Kamerstuk 31497-219

Verslag van een algemeen overleg

Passend onderwijs


Nr. 219 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 6 september 2016

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 29 juni 2016 overleg gevoerd met de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, over:

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 juni 2016 inzake negende voortgangsrapportage passend onderwijs (Kamerstuk 31 497, nr. 210);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 juni 2016 met de reactie op een brief om aandacht voor problemen met de Belastingdienst over verlengde kinderopvangtoeslag in verband met niet volledige schoolgang kind met beperking;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 18 mei 2016 inzake opzet onderzoek Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht naar leerrecht (Kamerstuk 31 497, nr. 208);

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 april 2016 met de reactie op een brief van de heer P. en mevrouw H. over een praktijkvoorbeeld van passend onderwijs;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 2 maart 2016 ter aanbieding van het afschrift van de brief aan de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) met betrekking tot de effectiviteit van voor- en vroegschoolse educatie;

  • de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 19 april 2016 met de reactie op de brief van de Marianum Scholengemeenschap met betrekking tot uitvoering wet- en regelgeving rondom residentiële leerlingen en eerste opvangonderwijs.

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

De griffier van de commissie, De Kler

Voorzitter: Wolbert

Griffier: De Kler

Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bisschop, Bruins, Van Meenen, Rog, Siderius, Straus, Voortman, Wolbert en Ypma,

en de heer Dekker, Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Aanvang 10.04 uur.

De voorzitter:

Ik heet de Staatssecretaris en zijn medewerkers van harte welkom, net als de leden en de mensen op de publieke tribune. We hebben afgesproken dat de leden zes minuten spreektijd hebben, en dat is riant, maar we zitten hier ook tot 14.30 uur. Het lijkt dus alsof we de hele dag de tijd hebben. In eerste termijn zal ik twee interrupties per fractie onderling toestaan. Laten we daarmee van start gaan.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Passend onderwijs knelt. Dat bleek vorige week ook weer uit nieuw onderzoek, onder andere van DUO Onderwijsonderzoek. 3% van de docenten gelooft nog in passend onderwijs. 91% van de docenten heeft te weinig tijd voor de zorgleerlingen in het regulier onderwijs. 78% van de docenten kan minder tijd besteden aan de rest van de klas.

Het knelt aan alle kanten, want de klassen zijn te groot. Er is te veel registratie. Er zijn leerlingen die gedwongen worden om naar het regulier onderwijs te gaan en die daardoor tussen wal en schip vallen. Er is bureaucratie. Er zijn 31 scholen voor speciaal onderwijs die te maken hebben met 21 of meer samenwerkingsverbanden. Het aantal thuiszitters stijgt in plaats van te dalen. Scholen worden opgezadeld met een onmogelijke opdracht. Het belangrijkste is misschien nog wel dat er geen draagvlak is onder docenten en interne begeleiders (ib'ers).

Gisteren zei de Staatssecretaris bij Nieuwsuur dat het geen sprint is maar een marathon. Bij deze marathon vallen dan wel heel veel deelnemers uit. Volgens mij zou dat niet de bedoeling moeten zijn van de Staatssecretaris. De SP-fractie wil daarom stoppen met het zogenaamde passend onderwijs. Wij willen het speciaal onderwijs weer versterken in plaats van verzwakken. Speciaal onderwijs is in de ogen van de SP de parel van ons onderwijssysteem. Die moet opgepoetst worden en wat meer glans krijgen. Er zijn 263 scholen voor in Nederland en die zijn voor ons heel waardevol. Maar de Staatssecretaris kiest voor een uitsterfscenario. Bij 36 besturen is er sprake van een daling van het aantal leerlingen met 5% of meer. Negen scholen voor speciaal onderwijs worden nu bedreigd met opheffing. De SP wil weer een recht op speciaal onderwijs introduceren, met een minimumaantal plekken, gewoon bekostigd door het Rijk, zodat er geen willekeur ontstaat en geen rechtsonzekerheid als je je als leerling aanmeldt. Dan weet je gewoon welke regels er gelden als je naar die school wilt.

Een ander groot probleem is het aantal thuiszitters. Het doel van passend onderwijs was een daling van het aantal thuiszitters, maar er is juist een explosieve toename, zoals de Staatssecretaris ook zegt. We moeten dan ook constateren dat het passend onderwijs heeft gefaald, want meer dan 10.000 leerlingen gaan niet naar school of krijgen geen onderwijs.

De Staatssecretaris noemt het bemoedigend dat er wel 128 meldingen zijn gedaan bij de inspectie en dat het Tijdelijk Interventieteam Onderwijs en Zorg wel 25 casussen in beeld heeft. De SP vindt dit echt een bedroevend aantal. Als we in dit tempo doorgaan, krijgen we die 10.000 leerlingen niet voor 2020 naar school. Dat is het doel van de Staatssecretaris. De SP-fractie wil dat dit veel sneller gaat. Wij pleiten daarom voor een thuiszittersfonds. Daar hebben we bij de begrotingsbehandeling ook aandacht voor gevraagd. Wij vragen de Staatssecretaris om daar nog eens goed naar te kijken. Wanneer gaat de Staatssecretaris de doorzettingsmacht bij de samenwerkingsverbanden echt regelen?

In het vorige overleg ging het onder andere over de ernstig meervoudig beperkte leerlingen, die op een cluster 3-school zitten. Zij hebben recht om naar school te gaan tot de leeftijd van 20 jaar, als er nog ontwikkelperspectief is. Veel ouders halen deze kinderen om financiële redenen met 18 jaar van school, bijvoorbeeld omdat de kinderbijslag dan stopt en ouders het niet meer kunnen opbrengen, omdat de zorgkosten ook zo hoog zijn. Deze leerlingen kunnen nu eenmaal niet een bijbaantje nemen of gaan werken om in deze kosten te voorzien.

Mijn motie (stuk nr. 31 497, nr. 188) om dat wettelijk te regelen, is aangenomen. Wie schetst mijn verbazing dat de Staatssecretaris van Onderwijs en de Staatssecretaris van Sociale Zaken eerst willen onderzoeken of dat echt wel zo is. Ik roep de Staatssecretaris op om geen onderzoek te doen, maar gewoon de wet te wijzigen. Als hij een cluster 3-school belt, kan hij zo een lijstje namen krijgen van leerlingen die van school zijn gehaald omdat de ouders het niet meer kunnen opbrengen. Bovendien zou ik ook graag de berekening van de Staatssecretaris willen zien. De Staatssecretaris zegt dat het 4 tot 12 miljoen euro kost, terwijl de Wajong gemiddeld € 800 per maand is. Een ernstig meervoudig beperkte leerling (EMB'er) krijgt daarvan 25%, dus € 200 per maand. Het gaat om ongeveer 100 leerlingen per jaar. Dan gaat het om € 250.000 tot € 300.000 per jaar. Hoe komt de Staatssecretaris aan die 4 tot 12 miljoen?

Dan de hoogbegaafden. Ik ben op bezoek geweest bij Feniks Talent in Utrecht en ik heb daar schrijnende verhalen gehoord over leerlingen die hoogbegaafd zijn, terwijl dat nooit is erkend of herkend in het regulier onderwijs. Deze leerlingen hadden gedragsproblemen en kregen allerlei stickers opgeplakt, van autistisch tot ADHD. Sommige werden zelfs naar de psychiater gestuurd, alleen omdat zij superslim zijn en zich helemaal kapot verveelden op school, omdat er geen uitdaging was. Die problemen werden almaar groter.

Volgens deskundigen zou 90% van de hoogbegaafden het met goede ondersteuning heel goed kunnen redden in het regulier onderwijs, maar 10% niet. Deze zitten nu precies bij Feniks Talent. Wat is nu het probleem? Feniks Talent krijgt geen geld om les te geven, maar moet bij verschillende gemeenten voor de 54 leerlingen uit heel Nederland geld lospeuteren uit de Jeugdwet. De IVIO-boeken voor afstandsonderwijs mogen zij declareren bij de school van herkomst, maar er is geen geld voor docenten. Dat zou toch echt moeten veranderen.

Het voorstel van de SP is om een bovenregionale voorziening op te zetten voor onderwijs voor deze specifieke groep. In de Jeugdwet kennen we bovenregionale voorzieningen. Een voorbeeld daarvan is Fier Fryslân, voor meisjes die te maken hebben met eergerelateerd geweld. Eenzelfde type voorziening zou je kunnen maken binnen het onderwijs. Dat zou ook een oplossing kunnen zijn voor de Samen naar School-klassen, en voor residentieel geplaatste leerlingen, over wie wij een brief hebben ontvangen. Waarom kiezen we niet voor één financiering?

Ik kom nog even op het Sprengercollege in Wapenveld, dat thuiszitters begeleidt. Dat gaat hartstikke goed. De inspectie was het daar inhoudelijk mee eens. Volgens de inspectie moesten er toch leerlingen worden uitgeschreven en aan een andere instelling worden overgedragen. Dat heeft de school gedaan. Prompt krijgt deze school een terugvordering van € 900.000, alleen omdat men thuiszitters eindelijk terug in het onderwijs krijgt. Hoe kan dat? Ik wil graag dat de Staatssecretaris deze casus tot op de bodem uitzoekt.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Gisteravond sprak de Staatssecretaris in Nieuwsuur de wijze woorden: ik vind dat het beter moet. Daar vinden de Staatssecretaris en D66 elkaar. Maar nu moeten die woorden ook worden omgezet in acties. De Staatssecretaris zegt dat het nieuwe systeem zich nog onvoldoende vertaalt in de klas. Komt dat doordat de leraren de tijd en de kennis niet hebben om voldoende begeleiding te bieden? Wat bedoelt de Staatssecretaris er precies mee? Geld moet niet blijven hangen, maar in de klas terechtkomen, zo zei de Staatssecretaris ook. Heeft hij een beeld om hoeveel geld het gaat? Hoeveel geld blijft er hangen en komt niet in de klas terecht? Waar komt het dan wel terecht? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat dit wel op de goede plek terechtkomt?

De Staatssecretaris stelde in Nieuwsuur opnieuw dat passend onderwijs geen sprint is, maar een marathon, zoals al eerder is aangehaald. Voor een marathon heb je wel heel goede schoenen nodig. Het is dus belangrijk om te investeren in de klas, in de leraren, in voldoende ondersteuning. Zonder training houd je een marathon zeker niet vol, terwijl leraren die nu extra zorgleerlingen in de klas krijgen, onvoldoende zijn voorbereid op de aandacht die dat vraagt.

Een jubelend persbericht van het ministerie: er zijn minder leerlingen op het speciaal onderwijs. Dat was een van de doelen van passend onderwijs. Voor een flink aantal kinderen zal het ook beter zijn om in het regulier onderwijs mee te draaien. Maar ik zou graag meer inzicht krijgen in die cijfers, voordat ik hierover tevreden ben. Wat is de impact op het regulier onderwijs? Ontvangen de kinderen die voorheen op het speciaal onderwijs zaten, nu passende begeleiding? Hoeveel van die kinderen die minder naar het speciaal onderwijs gaan, zitten nu helemaal niet op school, maar thuis en zijn er dus absoluut niet op vooruitgegaan? In hoeverre worden bij de keuzes procedures en budgetten centraal gesteld en niet wat het beste is voor een kind? Dat vind ik veel belangrijkere cijfers dan het aantal kinderen in het speciaal onderwijs.

Vorige week ontvingen wij het verontrustende rapport van het onderzoeksbureau DUO. Leraren zijn nog minder tevreden geworden. De werkdruk is hoger. Dat komt doordat de bureaucratie is toegenomen en doordat er te weinig ondersteuning is. De Algemene Onderwijsbond (AOb) stelt voor meer duidelijkheid te scheppen over wat er aan administratie wordt gevraagd. In hoeverre is die duidelijkheid er al? Kunnen wij die ook krijgen?

In de afgelopen maanden waren er mooie initiatieven voor thuiszitters, zoals het Thuiszitterspact. Toch blijven er zorgen over. De ambitie is goed, maar er moeten nog flinke stappen gezet worden. Er is nog geen echt goede doorzettingsmacht in het systeem. Daardoor blijven sommige zaken ellenlang slepen en worden ouders van het kastje naar de muur gestuurd. Of zij belanden uiteindelijk in gerechtelijke procedures, die maanden duren. Ondertussen zitten jonge en kwetsbare kinderen thuis. Hoe gaat de Staatssecretaris bevorderen dat er voortgang is op dit dossier? Hoe staat het met de verplichting om tot een vorm van doorzettingsmacht binnen het samenwerkingsverband te komen?

Vorig jaar is een motie aangenomen om de medezeggenschap in cluster 1 en 2 te versterken. Dat lijkt zeker in cluster 1 nog nauwelijks van de grond te komen. Ziet de Staatssecretaris dit ook? Gaat hij aan de slag met de wettelijke verankering?

Ouderorganisaties vragen om meer vrijheid bij de keuze voor een school. Een reguliere leerling kan vaak uit veel scholen kiezen, maar leerlingen in het passend onderwijs moeten het vaak doen met het voorstel van het samenwerkingsverband. In overleg zijn er wellicht ook andere mogelijkheden, ook in het belang van het kind. Natuurlijk verschilt dit van geval tot geval en per samenwerkingsverband. Herkent de Staatssecretaris deze problematiek? Is hij bereid om daarover intensief in gesprek te gaan met scholen en samenwerkingsverbanden?

D66 is uiteraard erg blij dat het doveninternaat in Haren openblijft. De Staatssecretaris schrijft nu dat de financiering hiervan uit het budget voor passend onderwijs voor specifiek auditief of communicatief beperkten moet komen. Dit is een relatief kleine groep, maar daardoor kan het voor andere scholen in dit cluster een zware dobber zijn. Heeft de Staatssecretaris er zicht op wat dit kan betekenen voor andere scholen? Waarom is er niet voor gekozen om dit uit het bredere budget voor passend onderwijs in zijn geheel te halen?

De PO-Raad en de VO-raad schrijven dat sluiting dreigt van bovenregionale specialistische onderwijs- en zorgarrangementen voor complexe doelgroepen. Mevrouw Siderius sprak hier ook over. Er lijken geen passende alternatieven voorhanden te zijn. Het is niet de eerste keer dat ik het erover heb, maar ik vraag nogmaals of de Staatssecretaris dit ook ziet en wat we eraan gaan doen. As we speak zijn die voorzieningen aan het verdwijnen, en dat is buitengewoon kwalijk.

Tot slot vraag ik aandacht voor de Samen naar School-klassen voor ernstig meervoudig beperkte kinderen, een prachtig initiatief voor kinderen die eigenlijk niet in het speciaal onderwijs of op kinderdagcentra passen. Deze initiatieven zijn echter financieel kwetsbaar. Zij zijn te afhankelijk van willekeurig uitvallende indicaties en beperkende regels bij de besteding van zorgmiddelen, terwijl dit arrangement mogelijk is binnen bestaande financiële grenzen en met steun van OCW. Wil de Staatssecretaris samen met deze scholen bekijken hoe we deze initiatieven in stand kunnen houden?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik sprak gisteren met een lerares die vertelde dat zij het derde kindje van een gezin op school zou aannemen. Zij zei: vroeger wist je dat het kind een rugzakje had en dat rugzakje kwam mee. Dan kon je zeggen: we regelen het, dat komt wel goed, kom maar gewoon, je bent welkom. En nu merkt ze dat ze zo'n kindje met een slag om de arm moet aannemen, want ze weet nog niet of er extra hulp komt van het samenwerkingsverband. Misschien is de kern van de zaak dat we de verantwoordelijkheid voor passend onderwijs bij het veld hebben neergelegd. Dat gaat vaak goed, maar soms merk je dat de leraar, de lerares of de directeur op de werkvloer even een slag om de arm moet houden of het goed komt. Dan moet er op zaterdagochtend een formulier ingevuld worden, want dat lukt niet doordeweeks. Er is best wel wat bureaucratie en dan moet je nog maar hopen dat het goed komt. Volgens mij is dit waar het in de kern nog niet goed gaat. Ik weet niet of de Staatssecretaris hier iets aan kan doen, want het ligt veelal bij het veld. Er is heel veel onderlinge samenwerking nodig.

Vandaag praten we er weer over. Het is goed om te zien dat het soms goed gaat, maar op heel veel plekken gaat het nog niet goed. Het is belangrijk dat het geld naar de leerlingen gaat. Hoeveel blijft er hangen bij samenwerkingsverbanden en hoeveel komt er terecht bij de werkvloer? Misschien is dat wel mijn belangrijkste vraag voor vandaag. Ik ben heel benieuwd of de Staatssecretaris daar zicht op heeft. Toen het nieuwe systeem kwam, is er niet bezuinigd op passend onderwijs, maar de ondersteuning in de klas is niet gegroeid en de klassen zijn niet kleiner geworden. Waar is dat geld dan gebleven? Dat is voor mij een mysterie.

De leraren klagen dat er bureaucratie is bij het aanvragen van extra ondersteuning, zeker als onduidelijk is of er geld van het samenwerkingsverband of van de gemeente moet komen. Er zijn nog veel knelpunten op het grensvlak tussen zorg en onderwijs.

De heer Van Meenen (D66):

Ik heb zelf ook die vraag gesteld: waar blijft dat geld? Het zou kunnen dat het veel minder efficiënt is om de ondersteuning van deze kinderen in het regulier onderwijs te organiseren dan in het speciaal onderwijs. Het idee om hetzelfde te doen, op een andere plek, maar met dezelfde hoeveelheid geld, is misschien een illusie. Denkt de heer Bruins ook dat er gewoon meer geld nodig is, omdat het veel minder effectief is?

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik denk dat er twee effecten zijn. De ChristenUnie is een groot voorstander van inclusief waar het kan, en speciaal waar het moet. We zien nu dat er een verschuiving plaatsvindt. Ik sluit niet uit dat er ook nog een tweede aspect is, namelijk dat de maatschappelijke problematiek in Nederland sowieso groter wordt. Dan is er wel een probleem met passend onderwijs, omdat er bij deze exercitie een vast budget werd gedecentraliseerd, terwijl er eigenlijk een toename is van de maatschappelijke problemen. Wanneer er niet meer wordt geïndiceerd, neemt het aantal rugzakjes ook niet meer toe. Dat was ook de kern: het moest niet meer toenemen. Als de maatschappelijke problematiek in Nederland toeneemt, hebben we daar geen zicht meer op. Ik denk dat leraren het sowieso steeds moeilijker hebben gekregen in de afgelopen jaren, terwijl het budget niet stijgt. Daar hebben we nu geen vat meer op. Het zijn dus twee effecten, volgens mij.

De heer Van Meenen (D66):

Volkomen helder. Daar ben ik het helemaal mee eens, dus ik heb geen vervolgvraag.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Waar het misgaat, treedt escalatie van conflicten op. De onderwijsconsulent komt pas in actie als je alle stappen doorlopen hebt. Dat is echt een escalatieladder: leerkracht, interne begeleider, directeur, samenwerkingsverband. Kunnen we die escalatie niet voorkomen door ouders veel eerder advies te laten inwinnen bij de onderwijsconsulent? Dan weten de ouders wat hun rechten zijn en kunnen zij daarover in gesprek met de school. Is de Staatssecretaris bereid om te blijven aandringen op laagdrempelige informatievoorziening voor ouders?

