln.
Waardoor wordt de prijsstijging van de gemiddelde prijs per plaats per dag in een JJI van 371 euro (2008) naar 448 euro in 2009 veroorzaakt?
De prijsstijgingen weerspiegelen de kwaliteitsverbeteringen die in de komende jaren door de inrichtingen geleidelijk worden ingevoerd. Het gaat met name om de kwaliteit van het personeel, de implementatie van de trajectbenadering, het werken met één basismethodiek, het hanteren van gedragsinterventies die voldoen aan de What Works criteria en de verkleining van de groepsomvang. In het najaar wordt u over de voortgang geïnformeerd.
Hoe verhoudt de afname van het budget voor het CJIB met bijna één derde (afname van ruim 90 miljoen naar 66 miljoen vanuit het ministerie) zich tot de voorgenomen intensivering van de aanpak van financieel-economische criminaliteit, de toename van MOT-meldingen en het aantal verdachte transacties?
De afname van de bijdrage van het ministerie aan CJIB wordt gecompenseerd door de hogere opbrengst derden bij het CJIB. Vanaf 1 mei 2009 brengt het CJIB de administratiekosten van WAHV-sancties bij de burger in rekening. Deze opbrengsten worden als opbrengsten derden verantwoord door het CJIB.
Hoe wordt getracht de doelmatigheid van het NFI te bevorderen? Zijn er bijvoorbeeld landelijke richtlijnen voor de Service Level Agreements tussen het NFI en haar afnemers? En wie bepaalt de prioriteiten in geval van werkvoorraden?
Om de doelmatigheid van het NFI te bevorderen loopt er een aantal projecten. Om de vicieuze cirkel van te grote werkvoorraden en te lange levertijden te doorbreken geeft het NFI aan politie en OM inzicht in het aanbod van onderzoekscapaciteit per productgroep en de hoeveelheid onderzoeken die door het NFI bij benadering kunnen worden uitgevoerd. Om deze reden vinden thans op basis van historische reeksen overleggen plaats tussen de opdrachtgevers en het NFI teneinde te komen tot Service Level Agreements (SLA’s), waarin per opdrachtgever wordt opgenomen:
• de capaciteit in uren per productgroep verspreid over de drie kerntaken,
• een indicatie van de productie,
• de levertijden per product,
• de gemiddelde kostprijs per product en het uurtarief per productgroep
• en de geraamde kosten per productgroep gebaseerd op de indicatieve productie en kostprijzen.
Gedurende de uitvoering verstrekt het NFI periodiek aan de opdrachtgevers een overzicht van de mate waarin de in de SLA afgesproken capaciteit is benut. Indien er sprake is van dreigende overschrijding van de afspraken dient de opdrachtgever te komen tot prioriteitstelling. Het College van Procureurs-Generaal heeft een aanwijzing opgesteld voor de prioritering van DNA-onderzoeken. In het prioriteren van onderzoeken (ook niet DNA-onderzoeken) vervullen de forensisch officieren en de landelijk officier van justitie een grote rol, nadat het College daartoe opdracht heeft gegeven. Op 9 september is u tijdens een algemeen overleg over de nota Verkenning DNA-onderzoek in strafzaken toegezegd in een brief nadere informatie te zullen geven over de prioritering van DNA-onderzoek door het OM. Bedoelde brief zal u voor de begrotingsbehandeling bereiken.
Voorts heeft het college een stuurgroep levertijden in het leven geroepen die zich buigt over de mogelijkheden om in overleg met het NFI de lengte van de levertijden te verkleinen. Daarnaast is het NFI begonnen met het optimaliseren van werkprocessen. In 2008 heeft dit geleid tot een significante verbetering van de processen bij de productgroep Biologisch Sporenonderzoek en het multidisciplinair sporenonderzoek. In 2009 zullen ook de werkprocessen van de andere productgroepen worden herijkt.
Is het kabinet voornemens lange termijn afspraken te maken met het NFI waarbij de vraag naar bepaalde producten nader wordt gespecificeerd? Zo neen, waarom niet? Zo ja, graag enige toelichting.
