Vastgesteld 16 september 2008
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
1. | Algemeen | 1 |
2. | Inleiding | 1 |
3. | De in het wetsvoorstel opgenomen regelingen | 2 |
4. | Inhoud van het wetsvoorstel | 3 |
5. | Artikelsgewijze toelichting | 3 |
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Hoewel de aanleiding van de wetswijziging een technische is, hebben de leden wel een aantal vragen over vorm en inhoud van de voorgestelde wijzigingen.
De leden van de SP fractie hebben met zorg kennis genomen van het wetsvoorstel.
De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van dit wetsvoorstel. Hierbij hebben zij enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de oorspronkelijke planning van 2005 eruit bestond om de voorliggende wetswijziging in de eerste helft van 2007 aan de Kamer aan te bieden. De leden hechten grote waarde aan het onderliggende doel, modernisering en herijking van regelgeving en nemen daarom met zorg kennis van deze vertraging van dit proces en vragen naar de reden hiervan.
De leden kunnen zich voorstellen dat het opportuun is om de indeling en artikelnummering van hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer definitief vast te stellen, waarbij zij ervan uitgaan dat het initiatiefwetsvoorstel Duurzaam geproduceerd hout, waarvan de behandeling door de Tweede Kamer sinds januari 2005 stil ligt, hierin geen plaats hoeft te krijgen. Ordelijke wetgeving duldt naar de mening van de leden van de CDA-fractie geen grote gaten. Eventuele voortgezette behandeling kan te zijner tijd alsnog leiden tot inpassing in de Wet milieubeheer.
De leden van de SP-fractie constateren dat de modernisering en herijking die aanleiding zijn voor het voorliggende wetsvoorstel niet wordt ingegeven door redenen van milieubeleidsmatige aard. Zij zijn wel voorstander van vereenvoudigen van wetten en regels. Maar de grondslag voor wetswijziging moet te allen tijde wel ingegeven worden door het streven naar betere bescherming van natuur, milieu en volksgezondheid. Onderschrijft de regering dit standpunt?
Het samenvoegen van wetten en regels aangaande stoffen, preparaten en producten onder één hoofdstuk in de Wet milieubeheer lijkt de leden wel een logische stap. Naar aanleiding van het wijzigingsvoorstel rijst bij hen echter de vraag of de wijzigingen het doel niet voorbij schieten.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven het doel van het wetsvoorstel om de bepalingen uit verschillende regelingen ten aanzien van stoffen, preparaten en producten gebundeld, geharmoniseerd en vereenvoudigd in de Wet milieubeheer op te nemen.
Deze leden vragen zich af waarom er voor gekozen is om de bepalingen die voortkomen uit de (toekomstige) implementatie van de EG-richtlijn ecologisch ontwerp energieverbruikende producten onder te brengen bij een aparte titel in hoofdstuk 9 en niet te integreren in titel 9.5.
3. De in het wetsvoorstel opgenomen regelingen
De leden van de CDA-fractie vragen zich af met betrekking tot de regeling voor toestellen en geluidwerende voorzieningen in de Wet geluidhinder die nu ingepast wordt in de Wet milieubeheer, of windmolens hier ook onder vallen, of wellicht onder zouden moeten vallen? Onder deze regeling vallen voorts enkele AMvB’s, waarbij deze leden zich in het licht van de voortschrijdende techniek afvragen of het Besluit geluidsproductie motorvoertuigen na publicatie in 1981 nog aangepast is en zo neen, of dit betekent dat normen sinds die tijd niet zijn opgeschroefd sinds de publicatiedatum.
Diezelfde vraag stellen de leden zich ten aanzien van andere in de Memorie van Toelichting aangeduide besluiten, die allen dateren van voor 1997. Welke andere productgroepen zouden voorts aan dit lijstje toegevoegd kunnen worden, in de zin van geluidsmaximering of juist vrijstelling?
Zou een positieve uitspraak van het Europese Hof in de «roetfilterzaak», zoals recent door advocaat-generaal Kokott weer aangemeld, Nederland in principe ruimte bieden om ook in het geval van geluid nationale maatregelen te treffen wanneer Europees bronbeleid onvoldoende soelaas biedt om aan geluidsnormen te kunnen voldoen?