In het evaluatierapport valt op dat de mensen op de werkvloer, zoals interne begeleiders, de nieuwe situatie veel minder gunstig beoordelen dan directeuren en zorgcoördinatoren. Ik geloof in mensen op de werkvloer, die dagelijks de werkelijkheid van het onderwijs meemaken, en ik maak mij wel zorgen over die scheiding van meningen. Wat vindt de Staatssecretaris daarvan?

Het is belangrijk dat kinderen die onnodig thuiszitten, weer snel naar school kunnen. De samenwerkingsverbanden zijn bedoeld om samen te werken. Schoolbesturen hebben immers een plicht. Het hele denken over doorzettingsmacht en leerrechten vind ik een erg forse aanpak. Ik maak me zorgen over de autonomie van de scholen. Die zorg leg ik graag voor aan de Staatssecretaris. Er is wel een nuance aan te brengen in de redenen waarom kinderen thuiszitten. Wat ons betreft gaat passend onderwijs over kinderen die extra zorg nodig hebben, en niet die om andere redenen thuiszitten, zoals zeiljongens of -meisjes. In die gevallen is niet het samenwerkingsverband verantwoordelijk, maar is het een leerplichtkwestie en moet er hard worden ingegrepen.

Ik heb begrepen dat sluiting dreigt van bovenregionale specialistische onderwijszorgarrangementen voor complexe doelgroepen. Dat lijkt me zeer zorgelijk, zeker als er geen alternatieven zijn. In welke regio's dreigt dit te gebeuren? Hoe wil de Staatssecretaris voorkomen dat complexe doelgroepen in de kou komen te staan? Hoe houden we die expertise vast?

Dan het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs (pro). Ik ben er een groot voorstander van dat wij de praktijkscholen blijven zien als een eigenstandige schoolsoort en niet als een zorgarrangement. Ik pleit ervoor om de praktijkscholen niet binnen het passend onderwijs mee te nemen, maar als een aparte schoolsoort te beschouwen. Het is goed dat de Staatssecretaris niet voor verevening op basis van een gelijke verdeling kiest bij lwoo en pro. Tegelijkertijd blijft de deur op een kier staan voor eventuele verevening. Dat baart mij wel zorgen.

In die context verwijs ik naar de grote verevening in het passend onderwijs. Daarbij wordt uitgegaan van een gelijke verdeling die niet per se is gebaseerd op empirisch onderzoek. Ik blijf dan ook pleiten voor onafhankelijk empirisch onderzoek naar de meerjarige financiële effecten, inclusief de historische context bij de budgetten voor zorg en de achterstandsmiddelen, voor een totaalbeeld van hoe het in de toekomst gefinancierd zal worden.

In mijn laatste minuut noem ik nog even mijn aangenomen motie over de groep die voorheen een dubbele rugzak ontving, te weten kinderen met het syndroom van Down en een chronische ziekte. Ik las in de voortgangsrapportage dat er pas in 2018 onderzoek plaatsvindt of veel kinderen door een gebrek aan ondersteuningsmiddelen naar het speciaal onderwijs worden verwezen. Ik begrijp dat het lastig is om dit precies in kaart te brengen, maar ik vind het wel belangrijk dat de strekking van mijn motie wordt uitgevoerd, namelijk: ervoor zorgen dat inclusiviteit in het regulier onderwijs voor deze leerlingen zo veel mogelijk wordt gewaarborgd. Hoe wil de Staatssecretaris dat deel van mijn motie uitvoeren?

De Staatssecretaris wil geen uitzondering maken voor leerlingen die langer willen doen over de reguliere basisschool. Ik begrijp dat er een norm moet zijn, namelijk 14 jaar, maar ik begrijp ook dat ouders en scholen het fijn zouden vinden als er sprake is van enige flexibiliteit. Heeft de Staatssecretaris in de praktijk nagevraagd of flexibiliteit naar de mening van de ouders en volgens de scholen wenselijk is?

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst een compliment aan de Staatssecretaris. Afgelopen maand is het Thuiszitterspact gesloten, met als doel het terugdringen van het aantal thuiszitters. Het doel is dat in 2020 geen enkel kind langer dan drie maanden thuiszit zonder een passend onderwijsaanbod. Die doelstelling was heel hard nodig, want sinds de invoering van het passend onderwijs is het aantal thuiszitters niet gedaald en hebben steeds meer leerlingen een vrijstelling van de Leerplichtwet gekregen. Dat is een trend die we moeten keren, want iedereen heeft recht op onderwijs.

Mijn fractie hoopt dat met dit pact een versnelling teweeg wordt gebracht, maar heeft wel wat vragen over de inhoud ervan, bijvoorbeeld over de afspraken met betrekking tot de doorzettingsmacht en het bijhouden van het aantal thuiszitters. Ook ziet mijn fractie nog steeds problemen die al langer spelen maar niet of nauwelijks worden opgelost, zoals de hoge werkdruk van leraren. Op die zorgen ga ik graag nader in.

Allereerst over de doorzettingsmacht. In deze commissie is hier al veel discussie over geweest, mede door het rapport van de Kinderombudsman. Mijn collega's van de SGP en het CDA hebben na het vorige algemeen overleg een motie ingediend om die doorzettingsmacht wettelijk te verplichten. Mijn fractie heeft zelf geopperd dit te beleggen bij de leerplichtambtenaar, die we hopelijk in de toekomst leerrechtambtenaar mogen noemen. Een wettelijke verplichting is hoognodig, want ik ben niet gerustgesteld door de cijfers van de negende voortgangsrapportage. Zo zijn nog niet bij alle samenwerkingsverbanden goede afspraken gemaakt over een doorzettingsmacht. In het primair onderwijs heeft slechts een kwart van de samenwerkingsverbanden een doorzettingsmacht, in het voorgezet onderwijs ongeveer de helft. Dat is echt te weinig na bijna twee jaar passend onderwijs. Ik vraag me dan ook af wat nu concreet in het Thuiszitterspact is afgesproken. Binnen welke termijn heeft elk samenwerkingsverband een doorzettingsmacht? Graag een reactie.

Het registreren van het aantal thuiszitters is van groot belang om inzicht te krijgen in de problemen binnen het passend onderwijs. De inspectie doet nu elke twee maanden navraag bij de samenwerkingsverbanden over het aantal thuiszitters, maar een algeheel overzicht is nog niet te krijgen, omdat niet door alle samenwerkingsverbanden een registratie van thuiszitters wordt gemaakt. Volgens de voortgangsrapportage laat de kwaliteit van de registratie ook te wensen over. De inspectie voert daar nu gesprekken over. Is er enig zicht op waarom de registratie niet gebeurt of niet goed gaat? Welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt in het Thuiszitterspact? Nu trekken ouders vaak zelf aan de bel bij de inspectie, maar dat is onwenselijk. Het samenwerkingsverband is daar immers samen met de scholen verantwoordelijk voor.

De voortgangsrapportage geeft ook aan dat op basis van recent onderzoek de middelen voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs niet verevend moeten worden. De verwachte ondersteuningsbehoefte aan leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs is niet gelijkelijk verdeeld over het land, zo blijkt uit het onderzoek. Bovendien stelt de commissie dat het niet houdbaar is om samenwerkingsverbanden te bekostigen op het niveau van 2012. De onderzoekscommissie stelt voor om de conclusies nader uit te werken in een bekostigingsmodel. De Staatssecretaris wil dat wel doen en hoopt in het voorjaar van 2017 met een voorstel te komen, dat vervolgens moet worden omgezet in een wetsvoorstel. Dat duurt volgens GroenLinks wel erg lang. Een wetsvoorstel neemt ook weer tijd in beslag en dan ben je zo anderhalf jaar verder. Ondertussen wordt er wel op basis van de huidige systematiek bekostigd. Kunnen we dat dan niet versnellen, zo vraag ik de Staatssecretaris. Graag een reactie.

Dan over de werkdruk. We hebben het vaak over organisatorische problemen maar bij passend onderwijs is doorslaggevend in hoeverre de leraren goed onderwijs aan de kinderen kunnen geven. Daar moeten de leraren tijd en ruimte voor hebben. Dat is nog lang niet het geval. Oudervereniging Balans, de Algemene Onderwijsbond en de Nederlandse Vereniging voor Autisme komen met heldere, concrete voorbeelden van waar het nog knelt. Ik hoop dat de motie over minder lesuren van docenten snel wordt uitgevoerd, want dat zou een hoop problemen oplossen. Daarnaast doet de Algemene Onderwijsbond de suggestie om één niveau van basisondersteuning te introduceren. Dat is in het vorige overleg ook aan de orde gekomen, maar mijn fractie blijft het een interessante gedachte vinden. Ik hoor hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Ik heb daarnaast nog een vraag openstaan, naar aanleiding van het vorige algemeen overleg, over de Samen naar School-klassen. Zij konden geen aanspraak maken op onderwijsgeld. In het vorige overleg kreeg ik de indruk dat zij volgens de Staatssecretaris het voorbeeld zijn van inclusie. In de voortgangsrapportage wordt gesteld dat er door het inrichten van een vso-nevenvestiging recht komt op budget. Ik zou hierover graag meer duidelijkheid willen. Zijn hiermee die Samen naar School-klassen geholpen en kunnen ze ook daadwerkelijk aanspraak maken op reguliere bekostiging?

Zou een andere oplossing niet logischer zijn? Ik zie er twee; een voor de kortere termijn en een voor de langere termijn, voor wie dat wil. De ene betreft onderwijszorgarrangementen binnen de huidige regelgeving. Het onderwijs wordt dan betaald door het samenwerkingsverband en de zorg op grond van de Wet langdurige zorg, de Jeugdwet of de intensieve kindzorg. Of dat kan hangt vaak af van de bereidwilligheid van een samenwerkingsverband. Het ene samenwerkingsverband doet het wel en het andere niet. Is de Staatssecretaris bereid om te helpen bij de toekenning, om regionale verschillen bij de bekostiging te voorkomen?

Op de langere termijn kan worden gekeken naar een integraal persoonsgebonden budget, voor alle aspecten van het leven, voor mensen met een beperking die ondersteuning nodig hebben bij zaken als zorg, werk en onderwijs. GroenLinks ziet daar heel veel in. Er loopt een pilot in Woerden en Delft. De Ministeries van VWS, OCW en Sociale Zaken zijn hierbij betrokken. Ik hoor graag van de Staatssecretaris of het integraal pgb voor kinderen bij wie zorg en onderwijs in elkaar overlopen, op termijn een goede oplossing kan zijn, voor wie dat wil.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. In de inleiding van de voortgangsrapportage lazen we dat het doel van passend onderwijs is dat meer leerlingen een plek krijgen in het regulier onderwijs. Maar volgens mij waren er twee andere doelen: ten eerste het bieden van passend onderwijs aan ieder kind en ten tweede het terugdringen van het aantal thuiszitters. Daarbij zou het aantal plekken in het speciaal onderwijs blijven op het niveau waarop het was: 70.000 plekken. Op de doelen die we hebben gesteld, voor passend onderwijs en het terugdringen van het aantal thuiszitters, zullen we de Staatssecretaris moeten controleren. Het feit dat er minder leerlingen naar het speciaal onderwijs gaan, betekent dat er meer leerlingen met extra zorg in klassen in het regulier onderwijs zitten.

Het invullen van de papierwinkel om extra ondersteuning te organiseren is voor sommige leraren een dagtaak. Bij ieder samenwerkingsverband is dit weer anders georganiseerd. Veel schoolbesturen, en dus ook leraren, werken met verschillende samenwerkingsverbanden, en eenduidigheid is vaak ver te zoeken. Ik vraag het daarom toch nog maar een keer: zou één landelijk niveau bij de basisondersteuning – niet de overige zorg – niet kunnen bijdragen aan het verminderen van de administratievelastendruk?

De Staatssecretaris schermt met toegenomen tevredenheid onder directeuren. Ook de PO-Raad en de VO-raad laten ons weten dat passend onderwijs meer van de werkvloer is geworden en dat thuiszitters meer in beeld zijn. Maar er zijn wel meer thuiszitters dan er eerst waren. In onderzoek van DUO en van de lerarenorganisaties wordt geconstateerd dat er juist grote ontevredenheid is over die betrokkenheid in de klas. Leerlingen die geen extra zorg of ondersteuning nodig hebben, krijgen minder aandacht in die volle klassen. Ik vind dat we dit ook moeten noemen als punt van zorg.

Er wordt steeds gesteld dat er bij de invoering van passend onderwijs niet bezuinigd is. Dat is waar, maar ondertussen valt ook het extra aanbod voor hoogbegaafde leerlingen onder passend onderwijs, zonder dat daar structureel extra budget aan is gekoppeld. En hoogbegaafde kinderen krijgen lang niet altijd de extra ondersteuning die zij nodig hebben. Scholen vragen vaak een extra bijdrage aan ouders om een passend plusaanbod te realiseren. Hoe reageert de Staatssecretaris daarop?

Voor kinderen met een auditieve beperking die onderwijs volgen in het doveninternaat in Haren is binnenkort minder geld beschikbaar, omdat ook het doveninternaat gefinancierd moet worden uit het bestaande budget voor cluster 2. Er gaat dus of minder geld naar dove leerlingen of minder geld naar het doveninternaat. Een eenzijdige wijziging door de Staatssecretaris van eerdere afspraken, zo lazen wij in een brief van de betrokkenen. Waarom is de Staatssecretaris hierover niet in overleg getreden met betrokkenen? Beseft hij dat in de aangenomen motie over het openhouden van dit internaat ook de financiering door de overheid van het internaat is bepleit?

Ik had zeer recent contact met een meisje, Irene Prins. Zij is dyslectisch, maar wel hartstikke slim. Op haar school wordt op basis van Cito-scores gezegd: ja, luister je bent slim en dyslectisch, dan had je ook maar dom moeten zijn, dan krijg je extra ondersteuning. Dat krijgt zij niet, terwijl zij daar echt behoefte aan heeft. Ik vraag mij af of we niet kunnen komen tot een meer geobjectiveerde vorm om te toetsen, wanneer iemand op basis van zijn dyslexie behoefte heeft aan extra ondersteuning. Het kan zijn dat leerlingen die hartstikke slim zijn, dat ook nodig hebben.

De CDA-fractie steunt het plan van de Staatssecretaris om leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs niet te verevenen. Ik sluit mij aan bij de opvatting van de heer Bruins dat het wel gek is dat dit gebeurt bij overige middelen, bijvoorbeeld voor de ondersteuning van autisme, wat in sommige regio's veel meer voorkomt dan andere. Waarom daar wel die verevening en hier niet?

Een van de twee doelstellingen van passend onderwijs was om thuiszitten tegen te gaan. De Staatssecretaris heeft inmiddels een heus Thuiszitterspact gesloten, maar gaat dat ook werken? De afgelopen jaren is het aantal thuiszitters alleen maar gestegen. Over drie jaar zou geen kind meer langer dan drie maanden thuiszitten. Een mogelijke oplossing is onderwijs op een andere locatie dan de school. De CDA-fractie steunt die richting, maar ouders en school moeten weer eerst een administratief woud door en zes weken wachten alvorens toestemming te krijgen om het betreffende kind te ondersteunen in zijn ontwikkeling, zo klaagt bijvoorbeeld de Partnerschapschool, die tegenwoordig Leren met Ouders heet. Kan dat niet korter? Loopt de Staatssecretaris niet het risico dat zijn eigen ambities mislukken om kinderen binnen drie maanden in het onderwijs te krijgen? Als het eerste traject niet lukt en als je dan een tweede traject ingaat, ben je al drie maanden kwijt.

Ik heb nog een vraag over particuliere instellingen, zoals Maupertuus, die leerlingen met een zorgbehoefte een oplossing bieden die elders niet kan worden geboden. Deze instellingen krijgen lang niet altijd het geld dat voor de betreffende leerlingen in de samenwerkingsverbanden zit. Dat gaat niet naar de instelling die begeleiding en onderwijs biedt. Ouders komen zo voor hoge kosten te staan. In de gevallen dat zij die hoge kosten niet kunnen betalen, zal het kind dus thuiszitter worden of blijven.

Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden voor hybride onderwijsvormen tussen speciaal onderwijs en basisonderwijs in, op dezelfde manier als waarmee particuliere aanbieders nu succesvol opereren? Ziet hij mogelijkheden om via de samenwerkingsverbanden het beschikbare budget voor zorgleerlingen beschikbaar te stellen aan aanbieders die de juiste zorg kunnen bieden?

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. Passend onderwijs is nu twee jaar geleden ingevoerd, maar uit de voortgangsrapportage blijkt dat we er nog niet zijn. Als we echt een succes willen maken van passend onderwijs, dan moet het op een aantal punten echt beter. Zo is het zorgelijk dat duidelijk wordt dat men op de werkvloer ontevredener is over passend onderwijs dan degenen die aan de knoppen draaien. Wat zijn de afspraken met de PO-Raad en de VO-raad over het actief naar de werkvloer brengen van relevante informatie? Volgens ons blijft het erg belangrijk dat degenen die dagelijks met die kinderen werken, dit met enthousiasme doen. Dat lezen we nu niet terug in de verschillende onderzoeken die we hierover hebben ontvangen.

Ook naar het oordeel van oudervereniging Balans is passend onderwijs nog geen succes. Deze schrijft ons over handelingsverlegenheid op scholen, onduidelijke informatie aan ouders en een te weinig methodische aanpak bij de samenwerkingsverbanden. Dat zijn punten die de VVD zeker herkent. Wat vindt de Staatssecretaris van de tien verbeteradviezen van Balans? Welke zou hij wellicht willen overnemen?

De situatie van voor passend onderwijs heeft ertoe geleid dat te veel kinderen zonder onderwijs thuis kwamen te zitten. Dat is verspilling van talent. Passend onderwijs zou ertoe moeten leiden dat meer kinderen onderwijs volgen dat bij hen past. Dat is echter nog steeds niet het geval. Er bestaan grote verschillen tussen gemeenten, zowel in aantallen als in aanpak. De Staatssecretaris heeft nu met diverse partijen een pact gesloten om het aantal thuiszitters omlaag te brengen. Doel van dit pact, waar collega's ook aan hebben gerefereerd, is om ervoor te zorgen dat er in 2020 geen kinderen meer zijn die langer dan drie maanden zonder onderwijs thuiszitten. Het verdient een pluim dat de Staatssecretaris dit zo voortvarend heeft opgepakt, maar wanneer worden deze afspraken concreet? Zijn de afspraken per regio ook openbaar? Kan de Kamer periodieke rapportages over de voortgang bij deze afspraken verwachten? Een intentie is goed, maar resultaat is beter. Wij kijken uit naar wat die resultaten dan zijn.