Het NFI onderhoudt nauw contact met zijn opdrachtgevers over de te leveren producten. Niet alleen om de voortgang te bewaken van de uitvoering van de Service Level Agreements, maar ook om vooruit te kijken naar ontwikkelingen in de vraag naar forensische dienstverlening. Tezamen met de resultaten van research en development worden die ontwikkelingen vertaald in product- en capaciteitontwikkeling op de lange termijn.
Wat is de actuele levertijd van toxologische onderzoeken bij het NFI?
De actuele levertijd van standaard toxicologische onderzoeken naar alcohol in bloed naar aanleiding van aanvragen op grond van de Wegenverkeerswet 1994 is 10 dagen.
Voor de overige toxicologische onderzoeken zijn per 1 augustus 2008 productieafspraken gemaakt tussen politie, het Openbaar Ministerie en het NFI.
De actuele levertijd van onderzoeken die vóór 1 augustus 2008 zijn ontvangen is 200 dagen. Momenteel is het NFI bezig om de werkvoorraad naar een acceptabel niveau te brengen. Op dit moment bestaat de werkvoorraad uit 1250 producten. Zie in dit verband tevens het antwoord op vraag 241.
Ten aanzien van ná 1 augustus 2008 ingediende onderzoeksaanvragen is het volgende afgesproken:
• De actuele levertijd van toxicologische onderzoeken ten behoeve van secties is 170 dagen voor nieuwe zaken. Deze zal in de loop van 2009 omlaag gaan naar uiteindelijk 30 dagen eind 2009.
De actuele levertijd van toxicologische onderzoeken naar drugs en geneesmiddelen op grond van de Wegenverkeerswet 1994 en «verdachte/slachtofferzaken» is 21 dagen voor nieuwe zaken.
Hoeveel toxologische onderzoeken kan het NFI per jaar uitvoeren en wat is het onderzoeksvraag per jaar?
Het aantal zaken dat met de bij het NFI beschikbare capaciteit kan worden afgehandeld bedraagt 4080. Standaardaanvragen op grond van artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (bloed-alcohol) worden binnen de afgesproken levertijden afgehandeld. Het aantal onderzoeksaanvragen voor maatwerk op het deskundigheidsgebied toxicologie van het NFI overstijgt echter de beschikbare capaciteit structureel. Het betreft 35% van alle aanvragen op toxicologisch gebied. Momenteel heeft het NFI op dit gebied een werkvoorraad van 1250 producten. In het kader van de gesprekken die het NFI thans voert met de afzonderlijke opdrachtgevers voor de afsluiting van een Service Level Agreement voor 2009 zullen afspraken worden gemaakt om een evenwicht te realiseren tussen de onderzoeksvraag van de opdrachtgevers en het onderzoeksaanbod van het NFI. De werkvoorraad zal eind 2009 rond de 50 producten zijn. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 240.
Er is sprake van Welke personele groei (hoeveel fte) wordt beoogd met de toename van personele kosten voor Justis van bijna 13 miljoen (2008) naar 27 miljoen voor 2009? Welk deel van het budget zal worden aangewend voor achtereenvolgens de hogere productie bij de werkprocessen voor: Bureau Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur, de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en de Buitengewoon OpsporingsAmbtenaren (BOA)?
De bijna 14 miljoen extra aan personeelskosten zijn geraamd om voor ruim € 6 miljoen 112 extra fte’s aan te trekken. Hiervan zijn er afgerond 92 voor COVOG, 18 voor BIBOB en 2 voor BOA. Gemiddeld genomen zijn de kosten per fte 53 500.
Dit betekent dus voor COVOG ca. € 5,0 miljoen, voor BIBOB bijna € 1 miljoen en voor BOA ruim € 0,1 miljoen.
Bij de berekening van het aantal fte’s hebben wij rekening gehouden met de taakstelling uit 2006. Deze taakstelling is ingevuld door de productiviteit per medewerker t.o.v. 2006 met 10% te verhogen.
