31 579
Implementatie van Europese regelgeving betreffende het verkeer van diensten op de interne markt (Dienstenwet)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 13 oktober 2008

De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

1.Inleiding1
2.Achtergrond2
2.1.De interne markt, vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging2
2.2.Aanleiding: de toestand van de interne markt voor diensten2
2.3.Totstandkoming van de dienstenrichtlijn3
2.4.Verwachte economische effecten3
3.De dienstenrichtlijn4
3.1.De reikwijdte van de dienstenwet4
3.2.Nationale koppen4
3.3.Implementatie van de dienstenwet5
4.Administratieve vereenvoudiging en het één-loket5
4.1.Taken en positionering5
4.2.Kosten van één-loket6
4.3.Eén loket voor consumenten6
4.4.Gelijke behandeling voor binnenlandse dienstenverrichters7
5.Lex silencio positivo7
6.Screening en notificatie8
7.Administratieve lasten9
8.Artikelsgewijs9

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de dienstenwet.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben nog enkele nadere vragen.

De leden van de fractie van de SP hebben met grote vreugde het resultaat gadegeslagen van het maatschappelijke verzet tegen de oorspronkelijke dienstenrichtlijn. Een grote verzameling van de pijnpunten, die de leden van de SP-fractie eerder hadden vastgesteld, zijn ondertussen uit de richtlijn en de Nederlandse vertaling hiervan in de dienstenwet, verdwenen. Dit betekent niet dat de leden van deze fractie enthousiast zijn over het nu voorliggende wetsvoorstel. Teveel blijft voor hen onduidelijk en ook de regering geeft aan dat de daadwerkelijke gevolgen nog niet te overzien zijn. De reikwijdte is nog niet geheel duidelijk en er zijn nog de nodige vragen onbeantwoord. Dit geldt zowel het vervolgtraject, als de daadwerkelijke inhoud. Dit noopt de leden van de SP-fractie tot het stellen dan wel maken van de onderstaande vragen en kanttekeningen.

De leden van VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel ter implementatie van Europese regelgeving betreffende het verkeer van diensten op de interne markt. De leden onderschrijven de doelstellingen die deze wet beoogt, in het bijzonder de administratieve vereenvoudiging en de betere samenwerking tussen bevoegde instanties.

2. Achtergrond

2.1. De interne markt, vrij verkeer van diensten en de vrijheid van vestiging

De leden van de SP-fractie menen dat de intentie om de drempels voor aanbieders van diensten binnen de Europese Unie te slechten een positieve intentie is. Dit geldt eveneens voor de intentie om de kwaliteit van diensten voor afnemers binnen de Europese Unie te verbeteren. Echter, de leden van deze fractie vragen wat de regering als mogelijke positieve gevolgen ziet van het openstellen van de dienstenmarkt ten aanzien van de prijs/kwaliteitverhouding. Zijn er ook negatieve gevolgen? Leidt een en ander niet tot een sterkere concurrentie op prijs en verdrukking van hoogwaardigere diensten? Hoe denkt de regering zorg te blijven dragen voor een acceptabel niveau van de in Nederland aangeboden diensten, mede bezien in het licht van de grotendeels verdwijnende mogelijkheid om aanvullende eisen te stellen aan dienstverleners uit andere EU-lidstaten?

Voorts vragen de leden van de SP-fractie wat de gevolgen zijn van de uitspraak van het Europees Hof, dat oordeelde dat bepaalde voorschriften welke lasten en kosten met zich meebrengen voor ondernemers die gevestigd zijn in een andere lidstaat, ook wanneer deze non-discriminatoir op alle dienstverleners worden toegepast, opgeheven dienen te worden. Deze leden lezen dit namelijk niet terug in de voorliggende dienstenwet, waar slechts de voorschriften die alleen op in het buitenland gevestigde dienstverleners worden toegepast het veld moeten ruimen. Opent dit niet vele wegen voor gerechtelijke procedures, zo vragen zij de regering.