Naast doorzettingsmacht wordt er in dit pact ook serieus werk gemaakt van de rol van de leerplichtambtenaar. In het vorige AO over passend onderwijs heb ik hier ook bij stilgestaan namens de VVD-fractie. Zo'n leerplichtambtenaar 2.0 moet de regierol kunnen pakken. In dit kader is het ook belangrijk om te bekijken of de rollen van de onderwijsconsulent en van de leerplichtambtenaar 2.0 elkaar niet overlappen. In de nieuwe situatie zou het namelijk niet zozeer moeten gaan om het al dan niet vrijstelling geven van school, maar zou er veel meer gezocht moeten worden naar maatwerk op school. Ik hoor hierop graag een reactie van de Staatssecretaris.

Dat brengt het bij mijn volgende vraag. Hoe staat het met de toegezegde verdere uitwerking van de maatwerkmogelijkheden binnen passend onderwijs?

Mevrouw Siderius (SP):

Ik merk in de bijdrage van mevrouw Straus dat het enthousiasme van de VVD voor passend onderwijs al wat getemperd is. Als we kijken naar de cijfers die vandaag op tafel liggen, denk ik dat dit heel terecht is. Mevrouw Straus zegt dat er heel veel kinderen thuiszaten en geen onderwijs hadden, voordat we passend onderwijs hadden. Maar dat is nog steeds zo. Daar is niets aan veranderd. Het aantal thuiszitters stijgt alleen maar. Mevrouw Straus zegt dat de Staatssecretaris heel voortvarend aan de slag gaat met het Thuiszitterspact. Is dat voor de VVD voldoende? Bij dat pact zegt de Staatssecretaris alleen dat hij een sluitende aanpak stimuleert. Hij gaat dus niet organiseren dat er een sluitende aanpak is, maar hij stimuleert dat. Dat is iets heel anders. Het is mooi om een doel af te spreken, zoals dat er in 2020 geen kind langer dan drie maanden thuis mag zitten ...

De voorzitter:

Mevrouw Siderius, ik hoor geen vraag.

Mevrouw Siderius (SP):

Vindt de VVD-fractie dit voldoende of zegt zij dat wij meer moeten doen? Als dat zo is, wat wil zij dan nog meer doen?

Mevrouw Straus (VVD):

Volgens mij heb ik heel duidelijk gevraagd wat de concrete afspraken worden in het Thuiszitterspact. Ik heb dezelfde informatie gekregen als mevrouw Siderius. Daar staan allemaal intenties in om dingen aan te pakken, maar het gaat mij erom dat we ook resultaten kunnen laten zien. Ik geef de Staatssecretaris een pluim omdat hij het heeft opgepakt, want we praten al een tijdje over die thuiszitters. We hebben nu in beeld hoeveel het er zijn. Het zijn er te veel. Bij het Thuiszitterspact moet je wel afspraken maken om hier iets aan te doen. De Staatssecretaris kan het niet alleen. Daar heeft hij de gemeenten bij nodig. Maar het is wel belangrijk dat dit ook tot resultaat gaat leiden. Als we hier over een halfjaar weer zitten en moeten zeggen dat iedereen de beste intenties had en vervolgens weer overging tot de orde van de dag, dan hebben we inderdaad iets niet goed gedaan.

De voorzitter:

Mevrouw Siderius, tot slot.

Mevrouw Siderius (SP):

Intenties zijn natuurlijk heel mooi, maar vorig jaar had de Staatssecretaris ook al de intentie om het aantal thuiszitters te laten dalen. Toen hij het wetsvoorstel door de Kamer kreeg, was dat ook de intentie. We zijn nu twee jaar verder en het stijgt alleen maar. Dan moet er toch iets aanvullends komen? Er staan mooie intenties in dat pact, maar niet concreet dat we het zo gaan doen, dat we doorzettingsmacht gaan regelen of dat we iets gaan verplichten voor de samenwerkingsverbanden. Wat wil de VVD-fractie nou? Als we op deze weg voortgaan, dan ploeteren we en ploeteren we, maar dan gaan er echt niet meer kinderen naar school.

Mevrouw Straus (VVD):

We hebben twee discussies over passend onderwijs geleden afspraken gemaakt over maatwerkoplossingen, waarover de Staatssecretaris een brief heeft gestuurd. Wij denken dat die heel erg zullen helpen bij het naar school brengen van veel kinderen die thuiszitten. Ik vraag nu juist hoe het staat met die maatwerkaanpassing. Ik denk dat het heel belangrijk is om te kijken naar Feniks Talent. Dat mag zich nu niet registreren als een particulier onderwijsinitiatief, maar in die nieuwe maatwerkregeling mag dat wel. In de basis hebben wij al afspraken gemaakt over dat soort oplossingen, maar het wachten is nu op de uitvoering van de regelgeving. Ik ben ook gefrustreerd dat die regelgeving er nog niet is. Vandaar ook mijn vraag aan de Staatssecretaris.

De heer Van Meenen (D66):

Ik wil nog even doorgaan over het Thuiszitterspact. Dat is ondertekend door de bewindslieden van OCW, VWS en Veiligheid en Justitie, door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en door de schoolbesturen. Hoe kijkt de VVD ernaar dat daar op geen enkele manier docenten bij betrokken zijn? Hebben we die niet ontzettend nodig? De Staatssecretaris mag hier wat mij betreft ook op ingaan, maar ik ben benieuwd hoe de VVD daarnaar kijkt. Het viel mij toch wel op dat dit ook weer een pact is dat over de hoofden van degenen die het uiteindelijk waar moeten maken, wordt gesloten.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik zie ook wat de heer Van Meenen zegt, maar de docenten werken bij de scholen en die zijn wel bij deze afspraken betrokken. Het is aan de scholen om het door te vertalen naar hun eigen organisatie. De scholen zouden een beeld moeten hebben van wat zij wel of niet kunnen waarmaken. Zij zouden die signalen van de werkvloer ook serieus moeten nemen en daarop moeten acteren. In die zin denk ik dat de verantwoordelijkheid met name bij de PO-Raad en de VO-raad ligt, om duidelijk te maken aan de schoolbesturen dat zij echt nog een opgave hebben om de mensen die in de scholen werken, beter bij passend onderwijs te betrekken.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, tot slot.

De heer Van Meenen (D66):

Er zijn natuurlijk al grote problemen. Mevrouw Straus zegt zelf ook dat ontzettend veel docenten aangeven dat het nu al ontzettend moeilijk is, en dan zitten die thuiszitters nog rustig thuis. Als die ook nog komen, wordt het nog ingewikkelder. Is het niet ook een teken van de verkeerde insteek waarmee naar het passend onderwijs wordt gekeken, namelijk veel te bestuurlijk? Zitten we daar niet al drie jaar zo naar te kijken? Hebben we dat niet al honderd keer gezegd? Wordt het niet eens tijd om dat te doorbreken, om afspraken te maken en om ook dingen te bieden aan de mensen die het elke dag moeten doen, in plaats van braaf papiertjes te ondertekenen met een aantal bestuurders, zo vraag ik, heel neutraal, aan de VVD.

Mevrouw Straus (VVD):

Volgens mij heb ik zojuist aan de Staatssecretaris gevraagd wat nu de afspraken zijn met de PO-Raad en de VO-raad over het actief naar de werkvloer brengen van relevante informatie met betrekking tot passend onderwijs. Ik kan me herinneren dat we in alle debatten over passend onderwijs gevraagd hebben om ervoor te zorgen dat die informatie ook op de werkvloer terechtkomt. We hebben gezegd: zorg er nu voor dat het niet alleen maar besturen zijn die met elkaar zitten te vergaderen, maar dat ook de mensen die het dagelijks met die kinderen moeten doen, weten waar ze aan toe zijn. Ik zie dat het in scholen die werken met samenwerkingsverbanden, waar de procedures helder zijn, waar goed wordt gecommuniceerd en waar docenten goed worden geïnformeerd over heldere afspraken, gemakkelijker voor docenten is om ermee om te gaan. Ik zie ook andere situaties waarin docenten echt geen idee hebben hoe het in hun samenwerkingsverband is georganiseerd. Als zij dan de weg zoeken, is het ook nog vreselijk complex. Dat zou ik ook liever vandaag dan morgen opgelost willen zien.

Ik kom te spreken over de maatwerkmogelijkheden. Wij hebben daarover een aantal afspraken gemaakt. Ik ben blij dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat het Eduwiek-concept dat ook de Synergieschool aanhangt, waarbij speciaal en regulier onderwijs onder één dak worden geplaatst, nu mogelijk is. Ik ben ook blij om te zien dat het principe van de Partnerschapschool gehonoreerd is, ondanks nog wat lange wachttijden hier en daar, maar soms is er echt nog meer nodig. Er zijn gewoon heel mooie particuliere onderwijsinitiatieven die een rol zouden kunnen spelen binnen oplossingen voor passend onderwijs en die nu gewoon niet ingezet kunnen worden. Volgens mij hebben wij daar al afspraken over gemaakt. Wat mij betreft, zal die regelgeving zo snel mogelijk hier op tafel liggen.

Tijdens het vorige algemeen overleg heb ik ook aandacht gevraagd voor de naleving van de zorgplicht van scholen. In de voortgangsrapportage stelt de Staatssecretaris dat alleen als een school de zorgplicht blijvend niet naleeft, er momenteel door de inspectie ingegrepen kan worden. Maar wat betekent dit «blijvend niet naleven» in de praktijk? De Staatssecretaris geeft aan dat de inspectie nog inventariseert of men sneller tot sancties over kan gaan. De bedoeling van onze in februari aangenomen motie was om ervoor te zorgen dat de inspectie ook daadwerkelijk snel sancties kan inzetten als scholen hun zorgplicht niet naleven. Ik verwacht dan ook dat de Staatssecretaris bij de volgende voortgangsrapportage hier echt een concreet nader voorstel voor doet.

In de voortgangsrapportage staan cijfers over de ontwikkeling van leerlingenaantallen over diverse schoolsoorten, maar uit de diverse casussen waar ik de afgelopen maanden kennis van heb genomen blijkt dat de beoordeling van leerlingen door de verschillende samenwerkingsverbanden echt niet altijd even goed plaatsvindt. Ik vraag de Staatssecretaris om toch ook kwalitatief onderzoek uit te zetten binnen het evaluatieprogramma passend onderwijs. Uit de voortgangsrapportage blijkt dat dat er nu niet is. Maar enkel en alleen maar op cijfers kan ik dat niet beoordelen. Wat ons betreft, moeten we echt kijken of er naar de mogelijkheden van het kind wordt gekeken, en is bureaucratie of budget niet leidend.

Sinds januari zijn ook lwoo en pro onderdeel van passend onderwijs. Het onderzoek geeft aan dat de middelen hiervoor niet verevend maar wel aangepast moeten worden. Hiervoor wordt een nieuw model ontwikkeld. In hoeverre zou de CBS-indicator die we nu voor onderwijsachterstanden aan het ontwikkelen zijn, hiervoor relevant zijn? Het gaat hier ten slotte ook om leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Bovendien wordt dan ook het aspect van herkomst meegenomen in de verdeelsleutel en komen we daarmee ook tegemoet aan scholen in regio's waar veel vluchtelingenkinderen worden opgevangen, die ook met deze materie worstelen.

De VVD is voorstander van passend onderwijs, omdat er echt veel meer gekeken wordt naar wat een kind wel kan in plaats van wat een kind niet kan. Maar dan moet het wel goed werken. Ik heb daarvoor vandaag een aantal verbeterpunten benadrukt. Ik hoop dat de Staatssecretaris deze actief zal oppakken.

De voorzitter:

Ik geef u een compliment, want u hebt werkelijk precies zes minuten gesproken.

Het woord is aan mevrouw Ypma.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Toen ik een paar weken geleden met de Staatssecretaris op bezoek was in Rotterdam, was ik onder de indruk van de manier waarop men daar bezig is. Er was een voorbeeld van een jongen die op het vmbo-t zit en die op een gegeven moment als gevolg van zijn problemen boven op het dak terecht was gekomen. Hij zag het echt niet meer zitten. In zijn wanhoop stond hij boven op het dak. Dat kan natuurlijk niet. Deze jongen had meerdere problemen en werd vervolgens verwijderd van school. Daar werden zijn problemen niet kleiner van. Hij kreeg jeugdhulp, hij werd geobserveerd bij een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) en hij wilde eigenlijk heel graag terug naar zijn reguliere school. Die wilde hem echter niet meer hebben. Vervolgens zijn mensen van het samenwerkingsverband op huisbezoek geweest en in gesprek gegaan met deze jongen en zijn ouders. Ze hebben hem en zijn ouders serieus genomen en zijn gaan twijfelen over de inzet van de oude school. Ze zijn ook gaan twijfelen naar aanleiding van de rapportage vanuit de jeugdzorg waaruit bleek dat het maar de vraag was of deze jongen wel echt naar het vso zou moeten. Ze hebben dus goed geluisterd naar het kind en zijn ouders en ze zijn gaan zoeken naar een reguliere school. Ze hebben er eentje gevonden, onafhankelijk van de oude school, waar hij met open armen is ontvangen en een nieuwe toekomst tegemoet gaat.

Het samenwerkingsverband gaf aan dat het dat liever in overeenstemming doet, omdat de school, het kind en de ouders met elkaar verder moeten. Het samenwerkingsverband doet dat dus liever niet vanuit dwang, maar het moet dat wel vanuit een onafhankelijke positie kunnen doen. Daarom wil ik hier nogmaals aandacht vragen voor de governance, de doorzettingskracht. Het feit dat er slechts in een kwart of een derde van de samenwerkingsverbanden zo'n doorzettingskracht is gerealiseerd, is echt onder de maat. Onze ambitie, en ik denk ook de ambitie van mijn collega's, is dat er vanaf het begin van het volgende schooljaar in 100% van de samenwerkingsverbanden een doorzettingsmacht georganiseerd is. Het maakt me niet uit hoe, als het maar in ieder samenwerkingsverband is georganiseerd. En dan kunnen ze kijken naar de samenwerkingsverbanden waar het al goed geregeld is, zoals in Rotterdam, maar er zijn ook meer voorbeelden. Dat moet echt veel sneller. Het ambitieniveau moet omhoog en ik vraag de Staatssecretaris wat zijn ambitie op dat vlak is.

Vanuit Autisme Bekeken doet een aantal aanbevelingen aan het onderwijs. Die luiden samengevat als volgt. Ten eerste, luister echt naar het kind en de ouders, dan is een oplossing vaak eenvoudig en dichtbij. Ten tweede, durf het verschil te maken voor ieder kind, zorg voor prikkelarme pauzeruimtes, koptelefoons, een snipperdag om bij te tanken. Dat zijn de simpele dingen waardoor kinderen het toch redden op school. Ten derde, breng de expertise vanuit het onderwijs en de jeugdzorg structureel samen, want één ondersteuner die zowel thuis als op school als op de sportvereniging af en toe een-op-een kan ondersteunen, is veel effectiever voor het kind en bovendien ook nog goedkoper. Wat denkt de Staatssecretaris hieraan te kunnen doen? Hoe kunnen we die mooie voorbeelden uitvergroten en daadwerkelijk doorzetten?

Dan de relatie met ouders. Eigenlijk zou ieder samenwerkingsverband een laagdrempelige onafhankelijke ondersteuning moeten hebben voor ouders. In Rotterdam doen ze dan door middel van MEE, die ervaring hebben als onafhankelijke cliëntondersteuners. Het maakt me eigenlijk niet zoveel uit hoe het gebeurt, maar ik vind dat er in ieder samenwerkingsverband niet alleen een doorzettingskracht moet zijn maar ook onafhankelijke ondersteuning voor ouders. Daarbij kunnen we wellicht gebruikmaken van onderwijsconsulenten en, wat mij betreft, van de leerrechtambtenaren in de toekomst. Ook daarbij maakt het me niet zoveel uit hoe het gebeurt, als ouders maar ergens kunnen aankloppen. Ik zie nu nog te vaak dat ze verdwalen tussen de loketten, dat er geen maatwerk geleverd kan worden en dat ze uit wanhoop een leerplichtontheffing aanvragen, terwijl dat helemaal niet de bedoeling is. Dat vind ik zonde. Wat mij betreft, zou ook het aantal leerplichtontheffingen terug moeten naar bijna nul. Die ontheffing moet alleen gelden voor kinderen die niet meer leerbaar zijn. Wat is de ambitie van de Staatssecretaris op dit vlak? Zouden we niet veel sneller via instructies aan de leerplichtambtenaren kunnen meegeven dat er alleen nog maar een ontheffing van de leerplicht afgegeven mag worden als het kind daadwerkelijk niet leerbaar wordt bevonden?

Ik kom te spreken over de thuiszitters. Ook in Rotterdam gaf men aan dat er eigenlijk veel kinderen zijn die niet voltijds naar school kunnen en dat ouders een vrijstelling van de leerplicht aanvragen, omdat hun kind ook niet kan voldoen aan de norm dat het 50% van de tijd naar school moet gaan. Men pleit voor het versoepelen van de regel dat 50% in een onderwijssetting gevolgd moet worden, want die regel is strijdig met het bieden van maatwerk. Men vroeg om een experiment waarmee leerlingen niet meer die 50% onderwijs in de onderwijssetting hoeven te volgen. Kan de Staatssecretaris daarin meegaan en wat ziet hij als een haalbare termijn om met zo'n experiment te starten?

Wat de basisondersteuning betreft, sluit ik me kortheidshalve graag aan bij de woorden van collega Rog. Ik zie ten slotte dat er bij de betaling door de samenwerkingsverbanden sprake is van een weeffout. Als een kind naar het vso gaat, moet het samenwerkingsverband betalen aan de woonplaats waarin het kind woont. Als een kind naar het lwoo gaat, moet het samenwerkingsverband betalen aan de plaats waarin de school van inschrijving staat. Ik zie dat als een weeffout in het passend onderwijs. Kunnen we dat herstellen?

Ik heb nog een allerlaatste punt. Ik was van de week in Eindhoven. Daar heeft men nog veel vragen. Daar voelen ze zichzelf nog steeds erg benadeeld op het punt van de financiën. Wil de Staatssecretaris nog een keer met mij op werkbezoek, en dan in Eindhoven?

Mevrouw Siderius (SP):

Mevrouw Ypma geeft aan dat de oplossing voor thuiszitters eigenlijk altijd heel dichtbij kan worden gevonden. Een kind zou bijvoorbeeld een snipperdag kunnen opnemen. Mevrouw Ypma zegt dat dat soort oplossingen vaak al kan helpen. Ik wil zeggen: voor een deel van de leerlingen zou dat een oplossing kunnen bieden, maar we moeten toch ook erkennen dat dat niet de oplossing zal zijn voor een heel groot deel van de thuiszitters. Ik heb in mijn bijdrage onder andere gepleit voor het bij elkaar brengen van jeugdzorg en onderwijs. Mevrouw Ypma heeft dat ook aangegeven. Hoe kijkt zij ertegenaan om voor specifieke groepen, bijvoorbeeld voor die 10% hoogbegaafden die echt niet binnen het regulier onderwijs op te vangen zijn, bovenregionale voorzieningen te creëren? Ik weet dat mevrouw Ypma ook jeugdzorg in haar portefeuille heeft. Zij kent die bovenregionale voorzieningen. Zouden we iets dergelijks ook niet binnen het onderwijsveld kunnen organiseren, om die financieringsstroom van zorg en onderwijs ook wat beter op elkaar af te stemmen en bij elkaar te kunnen brengen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik bedank mevrouw Siderius voor deze vraag, want die geeft mij de gelegenheid om daar nog even op in te gaan.