Daarnaast is er nog ca. € 8,0 miljoen geraamd voor tijdelijke personeelskosten voor diverse projecten gericht op verdere professionalisering van de Dienst Justis (zoals de modernisering van ICT-systemen, invoering van electronische dienstverlening en verbetering van de procesinrichting) en de invoering van nieuwe producten (zoals het Herziene Toezicht op Rechtspersonen). Vanwege de tijdelijkheid van deze projecten dalen de personeelskosten in 2010 ook weer van € 27 miljoen naar ruim € 20 miljoen.
In de praktijk zal het bedrag van € 14 miljoen fors lager uitvallen omdat de vrijwilligersorganisaties nog niet massaal VOG’s zullen aanvragen in 2009 en het aantal BIBOB adviezen naar verwachting maar met 60 stuks in plaats van 120 zal toenemen.
Dit betekent ook dat de formatie van de Dienst Justis veel minder sterk zal groeien. Want de doelstelling blijft een 10% hogere productiviteit per medewerker ten opzichte van 2006.
Hoe groot zijn de actuele achterstanden bij het screenen van overheidspersoneel? Bij welke diensten zich deze achterstanden voor doen en op welke termijn zullen deze naar verwachting zijn weggewerkt?
De Verklaring omtrent het gedrag (VOG) richt zich niet alleen op het screenen van overheidspersoneel. Ook voor andere functies (bij semi-overheid, non-profit-instellingen én bedrijfsleven) worden deze verklaringen gevraagd en verstrekt.
Op dit moment is er bij het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG, onderdeel van de Dienst Justis), ondanks een forse groei van het aantal aanvragen, geen sprake van achterstanden bij het afgeven van VOG’s.
Worden er in dit kader van de intensivering van de contacten tussen de Raad voor de rechtspraak en de gerechtsbesturen en maatschappelijke organisaties en overheden ook werkbezoeken aan bijvoorbeeld de politie afgelegd?
Op centraal niveau is sprake van veelvuldige contacten tussen de Raad voor de rechtspraak en maatschappelijke organisaties en overheden. De Raad heeft contacten met werkgevers- en werknemersorganisaties, met organisaties in de justitieketen, met gemeentelijke en provinciale overheden, politiekorpsen etc. Deze contacten vinden ook plaats op lokaal niveau: tussen gerechtsbesturen en lokale organisaties en overheden. Soms ook hebben deze contacten de vorm van werkbezoeken.
Wanneer zal de meer uitgebreide en toegankelijker wijze van motiveren (PROMIS) in alle zaken worden toegepast?
De implementatie van PROMIS in de strafsectoren verloopt gefaseerd. In het jaarplan Rechtspraak 2008 is opgenomen dat eind 2008 de helft van, en eind 2010 alle meervoudige strafzaken worden afgedaan volgens de Promismethode. Voor fasering is gekozen omdat de methode meer tijd kost bij de inhoudelijke voorbereiding en behandeling van strafzaken en het concipiëren van uitspraken. Ook in de organisatie van de strafsector zullen aanpassingen nodig zijn.
Thans verwacht driekwart van de rechtbanken de norm om alle meervoudige strafzaken volgens deze werkwijze af te doen in 2010 te halen. De Raad voor de rechtspraak bekijkt op basis van de realisatie van 2008 hoe de invoering vordert en of de norm voor 2010 haalbaar is.
Hoeveel zal de Raad voor de rechtspraak interen op het vermogen? Waarom wordt dit goedgekeurd?