2.2. Aanleiding: de toestand van de interne markt voor diensten

De leden van de SP-fractie zijn verre van overtuigd van nut en noodzaak van uniformering van de eisen voor beroepskwalificatie. Het lijkt hen niet meer dan normaal dat wanneer iemand de ambitie heeft om zijn diensten in het buitenland aan te bieden, diegene zich informeert over de gestelde eisen aldaar, een proces dat met de implementatie van de dienstenrichtlijn aanmerkelijk eenvoudiger lijkt te worden, en daaraan gaat voldoen. Wat is de mening van de regering op dit punt?

2.3. Totstandkoming van de dienstenrichtlijn

De leden van de CDA-fractie hebben zich tijdens de onderhandelingen over de totstandkoming van de dienstenrichtlijn immer een voorstander getoond van een richtlijn die de interne markt voor diensten een stap verder zou brengen. Aan het einde van de onderhandelingen in december 2006, waren deze leden tevreden met het uiteindelijke resultaat. Een maatregel die onnodige belemmeringen voor een vrij dienstenverkeer zou wegnemen, maar tegelijkertijd de sociale stelsels in de lidstaten ongemoeid zou laten. Met vreugde herkenden deze leden belangrijke elementen uit het SER-advies over deze dienstenrichtlijn in de definitieve versie. Met name de discussie over het zogeheten «land-van-oorsprong-beginsel», dat bepaalde dat regelgeving uit het land van herkomst ook geldt voor internationale dienstverlening, werd tot een goed einde gebracht. Deze bepaling werd geschrapt en vervangen door het principe van wederzijdse erkenning, waardoor lidstaten de mogelijkheid hebben extra bepalingen in te stellen als die «non-discriminatoir, proportioneel en noodzakelijk zijn uit hoofde van redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieubescherming. Het belang van de totstandkoming van de dienstenrichtlijn wordt door deze leden als een essentieel onderdeel van het Lissabonproces en de verdere voltooiing van de interne markt beschouwd.

Eerder stelde Nederland de eis dat het land van oorsprongbeginsel geen afbreuk mag doen aan het gewenste niveau van bescherming op de gebieden van sociale politiek, milieubescherming, openbare orde en veiligheid, consumentenbescherming, volksgezondheid en medische ethiek. Echter, in de dienstenwet lezen de leden van de SP-fractie nu tot hun ongenoegen dat het nationale recht tot het stellen van aanvullende eisen beperkt is tot de domeinen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en milieubescherming. Kan de regering een inschatting geven van wat de gevolgen zijn voor de sectoren waarin nu geen aanvullende eisen aan dienstverleners mogen worden gesteld, met name op de terreinen van sociale politiek en consumentenbescherming?

2.4. Verwachte economische effecten

Vooral voor Nederland, zo merken de leden van de CDA-fractie op, kan het belang van deze richtlijn niet licht overschat worden, gezien het grote belang van de dienstensector voor de Nederlandse economie: de dienstensector draagt ongeveer 75 % bij aan het BNP en 80 % van de beroepsbevolking is er werkzaam. Iets minder dan de helft van de Nederlandse dienstensector valt onder de werking van deze richtlijn. Vooral het midden- en kleinbedrijf zal hiervan profiteren, omdat veel administratieve belemmeringen weggenomen worden. Niet alleen het grensoverschrijdend dienstenverkeer zal hier zijn voordeel mee doen, ook het binnenlandse dienstenverkeer zal kunnen profiteren van de gevolgen van deze nieuwe dienstenwet.

Een verwachte groei van 600 000 banen en een groei van het Nederlandse BBP tot € 6,3 miljard lijkt volgens de leden van de SP-fractie een buitensporig hoge inschatting. Naar de mening van deze leden worden de noodzakelijke diensten nu ook reeds verricht en wordt allerminst duidelijk waarom een toegenomen aanbod ook zou moeten leiden tot een toename van het gebruik van diensten. Hoe ziet de regering dit?