De voorzitter:

Wel heel kort alstublieft! Het is niet de bedoeling dat u in het antwoord nog even een eigen bijdrage geeft.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik zal mijn verhaal niet overdoen, maar ik heb wel iets nieuws wat ik nog niet heb kunnen benoemen. Die bovenregionale voorzieningen zijn er al. Het probleem is alleen dat er heel veel bureaucratie bij komt kijken. Ieder samenwerkingsverband heeft zo zijn eigen regels. Een bovenregionale voorziening in het onderwijs heeft te maken met meerdere samenwerkingsverbanden. Dat hebben collega's ook al aangegeven. Ik vind eigenlijk dat je daarin het ontwikkelingsperspectief (opp) leidend zou moeten maken, want ik zie dat er in de toelatingsverklaring (tlv) vaak dingen geknipt en geplakt worden en dat er vaak allerlei zaken overgedaan moeten worden. Ik ben ervan overtuigd dat als je die opp overal leidend maakt en ook aangeeft wat daarin moet staan, je de bureaucratie kunt verminderen en het voor die bovenregionale instellingen veel beter behapbaar kunt maken. Ik wil dus dat er op dat gebied meer eenduidigheid komt. De collega's Rog en Van Meenen hebben dit ook al gezegd.

Mevrouw Siderius (SP):

Die bovenregionale voorzieningen bestaan nu niet. Feniks Talent krijgt het bijvoorbeeld gewoon niet voor elkaar om die onderwijsgelden te krijgen, omdat die organisatie geen BRIN-nummer mag hebben. Er wordt gezegd: dan moet je maar een private school worden. Volgens mij is dat niet de weg die de Partij van de Arbeid op zou willen gaan. Ik heb het voorbeeld van Fier Fryslân gegeven. Die hebben 40 bedden voor heel Nederland. Er wordt dan gewoon ingekocht. Als je dan als samenwerkingsverband een leerling hebt die daar echt perfect zou passen, dan kun je daar terecht. Dat breng je dan gezamenlijk op. Dat is het idee van een bovenregionale voorziening. Datzelfde zou kunnen gelden voor de Samen naar School-klassen, want daar zijn ook grote problemen met de financiering. Gebleken is dat het heel moeilijk is om dat geld bij elkaar te brengen. In de juridische, de residentiële onderwijssetting zou dat ook een oplossing kunnen zijn. Ik wil graag weten of de Partij van de Arbeid hier nu achterstaat.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik constateer dat die voorzieningen er wel zijn, namelijk Feniks Talent en die Samen naar School-klassen, maar dat de financiering ingewikkeld is. Ik vind dus ook dat daarvoor een oplossing moet worden gezocht. Daar heb ik al tijdens verschillende debatten op aangedrongen. Ik heb nu ook weer alle brieven gelezen, ook die over de Samen naar School-klassen. Ik zou zeggen: ga met een aantal mensen in een hok zitten en los het op. Zorg ervoor dat dit wordt geregeld. Zorg dat het geld ook bij die samenwerkingsverbanden vandaan komt. Daar moet het immers vandaan worden gehaald. Zorg ervoor dat dat geld beschikbaar is voor deze leerlingen. Probeer dat te realiseren door met al die samenwerkingsverbanden om de tafel te gaan zitten, net zoals we dat in de jeugdzorg hebben gedaan. Als dat niet lukt, dan moeten we misschien bekijken welke dwingende maatregelen we nog moeten nemen.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ben natuurlijk maar een nederige vervanger voor mijn collega Grashoff in deze commissie, maar wanneer mevrouw Ypma de Staatssecretaris uitnodigt voor een werkbezoek op het gebied van passend onderwijs, dan wil ik ook wel mee. Misschien is het wel een idee om dan toch nog eens te kijken naar die Samen naar School-klassen. Ik ben het namelijk helemaal met mevrouw Ypma eens dat die financiering moet worden geregeld, dat daar een oplossing voor moet worden gevonden. Volgens mij kan dat ook binnen de wet. Daarvoor is geen grote wetswijziging nodig. Dat kan namelijk gebeuren in het kader van de onderwijszorgarrangementen. Dat is nu al mogelijk, maar het ene samenwerkingsverband heeft meer bereidwilligheid op dat punt dan het andere. Ik zie mevrouw Straus overigens bevestigend knikken. Deelt mevrouw Ypma mijn idee dat het misschien goed zou zijn als de Staatssecretaris ook wat meer helpt bij de toekenning ervan, zodat er geen grote regionale verschillen in de bekostiging hoeven te zijn?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Daar heb ik net ook voor gepleit. Ik vind dat je daar meer eenduidigheid in moet zien te krijgen. Ik koppel daar echter nog iets aan vast, namelijk dat je ook de bureaucratie ervan moet verminderen. Ik denk dat je dat doet door dat ontwikkelingsperspectief centraal te stellen. Daarmee krijg je meer eenduidigheid en minder bureaucratie voor zowel de docenten als de scholen als de ouders. Ik ben er overigens van overtuigd dat je dat nog het beste kunt organiseren door een ontmoeting, door met elkaar om de tafel te gaan zitten – ouders met kinderen, de school van herkomst en de school waar het kind naartoe gaat – en met elkaar een oplossing te vinden.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Het is heel goed om dat te horen. Mevrouw Ypma geeft terecht aan dat die bureaucratie er nu juist voor zorgt dat het geld niet in het onderwijs terechtkomt. Wij zijn het dus zeer eens.

De voorzitter:

Het woord is aan de heer Bisschop, de laatste spreker van de zijde van de Kamer.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik wil het hebben over speciaal onderwijs, doorzettingsmacht, leerrecht, het snijvlak onderwijs en zorg en de registratie van thuiszitters.

Bij de invoering van het passend onderwijs is herhaaldelijk benadrukt dat dit niet betekent dat er minder leerlingen naar het speciaal onderwijs zouden moeten. We moeten echter constateren dat de daling van het aantal leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs toch als succesverhaal wordt gebracht. Instroom in het speciaal onderwijs klinkt een beetje als een veroordeling. Daar zetten wij toch vraagtekens bij. Vooral het eenzijdige accent op kleinere aantallen leerlingen die daarin instromen, vinden wij zeer twijfelachtig. Het mag niet gaan om aantallen, maar het moet gaan om het belang van de leerling. Dat moet centraal staan. Hoe wordt vastgesteld dat deze kinderen die niet in het speciaal onderwijs instromen maar in het reguliere onderwijs, en dus gebruikmaken van voorzieningen op reguliere scholen, écht beter af zijn in dat reguliere onderwijs? Is er ook een inhoudelijke maatstaf om deze ontwikkelingen steekproefsgewijs te toetsen? Dat is wel nodig, omdat uit het onderzoek van DUO blijkt dat vooral leraren in het reguliere onderwijs veel problemen ervaren. In het vorige overleg heb ik gevraagd of verschillen tussen samenwerkingsverbanden inzichtelijk gemaakt zouden kunnen worden, mede om over best practices te beschikken. Wil de Staatssecretaris dit punt in het vervolg van het onderzoek meenemen, zowel kwantitatief als kwalitatief? Het blijft nu op dit punt nog bij wat te veel algemene overwegingen.

Het punt van de doorzettingsmacht is een aangelegen zaak. Nog niet de helft van de samenwerkingsverbanden heeft een vorm van doorzettingsmacht georganiseerd. Vindt de Staatssecretaris deze voortgang voldoende? De onduidelijkheid over de doorzettingsmacht blijft nog steeds volop bestaan. Onderschrijft de Staatssecretaris dat de doorzettingsmacht enkel betrekking kan hebben op leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en dat bepaalde andere groepen thuiszitters gewoon direct via de leerplicht aangesproken moeten worden? De SGP vindt het mooi dat er een pact gesloten is voor thuiszitters. Wat ons betreft, is de doorzettingsmacht wel een twijfelachtig element in dit pact. Het kan niet zo zijn dat we zulke fundamentele beslissingen via het op overeenstemming gerichte overleg aan scholen opleggen. Daar is dat overleg niet voor bedoeld. Daarom nogmaals de vraag, die ook is uitgedrukt in een motie die ik in februari 2016 samen met de heer Rog heb ingediend: verdient een beperkte maar wel heldere wettelijke regeling van de doorzettingsmacht misschien toch de voorkeur?

Ik kom te spreken over het leerrecht. De Kamer heeft inmiddels de onderzoeksopzet voor een onderzoek naar leerrecht ontvangen. De kernvraag is eigenlijk op welke wijze de overheid het recht op onderwijs moet waarborgen. In dat licht vindt de SGP het opvallend dat de gemeente in deze opzet niet expliciet is meegenomen, terwijl de gemeenten juist een belangrijke taak hebben om voor voldoende onderwijsaanbod te zorgen. Kan de Staatssecretaris aangeven dat het wel degelijk de bedoeling is dat dit wezenlijke element uit ons stelsel ook in het onderzoek wordt meegenomen? En wordt ook het effect van de wettelijke mogelijkheid om leerlingen te weigeren bij gebrek aan plaatsruimte meegenomen?

Ik wil voorts nog iets zeggen over het snijvlak onderwijs en zorg. Collega's hebben daar ook al over gesproken. Dat blijft een probleem. Wij liepen onlangs aan tegen het probleem van de bekostiging van het onderwijs in een instelling voor kinderen met eetstoornissen. Het geldt echter niet alleen voor die categorie kinderen, want er zijn ook andere vormen van zorg waarbij de zorginstelling geheel in lijn met het streven naar maatwerk onderwijs op maat wil bieden aan haar cliënten, maar waarbij de financiering gewoon nog steeds stroef loopt. Het valt niet onder de Jeugdwet, maar bekostiging vanuit het onderwijs is ook lastig. Dat is zojuist al geschetst. De SGP vindt dat we deze kinderen niet de dupe moeten laten worden van zulke afbakeningsvragen. Er komt volgens de Staatssecretaris een mogelijkheid voor bekostiging van onderwijs dat niet aan bekostigde onderwijsinstellingen wordt gegeven. Gaan dit soort instellingen daar dan ook onder vallen? Is de Staatssecretaris bereid om vooruitlopend op deze regeling in overleg met de VNG te zoeken naar een oplossing voor deze kinderen?

Ik wil ten slotte nog iets zeggen over de registratie van de thuiszitters. De inspectie vraagt sinds kort van samenwerkingsverbanden een registratie van thuiszitters, maar hier bestaat geen wettelijke basis voor. En toch spreekt de monitor over een oordeel van de inspectie dat de registratie onvoldoende kan zijn. Onderkent de Staatssecretaris dat dit niet in lijn is met zijn recente brief over de vernieuwing van het toezicht? Daarin wordt immers helder uitgelegd dat oordelen en onvoldoendes alleen bij deugdelijkheidseisen worden uitgedeeld. Hoe wordt dit gecommuniceerd naar scholen en samenwerkingsverbanden?

Ik sluit af met een gloedvol bedoeld pleidooi voor passend onderwijs. Het is een fantastisch concept. En het doet me vaak denken aan het volgende. Als je filerijdt op de snelweg omdat er een rijbaan minder is, kun je optrekken als je voorbij het invoegpunt bent. En dan moet je opletten, want na een paar honderd meter gaat de snelheid van de verkeersstroom gegarandeerd weer eventjes omlaag. En voor je het weet zit je dan op je voorganger. En zo is het ook een beetje met passend onderwijs. We zijn bezig met het invoegen en het integraal benaderen en we zitten nu op het punt dat we op die paar honderd meter zitten. We lopen het risico dat we ongelukken veroorzaken en brokken maken. Daarom is het heel goed dat de Staatssecretaris met diverse aspecten bezig is. We moeten de trubbels waar we tegenaan lopen, gewoon acuut oplossen. We moeten van elkaar leren, we moeten samenwerkingsverbanden met elkaar in contact brengen en al dat soort dingen. Ik sluit af met deze waarderend bedoelde woorden. Ik hoop dat ze ook zo landen.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde gekomen van de inbreng van de Kamer.

De vergadering wordt van 11.12 uur tot 11.35 uur geschorst.

De voorzitter:

We zijn toe aan de beantwoording door de Staatssecretaris. Ik spreek met de leden af dat zij twee interrupties mogen plegen.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Er is nog steeds, ook in deze commissie, een groot draagvlak voor het regelen van een passende plek in het onderwijs voor alle leerlingen, en er is ook de wil om dat goed te regelen. De heer Bruins gaf het mooi aan met de woorden: regulier waar het kan, speciaal waar het moet. En als kinderen iets meer zorg nodig hebben, dan is het geen automatisme dat er voor hen dan maar een apart systeem moet zijn, met een indicatie op een aparte school. Juist in een tijd waarin we veel praten over tweedeling en het tegengaan van segregatie is het idee dat achter passend onderwijs zit, nog steeds heel levend. Hoe mooi is het immers als je ook leerlingen die wat extra ondersteuning nodig hebben, een plek kunt geven op een school in de buurt. Dat zal lang niet voor alle leerlingen haalbaar zijn, maar als dat even kan, dan levert dat ook in sociaal opzicht heel veel op. Dat zijn leerlingen die er gewoon bij horen, die we niet weg moeten organiseren. Het zijn leerlingen die net zoals leerlingen die gewoon makkelijk het reguliere onderwijs doorlopen, graag vriendjes en vriendinnetjes in de buurt hebben, zodat er als ze thuiskomen na een lange dag school, aangebeld wordt en gevraagd wordt: kom je buitenspelen? Dat is de opgave waar we met z'n allen voor staan. Dat is ook het idee achter de invoering van passend onderwijs. Daarom is er ook meer ruimte gekomen voor reguliere en speciale scholen om samen met andere partijen in de wijk voor alle leerlingen een passende plek te bieden.

Ik zie ook dat er mooie dingen gebeuren. Gelukkig maar! Er zijn regio's waarin alle partijen de schouders eronder zetten, waarin ouders en scholen tevreden zijn en waar het lukt om leerlingen een passende plek te geven. Helaas gebeurt dat nog niet overal. Dat blijkt ook uit de stukken die ik naar de Kamer heb gestuurd. Er stonden vorige week ook weer berichten over rapporten in de krant, waarin leraren aangaven dat ze soms moeite hebben met het goed vormgeven van passend onderwijs in de praktijk. Ik begrijp dat ook wel. Het is ook niet gemakkelijk als er een leerling komt die wat extra's nodig heeft of die bepaalde gedragsproblemen heeft. Als je aan leraren vraagt of het makkelijk is om een kind met een beperking of dat extra zorg nodig heeft, een plek te geven in de klas, dan is het antwoord daarop natuurlijk altijd nee. Dat is een open deur. Dat antwoord ligt voor de hand. De vraag is alleen of ondanks dat het soms wat extra's vraagt van alle partijen, het vanuit een sociaal en moreel oogpunt niet goed zou zijn om te kijken of het dan toch niet mogelijk is.

De uitdaging is dus, wat mij betreft, dat we er met z'n allen voor zorgen dat scholen en leraren worden ondersteund, niet alleen door ons als ministerie maar natuurlijk ook op lokaal niveau door de eigen schoolbestuurders en -leiders en door het samenwerkingsverband, om leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een passende plek te bieden. Juist omdat het op de ene plek wel lukt en op de andere plek nog niet, heb ik samen met de raden en met ouder- en vakorganisaties afgesproken om op korte termijn een extra verdiepingsslag te maken en een goede inventarisering te doen van wat precies de knelpunten zijn en wat de oplossingen zijn die men daarvoor, ook in samenwerkingsverbanden, in de praktijk heeft gevonden. Op dat gebied kunnen samenwerkingsverbanden immers van elkaar leren.

Ik geloof dat we op de goede weg zijn. Ik zeg niet dat het een gladde weg is waarop alles goed gaat, maar ik geloof wel dat de basisgedachte erachter haalbaar is, dat die uiteindelijk ook te realiseren is. Ik noem de aantallen waar het concreet om gaat. Er zal altijd speciaal onderwijs blijven; er blijven altijd tyltylscholen voor zwaar gehandicapte kinderen, er blijven altijd speciale scholen nodig om kinderen met autisme een plekje geven, er zal altijd speciaal onderwijs blijven. Maar laten we eens even het gedachte-experiment doen dat wij morgen zouden stoppen met het volledige speciaal onderwijs. Waar hebben we het dan over? Wat komt er dan op scholen af? We hebben het dan niet over vier of vijf extra zorgkinderen in de klas, maar om circa één kind per klas erbij. Het speciaal onderwijs verdwijnt ook niet in zijn totaliteit. Er zal altijd speciaal onderwijs van een significante omvang nodig blijven. Maar het is wel goed om ons even te realiseren wat de opgave is.

Ik wijs op de ontwikkelingen die zich in het afgelopen jaar hebben voorgedaan. Er is een verschuiving geweest van zo'n 3.600 leerlingen van het speciaal basisonderwijs naar de reguliere scholen. Wat zegt dat getal van 3.600 leerlingen? Als we uitgaan van 7.000 scholen, is dat gemiddeld genomen een half kind per school. Dat is natuurlijk fors. Er moet op zo'n school iets georganiseerd worden, je moet expertise hebben, je moet er samen met je leraren over praten en bekijken wat er nodig is in termen van opleiding. Maar het is ook weer niet zo'n opgave dat we zeggen: jongens, zullen we het maar terugdraaien, want moeten we hier überhaupt wel aan beginnen. Ik geloof dat het te realiseren is.

Ik zie in het voortgezet onderwijs eenzelfde soort beweging op gang komen, die ook wel een verschuiving laat zien, maar niet een zodanige verschuiving dat die er in mijn ogen toe leidt dat er plotseling vier of vijf extra kinderen in de klas komen die extra zorg nodig hebben. Ik kan dat gewoon niet plaatsen op basis van de feiten. Dat draag ik ook steeds aan in de discussies met leerkrachten en scholen. Het is een zwaar vak, we hebben een enorme opgave met z'n allen, maar laten we alsjeblieft wel reëel blijven als het gaat om die opgave. Laten we kijken hoe we het met z'n allen kunnen realiseren en wat daarvoor nodig is.