Ten behoeve van de kwaliteitsinvesteringen binnen de rechtspraak is een in de prijsperiode oplopende reeks extra middelen beschikbaar. Om de doelstellingen te kunnen halen is de Raad van mening dat het belangrijk is de kwaliteitstrajecten zo snel mogelijk maximaal in te zetten. Dat betekent echter dat de extra middelen in de eerste jaren naar verwachting onvoldoende zullen zijn om de extra kosten te dekken en er dus zal worden ingeteerd op het eigen vermogen. De Raad voor de rechtspraak verwacht in 2008 € 22 mln. in te teren op het eigen vermogen en in 2009 nog € 10 mln., in de tabel «ontwikkeling eigen vermogen» in het hoofdstuk van de Raad in de Justitiebegroting is dit terug te vinden. Gezien de aard van deze investeringen is dit ook uitdrukkelijk de verantwoordelijkheid van de rechtspraak zelf. Wel dient daarbij het eigen vermogen van een dusdanige omvang te blijven dat daarmee naar verwachting de belangrijkste bedrijfsvoeringsrisico’s kunnen worden afgedekt. Hoewel het eigenvermogen door de versnelde investeringen van de rechtspraak aanzienlijk kleiner wordt acht ik de uiteindelijke omvang nog steeds acceptabel in relatie tot deze bedrijfsvoeringsrisico’s.
Is of wordt voldoende bekendheid gegeven aan de burger betreffende de Stichting Geschillencommissie Consumentenzaken, het Nationaal Platform Personenschade en het Juridisch Loket? Zo ja, op welke wijze?
Ja. Naast de publieksfolder «Probleem, conflict, juridische vraag: wat kunt u doen en waar kunt u terecht?» zijn belangrijke informatiebronnen voor de burger de websites www.rechtwijzer.nl van de raden voor rechtsbijstand en www.ConsuWijzer.nl van de consumentenautoriteit. Het Nationaal Platform Personenschade (NPP) verzorgt de eigen publieksvoorlichting. Onder andere in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade (Kamerstukken II 2007/08, 31 518) zal in de publieksvoorlichting aandacht worden gevestigd op het NPP.
Waarom ontvangt het landelijk bureau racismebestrijding zoveel meer subsidie dan andere organisaties? Wat doet het bureau voor deze subsidie? Betalen ook andere ministeries subsidie? Zo ja, hoeveel?
Art. 1, Vereniging tegen discriminatie (voorheen Stichting Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie) voorkomt en bestrijdt discriminatie op alle gronden. De hoofdtaken van Art. 1 zijn: de registratie en monitoring van discriminatie in Nederland; het beïnvloeden van beleid en regelgeving van overheden en andere relevante partijen; de weerbaarheid en sociale cohesie bevorderen; stimuleren en in standhouden van een landelijk dekkend netwerk om discriminatie tegen te gaan; de deskundigheidsbevordering van en kennisoverdracht aan antidiscriminatiebureaus. De totale begroting van Art. 1 is 1,4 miljoen. Justitie draagt daar 1 miljoen aan bij. In dat bedrag zit een structurele reeks van het ministerie van VWS ter grootte van 300 000. Naast de subsidie van Justitie ontvangt Art. 1 ook subsidie van het ministerie van OCW (140 000). Het ministerie van VROM/ Directie Inburgering en Integratie subsidieert Art. 1 door het afnemen van producten.
Welke zijn de belangrijkste maatregelen van de Stichting tegen Vrouwenhandel en het project prostitutie/mensenhandel ter het bestrijding van misstanden en de hoogte van het budget dat hiertoe ter beschikking wordt gesteld?
De Stichting tegen Vrouwenhandel heet tegenwoordig Comensha, het Coördinatiecentrum Mensenhandel. Deze Stichting wordt gesubsidieerd door het ministerie van Justitie en heeft als taken:
– aanmelding en registratie van slachtoffers van mensenhandel
– het vinden van een geschikte opvangplek voor slachtoffers en stimuleren lokale zorgnetwerken
– voorlichting
– terugkeer, reïntegratie en internationale samenwerking.
Uit het budget prostitutie/mensenhandel worden verder activiteiten gefinancierd die nodig zijn voor de beleidsontwikkeling en de versterking van de aanpak van mensenhandel en de implementatie van het prostitutiebeleid. Deze activiteiten zijn vooraf niet bekend, maar gedacht kan worden aan kosten voor onderzoek, aanmoedigingssubsidies, voorlichtingsactiviteiten etc.