Verder zijn de leden van de SP-fractie enigszins teleurgesteld dat, terwijl het verbeteren van de kwaliteit van diensten als één van de hoofddoelen van de dienstenrichtlijn genoemd wordt, de kwaliteit van de aangeboden diensten nauwelijks aandacht krijgt in de dienstenwet. Waarop baseert de regering de aanname dat, gezien de gebrekkige aandacht en de ingeperkte bevoegdheid van lidstaten om aanvullende kwaliteitseisen te stellen, de kwaliteit van diensten gebaat is bij de dienstenwet?

3. De dienstenrichtlijn

3.1. De reikwijdte van de dienstenwet

De leden van de CDA-fractie merken op dat iets minder dan 50% van de Nederlandse dienstensector onder de werking van deze wet zal vallen. Onder andere de Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) zijn uitgezonderd van de werking van de dienstenwet. Er is tot nu toe geen helderheid over de vraag welke sectoren nu wel of niet onder de DAEB vallen. Het is aan de lidstaten om duidelijk te maken welke sectoren wel of niet onder dit mechanisme vallen, zij het dat er altijd een toets door de Europese Commissie kan worden verricht, waarbij de zogeheten Altamrk-criteria het kader vormen van deze toets. De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in een dergelijke benadering, maar wensen meer duidelijkheid over de beoordeling van de regering ten aanzien van deze DAEB. Deze leden wensen een lijst, wellicht niet limitatief, met diensten die volgens de regering onder de DAEB vallen en daarmee buiten de werking van deze wet zullen vallen.

Er zijn vele sectoren en rechtsgebieden uitgezonderd van de werking van de dienstenrichtlijn, zo merken de leden van de PvdA-fractie op. Op welk percentage van de dienstensector heeft de dienstenwet betrekking? Op welk percentage van de economie heeft de dienstenwet betrekking, zo vragen zij de regering.

De dienstenrichtlijn bevat geen voorschriften over de wijze waarop aansprakelijkheid door een lidstaat geregeld dient te worden. De leden van de SP-fractie zijn daarom benieuwd naar de manier waarop de regering dit denkt te gaan ondervangen.

3.2. Nationale koppen

De leden van de CDA-fractie menen dat de regering bij de omzetting van Europese richtlijnen naar Nederlands recht geen extra aanvullende regelgeving moet worden opgenomen. Daarom zijn deze leden ook tevreden met de toezegging van de regering dat in deze richtlijn geen nationale koppen zijn opgenomen, met uitzondering van de mogelijkheid dat Nederlandse ondernemers nu ook kunnen aankloppen bij het één-loket voor hun vragen over vergunningen en andere beleidsregels. Echter, bij de implementatie van andere EU-richtlijnen zijn wel nationale koppen toegevoegd. De hoofdregel binnen de dienstenwet, in navolging van de dienstenrichtlijn, is dat de verplichtingen voortvloeiend uit een andere Europese richtlijn voorrang heeft boven de bepalingen uit de dienstenwet. Een uitzondering daarop vormt evenwel de nationale koppen op die regelgeving. Deze leden willen een overzicht van die bestaande nationale koppen die wel onder de werkingssfeer van deze dienstenwet gaan vallen.

Een ander punt van de leden van de CDA-fractie betreft de vertaling van de richtlijn. Met name de term «does not affect» wordt meerdere malen gebruikt in de originele richtlijn, maar niet steeds op dezelfde manier vertaald in de Nederlandse versie. Deze verschillen komen ook terug in de dienstenwet. De aan het woord zijnde leden vragen naar de logica van deze verschillende vertalingen. Zou het niet beter zijn de tekst van de originele richtlijn consequent te volgen, zo vragen zij de regering.