Ik ben het eens met iedereen die heeft gezegd dat we meer moeten weten over die ontwikkeling. De heer Van Meenen en de heer Bisschop hebben daar een opmerking over gemaakt en mevrouw Straus heeft gezegd: leuk, die kwantitatieve ontwikkeling, maar wat gaat daar nu achter schuil? Ik ben het daar helemaal mee eens. We gaan dat ook uitzoeken. De Kamer heeft mij de vorige keer gevraagd om iets van die kwantitatieve ontwikkeling te laten zien zodra de gegevens daarover beschikbaar zijn. Ik heb ook in de voortgangsrapportage laten opnemen dat we daar nog niet heel forse conclusies uit mogen trekken, omdat we nog niet weten wat dat precies betekend heeft voor de scholen. We gaan dat echter zeker meenemen, bijvoorbeeld in de evaluatie die dit najaar zal worden gedaan om ook op dat niveau, qua inkleuring, kwalitatief meer te weten te komen over het verhaal dat erachter schuilgaat.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik deel de uitleg van de Staatssecretaris, maar ik vraag me wel het volgende af. Er gaan 3.600 leerlingen vanuit het speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs. Er is bij het passend onderwijs geen sprake van een bezuiniging. De middelen gaan dus mee naar het reguliere onderwijs. Hoe komt het dan dat de leerkrachten zich onvoldoende ondersteund voelen? Ik spreek soms docenten die heel blij zijn, die zeggen dat zij ook echt handjes in de klas krijgen. Zij krijgen onderwijsassistenten en voelen zich daardoor echt ondersteund. Ik spreek echter ook regelmatig docenten die gewoon niet weten hoe ze het moeten verhapstukken. Hoe duidt de Staatssecretaris dit?

Staatssecretaris Dekker:

Dat heeft met twee dingen te maken. Het zal afhangen van het samenwerkingsverband. Een goed samenwerkingsverband zorgt er natuurlijk voor dat als een leerling geen dure plek in het speciaal onderwijs krijgt maar in het reguliere onderwijs wordt opgevangen, het reguliere onderwijs dan ook de extra ondersteuning krijgt die daarvoor nodig is. Dat kan op heel veel verschillende manieren. Er kan sprake zijn van extern ingevlogen hulp, er kan sprake zijn van extra vaste formatie op een school enzovoorts. Of dat in ieder samenwerkingsverband ook op die manier gebeurt, is iets waar wij nu in gaan duiken. De inspectie heeft onderzoek gedaan naar de besteding van middelen voor passend onderwijs. Zij zegt dat het rechtmatig gebeurt, maar zij geeft tegelijkertijd aan dat zij nog moeilijk kan aangeven of die middelen ook doelmatig zijn ingezet. Dat moeten we dus zien te achterhalen.

Ten tweede, het geld kan rechtmatig worden aangewend, maar is nu ook al het geld aangewend? Dat is iets wat wij nu gaan oppakken. Wij krijgen van alle samenwerkingsverbanden de financiële jaarverslagen over het afgelopen jaar. Dat biedt dus de mogelijkheid om te kijken of het onderwijsgeld ook goed benut wordt voor het onderwijs zelf. Dat doen wij ook in het reguliere onderwijs.

Wij pakken beide zaken op.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Misschien kan de Staatssecretaris daar ook een derde vraag bij meenemen, naast de vraag naar de doelmatigheid en de vraag of al het geld daadwerkelijk is aangewend. Dat is de vraag: is het ook in de klas terechtgekomen? Volgens mij zitten veel leerkrachten daarop te wachten. De Staatssecretaris geeft bovendien aan dat er niet alleen een kwantitatief doel is. Er is sprake van een verschuiving van de verantwoordelijkheid van de ouders naar een verantwoordelijkheid van de school. Is de Staatssecretaris het met me eens dat de zorgplicht, minder bureaucratie en minder thuiszitters nog belangrijkere doelstellingen zijn dan het streven om minder kinderen in het speciaal onderwijs te hebben?

Staatssecretaris Dekker:

Ja. Daarom vinden wij bijvoorbeeld het terugdringen van het aantal thuiszitters een heel belangrijke indicator, een heel belangrijke doelstelling voor de manier waarop het passend onderwijs nu functioneert. Ik vind het ingewikkeld om te zeggen «er zouden zo veel kinderen vanuit het speciaal onderwijs naar het reguliere onderwijs moeten; er moet sprake zijn van een duurzame verschuiving van de ene vorm van onderwijs naar de andere vorm van onderwijs», omdat wij hebben gezegd: het gaat om een passende plek. Soms bevindt die passende plek zich in het speciaal onderwijs.

Er is gevraagd of er nog een andere verklaring mogelijk is. Ik denk dat wij moeten beseffen dat een aantal regio's in Nederland voor een belangrijke vereveningsopgave staat. Dat zijn de regio's die in het verleden veel meer kinderen naar het speciaal onderwijs stuurden dan andere regio's. Wij hebben op basis van onderzoek gezegd dat er geen aanwijsbare redenen zijn om aan te nemen dat de leerlingen die een zware vorm van zorg nodig hebben, onevenredig over Nederland zijn verspreid. Dan moeten we die bekostiging dus ook gelijker laten zijn. Dat betekent dus wel dat in regio's waar in het verleden meer kinderen naar het speciaal onderwijs gingen, nu meer naar het reguliere onderwijs wordt gekeken. Maar dat gebeurt overigens ook in andere delen van het land. Daardoor kunnen scholen in die regio's zeggen: er wordt nu iets meer van ons gevraagd dan vroeger. Maar ja, dat is misschien niet meer dan wat er van collega's in andere regio's wordt gevraagd. Ik denk dat dit een van de meest aanwijsbare oorzaken is van wat wij nu zien en horen in de klas.

Ik denk voorts dat het voor een leraar altijd een opgave is om goed om te gaan met verschillen in de klas. Ook voor de invoering van passend onderwijs hoorden we deze verhalen natuurlijk al. Er zit altijd een aantal leerlingen in een klas die wat extra aandacht en zorg nodig hebben. Dat was tien jaar geleden niet anders en dat was twintig jaar geleden ook niet anders. Ik vind het omgaan met die verschillen, de wijze waarop we leraren in staat stellen om dat op een goede manier te doen en ervoor zorgen dat ze de vaardigheden hebben om dat te doen, een groot aandachtspunt in Nederland.

We hebben het onlangs gehad over het inspectierapport en het OESO-rapport. Toen hebben veel Kamerleden gevraagd waarom er zo weinig vooruitgang is op het gebied van differentiatievaardigheden en complexe en didactische vaardigheden. Dat is een enorme frustratie, want het kabinet heeft extra geïnvesteerd in het opkrikken van de kwaliteit van leraren. Sterker nog, vorige kabinetten hebben dat ook gedaan. In het plan-Plasterk is ongeveer 1 miljard besteed aan extra salaris voor leraren, vanuit het idee dat dat ook zou leiden tot het aantrekken en vasthouden van goede mensen en dat je dat zou terugzien in hun handelen, in de manier waarop ze kunnen omgaan met verschillen in de klas. De Algemene Rekenkamer heeft aangegeven dat er al tien jaar te weinig voortgang op dat dossier is. Ik heb dat in de afgelopen weken heel indringend besproken met de PO-Raad en de VO-raad. Ik heb gezegd dat we het lek boven moeten zien te krijgen. Bij een aantal afspraken in de sectorakkoorden zien we vooruitgang – hartstikke goed – maar dit is misschien wel de belangrijkste, en die stagneert. Ik leg me daar gewoon niet bij neer. Ik vind dat we er goed naar moeten kijken. We moeten ook eerlijk kijken. Kijkt de inspectie dan wel naar de goede dingen? Er zijn op sommige scholen immers echt mooie ontwikkelingen gaande. Maar ik wil alle partijen om de tafel om in het najaar, als we bij de Kamer terugkomen en terugblikken op de Lerarenagenda en de sectorakkoorden, hier met een goed verhaal te komen. Dat moet dan niet een goed verhaal zijn in de trant van «we hebben het opgelost», maar wel een goed verhaal waaruit blijkt hoe we ermee aan de slag gaan en het gaan oplossen.

De voorzitter:

Dat was een heel uitgebreid antwoord op de vervolgvraag van mevrouw Ypma. De heer Bruins heeft een vraag.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik ben heel blij dat de Staatssecretaris wijst op differentiatievaardigheden, de kwaliteit van leraren en het enorme belang daarvan. Ik sluit niet uit dat er bij een deel van wat we nu zien als zorgleerlingen op de achtergrond speelt dat de pedagogiek zo monotoon geworden is. Die pedagogiek past niet bij een categorie kinderen die wat meer praktijkvaardigheden heeft, die wat meer gericht is op echt rekenen en wat minder talig is. Die noemde je vroeger gewoon bèta. Het onderwijs is erg talig geworden. Daarom zullen niet alleen differentiatievaardigheden helpen, maar moeten we ook één laagje hoger kijken of een variatie in pedagogiek zou kunnen helpen om meer leerlingen maatwerk te kunnen bieden. Is de Staatssecretaris bereid om in zijn onderzoek en zijn gesprekken in het komend najaar niet alleen te kijken naar de kwaliteit van leraren en hun differentiatievaardigheden, maar ook de differentiatie in pedagogiek en wat er op dat gebied allemaal op scholen afkomt daarin mee te nemen?

Staatssecretaris Dekker:

Dat is bijna een filosofische vraag. Ik vind het heel relevant. Als mensen vanuit het onderwijs zeggen dat het «m soms ook daarin zit of dat de inspectie dit soort dingen constateert, dan kan het een goede verklaring zijn. Ik neem het dus graag mee. Ik weet niet of het zo is, maar we kunnen daar best naar kijken. Ik ben echter ontevreden over het gebrek aan vooruitgang op een zo vitaal en essentieel onderdeel. We hebben dat differentiëren op tal van terreinen nodig. We hebben het nodig bij passend onderwijs, we hebben het nodig bij uitdagend onderwijs voor kinderen die meer aankunnen, we hebben het nodig om wat te doen aan de kansenongelijkheid in het onderwijs, en ga zo maar door. Wij moeten hier wel de sleutel vinden.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik denk concreet een beetje aan het manifest Kerels voor de klas dat ik samen met Karin Straus aan het ontwikkelen ben. Niet dat mannen en vrouwen nu zo heel verschillend zijn, want je hebt ook heel stoere juffen en schattige meesters. Ik wil niet misverstaan worden in man-vrouwdenken of zo. Dat zou ik niet willen hebben. Wat ik in die zoektocht rondom meer meesters voor de klas wel tegenkom, is dat docenten echt zeggen: geef ons meer ruimte in pedagogiek en didactiek en minder monocultuur. Daar meer over nadenken in de komende maanden zou kunnen bijdragen aan het helpen van een deel van de kinderen die we nu eigenlijk als zorgleerlingen ervaren.

Staatssecretaris Dekker:

Ik neem het mee. Tot slot, alvorens ik op een aantal onderwerpen inga, is het belangrijk dat wij ons oor te luisteren leggen in de praktijk. Ik kijk met net zo veel plezier als mevrouw Ypma terug op het werkbezoek dat we hebben gebracht aan Rotterdam. Ik ga ook graag mee naar Eindhoven. Ik vind het soms wel jammer dat we het in deze commissie altijd over de problemen hebben. Dat is ook goed, want daar moet de commissie mij scherp op houden. Maar ik moet ook echt een groot compliment geven aan heel veel mensen in het land, in de praktijk, die met de middelen die ze tot hun beschikking hebben, fantastisch goed werk doen. Ik denk dat we van hen kunnen leren en dat we ons oor daar te luisteren kunnen leggen om te weten wat we kunnen doen om hen te helpen.

Ik zal kort even aangeven hoe mijn beantwoording eruitziet. Ik wil graag iets zeggen over het stelsel. Dan hebben we het over bureaucratie, over de rol van de inspectie en over de verdeling van de middelen. Ik heb daar zojuist al even een voorschot op genomen. Vervolgens wil ik ingaan op de problematiek van de thuiszitters, een onderwerp dat alle sprekers hebben aangeroerd. Ik ga daarna in op de samenhang met de zorg. Dan kom ik te spreken over de rol van de ouders, over de wijze waarop die goed betrokken kunnen worden in het proces. Voorts zijn er nog vragen gesteld over een aantal specifieke doelgroepen. Ik sluit af met de vragen over lwoo en pro.

De voorzitter:

Ik spreek met de leden af dat zij na elk blokje eventueel een vraag kunnen stellen.

Staatssecretaris Dekker:

Het is heel goed om het in deze discussie steeds ook vanuit een sociaal en moreel standpunt te bekijken – waar doen we het allemaal voor? – en het niet onmiddellijk te laten verwateren in een discussie over de systematiek. Tegelijkertijd weten we hoe belangrijk een stelsel kan zijn en hoe een stelsel soms ook kan tegenwerken. Ik heb al het een en ander over de financiën gezegd. Een ander punt betreft natuurlijk de regels, de bureaucratie die soms in het veld wordt ervaren. Wat kunnen we daaraan doen? Het gekke is dat de Wet passend onderwijs, datgene wat er wordt opgelegd, juist heel beperkt is. De bureaucratie was voor de invoering van het passend onderwijs vele malen groter, met ingewikkelde indicatiestellingsprocedures. De scholen zeiden zelf: kom maar op, wij kunnen dat op een eenvoudigere en minder bureaucratische manier Het is dus zaak dat ze nu ook laten zien dat dat gebeurt. Ik wil met de inspectie graag niet alleen maar kijken naar een aantal formele zaken, zoals kwaliteit en dekkend aanbod, maar ik wil ook bekijken of we ook een aantal van deze elementen daarin kunnen laten terugkomen, zodat we bij wijze van spreken een goede benchmark krijgen die ook wat meer confronterend richting samenwerkingsverbanden laat zien dat ze het misschien wel goed doen op basis van kwaliteit en formele afspraken, maar dat het wel ingewikkeld is gemaakt. Ik kijk samen met de inspectie hoe we dat kunnen doen en ik heb daar ook de vakbond, de AOb, bij uitgenodigd om te bezien of we in een soort werkgroep kunnen vaststellen wat we aan concrete maatregelen kunnen nemen om bureaucratie terug te dringen.

Een van de suggesties die daarbij door de heer Rog en mevrouw Ypma zijn geopperd, luidt: zou je dan niet toe moeten naar een soort vastgelegd niveau van basisondersteuning? Zou dat niet helpen om die bureaucratie wat terug te dringen? Ik heb daar wat twijfels over, omdat wij zien dat veel van de ervaren bureaucratie die wij nu terugkrijgen, niet zozeer betrekking heeft op die basisondersteuning maar veel meer op de ingewikkeldere vorm van zorg die daarbovenop komt. We zouden op dat niveau moeten bekijken wat we kunnen doen om de bureaucratie terug te dringen. We moeten het op een regel- en administratieluwe manier organiseren.

Het risico van het vastleggen van een bepaald niveau van basisvoorziening is dat we dan vooral gaan kijken naar de ondergrens en dat we de lat dan laag leggen, omdat dat dan in iedere regio in Nederland zou moeten kunnen, terwijl ik nu juist zie dat in een aantal regio's die er ook geografisch goed voor zijn ingericht, voor een veel hoger basisniveau wordt gekozen. Passend onderwijs is in een grote stad echt anders dan bijvoorbeeld in Zeeuws-Vlaanderen, ook als het gaat om het basisniveau dat je kunt en soms ook moet organiseren. Ik zie dus een risico bij het standaardiseren van de basisvoorziening, even los van het feit dat het ook technisch ingewikkeld is.

Mevrouw Straus vroeg: wat kan de inspectie verder nog doen, behalve erop toezien? Ik ben nu met de inspectie bezig om te bekijken of er bijvoorbeeld sneller gesanctioneerd kan worden. Ik zeg daar onmiddellijk bij dat dit wel vraagt om een andere werkwijze van de onderwijsinspectie. De onderwijsinspectie is in Nederland heel erg gericht op herstel. Iets gaat ergens niet goed. Dan wordt een school daarop aangesproken en krijgt die school de tijd om de fout goed te maken. De inspectie zegt bijvoorbeeld bij zeer zwak onderwijs dat er een plan van aanpak moet komen. Zo gaat dat nu ook met de zorgplicht. Als wij signalen krijgen dat scholen geen goede invulling aan de zorgplicht geven, dan wijzen wij hen daarop. Dan wordt het ook vaak opgepakt en wordt het verbeterd.

We zouden het ook anders kunnen zien. We zouden ook kunnen zeggen dat die zorgplicht zo evident is dat we daar veel meer lik-op-stukbeleid op gaan voeren. Dan geven we scholen geen mogelijkheid tot herstel, maar gaan we onmiddellijk sanctioneren bij het constateren van het feit. Het is wel de vraag of dat past binnen de werkwijze van de inspectie, of dat past binnen de wet- en regelgeving en wat daarvan de consequenties zijn voor scholen. Er is immers maar één echt reële vorm van sanctionering in Nederland, en dat is een bekostigingssanctie. Dat betekent dus dat wij dan scholen gaan beboeten, dat we geld gaan inhouden. Dat is geld dat anders naar leerlingen zou gaan. Dat vraagt in die zin dus ook nog wel om een goede overweging of we daarmee, met het weghalen van geld in plaats van het oplossen van gebreken, nu wel het onderwijs verbeteren.

Ik hoor echter wat mevrouw Straus zegt en ik zie ook een aantal andere commissieleden knikken. Ik vind het nakomen van die zorgplicht eigenlijk ook zo basaal dat scholen die daar nog proberen onderuit te komen, wellicht wat steviger mogen worden aangepakt. Ik kom in de volgende voortgangsrapportage met een voorstel daarvoor.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik vind het jammer dat we maar twee interrupties hebben. Maar goed, dan komt er nog wel het een en ander in tweede termijn. Ik sla toch een beetje aan op dat basisvoorzieningenniveau. De Staatssecretaris zegt: eigenlijk moet je per regio kijken wat er nodig is en er zijn ook al samenwerkingsverbanden die een hoger niveau hanteren. Dat zou toch geen drempel hoeven te zijn om afspraken over het basisniveau te maken? We kunnen hier zeggen: elk samenwerkingsverband moet bijvoorbeeld in ieder geval een plusklas hebben voor hoogbegaafden en een cluster 3- of cluster 4-school in stand houden. We kunnen ook eisen stellen op het gebied van de opdc's voor slimme leerlingen met gedragsproblemen. We kunnen aangeven wat volgens ons het minimumniveau moet zijn en kunnen zeggen: als je daar als samenwerkingsverband boven wilt gaan zitten, dan is dat prima. De regio Eindhoven kent bijvoorbeeld veel autisten. Daar moet er op dat vlak dan misschien een tandje bij. Dat hebben wij bijvoorbeeld ook geregeld in de zorg. Zo organiseren we bijvoorbeeld in de thuiszorg een minimumniveau, omdat anders in bepaalde regio's een deel van de voorzieningen wordt afgebroken terwijl die eigenlijk keihard nodig zijn. Wil de Staatssecretaris dit dus heroverwegen?

