Ontvangen 3 oktober 2008
Onder dankzegging voor het verslag van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, volgt hieronder een reactie van de regering op de vragen die hierin door de leden van de fracties van de SP en de VVD worden gesteld.
De regering is verheugd dat de leden van de SP-fractie het streven delen naar «juridische opschoning» van de Invoeringswet Wet Werk en bijstand.
Op de vraag van de leden van de SP-fractie welke consequenties het schrappen van artikel 11, eerste lid, onderdeel c van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) heeft, kan de regering melden dat er als gevolg hiervan niets verandert voor kunstenaars in de regeling. Genoemd onderdeel, dat komt te vervallen in dit voorstel van wet, strekt er toe dat bij algemene maatregel van bestuur voorwaarden dienen te worden gesteld aan de hand waarvan kan worden aangetoond wie in enig jaar als kunstenaar werkzaam is geweest. Omdat het niet mogelijk is een allesomvattende opsomming van bedoelde voorwaarden te geven, die in voldoende mate recht doet aan de verschillende verschijningsvormen waarin kunst tot uitdrukking komt, kiest de regering ervoor dit onderdeel te laten vervallen.
Voor een antwoord op de vervolgvraag van de leden van de SP-fractie, hoe en door wie momenteel wordt getoetst of een kunstenaar daadwerkelijk als zodanig werkzaam is geweest, benadrukt de regering hier de rol van de adviserende instelling, bedoeld in artikel 35 van de WWIK. Deze onafhankelijke instelling adviseert de gemeente omtrent de beroepsmatigheid van de kunstenaar. De beroepsmatigheidsadvisering is geen harde financiële beoordeling, maar een beoordeling van feitelijke omstandigheden die in hun onderlinge verband moeten worden beschouwd. De adviserende instelling moet van geval tot geval afwegen of uit de samenhang van deze omstandigheden geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een beroepsmatig werkend kunstenaar. Mede vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid is destijds in de WWIK opgenomen dat de minister van SZW hiervoor één landelijk opererende instelling wordt aangewezen. De minister van SZW draagt geen inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de gemaakte afwegingen bij deze onafhankelijke beroepsmatigheidstoets en de adviserende instelling is aan de minister van SZW geen verantwoording verontschuldigd over de inhoudelijke aspecten van de advisering. Daar het college beslist over het recht op uitkering, behoort het tot de verantwoordelijkheid van de gemeenten om een inhoudelijk oordeel van de adviezen te betrekken in de besluitvorming. Gelet hierop valt met het schrappen van de algemene maatregel van bestuur niet de mogelijkheid voor de kunstenaar om aan te tonen in enig kalenderjaar als kunstenaar werkzaam te zijn geweest.
Vervolgens vragen de leden van de SP-fractie de baten en lasten als gevolg van de overgang van de regeling Bijstand Buitenland naar de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uiteen te zetten. Als gevolg van deze overgang verminderen de uitvoeringskosten structureel met € 0,2 miljoen op jaarbasis (van € 0,55 miljoen naar € 0,35 miljoen). De eenmalige invoeringskosten in 2008 van de SVB van € 0,22 miljoen komen voor eigen rekening van deze organisatie. Het volume aan uitkeringslasten bedraagt momenteel € 1,8 miljoen op jaarbasis en zal geleidelijk blijven dalen, doordat sinds 1996 géén nieuwe instroom meer mogelijk is in de regeling Bijstand Buitenland.
De leden van de VVD-fractie wensen duidelijkheid over wat is er nu precies is geregeld voor de WWIK in de nota van wijziging bij dit voorstel van wet. Voor een antwoord op die vraag verwijst de regering naar het antwoord hiervoor op een vergelijkbare vraag van de SP-fractie. In aanvulling hierop vragen de leden van de VVD-fractie of een kunstenaar, die meer dan een jaar niet als zodanig actief is, zijn uitkering kan worden ontnomen op grond van een wettelijke bepaling. Het antwoord op die vraag is bevestigend. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, WWIK, wordt ook na de voorgestelde wijziging in deze het recht op uitkering beëindigd, indien de kunstenaar niet kan aantonen in enig jaar als kunstenaar werkzaam te zijn geweest.
De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van de beslagvrije voet als waarborg voor een bepaald inkomensniveau bij beslag. Hierbij wijzen zij op een recent verschenen rapport van de sociaal raadslieden, waarin staat dat sociale diensten de beslagvrije voet niet zonder meer in acht nemen. In dit verband vragen zij of met het vervallen van artikel 46, derde lid, Wet werk en bijstand (WWB), zoals voorgesteld in dit voorstel van wet, de garantie blijft dat bij beslag op algemene bijstand de beslagvrije voet in acht wordt genomen. De regering bevestigt in antwoord hierop dat ook na het vervallen van artikel 46, derde lid, zoals voorzien in dit voorstel van wet, onverkort de garantie blijft bestaan dat bij beslag op algemene bijstand de beslagvrije voet in acht wordt genomen. Het betreft hier slechts een technische wijziging die geen materiële gevolgen heeft.
In reactie op hierboven bedoeld rapport van de sociale raadslieden heb ik bij brief van 11 juli 2008 aan de Tweede Kamer1 aangegeven dat een van de oorzaken voor het niet correct berekenen van de beslagvrije voet is, dat gemeenten de berekening ingewikkeld vinden. Om deze reden heb ik het initiatief genomen om in samenwerking met betrokken organisaties, waaronder de Sociaal Raadslieden, een digitale rekentool te ontwikkelen die de berekening van de beslagvrije voet bij verrekening van te veel uitgekeerde bijstand vergemakkelijkt. Nadat de rekentool is uitgetest zal deze gratis aan gemeenten en andere organisaties beschikbaar worden gesteld. Als de rekentool beschikbaar komt, worden de gemeenten via de Verzamelbrief hierop gewezen.
De leden van de SP-fracties vragen of de verhaalsbepalingen die straks in aangepaste vorm worden opgenomen in een nieuwe paragraaf in de WWB afwijken van de huidige bepalingen die nog van toepassing zijn als tijdelijke maatregel. Het antwoord van de regering op die vraag is ontkennend, omdat er géén sprake is van inhoudelijke verschillen tussen beiden.
Brief van de staatsecretaris van SZW aan de Tweede Kamer van 11 juli 2008, kenmerk W&B/B&K/08/17 630, pagina’s 16 en 17.