De leden van de SP-fractie zien een belangrijke adder onder het gras als het gaat om de zogenaamde nationale koppen. Richtlijnen die zijn uitgesloten van de dienstenrichtlijn vallen, per definitie, niet onder de voorliggende dienstenwet. Echter nationale koppen die, om goede redenen, aan deze richtlijnen zijn toegevoegd dienen nu het veld te ruimen. Hoe ziet de regering het verdwijnen van deze koppen waar toch om goede redenen voor gekozen is? Wat gaat de regering nu doen om de gevaren die met deze koppen getracht werden te ondervangen, alsnog aan te pakken? Deze leden kunnen zich niet aan de indruk onttrekken dat dit een manier is om vanuit de Europese Commissie korte metten te maken met de nationale koppen op Europese Richtlijnen. Welke nationale koppen dreigen volgens de regering te sneuvelen na implementatie van de dienstenrichtlijn?

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een overzicht van alle nationale koppen die in het wetsvoorstel zijn aangebracht, graag met een motivering per kop.

3.3. Implementatie van de dienstenwet

Dit wetsvoorstel maakt deel uit van een trits aan regelgeving ter implementatie van de dienstenrichtlijn. De leden van de CDA-fractie kunnen instemmen met deze handelwijze, maar willen meer informatie hebben over de aangekondigde wetgeving waarin medeoverheden aangesproken kunnen worden op een juiste en tijdige implementatie en uitvoering van de bepalingen van de dienstenrichtlijn. Deze wet is aangekondigd voor het einde van dit jaar. Een dergelijke wet is noodzakelijk om er voor te zorgen dat medeoverheden goed bij de les blijven en de rijksoverheid niet moet opdraaien voor door hen gemaakte fouten. Daarom menen deze leden dat de dienstenwet pas ingevoerd kan worden als de hierboven genoemde wet in werking is getreden.

Eén van de belangrijkste zorgen van de leden van de SP-fractie betreft de zorgvuldigheid van het gehele proces. Wanneer de SER en de Raad van State stellen dat de totale reikwijdte van de dienstenrichtlijn een onduidelijke afbakening heeft en de regering nu reeds voorziet dat een veegwet noodzakelijk zal zijn om eerder ontstane hiaten te ondervangen, dan vrezen deze leden dat niemand tot nu toe afdoende in staat is geweest de impact van deze richtlijn en de daaruit volgende wet op waarde te schatten. Onderkent de regering dit risico?

De leden van de VVD-fractie vragen naar de tijdslijn van het beoogde implementatietraject van de volledige dienstenrichtlijn tot en met de veegwet. Ligt de implementatie nog op schema en wordt de deadline van 28 december 2009 naar verwachting gehaald?

4. Administratieve vereenvoudiging en het eén-loket

4.1. Taken en positionering

Een belangrijk onderdeel van de nieuwe wet betreft de instelling van één-loket waar alle binnenlandse en buitenlandse dienstverleners hun vragen en verzoeken kunnen indienen. Tevens moeten de medeoverheden hun nieuwe vergunningstelsels, beleidsregels en andere besluiten aanmelden bij deze instantie. Deze zullen ondergebracht worden bij de portal van het ministerie van Economische Zaken «Antwoord voor bedrijven». Waarom heeft de regering, zo vragen de leden van de CDA-fractie, er voor gekozen om dit loket hier onder te brengen en niet bij de Kamers van Koophandel? Bedrijven moeten via hun inschrijving in het Handelsregister in contact komen met deze instelling, waardoor de toegang laagdrempeliger is dan via de portal van het ministerie van Economische Zaken.

Deze functie zal vooral digitaal zijn werkzaamheden verrichten. Dat vergt een stevige inspanning voor wat betreft ICT-voorzieningen. Kan de regering garanderen dat deze ICT-voorzieningen op 1 januari 2010 reeds operationeel zijn, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Bevat dit informatiepunt ook informatie over de 26 andere lidstaten van de Europese Unie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Waarom komen er geen fysieke loketten en informatiepunten, als aanvulling op een virtueel loket?