Staatssecretaris Dekker:

Als we het hebben over het basisvoorzieningenniveau, hebben we het over wat iedere school in een samenwerkingsverband moet kunnen bieden aan ouders. Het gaat om de zorg die kan worden geleverd. Als een kind wordt ingeschreven bij een bepaalde school en de school vervolgens aangeeft dat hij de zorg die dat kind nodig heeft niet kan bieden, dan moet die zorg wel op een andere plek binnen het samenwerkingsverband kunnen worden geboden. Een samenwerkingsverband moet zorgen voor een passende plek voor ieder kind, maar die kan er wel verschillend uitzien. Dus lijkt het mij onverstandig om dan vanuit Den Haag precies te gaan beschrijven welke vormen van onderwijs een samenwerkingsverband precies moet aanbieden.

Ten tweede, dat voorzieningenniveau verschilt echt van regio tot regio. In een grote stad kun je meer specialistische voorzieningen organiseren en is dat ook qua vervoer en het afleggen van afstanden beter te realiseren. In Zeeuws-Vlaanderen zal er veel meer op een reguliere school worden gedaan. Anders moet een kind twee uur met de bus naar Rotterdam en moet het vervolgens ook weer twee uur terug. Dat kan niet. Dat stelt zo'n regio dus voor andere uitdagingen. Daarom is er ook echt sprake van regionale verschillen.

Mevrouw Siderius (SP):

Volgens mij reikt de Staatssecretaris nu precies het argument aan op grond waarvan je moet zeggen dat elk type onderwijs in elk samenwerkingsverband beschikbaar moet zijn. Nu kan het zo zijn dat een samenwerkingsverband zegt: we hebben geen hoogbegaafden in onze regio, dus dat is bij ons niet nodig. Dan krijg je inderdaad dat een kind, als het wel het passende onderwijs wil hebben, naar een ander samenwerkingsverband moet. Dat zou je toch niet moeten willen. Niemand zit erop te wachten dat zo'n kind twee uur per dag in een busje zit op weg naar de juiste school. Dat onderwijs zou gewoon dicht bij huis beschikbaar moeten zijn. De Staatssecretaris heeft het in zijn inleiding over inclusief onderwijs gehad. Daarom zou je dat minimumniveau moeten hebben. Natuurlijk geldt dat per school, maar dat geldt ook voor schoolsoorten die wat minder vaak voorkomen. Ik heb ze net opgenoemd.

Staatssecretaris Dekker:

Maar die plicht is er al: ieder samenwerkingsverband moet ervoor zorgen dat er dekkend aanbod is. Dat staat gewoon in de wet.

Mevrouw Straus (VVD):

Dekkend aanbod wordt gecontroleerd door de inspectie. Dat is dus heel belangrijk. De inspectie kan dan meteen bekijken in hoeverre de zorgplicht wordt nageleefd; zo maak ik even een bruggetje naar mijn vraag. De Staatssecretaris geeft aan: we hebben aan de ene kant de verbeteraanpak van de inspectie en aan de andere kant moeten we bekijken of we lik-op-stukbeleid voor sancties afspreken. Maar er zijn natuurlijk ook nog tal van tussenvarianten denkbaar. Je zou bijvoorbeeld eerst een soort waarschuwing kunnen geven, waarna er nog gelegenheid is om te herstellen, of je kunt overwegen of je dit gewoon onderdeel moet maken van de beoordeling «zwak» of «zeer zwak» van een school of een samenwerkingsverband, of een combinatie daarvan.

Het gaat er dus niet alleen maar om dat je bij een overtreding meteen een boete geeft, want dat kan inderdaad misschien ook weer tot de verkeerde dingen leiden. Maar als de zorgplicht aantoonbaar niet wordt nageleefd, moeten scholen daar wel meteen op worden aangesproken. Er moet ook iets van een sanctie als het ware boven de markt hangen. Die moet niet pas na drie, vier jaar ingaan, want dan is het voor zo'n kind natuurlijk ook te laat. Die zorgplicht hebben we ingevoerd omdat die kinderen met een onderwijsvraag komen. Die vraag moet worden opgelost. Als je een formele waarschuwing geeft – u houdt zich niet aan de zorgplicht; dat moet u wel doen – heeft de school een herstelmogelijkheid. Als een school dat op de goede manier doet, is dat prima. Als een school structureel niet aan de zorgplicht voldoet, zou dit op een andere manier ook in het inspectietoezicht zichtbaar moeten worden.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat mevrouw Straus een punt heeft. Sancties zijn natuurlijk nooit een doel op zich. Je gebruikt sancties als een instrument om ervoor te zorgen dat kinderen uiteindelijk het goede onderwijs krijgen en goed op hun plek terechtkomen, en dat ook scholen daar hun verantwoordelijkheid in nemen. Op dit moment wordt er gewerkt met zo'n waarschuwing. Scholen krijgen te horen: wij hebben een klacht binnengekregen; verhelp het. Dan zien we dat dat ook vaak gebeurt. Maar het aantal klachten dat daarover bij de inspectie binnenkomt, is relatief laag. Ik vermoed dat scholen vaker hun zorgplicht niet volledig nakomen. Er kan dan een afschrikkende werking van uitgaan als je iets sneller sanctioneert. Ik wil bekijken wat de varianten op dat punt precies zijn. Dat doe ik samen met de inspectie. Ik kom over een halfjaar bij de Kamer daarop terug in de voortgangsrapportage.

Mevrouw Straus (VVD):

Ik zie uit naar de voorstellen van de Staatssecretaris, want ik merk dat inderdaad ook. Er komen ook ouders bij ons met casussen. Ze zeggen: ik zit hier met mijn kind, ik meld me bij die school en die school doet net alsof hij me niet kan helpen. Ik geef dan altijd een rijtje aan met dingen die je kunt doen. Meestal worden ze dan geholpen door de onderwijsconsulent en wordt het allemaal naar tevredenheid opgelost. Nou, dat is prima. Maar als het iets structureels is, wil ik echt een soort stok achter de deur hebben, omdat scholen zich wel aan die zorgplicht moeten houden.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben dat met mevrouw Straus eens. Dat geldt zeker voor scholen die zich daar steeds weer aan schuldig maken. Dat zou dus een van de tussenvarianten kunnen zijn.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Ik ga nog even door op dat ene niveau van basisondersteuning, want dat hebben verschillende fracties aan de orde gesteld. De Staatssecretaris geeft aan dat hij daar twijfels over heeft, omdat hij vindt dat je dan van bovenaf iets oplegt. We halen dit punt echter ook aan in relatie tot de werkdruk die docenten ervaren. Er zijn ook voorbeelden van knelpunten aangegeven. Ik wil graag van de Staatssecretaris horen wat hij dan wel als oplossing ziet.

Staatssecretaris Dekker:

Mijn oplossing voor het terugdringen van onnodige werkdruk – werkdruk zal er immers altijd zijn – is bekijken of je bijvoorbeeld kunt snijden in de papierwinkel. We zien dat sommige samenwerkingsverbanden de toelaatbaarheidsverklaringen heel praktisch en slim hebben georganiseerd, waardoor het snel gaat: alle betrokkenen zitten om de tafel, de kinderen worden snel doorgelopen en kinderen van wie wordt voorzien dat ze misschien wel altijd zullen zijn aangewezen op speciaal onderwijs, krijgen een toelaatbaarheidsverklaring die langer doorloopt; dat kan bijvoorbeeld op een heel goede manier bij ernstig meervoudig gehandicapte kinderen. Dat zijn heel praktische dingen om te doen. Maar er zijn ook samenwerkingsverbanden die er best een papierwinkel van hebben gemaakt, die ook uitgebreider is dan de formats en de modellen die de PO-Raad, de VO-raad en ook ons ministerie beschikbaar hebben gesteld om mee aan de slag te gaan en waarin het hoogstnoodzakelijke staat. Ik denk dat het heel erg helpt om daarnaar te kijken.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Nu geeft de Staatssecretaris zelf al aan dat de manier waarop hiermee wordt omgegaan per samenwerkingsverband verschilt. Daaruit komt het voorstel voort om toch naar één niveau van basisondersteuning te gaan. Hoe wil de Staatssecretaris daar dus mee omgaan? Je kunt zeggen dat de samenwerkingsverbanden hiervoor verantwoordelijk zijn, maar de Staatssecretaris is natuurlijk wel de systeemverantwoordelijke. Ik wil dus toch wat concreter van hem weten wat hij op dit punt gaat doen.

Staatssecretaris Dekker:

Het zijn wel twee verschillende dingen. Bij één niveau van basisondersteuning zouden we hét niveau gaan beschrijven waaraan alle scholen moeten voldoen op het punt van de basiszorg die ze alle leerlingen kunnen leveren, terwijl ik het juist mooi vind, en ook vind passen bij de gedachte achter passend onderwijs, dat dat van samenwerkingsverband tot samenwerkingsverband kan verschillen. Het tweede punt betreft de vraag hoe je ervoor zorgt dat er op een praktische manier gewerkt wordt, zonder al te veel vergaderingen en onnodig papierwerk. Laat ik het zo zeggen: die twee dingen hangen niet een-op-een met elkaar samen. Het is niet zo dat een samenwerkingsverband met een hoog niveau aan basisvoorzieningen per definitie een samenwerkingsverband is met weinig bureaucratie of met veel bureaucratie. Die twee staan in die zin echt los van elkaar.

Je zou vervolgens een discussie kunnen voeren over de vraag of we de standaardformulieren, formats en leidraden die we nu aanreiken en die niet verplicht zijn, wel moeten gaan verplichten. Ik zou het echt zonde vinden om zo kort na de invoering van passend onderwijs al direct weer vanuit Den Haag op allerlei punten te zeggen: nu moeten jullie dit en moeten jullie dat. Ik hoop ook dat dat een beetje uittrilt en er uiteindelijk toe leidt dat er straks in ieder samenwerkingsverband een goede vorm wordt gevonden.

De voorzitter:

De Staatssecretaris hervat de beantwoording.

Staatssecretaris Dekker:

Er is heel veel gezegd over de thuiszitters. Sterker nog: de thuiszitters waren ooit aanleiding om te beginnen met passend onderwijs. Wij zagen namelijk dat ouders en leerlingen te vaak van het kastje naar de muur werden gestuurd en überhaupt niet terechtkwamen op een goede plek in het onderwijs. Het is mijn intentie en mijn ambitie om ervoor te zorgen dat passend onderwijs voor alle leerlingen zo snel mogelijk, binnen een afzienbare termijn, ertoe leidt dat ieder kind passend aanbod krijgt, dus op een school terechtkomt, en dat het aantal thuiszitters in die zin daalt.

In de eerste termijn ging een aantal keer over tafel dat het aantal thuiszitters zou stijgen. Ik ben ontevreden over de ontwikkelingen, maar niet omdat het aantal stijgt. Volgens mij daalt het aantal thuiszitters licht. Ik wil wel dat het sneller daalt, maar het is goed om even naar de feiten te kijken en daar scherp op te zijn. De ambitie is om ervoor te zorgen dat in 2020 geen kind in Nederland langer dan drie maanden thuis is zonder een passend aanbod. Nou, dan hebben we nog wel aardig wat te gaan. Daarom hebben we daar op bestuurlijk niveau afspraken over gemaakt.

De heer Van Meenen zei terecht: daarmee ben je er nog niet, want de leraren moeten aan de slag en de ouders moeten erbij betrokken worden. Dat ben ik allemaal met hem eens. Dat moeten we ook gaan doen, maar dit zijn uiteindelijk wel de verantwoordelijke instanties die ik moet en wil kunnen aanspreken op hoe zij het doen. Schoolbesturen zijn de werkgever van leraren. Leraren hebben geen zorgplicht, de scholen hebben die. Als de inspectie ergens ingrijpt, grijpt ze niet in op het niveau van de leraar maar op het niveau van het bevoegd gezag en op het niveau van de school. Dat is ook het aanspreekniveau van het pact. Ik ben het met de heer Van Meenen eens dat het een begin is, maar ik denk wel dat helpt om alle betrokkenen zich nu te laten committeren aan een doelstelling en aan een aantal dingen die daarbinnen moeten gebeuren.

De heer Van Meenen vroeg: hoe gaan we de voortgang bijhouden? Ik blijf de Kamer daarover halfjaarlijks rapporteren. We hebben ieder jaar weer nieuwe cijfers over thuiszitters. We moeten op een gegeven moment dan dus een verdergaande daling zien. Om die daling te realiseren, helpt het om op het niveau van de samenwerkingsverbanden een aantal dingen goed te doen: scholen moeten gewoon hun zorgplicht nakomen, maar ook de afspraken over doorzettingsmacht of doorzettingskracht. Ik vind dat ieder samenwerkingsverband moet toewerken naar goede afspraken over wat je doet als partijen er niet snel uit komen, hoe er dan snel geëscaleerd wordt en welke procesafspraken er zijn om ervoor te zorgen dat er dan ook echt een knoop wordt doorgehakt. Dat kan verschillend vorm krijgen. Door sommige samenwerkingsverbanden is gezegd: dat ligt bij de gemeente, bij een leerplichtambtenaar of soms bij een aparte functionaris die door de gemeente is aangesteld. Soms is het de directeur van een samenwerkingsverband die op dat punt een knoop kan doorhakken. Er zijn ook regio's die hebben afgesproken om het niet bij één persoon te leggen, maar bij een vergadering. Met andere woorden: wij verlaten deze commissiekamer niet alvorens we met z'n allen hebben afgesproken waar dat kind terecht gaat komen. De vorm is voor mij niet zo relevant, maar ik wil wel dat het overal wordt gerealiseerd, en ook snel. We hebben daarover afspraken gemaakt in dit pact. Ik ga ervan uit dat dit nu ook vanuit de scholen en de gemeentes snel wordt opgepakt. Ik heb daar Marc Dullaert opgezet als een soort aanjager om die samenwerkingsverbanden en die wethouders achter de broek te zitten. Ik wil aan het einde van volgend schooljaar het net ophalen om te bekijken of dat overal gerealiseerd is.

Er is gevraagd of dat niet de autonomie van scholen aantast. Ik hoorde daar de heer Bruins ...

Mevrouw Ypma (PvdA):

Er is wat verwarring bij de verschillende woordvoerders over wanneer die 100% dan gerealiseerd is.

Staatssecretaris Dekker:

De Kamer gaf aan: dan hebben we nog wel wat te gaan. Ik heb gezegd dat ik er een heel schooljaar voor neem om ervoor te zorgen dat het overal geregeld is. Ik vind dus dat aan het einde van het komende schooljaar hier overal goede afspraken over moeten zijn gemaakt.

De heer Bruins vroeg, maar ik geloof dat ik ook de heer Bisschop daarover hoorde, naar de autonomie van scholen in relatie tot doorzettingsmacht of doorzettingskracht. Ik vind de autonomie van scholen belangrijk, maar ik vind dat die geen argument kan zijn om daardoor een kind thuis te laten zitten. Ik vind dus ook dat met name de scholen die zo gehecht zijn aan hun autonomie of hun identiteit extra verplicht zijn om daarover in een samenwerkingsverband goede afspraken te maken. Als zij laten zien dat zij dit probleem kunnen oplossen, hoeven we wat mij betreft niet aan die autonomie of die eigen identiteit te tornen. Als die echter een belemmering blijkt te zijn, hebben we echt een ander punt aan snee. Dan wordt het fundamenteler. Ik vind het haast een soort uitdaging aan alle scholen. Ik denk dat het in de achterban van de heer Bruins misschien een nog wat principiëler debat is dan bij een aantal andere scholen, maar ik denk dat het helpt als wij als politiek laten zien: wij kunnen ons niet veroorloven dat kinderen thuiszitten, alle kinderen moeten naar school.

Er is een bijzondere categorie: kinderen die een vrijstelling hebben gekregen op basis van de Leerplichtwet. Dat zijn formeel geen thuiszitters, maar ik denk dat een deel van hen die thuiszitten onder het mom van artikel 5a, eigenlijk gewoon op school zou kunnen of moeten zitten. Ook daarover hebben we afspraken gemaakt. Gemeenten moeten daar heel terughoudend mee zijn. Ze moeten bekijken of het gaat om kinderen die vanwege lichamelijke dan wel psychische redenen echt geen onderwijs kunnen volgen. Dan heb je een goed verhaal, maar er moet niet te makkelijk naar dat middel gegrepen worden. Er moet ook worden bekeken of we uit de huidige bestanden, die de afgelopen jaren wat zijn gegroeid, toch weer zo veel mogelijk kinderen kunnen teruggeleiden naar het onderwijs, naar een plek die voor hen passend is.

Mevrouw Voortman en ook de heer Bisschop vroegen naar de registratie. Inmiddels hebben alle samenwerkingsverbanden een registratie. Dat is een van de dingen waarvan ook de inspectie nu zegt: het helpt dat wij frequent de cijfers daarvan opvragen. Ik denk dat het ook een soort wake-upcall is voor samenwerkingsverbanden. Het signaal is: ja jongens, we zitten er nu echt bovenop, er moet actie komen. De basis waarop de inspectie dat doet en waarop ze er ook een oordeel over kan geven, is dat samenwerkingsverbanden verantwoordelijk zijn voor een dekkend ondersteuningsaanbod. De manier waarop een dekkend ondersteuningsaanbod zich moet uiten, is dat er geen kinderen thuiszitten. We mogen er dan ook van uitgaan dat de scholen dat in beeld hebben en die cijfers kunnen overdragen als daarom gevraagd wordt.

Het onderzoek naar het leerrecht is een wat meer juridische discussie, maar het kan wellicht helpen in het terugdringen van het aantal thuiszitters. Ik laat daar nu een onderzoek naar doen. Maakt het materieel uit? Ik vind: ieder kind heeft recht op onderwijs. Dat wordt ook uitgesproken in internationale verdragen en wij hebben met de Leerplichtwet geprobeerd om daar zo goed en zo kwaad als het gaat vorm en inhoud aan te geven. Het wordt een beetje een semantische discussie, maar wellicht biedt een leerrecht nog net een beetje extra. Daarin hebben uiteraard ook gemeenten een rol. Het is een brede verkenning, een breed onderzoek. Ik laat dit daarin meenemen, zeg ik in de richting van de heer Bisschop.

Ik kom op de mogelijkheden voor maatwerk, ook om oplossingen te bieden voor een deel van de kinderen die misschien niet vijf dagen in de week naar school toe kunnen, maar wel parttime. De heer Rog vroeg of we daarbij ook onderwijsbekostiging kunnen inzetten bij particuliere initiatieven. Dat is op dit moment niet mogelijk. Dat heb ik ook geschreven in de brief aan de Kamer over onderwijs op een andere locatie. We hebben echter een constructie gevonden waarin dat in de toekomst wel mogelijk is. Dat vergt een wetswijziging. Ik vermoed dat de wet die dat regelt voor het einde van het jaar ter consultatie kan worden aangeboden.

Er is ook gevraagd waarom het bijvoorbeeld bij de partnerschapsschool zo lang duurt daar waar het nu al wel mogelijk is; we hebben daar een route voor gevonden. Het is mij ook niet helemaal duidelijk waar die periode van zes weken precies vandaan komt. Volgens mij kan het gewoon sneller. Ik zal het gesprek ook aangaan om te bekijken waar de praktische hobbels nu precies liggen.