Voor 2009 is € 454 000 voor Comensha beschikbaar. Het budget voor het project prostitutie/mensenhandel bedraagt € 91 000.
Waarom wordt op twee verschillende manieren subsidie betaald voor het tegengaan van huiselijk geweld?
Dit heeft te maken met de verschillende expertise op het gebied van de aanpak van huiselijk geweld, die de Stichting Movisie enerzijds en de VNG anderzijds hebben. Movisie is een kennis- en adviescentrum dat zijn kennis van huiselijk geweld inzet voor met name de uitvoerende partijen op het gebied van huiselijk geweld. De VNG doet hetzelfde voor haar leden, de gemeenten.
Waar hangt de toekenning van een mogelijke subsidie aan het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving vanaf? Waarom is de subsidie op genoemde bedrag gesteld?
Wegens het voor Justitie te verwachten nadelige effect van verschraling van de aandacht voor en de opleiding in de criminologie besloot mijn ambtsvoorganger in 1992 tot het toekennen van een jaarlijkse subsidie aan het NSCR. Het betrof en betreft een deelsubsidiëring, de andere subsidiënten zijn NWO en de Rijksuniversiteit Leiden. Elke vijf jaar is de regeling herbezien door NSCR en vertegenwoordigers van de drie subsidiënten en is een verlenging van de regeling overeengekomen, de huidige toezegging loopt tot en met 2009.
Het bedrag is nog gelijk aan het indertijd toegezegde bedrag, nl. f 1 500 000,– (= € 681 000), zij het dat vanaf 2004 de subsidie wordt verstrekt als gecombineerde basis-/programma-/en projectfinanciering, resp. € 340 000, € 204 000 en € 136 000).
Jaarlijks wordt door Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van ons ministerie de subsidie overgemaakt na een goedkeurende verklaring van een accountant, waarin wordt ingegaan op getrouwheid en rechtmatigheid van de jaarrekening, alsmede de gevolgde procedures m.b.t. de onderzoeksopdrachten en reserveringen. Tevens vindt er regelmatig een afstemmingsoverleg plaats tussen het WODC en het NSCR betreffende programma en projecten.
Per volgend jaar zal de RUL zich terugtrekken en wordt de bijdrage overgenomen door de Vrije Universiteit Amsterdam, waar het NSCR zicht dan ook vestigt.
Waarom wordt de Kamer eerst medio 2009 geïnformeerd over de door motie-Van Haersma Buma inzake een verbod op growshops (31 200 VI, nr. 52)?
Zoals bekend is toegezegd dat de uitvoering van de motie Van Haersma Buma zal leiden tot wijziging van de Opiumwet. Het desbetreffende wetsvoorstel is in voorbereiding en zal in 2009 de Tweede Kamer bereiken.
Kan de Kamer nog voor de plenaire behandeling van de begroting Justitie geïnformeerd worden over de internationale autoriteit inzake de naleving van het Haags Adoptieverdrag? Wat is concreet gedaan ter bevordering van een dergelijke autoriteit?
Zoals in het antwoord op vraag 177 is aangegeven, is de Kamer toegezegd dat zij voor het eind van dit jaar zal worden geïnformeerd over de uitkomst van de verkenning van het draagvlak voor een internationale toezichtautoriteit.
Aan deze verkenning wordt op dit moment nog gewerkt.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GL), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (CU).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Vacature (SP), De Vries (CDA), Halsema (GL), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Vacature (SP), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (CU).
Brief inzake de uitvoering van moties en toezeggingen naar aanleiding van het debat over wetsvoorstel Wijziging van Boek I van het Burgerlijk Wetboek in verband met de verkorting van de adoptieprocedure en wijziging van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie in verband met adoptie door echtgenoten van gelijk geslacht tezamen (Tweede Kamer, 2007–2008, 31 265 en 30 551, nr. 2).