De leden van de SP-fractie zijn verheugd over het feit dat informatie voor afnemers helder, ondubbelzinnig en tijdig beschikbaar moet worden gesteld. In het geval van een afname van een dienst zonder schriftelijk contract dient deze voor de verrichting van de dienst meegedeeld of beschikbaar gesteld te worden. Wat heeft dit voor gevolgen voor de verrichting van diensten zoals telemarketing? Hoe wordt dit gecontroleerd?

Ook de leden van de VVD-fractie vragen of het uitsluitend een virtueel loket betreft of dat er ook een fysiek loket geopend wordt waar dienstverrichters terecht kunnen?

4.2. Kosten van één-loket

De regering geeft aan dat sinds de Voorjaarsnota van 2008 een bedrag van € 9,8 miljoen is gereserveerd voor dit één-loket. Kan de regering aangeven, zo vragen de leden van de CDA-fractie, in hoeverre dat bedrag ook voor de komende jaren toereikend zal zijn? Op basis van welke berekening is dit bedrag begroot? Hoe groot zal de dienst worden die zich zal bezig houden met deze dienstverlening?

Ten aanzien van het centraal loket vragen de leden van de VVD-fractie de regering naar de jaarlijks hiervoor begrote kosten. Worden deze kosten, al dan niet deels, doorberekend aan consulterende dienstverrichters?

4.3. Eén-loket voor consumenten

Naast de informatie voor de bedrijven is er ook een één-loket voor consumenten, zo merken de leden van de CDA-fractie op. Deze is ondergebracht bij ConsuWijzer. Voor deze dienstverlening is geen bedrag in opgenomen. Evenmin is als gevolg van de invoering van de dienstenwet een financiële voorziening getroffen. Wat is daar de achtergrond van? Daarnaast vragen deze leden welke rol Consuwijzer zal spelen bij het informeren van consumenten over kwaliteit van buitenlandse dienstverleners. Is het bijvoorbeeld mogelijk om via dit loket informatie te verkrijgen over keurmerken in het buitenland?

In de dienstenrichtlijn is een inspanningsverplichting opgenomen dat het één-loket de informatie via meerdere talen beschikbaar stelt. De leden van de CDA-fractie vragen welke voornemens de regering hier omtrent heeft. Kiest de regering voor vertaling in alleen het Engels of zullen ook andere talen worden aangeboden, zoals Duits? Hoe gaan de andere lidstaten daar mee om? Kiest het merendeel der lidstaten voor informatie in een andere vreemde taal dan hun eigen landstaal en welke taal wordt dan het meest gekozen? Wie is verantwoordelijk voor de vertaling van deze informatie, degene die de informatie aanlevert aan de portal of de portal «Antwoord voor bedrijven»?

Bevat het loket, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, ook nuttige informatie voor consumenten? Of kunnen de consumenten alleen terecht bij het «informatiepunt» dat er zou moeten komen?

De leden van de SP-fractie hebben enige zorgen over het omgaan met de persoonsgegevens van inwoners van de Europese Unie. Graag horen zij hoe erop zal worden toegezien dat uitgewisselde informatie alleen zal worden gebruikt voor de aangelegenheid waarvoor deze is verzocht. Deze zorgen worden verder versterkt door de uitleg van de regering dat ten aanzien van het zogenaamde waarschuwingsmechanisme, nog onvoldoende uit te sluiten is dat bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt. Wat gaat de regering hier op korte termijn aan doen, zodat de inwoners er zeker van kunnen zijn dat wanneer het waarschuwingsmechanisme van start gaat, verzamelde bijzondere persoonsgegevens in veilige handen zijn?

4.4. Gelijke behandeling voor binnenlandse dienstverrichters

Wat wordt bedoeld, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, met verenigingen en organisaties zonder winstoogmerk, die de dienstverrichters praktische bijstand kunnen geven, zoals bedoeld in artikel 7? Welke organisaties zijn dit in Nederland?

Op grond van artikel 12 zou de bevoegde instantie langs elektronische weg voldoende bereikbaar moeten zijn om verzoeken tot informatie te beantwoorden. Betekent dit ook dat alle e-mailberichten beantwoord moeten worden? Is daar wel voldoende personeelscapaciteit voor gereserveerd, zo vragen de leden van deze fractie tenslotte.