Er zijn nog wat vragen gesteld over Feniks, maar daar kom ik op terug bij een volgend blokje, anders moet ik nu heel erg in mijn papieren gaan zoeken.

De heer Van Meenen (D66):

Ik kom nog even terug op de thuiszitters en op het Thuiszitterspact. We kijken nu twee jaar naar het probleem van de thuiszitters. Er is nog geen begin van een terugloop. Nu is er het Thuiszitterspact, waar je van alles van kunt vinden. De Staatssecretaris legt uit dat hij nu een pact heeft gesloten met degenen die hij daarop kan aanspreken: de PO-Raad, de VO-raad, de gemeenten en noem het allemaal maar op. Wij als Kamer kunnen maar één iemand hierop aanspreken en dat is de Staatssecretaris zelf. Ik wil dat de Staatssecretaris duidelijk maakt wat we gaan bereiken nu dat pact er is en waar we hem op kunnen afrekenen. Wat is dus bij de volgende tussenrapportage nog een acceptabel aantal thuiszitters voor de Staatssecretaris?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga dat niet uit de losse pols doen, maar als je met een concrete doelstelling naar 2020 werkt, vind ik dat je ook mag vragen wat de stappen in die richting zijn. Ik wil best bij de volgende voortgangsrapportage bekijken wat een realistisch pad is om die stappen te zetten.

De heer Van Meenen (D66):

Ja, maar wij gaan nu de zomervakantie in. Na de zomervakantie gaan we allemaal weer beginnen, ook de scholen en, als het goed is, ook de kinderen, liefst alle kinderen in Nederland. Het gaat mij dus lang niet ver genoeg dat we bij de volgende voortgangsrapportage een ambitie van de Staatssecretaris zien. Ik wil die nú zien en ik wil weten waar we dan in december op zouden moeten uitkomen volgens de Staatssecretaris. Ik wil dus in december afrekenen in plaats van ergens in juni of december volgend jaar. Om het even concreet te maken: ik zou bij voorkeur nog voor de zomer een brief willen hebben waarin staat wat een voor de Staatssecretaris aanvaardbaar aantal thuiszitters zou zijn bij de volgende voortgangsrapportage.

Staatssecretaris Dekker:

Wat mij betreft is er niet «een aanvaardbaar aantal thuiszitters». Ik vind dat ieder kind binnen drie maanden een goed aanbod moet krijgen. Dat is mijn doelstelling. Dat betekent dat we vier jaar de tijd hebben om daarnaartoe te werken. Ik wil samen met de partijen om tafel zitten omdat ik zie dat het het beste werkt als je gezamenlijke doelstellingen hebt, waaraan ook andere partijen zich committeren. Ik kan namelijk op m'n kop gaan staan hier, maar er verandert niets als niet ook de scholen en de gemeenten allemaal zeggen: dit is het pad ernaartoe. Dan kunnen we een heerlijk Haagse discussie hebben, dan kan de heer Van Meenen helemaal losgaan, maar dan leidt dat niet tot veranderingen in het land. Ik wil dus naar een gedragen doelstelling toe. Dat ga ik samen met partijen doen en dat kost meer dan twee weken.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, u spreekt uw tweede interruptie aan, begrijp ik?

De heer Van Meenen (D66):

Prima als u dat zo wilt zien, voorzitter.

Misschien moet de Staatssecretaris dan maar op z'n kop gaan staan. Ik begrijp eerlijk gezegd niet dat het Thuiszitterspact dus blijkbaar niets van die ambitie in zich heeft. In het Thuiszitterspact wordt blijkbaar gezegd dat we nu met elkaar in gesprek gaan om te bekijken hoe we tot iets gaan komen. Ik wil echter dat het Thuiszitterspact nu onmiddellijk ook tot resultaten gaat leiden en dat de Staatssecretaris onverwijld met die partijen in zee gaat, en niet eens gaat bekijken of hij met die partijen in december in de volgende voortgangsrapportage tot een ambitie komt. Dan is er gewoon alweer een schooljaar verloren voor een heleboel kinderen. En ja, dat kan de Staatssecretaris wel afdoen als «een Haagse discussie», maar dat moet het juist niet zijn. Ik zou zeggen: laten we dit AO nu maar stoppen en de Staatssecretaris onmiddellijk het veld insturen om met die partijen een afspraak te gaan maken. Voor mij is het echt gewoon onaanvaardbaar dat we pas in december weer een bericht krijgen in de trant van: nou, we hebben er nog eens over nagedacht en wellicht hebben we op weg naar 2020 een daling van 5% gezien in 2017 of eind 2018. Dat kan echt niet wat mij betreft. Ik wil dus nog één keer aan de Staatssecretaris ...

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, wilt u een vraag stellen?

De heer Van Meenen (D66):

... vragen om op korte termijn te komen met een concrete ambitie – met wie dan ook maar afspraken gemaakt worden – voor het volgende schooljaar. Wat gaan we merken van dit pact in december, als we het aantal thuiszitters weer meten?

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga graag met de partijen om tafel zitten om daar afspraken over te maken. De heer Van Meenen suggereert dat dat nog niet gebeurt, maar dat gebeurt allang. Zo'n pact komt niet uit de lucht vallen. Wij zitten met alle partijen om de tafel om die afspraken te maken en om die te vertalen in concrete acties. Wat mij betreft vertalen we die ook in concrete doelen. Je kunt met je vuist op tafel slaan en zeggen dat je wilt dat het nu is opgelost, maar dat is gewoon de realiteit niet. De heer Van Meenen zegt: «misschien moet de Staatssecretaris dan maar op z'n kop gaan staan». Als het zou helpen, zou ik het doen, maar zo werkt het niet. Ik ga dus graag met partijen om de tafel zitten om te bekijken wat een realistisch pad is om uiteindelijk onze doelstelling te behalen, maar wel in die volgorde.

De heer Van Meenen (D66):

Nogmaals: ik begrijp dat niet. We hebben dus een pact afgesloten, maar dat bevat verder nog geen enkele doelstelling op dit moment. Ja, in 2020 hopen we daar te zijn, maar voorlopig gaan we even niks doen. Nee, we doen dus niks!

Staatssecretaris Dekker:

Ach, hou nou toch op!

De heer Van Meenen (D66):

Nee, ja, ...

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, ik vraag u om niet te reageren op de non-verbale uitingen van de Staatssecretaris.

De heer Van Meenen (D66):

We hebben ook nu nog, op dit moment, de kans om concrete dingen te gaan doen, om concreet met scholen – dat betreft ook docenten – met samenwerkingsverbanden, met wie dan ook te gaan spreken en te vragen: wat is dan jullie doel? Ik wil gewoon van al die 78 samenwerkingsverbanden weten: en, hoe staat het er in december voor? Dat kan de Staatssecretaris gewoon vragen. En ik wil dat ook weten. Het is voor mij niet acceptabel als in december aanstaande, bij de volgende tussenrapportage, het aantal thuiszitters opnieuw niet gedaald is.

De voorzitter:

De Staatssecretaris, tot slot.

Staatssecretaris Dekker:

Dat zou ik ook uitermate teleurstellend vinden. Maar laten we nou even heel reëel zijn: als wij aan het einde van het jaar met cijfers over het aantal thuiszitters komen, betreffen die het afgelopen halfjaar. In dat afgelopen halfjaar hebben we ook samen met heel veel samenwerkingsverbanden, scholen en de inspectie boven op die thuiszitters gezeten. Ik ga er dus van uit dat die cijfers een daling laten zien. We hebben nu een pact. In dat pact wordt naar de toekomst gekeken. In dat pact hebben we een aantal heel concrete afspraken gemaakt over de ambitie en over een aantal dingen die moeten gebeuren om die ambitie te realiseren. Een van de afspraken is dat de regio's concrete doelstellingen maken, niet alleen maar voor het einde maar ook voor de tussenliggende jaren, om ervoor te zorgen dat ze die doelstellingen in 2020 gaan behalen. Maar sorry, het is makkelijk om dan maar even te zeggen: stuur ons binnen twee weken een brief waarin het allemaal op papier staat. Ik ga niet mee in de cynische redenering dat er dan toch helemaal niks gebeurt tot 2020. Ik zie dat er keihard wordt gewerkt in het land! Gemeenten doen dat met leerplichtambtenaren, scholen en samenwerkingsverbanden maken hier werk van en de inspectie zit erbovenop. Ik vind dat we die mensen de ruimte moeten geven om nu gewoon te doen wat is afgesproken.

De heer Van Meenen (D66):

De Staatssecretaris zegt dat ik een «cynische» reactie gaf. Mag ik daar nog even iets over zeggen?

De voorzitter:

Nee, ik geef u het woord niet. De heer Bruins heeft gevraagd om te interrumperen op het punt van de thuiszitters en de heer Rog ook. Het woord is eerst aan de heer Bruins, daarna aan de heer Rog.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik ben wel heel tevreden met de toezegging dat in alle samenwerkingsverbanden eind komend schooljaar helder zal zijn wie de doorzettingsmacht heeft. Het is uiterst belangrijk dat rollen, taken en mandaten helder zijn. Ik maak me nog wel wat zorgen over de forse taal over het sanctioneren van scholen. Het zijn samenwerkingsverbanden, geen sanctioneringsverbanden. Ik pleit dus voor een hechte samenwerking tussen samenwerkingsverband, scholen, inspectie en de leerplichtambtenaar, waarbij de inspectie en de leerplichtambtenaar meer de sparringpartner van de scholen zijn. Dit is indachtig de nieuwe rol van de inspectie als meedenker, zoals drie heren hier aan tafel in de Eerste en Tweede Kamer hebben verdedigd. Ik zie dat het goed gaat wanneer een school die tegen een kind en zijn ouders moet zeggen dat het kind niet op de school past, dat kind niet weer over de schutting gooit bij een samenwerkingsverband, maar dat hij de hand van dat kind niet loslaat en met hem meeloopt naar een volgende school en een volgende school, totdat hij zegt: ja, en hier past hij wel. Die aanpak, waarbij samenwerken niet bij het bestuur ligt maar bij de ib'er, die meeloopt en de hand van de ouders en de kinderen vasthoudt, werkt. Ik vraag aan de Staatssecretaris of hij bereid is om samen met de inspectie te praten over de sparringpartnerrol die de inspectie kan hebben en eerst eens op samenwerking te focusseren voordat we heel hard sanctioneren gaan doorvoeren.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ben het met de heer Bruins eens dat je het verst komt met samenwerking. Ik ken de inspectie ook als een partij die niet onmiddellijk met de stok slaat als er eens wat misgaat. Ze probeert vaak problemen op te lossen en dingen te herstellen. Waar mevrouw Straus en mevrouw Ypma aan refereerden, waren volgens mij de scholen die onder hun zorgplicht proberen uit te komen, hoewel ze weten dat ze die hebben. Zij refereerden aan de verhalen van ouders die bij een school komen om hun kind daar in te schrijven en hun inschrijvingsformulier terugkrijgen omdat de school zegt de zorg niet te kunnen bieden. Dat is de bijl aan de wortel van het passend onderwijs. Bij het passend onderwijs stoppen we er juist mee om ouders en leerlingen de verantwoordelijkheid te geven om een passende plek te vinden en leggen we de zorgplicht bij de scholen neer. Als een kind heel veel zorg nodig heeft, wil dat ook niet zeggen dat het altijd precies naar die school moet. De verantwoordelijkheid voor de zoektocht ligt echter wel daar. Dan moet ik ook eerlijk zijn: we komen ook gevallen tegen waarbij scholen toch even de andere kant op kijken. Dat vind ik onacceptabel.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Ik denk dat we een heel eind komen. De verantwoordelijkheid voor de zoektocht ligt bij de school waar het inschrijfformulier wordt ingediend. We laten de hand niet los voordat we een mooie plek hebben. De zorgplicht zou ik echter eerder op het niveau van het samenwerkingsverband verwachten. Binnen het samenwerkingsverband moet er toch altijd een passende school gevonden kunnen worden? Dan moeten het mandaat en de doorzettingsmacht daarbinnen helder zijn.

Staatssecretaris Dekker:

De wet is heel helder over waar de zorgplicht ligt, en die ligt niet bij het samenwerkingsverband maar bij de school. Het samenwerkingsverband is het bestuurlijke vehikel, het construct, dat moet zorgen voor een dekkend aanbod. Als de school niet zelf iets kan organiseren en regelen, moet het op een andere plek in de regio gebeuren, of bij heel specialistische voorzieningen buiten de regio. Daar moeten we geen misverstanden over laten ontstaan. Dan wordt het ook te makkelijk voor scholen om te zeggen: we kunnen de zorg hier niet bieden; gaat u maar naar het kantoor van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan geen onderwijs geven. Dan zitten ouders en kinderen onmiddellijk tussen de wal en het schip, waar we hen juist weg willen halen.

De heer Rog (CDA):

De Staatssecretaris, die wij kennen als iemand die graag heldere normen wil stellen en ook tussendoelen stelt – hij heeft dat zelfs met de Cito-toetsscores gedaan – heeft een plan voor nul thuiszitters in 2020, althans geen thuiszitters meer die langer dan drie maanden thuiszitten. Hij wil zich echter niet committeren aan tussentijdse doelen, terwijl er een heus Thuiszitterspact is. Ik vind dat, net als de heer Van Meenen, eerlijk gezegd niet acceptabel. De Staatssecretaris gaf een voorbeeld waarin mensen bij elkaar zitten en tegen elkaar zeggen dat ze de ruimte niet zullen verlaten voordat een kind op een passende plek zit. Dat is precies de spirit die ik verwacht. Kijk even naar Rotterdam. Daar zijn heldere normen gesteld. Er is een taskforce. Men wil binnen twee jaar naar 75% minder thuiszitters. Ik verwacht een dergelijke doelstelling ook van de Staatssecretaris. Ik denk dat we die op korte termijn mogen verwachten. Sterker nog, ik ben verbaasd dat die niet in het Thuiszitterspact is opgenomen. Ik daag de Staatssecretaris uit om hier een toezegging te doen voor een tussenstap. Zo zijn we dat gewend in deze commissie, bijvoorbeeld bij het rapporteursschap. Hij kan daar toch werk van maken?

Staatssecretaris Dekker:

Daar maak ik ook werk van. De heer Van Meenen vroeg echter of ik dat even kon doen voor het zomerreces. Dat is al over twee weken. We hebben in het Thuiszitterspact wel degelijk concrete afspraken gemaakt, ook over het formuleren van tussendoelen. We hebben ook iemand aangesteld die straks de regio's af gaat om te bekijken of die doelen worden gerealiseerd. Als alle regio's vervolgens hebben aangegeven hoe ze van A naar B willen komen, kom ik bij u terug met een goed verhaal over wat op geaggregeerd systeemniveau de reële tussendoelen zijn om uiteindelijk die doelstelling in 2020 te behalen. Ik doe het echter wel in die volgorde. Ik geloof echt dat we het met de partners samen moeten doen. Het heeft helemaal geen zin dat ik binnen twee weken uit de losse pols even zeg hoe het gaat worden. Ik wil hierin optrekken met de instanties die er in de regio voor moeten zorgen dat het een succes wordt. Bij de volgende voortgangsrapportage kom ik erop terug. Daar mag u mij op afrekenen. Ik kan het echter niet binnen twee weken doen.

De heer Rog (CDA):

Helder. Ik verwacht echter dat er bij de volgende voortgangsrapportage ook een significante stap gezet is in het terugdringen van het aantal thuiszitters. Ik krijg daarop nog graag een reactie van de Staatssecretaris. Het geld voor zorgleerlingen die nu noodzakelijkerwijs op een particulier initiatief belanden, omdat het overige onderwijs niet de juiste zorg of ondersteuning kan bieden, zit wel bij de samenwerkingsverbanden. De Staatssecretaris zegt dat we er op termijn een oplossing voor zullen vinden en dat er volgend jaar een wet in consultatie komt. Dat duurt dus nog een hele poos. Ondertussen maken kinderen wel heel veel kosten. Vindt de Staatssecretaris het mij niet heel erg onacceptabel dat het geld voor deze kinderen in de samenwerkingsverbanden zit, maar op geen enkele manier bij de kinderen terechtkomt?

Staatssecretaris Dekker:

Ik vind het natuurlijk belangrijk dat dat geld bij de kinderen terechtkomt, maar ik zie niet helemaal hoe de heer Rog dat dan anders wil doen. Ik probeer er de wet voor aan te passen. Het gaat over de inzet van onderwijsgeld. Dat moet rechtmatig worden besteed, dus daar moet een wettelijke fundering voor zijn. Dat proberen we met zijn allen op een goede manier te regelen, zonder dat dat geld wordt uitgegeven aan dingen die misschien helemaal niks met onderwijs te maken hebben. Volgens mij zitten we allemaal op die verruiming te wachten. Ik probeer echt tempo te maken.

De voorzitter:

De heer Bisschop en mevrouw Ypma hebben ook nog een interruptie op dit punt. Mevrouw Siderius heeft aangeven dat ze nog geen antwoord op een vraag heeft gekregen. Aan het einde van dit blokje zal ik iedereen de gelegenheid geven om dit aan te geven.

De heer Bisschop (SGP):

De ambitie om het aantal thuiszitters in 2020 tot nul te brengen, is heel mooi. Het is prima dat er afspraken met het veld worden gemaakt over de te zetten stappen. Ik kan die aanpak zeer waarderen. Het gaat echter om verschillende categorieën thuiszitters. Daar heb ik al aandacht voor gevraagd. Misschien is het antwoord hierop al gegeven, maar dat is me dan ontgaan. Mijn excuses daarvoor. Je kunt de samenwerkingsverbanden en de scholen die daarbij betrokken zijn, feitelijk alleen verantwoordelijk maken voor thuiszitters die om legitieme redenen thuiszitten, maar niet voor de andere gevallen. Ik hoor graag van de Staatssecretaris hoe dat onderscheid in de gaten gehouden wordt. Dat betekent namelijk dat een reductie tot nul een illusie zal blijken te zijn, tenzij we ook dat andere traject, een traject dat meer via de leerplicht loopt, bewandelen. Hoe gaat de Staatssecretaris daarmee om?

Staatssecretaris Dekker:

De heer Bisschop roert een heel terecht punt aan. Daarom is het goed om te bekijken welke doelstelling we hebben gesteld. We hebben gezegd dat we in 2020 toe willen naar een situatie waarin geen kind thuiszit zonder dat het binnen drie maanden een passend aanbod heeft gekregen. Dat laatste is relevant. Er zijn namelijk kinderen die wel degelijk een passend aanbod hebben gekregen en desalniettemin toch thuiszitten. Hun ouders houden deze kinderen thuis, ondanks het feit dat er een goed aanbod is gedaan. Soms heeft een rechter of een geschillencommissie ook gezegd dat de school aan passend aanbod heeft gedaan en dat de ouders daarop in moeten gaan. Dan kom je op een ander traject, een meer handhavend traject, waarbij ouders op een andere manier worden aangesproken. Die kinderen tellen wat mij betreft niet mee in onze doelstelling. Daar kun je scholen ook niet verantwoordelijk voor houden.