Volgens de voortgangsrapportage Landelijk afvalbeheerplan uit 2005 worden initiatieven verwacht van de Europese Commissie voor het invoeren van producentenverantwoordelijkheid voor langcyclische PVC-producenten en voor vloerbedekking. Beide zouden volgens Nederlands onderzoek milieuhygiënische meerwaarde opleveren, maar het nationaal vooruitlopen op de Europese regelgeving werd niet opportuun geacht. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of er op korte termijn zicht is op Europese initiatieven, of de regering eventueel bereid is daarop aan te dringen, of dat Nederland alsnog nationaal beleid wil ontwikkelen.
De leden van de CDA-fractie vragen zich tot slot af of van de op pagina zeven genoemde mogelijkheid voor het invoeren van een etiketteringplicht gebruik wordt gemaakt, of dat dit een dode letter is die beter geschrapt kan worden. Dit gezien het feit dat in 2007 de verplichting van een Klein Chemisch Afval-logo is opgeheven omdat dit volgens de Europese Commissie een handelsbelemmering zou zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen zich af of en wanneer de nationale elementen uit de toestellenregelgeving worden geëvalueerd. Zij zouden graag inzicht willen hebben in nut en noodzaak van met name het Besluit en de Regeling geluidsproductie sportmotoren en het Besluit luchtkussenvoertuigen.
4. Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie stellen vast dat het toepassingsgebied van delen van de Wet milieubeheer wordt uitgebreid met de Exclusieve Economische Zone. Op welke manier wordt daar in handhaving voorzien?
De leden constateren voorts dat dit hoofdstuk ziet op geluidhinder en vervuiling door stoffen, preparaten en producten, waarbij zij zich afvragen of ook is overwogen om ook lichthinder een plaats te geven.
De leden van de SP-fractie hebben vraagtekens bij het vervallen van de nationale AMvB’s. Kan de regering aangeven welke AMvB’s exact komen te vervallen en welke regels en voorwaarden hierdoor worden afgezwakt ten opzichte van het huidige beschermingsniveaus van de afzonderlijke wetten? Daarnaast hebben de leden grote vraagtekens bij de opmerking in hoofdstuk 4 dat bij AMvB’s alleen nadere regels kunnen worden opgesteld in situaties waarin nakoming van Europese richtlijnen dit verplicht. Waarom sluit de regering expliciet nationale grondslagen voor nadere regels bij AMvB uit? Tot slot vragen deze leden zich af welke rol de beide Kamers hebben in het vaststellen van de AMvB’s. Kan de regering haar visie op die rol duidelijk omschrijven?
De leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen omtrent de AMvB-grondslagen. Ten eerste willen deze leden weten of en op welke wijze mogelijke AMvB’s en ministeriële regelingen die hun grondslag vinden in de artikelen 9.5.1 en 9.5.2 worden voorgelegd aan de Kamer. Daarnaast willen zij weten welke procedure een ministeriële regeling uit hoofde van artikel 9.5.4 ondergaat alvorens deze in werking treedt. Op welke wijze worden Kamer en betrokkenen uit het bedrijfsleven geconsulteerd en geïnformeerd? Is deze mogelijkheid onder het huidig artikel 10.20 van de Wet milieubeheer in het verleden benut? Zo ja, kan er inzicht worden gegeven in de aard van deze gevallen en de omvang van het aantal gevallen?
5. Artikelsgewijze toelichting
Ten aanzien van onderdeel D artikel 9.5.1 vragen de leden van de SP-fractie zich ten zeerste af hoe de regering wil voorkomen dat tot in lengte van dagen ongewenste producten het milieu en de gezondheid zullen schaden als zij geen bepalingen opneemt in lijn met artikel 15 van de Wet inzake de Luchtverontreiniging, artikel 4 van de Wet geluidshinder of artikel 10.14 vierde lid van de Wet milieubeheer. Meent de regering werkelijk dat zij het belang van producent of importeur die blijft zitten met onverhandelbare voorraden hoger acht dan het belang van natuur, milieu en of volksgezondheid? Zo neen, hoe wil de regering zonder wetten en regels die termijnen voor definitieve uitsluiting van handelingen met vervaardigde producten garanderen?
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).
Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).