Voor de leden van de SP-fractie is nog niet volkomen duidelijk waarop gedoeld wordt wanneer wordt gesteld dat de colleges van Burgemeester en Wethouders rekening zullen moeten houden met de eisen waar een dienstverrichter reeds in de lidstaat van vestiging aan onderworpen is geweest en zij zouden dit graag verder uitgewerkt zien.

5. Lex silencio positivo

Eén van de meest ingrijpende wijzigingen als gevolg van de invoering van de dienstenrichtlijn is de invoering van de Lex silencio positivo, waardoor een stilzwijgende goedkeuring wordt verleend als een beslistermijn is verstreken. De leden van de CDA-fractie zijn een voorstander van dit instrument en verwijzen in dat kader naar het coalitieakkoord, waar een dergelijk voornemen al is aangekondigd. Het dwingt overheden zich te houden aan de gestelde termijnen en komt de dienstverlening aan de burger en het bedrijfsleven ten goede. Deze leden kunnen zich vinden in de benadering van de regering om via de implementatie van deze richtlijn, die lidstaten dwingt om de Lex silencio positivo in de nationale wetgeving op te nemen, de Algemene Wet Bestuursrecht te wijzigen. Ook kunnen ze zich verenigen met de beantwoording van het verzoek van de Raad van State om te weigeren een lijst op te nemen van onderwerpen die niet aan deze regel kunnen worden onderworpen. Wel hopen deze leden dat als gevolg van dit instrument overheden niet overgaan tot langere beslistermijnen, waardoor uiteindelijk de kwaliteit van de dienstverlening alsnog achteruit gaat.

Daarnaast vragen genoemde leden welke consequenties de Lex silencio positivo heeft in gevallen dat de gevolgen van stilzwijgende vergunningverlening onomkeerbaar zijn. Deze leden maken zich hierbij met name zorgen om de positie van derde belanghebbenden. Kan de regering hier op ingaan?

Kan de regering ingaan op de kritiek van de Raad van State met betrekking tot de toepassing van de Lex silencio positivo, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Waarom wordt in de wet niet bepaald in welke gevallen de Lex silencio positivo wel van toepassing is en in welke gevallen niet? Deelt de regering de mening dat deze zo breed mogelijk toegepast zou moeten worden, in het kader van de beoogde beperking van de regeldruk? Hoe verhoudt het Nederlandse standpunt zich tot artikel 13 lid 4 van de dienstenrichtlijn, dat stelt dat de Lex silencio positivo in principe van toepassing is tenzij dwingende redenen van algemeen belang zich hier tegen verzetten? Wat zijn «dwingende redenen» in dit geval volgens de regering?

De leden van de SP-fractie staan kritisch tegenover het punt van de Lex silencio positivo, maar het uitgangspunt moet zijn dat er gewoon op tijd antwoord wordt gegeven op een verzoek voor een vergunning. Deze wet mag er volgens de leden niet toe leiden dat overheden laks worden met het niet reageren op verzoeken die toch wel gehonoreerd worden. Ook heeft de Raad van State in een eerder stadium reeds gewezen op de problemen met publieke of derden belangen, een punt dat door de leden van de SP-fractie van harte wordt onderschreven. Er zijn alternatieven voorhanden, zoals de Wet beroep en dwangsom bij niet tijdig beslissen.

Eén gevolg van de Lex silencio positivo is dat via gerechtelijke wegen een besluit herroepen kan worden. Hiermee ontstaat een reëel doch nietig besluit. De leden van de SP-fractie zouden graag willen weten wat hiervan het gevolg is en wie er verantwoordelijk gesteld kan worden voor de geleden schade wanneer de bestuursrechter een besluit vernietigt.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering een uiteenzetting over het functioneren van de Lex silencio positivo binnen rechtsgebieden waar deze regeling al wordt toegepast, zoals bijvoorbeeld bij de verlening van bouwvergunningen. Hoe wordt, gelet op de gezochte aansluiting bij de systematiek van het Europese Hof; gewaarborgd dat de erkenning van «dwingende reden van algemeen belang» niet ten onrechte wordt opgerekt, zo vragen deze leden.

6. Screening en notificatie

Eén van de verplichtingen van de dienstenrichtlijn betreft de screening van de huidige vergunningstelsels en beleidsregels. Bij gemeenten moet dit proces voor 1 september 2008 zijn afgerond en moesten de rapportages bij de «projectgroep implementatie dienstenrichtlijn» zijn ingediend. De leden van de CDA-fractie menen dat het verstandig is dat de regering deze screening reeds vroegtijdig is gestart. Wel hebben genoemde leden het idee dat is gekozen voor een zware procedure om de Nederlandse regelgeving door te lichten. Waarom is er bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke regelgeving? Waren er geen mogelijkheden, zeker met het oog op de administratieve lasten, om het screeningsproces voor decentrale overheden te verlichten?

Daarnaast vragen deze leden of het proces ook door alle gemeenten, provincies en andere medeoverheden wordt opgepakt. Welke rol kunnen ministeries nog spelen om alle medeoverheden voldoende te stimuleren dit proces van screening tijdig en zorgvuldig op te pakken? Kan reeds nu een indicatie van deze screening worden gegeven? Moeten veel regels aangepast worden? Betreft het nog veel vergunningen die afwijken van de modelverordeningen zoals die door de VNG en het IPO zijn opgesteld? Hoe verloopt het proces bij de andere medeoverheden zoals PBO-organen, Kamers van Koophandel en andere beroepsorganisaties?

Na deze screening zal nog een aanvullende doorlichting plaats vinden. De leden van de CDA-fractie gaan er vanuit dat deze wordt verricht door het ministerie van Economische Zaken. Wanneer zijn deze resultaten te verwachten?

7. Administratieve lasten

Met hoeveel zullen de administratieve lasten dalen als gevolg van de instelling van een elektronisch centraal loket, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Welke extra taken krijgen gemeenten, provincies en de Raad voor de Rechtspraak, zo vragen deze leden verder.

Met betrekking tot het verlichten van de administratieve lasten zijn de leden van de VVD-fractie bezorgd over de diverse informatieverplichtingen die de richtlijn oplegt aan dienstverleners jegens afnemers. Kan de regering een limitatief overzicht verstrekken van de additionele informatieverplichtingen die het voorliggende wetsvoorstel oplegt aan dienstverleners ten opzichte van de verplichtingen onder het huidige verbintenissenrecht (Boek 6 BW)?

8. Artikelsgewijs

Artikel 4 lid 3

Bevoegde instanties hebben het recht een niet-gelegaliseerde vertaling in de Nederlandse of Friese taal te verlangen voor gegevens uit een andere lidstaat. Zien de leden van de CDA-fractie het goed dat dit betekent dat buitenlandse dienstverleners kan worden gevraagd om een vertaling van gevraagde documenten in het Nederlands of in het Fries? Zo ja, kan de regering aangeven waarom de overheid hier niet zelf de verantwoordelijkheid voor neemt?

Implementatie Artikel 12 van de richtlijn

De regering geeft aan dat er op het gebied van medeoverheden geen gevallen bekend zijn die onder artikel 12 vallen. Wel wordt aangegeven dat indien een meer structurele regeling nodig is, deze in de Aanpassings- of Veegwet zal worden opgenomen. De leden van de CDA-fractie vragen op welke manier kan worden voldaan aan de in het «handboek voor de implementatie van de dienstenrichtlijn» genoemde eis van erkenning door alle overige overheden.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tichelaar

De griffier van de commissie,

Franke


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA) en De Rouwe (CDA).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Cramer (CU), Atsma (CDA), De Krom (VVD), Madlener (PVV), Vacature (algemeen), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA) en Uitslag (CDA).