De voorzitter:

Mevrouw Ypma ziet af van haar interruptie. Mevrouw Siderius, u had nog een onbeantwoorde vraag.

Mevrouw Siderius (SP):

In mijn eerste termijn heb ik aandacht gevraagd voor het Sprengen College. Dit is een school voor thuiszitters. Dit blokje gaat over thuiszitters, dus het lijkt me handig als die vraag nu wordt beantwoord.

Staatssecretaris Dekker:

Dat antwoord zit ergens anders.

De voorzitter:

Het zit ergens anders, maar er komt een antwoord. Dan gaan we even zoeken. Er is een klein verschil van mening over de vraag in welk blokje deze vraag hoort, maar mevrouw Siderius wil nu graag een antwoord.

Staatssecretaris Dekker:

De inspectie heeft onderzoek gedaan naar het Sprengen College. Er zijn een aantal onregelmatigheden geconstateerd. Zo zijn er leerlingen ingeschreven zonder dat zij onderwijs hebben gekregen. Op basis daarvan ligt er een rapport, met een voorgenomen terugvordering. Ik zal er nog eens goed naar kijken, maar ik vind ook dat onze inspectie wel haar werk moet kunnen doen en bij geconstateerde gebreken ook moet kunnen handelen.

De voorzitter:

We komen bij het blokje «zorg en onderwijs». Mijnheer Rog, hebt u nog een nabrander?

De heer Rog (CDA):

Nee, er is nog een vraag van mij onbeantwoord. U zou inventariseren of die er waren en die is er. Ik vroeg of de Staatssecretaris bereid is een norm neer te leggen bij de volgende voortgangsrapportage over teruggang, zodat er in ieder geval een beweging wordt ingezet.

Staatssecretaris Dekker:

Daar is alles toch op gericht? Die cijfers zitten niet in de volgende voortgangsrapportage maar wel in die van het einde van het jaar. Die wordt vaak al half november gestuurd. U krijgt de cijfers een jaar na de cijfers die u vorig jaar hebt gekregen. Natuurlijk wil ik een teruggang zien. Natuurlijk was ik ontevreden met de slechts zeer beperkte teruggang van het afgelopen jaar. Ik hoop echt dat we stappen zien. Vooruitkijkend wil ik op basis van het pact samen met de regio's om de tafel zitten om te bekijken wat we kunnen doen om die 2020-doelstelling te bereiken.

De voorzitter:

Dan het blokje «onderwijs en zorg».

Staatssecretaris Dekker:

Kinderen die extra zorg nodig hebben, vragen niet alleen om extra zorg in het onderwijs. We kijken daarvoor ook naar de gemeenten en alle arrangementen binnen de jeugdzorg, dus naar de zorg die wordt aangeboden vanuit de verzekerde zorg. De PO-Raad en de VO-raad schrijven dat ze een risico zien dat een aantal bovenregionale specialistische onderwijs- en zorgarrangementen voor complexe doelgroepen in het gedrang komen. Ik wil er graag samen met de PO-Raad en de VO-raad een goede projectleider op zetten die zal bekijken hoe de transitie bewerkstelligd kan worden en hoe slim kan worden samengewerkt. Ik wil niet al te veel met de vinger wijzen, maar het zit hem vaak ook in veel ingewikkeldheden rond de zorg. In die bovenregionale instellingen komen zorg en onderwijs samen. Als kinderen daar een plek krijgen, is de onderwijsbekostiging eigenlijk niet zo heel ingewikkeld. Die scholen krijgen daar gewoon bekostiging voor. Het zit hem heel erg in de inkoop van gemeenten van plekken bij die instellingen. Dat is even de techniek. Ik vind echter dat ouders en leerlingen daar nooit de dupe van mogen worden. Dat is een van de redenen waarom we dit samen met VWS oppakken.

Dan kom ik op Samen naar School. Mevrouw Voortman had helemaal gelijk in haar interpretatie van de wijze waarop ik hier de vorige keer op reageerde. Ik vind het heel mooi als er initiatieven zijn om gehandicapte kinderen, bijvoorbeeld kinderen met het syndroom van Down, binnen het onderwijs een plekje te laten krijgen. We hebben bekeken hoe dit goed georganiseerd kan worden. Dat kan eigenlijk langs twee wegen. Het kan met een aparte klas binnen een school. Dat zou dan een nevenvestiging kunnen worden van een instelling voor speciaal onderwijs.

De andere route is dat de scholen het zelf organiseren en het dus geen onderdeel maken van het speciaal onderwijs als kleine vestiging binnen het reguliere onderwijs. Deze route is wel ingewikkelder, maar soms is dit een soort principieel punt voor de betrokken scholen. Dan moet dit meegenomen worden in het ondersteuningsprofiel en moet en kan het bekostigd worden vanuit het extra geld van het samenwerkingsverband. Dit zijn de twee routes. Nogmaals, ik heb echt de indruk dat er ook vanuit mijn ministerie heel actief wordt meegedacht om dit soort projecten te laten slagen.

Kan het integraal pgb hierin nog wat betekenen? Ik heb daarover onlangs met mijn collega van VWS om de tafel gezeten. Er worden twee pilots gestart, in Delft en in Woerden. De regelgeving die daarvoor nodig is, wordt door VWS in orde gemaakt. Ik ben heel benieuwd wat dit gaat opleveren. Ik vind het spannend. Er is nog wel een verschil tussen de bekostiging van de zorg en die van het onderwijs. De onderwijsbekostiging loopt namelijk altijd via een school. Ouders kopen niet in, zoals bij de zorg soms wel het geval is. De school biedt het onderwijs. Dat is bij de zorgbudgetten die we gaan ontschotten, anders geregeld. We gaan wel bekijken of we onderwijs en zorg heel dicht bij elkaar kunnen brengen. Dat moet ook kunnen, want het gaat om een beperkt aantal gevallen in slechts twee gemeenten. Als leerlingen permanente verzorging of iemand naast zich in de klas nodig hebben, loopt dat vanuit verschillende stromen, maar dat hoeven dan niet twee verschillende functionarissen of zorgverleners te zijn. We willen een en ander goed in elkaar schuiven.

Dan kom ik op de vraag over ernstig meervoudig gehandicapte kinderen op het snijvlak van 18 jaar. Naar aanleiding van de brief die ik hierover heb gestuurd waarin ik optrek met mijn collega van Sociale Zaken, vroeg mevrouw Siderius waar de kosten vandaan komen. Ik begrijp dat die kosten vooral zitten in een hogere instroom in de Wajong, dus niet zozeer aan de onderwijskant. De onderwijsbekostiging is geregeld. Er is gekeken naar het aantal 18-plussers in het vso in cluster 3 en 4. Dat levert deze berekening op. Het voortouw om hier wat in te wijzigen ligt bij mijn collega van Sociale Zaken, maar nogmaals, wij trekken hierin gezamenlijk op.

De heer Bisschop zei dat de bekostiging van het onderwijs in een instelling voor kinderen met eetstoornissen problemen lijkt op te leveren. Willen we hiervoor om de tafel gaan zitten met de VNG? Wij voeren gesprekken met deze zorginstelling over de mogelijkheid voor onderwijs aldaar. De mogelijkheden voor een structurele oplossing zijn met de instelling besproken en zijn ook gedeeld met de VNG. Er is aan de destijds betrokkene, de onderwijspartner, subsidie toegekend ter overbrugging naar een structurele oplossing. Het probleem is dat deze onderwijspartner de samenwerking met de instelling heeft beëindigd. Juist in de samenwerking zit echter de crux. Ik zou het niet wenselijk vinden om structurele onderwijsbekostiging vanuit mijn ministerie rechtstreeks toe te kennen aan een zorginstelling. We bekijken dus wat er mogelijk is, maar een en ander zal altijd in combinatie met een onderwijsinstelling moeten.

Ik wil een paar dingen zeggen over de betrokkenheid van ouders.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de leden. Zijn er nog interrupties over het blokje «zorg en onderwijs», of zijn er nog vragen niet beantwoord?

Mevrouw Siderius (SP):

Ik kom terug op de bovenregionale voorzieningen. Ik heb onder andere aandacht gevraagd voor Feniks Talent. Deze instelling zit precies op het snijvlak en wordt nu bekostigd vanuit de Jeugdwet. Zij kan voor onderwijs niets ontvangen, omdat zij geen BRIN-nummer heeft. Zij zou heel erg gebaat zijn bij die ene regeling. Wil de Staatssecretaris voor die 10% hoogbegaafden die uitvallen in het reguliere onderwijs zo'n regeling onderzoeken? Op het andere punt kom ik in mijn tweede termijn terug.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kader deze vraag even in met een aantal andere vragen die over hoogbegaafden zijn gesteld. Dan pak ik ook deze vraag mee. Anders gaan we van de hak op de tak.

De voorzitter:

U kunt deze vraag ook laten liggen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom er sowieso straks op terug.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

De Staatssecretaris zegt dat er twee routes zijn: inschrijven bij een gewone school, maar dan ben je wel afhankelijk van die school, of inschrijven bij de nevenvestiging. Dan heb je echter weer overleg met de school op afstand. Daar gaat veel tijd in zitten die je niet kunt steken in andere zaken. Daarom heb ik gevraagd of de route van de onderwijs-zorgarrangementen, die sommige samenwerkingsverbanden al aanbieden, niet veel beter is. Ik heb begrepen dat het ene samenwerkingsverband hier bereidwilliger in is dan het andere. Is de Staatssecretaris bereid om te helpen bij de toekenning, zodat er in de bekostiging geen regionale verschillen kunnen voorkomen?

Staatssecretaris Dekker:

Ik kom in de tweede termijn terug op die onderwijs-zorgarrangementen. Misschien is dat een derde weg, maar dat kan ik nu moeilijk overzien.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Dat vind ik prima. Daarnaast ben ik blij dat de pilot integraal pgb nu gestart is. Natuurlijk gebeurt dat slechts in twee gemeenten. Dit kunnen we niet meteen in het hele land uitrollen, maar ik vind het al wel heel goed dat drie ministeries hierbij betrokken zijn.

De voorzitter:

Dan gaan we over naar het blokje «ouders».

Staatssecretaris Dekker:

In zijn algemeenheid maakt de betrokkenheid van ouders en leerlingen echt het verschil. Ik grijp even terug naar het werkbezoek dat ik samen met mevrouw Ypma heb afgelegd in Rotterdam. Wat ik daar heel erg mooi vond, is dat men zei dat men niet óver leerlingen en ouders praat, maar mét leerlingen en ouders. Als instanties, zorginstellingen, gemeenten en scholen, nadenken over een passend aanbod, wordt dat dus niet in een volledig isolement gedaan. Het helpt ook om ouders erbij te betrekken en mee te nemen in de dilemma's waarvoor instellingen soms staan. Het is ook moeilijk om sommige kinderen een goed en passend aanbod te bieden.

We willen de betrokkenheid van ouders vergroten. We komen daar binnenkort over te spreken als we het wetsvoorstel behandelen dat we hebben opgesteld naar aanleiding van de motie van mevrouw Ypma over het instemmingsrecht rond het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief. We zien een en ander echter ook terug op een aantal andere terreinen. Veel van de ouderorganisaties hebben een brief geschreven waarin ze hebben aangegeven dat ze graag meedenken en partner willen zijn in het goed voorlichten van ouders. Wanneer staan ze in hun recht? Wat kunnen ze van scholen verwachten? Ouders & Onderwijs heeft een heel handige checklist opgesteld over informatievoorziening. Ik neem dat aanbod dus graag aan.

De heer Van Meenen vroeg heel concreet wat we kunnen doen om ouders meer keuzevrijheid te geven. Herkennen wij dat die keuzevrijheid nu soms beperkt is? Ik herken het in die zin dat ik dit ook weleens terughoor van ouders. Aan de voorkant kunnen ouders hun kind aanmelden bij de school van hun voorkeur. Dan komen we op de discussie over de zorgplicht. Ik vind echt dat iedere school die zorgplicht goed moet invullen. Als de school die zorg niet kan bieden, heeft dezelfde school de plicht om in overleg met de ouders een passende plek te vinden op een andere school. Ook hiervoor geldt weer dat ik het belangrijk vind dat dit in overleg gebeurt. Het is niet onmiddellijk een recht van ouders om te zeggen: ik wil dat en dat is ook het enige wat ik wil; u moet er maar voor zorgen dat het daar ook kan. Zover gaat de wet niet. Voor zorg die uitstijgt boven het niveau dat de school kan bieden, moet er natuurlijk in gezamenlijkheid een oplossing worden gevonden.

Wat gebeurt er als dit niet lukt? Alle mechanismen zijn erop gericht om scholen en ouders nader tot elkaar te brengen. De onderwijsconsulenten doen dit werk. Bij de onderwijs-zorgconsulenten is er ook een zorgcomponent. Uiteindelijk is er een geschillencommissie die als een soort scheidsrechter moet optreden. Ik hoop echter altijd dat het zover niet hoeft te komen.

Medezeggenschap is een belangrijk punt. Er is een motie van de heer Van Meenen aangenomen om de medezeggenschap te versterken in cluster 1 en 2. In de afgelopen periode is de voorbereiding gestart voor de wettelijke verankering. Op dit moment wordt onderzocht op welke wijze de wettelijke verankering zo snel mogelijk georganiseerd kan worden. In cluster 1 gaat het invullen van de medezeggenschap wat minder snel dan in cluster 2, maar ook in cluster 1 hebben de medezeggenschapsraden van de instellingen ingestemd met het toevoegen van een advieszetel voor ouders van kinderen die ondersteuning krijgen in het reguliere onderwijs. In het najaar zal deze zetel ook worden ingevuld.

Ik kom op een aantal specifieke doelgroepen. Naar aanleiding van een vraag van de heer Bruins heb ik volgens mij zojuist al het een ander gezegd over kinderen met het syndroom van Down in het reguliere onderwijs.

De heer Rog stelde dat er geen extra geld is voor hoogbegaafden. Misschien is het goed om even terug te grijpen op een debat dat we een enige tijd terug hebben gehad. Er is 29 miljoen toegevoegd aan de budgetten voor het passend onderwijs. Dat bedrag is niet gelabeld voor hoogbegaafden, maar er is toen wel gezegd dat met die 29 miljoen extra budget er passend onderwijs moet zijn voor iedere leerling. Het kan niet zo zijn dat ouders van kinderen met een laag IQ wel in aanmerking komen voor allerlei voorzieningen en ouders van kinderen met een hoog IQ die zelf moeten betalen. Daar moet het passend onderwijs dus in voorzien. De eigen bijdrage van ouders mag alleen vrijwillig zijn en voor extra activiteiten. Wij zijn er scherp op. Mevrouw Siderius heeft hier ook enkele keren naar gevraagd. Ik heb toegezegd om dit samen met de inspectie te inventariseren. Ik kom er graag op terug.

Wat kunnen bovenregionale instellingen hierin betekenen? Feniks Talent is hierbij genoemd. Feniks Talent is op dit moment een zorginstelling. Wanneer er daadwerkelijk sprake is van onderwijs, kan een school ook bovenregionaal functioneren. Dan moet Feniks Talent wel een keuze maken. Als deze instelling echt onderwijs wil geven, moet zij ook voldoen aan een aantal eisen die wij aan onderwijs stellen. Via de geschetste route van onderwijs op een andere locatie kan zij daar dan voor in aanmerking komen. Dat vraagt nog wel wat extra's van deze organisatie.

De heer Bruins heeft een vraag gesteld over kinderen met het syndroom van Down in het basisonderwijs die ouder zijn dan 14 jaar. In de wet is die grens nu een hard gegeven, ook omdat men vanuit het onderwijs het gevoel heeft dat deze kinderen naarmate ze ouder worden niet meer zo goed in de populatie passen. De heer Bruins vroeg of er soepeltjes mee kan worden omgegaan. Ik ga graag het gesprek aan met ouders en scholen die dit willen en vinden dat de wet hierbij dwarsligt. Wellicht kan de inspectie er bij wijze van uitzondering toestemming voor geven. Ik ga na of dat een begaanbare route is.

Kan er een objectief criterium komen voor stimulering bij dyslexie, zeker voor kinderen die qua cognitief en intellectueel vermogen meer aankunnen? Ik neem dit graag mee in het Masterplan Dyslexie, dat wij samen met het SLO (Stichting Leerplanontwikkeling Nederland) ontwikkelen. Volgens mij staat er voor half september een apart AO hierover gepland en kan ik de Kamer voor die tijd laten weten hoe het ermee staat.

De heer Van Meenen en de heer Bisschop vroegen hoe het doveninternaat bekostigd gaat worden en waarom het bekostigd wordt vanuit cluster 2. We hebben bekeken of er voldoende ruimte is binnen cluster 2. Uit de laatste gegevens van DUO blijkt dat het aantal leerlingen in cluster 2 fors is gedaald. Het aantal leerlingen dat momenteel vanuit cluster 2 wordt ondersteund in het reguliere onderwijs is in de periode ook minder toegenomen. Per saldo is er een ruime daling van de uitgaven in het ondersteuningsbudget van maar liefst 6,5 miljoen. Dat lijkt mij meer dan voldoende om daarvan het internaat te kunnen bekostigen, want dat vraagt in het schooljaar 2017–2018 een budget van een kleine twee ton. Op de lange termijn zal dit oplopen naar hoogstens 1 miljoen. Ik kijk ook naar de onderbestedingen. Laat ik in ieder geval zeggen dat er voldoende ruimte zit en dat we wellicht op termijn moeten kijken naar de rest van de ruimte die ontstaat. Ook hiervoor geldt dat onderwijsgeld wel goed besteed moet worden en niet ergens moet overblijven.

In het lwoo/pro zijn wat ontwikkelingen gaande. Sinds 1 januari zijn het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs onderdeel van het passend onderwijs. Een aantal samenwerkingsverbanden experimenteert zelfs met het loslaten van criteria voor de procedures en de duur van de toewijzing van het lwoo. Ik heb gezegd dat de bekostiging over het gehele land ingewikkelder ligt dan in het passend onderwijs. Dat betekent dat we een pasje op de plaats moeten maken.

De heer Bruins sprak warme woorden over het praktijkonderwijs. Ik herken die helemaal. Ik zag wat mensen op de tribune zitten van scholen die ik een bezoek heb gebracht. Ik vind het altijd bijzonder om te zien welke goede resultaten worden behaald met kinderen die misschien niet een vmbo-diploma kunnen halen, hoewel een deel van hen er later wel in slaagt. Er wordt in ieder geval gewerkt aan zelfstandigheid en arbeidsmarkttoeleiding. Net als bijvoorbeeld het vso en het sbao (speciaal basisonderwijs), dat ook aparte schoolsoorten zijn, zit het praktijkonderwijs wel in de systematiek van het passend onderwijs. Ik denk dat dit ook voor het praktijkonderwijs van het grootste belang is. Als de samenwerkingsverbanden namelijk wel verantwoordelijk zijn voor de toewijzing voor het pro maar niet voor de bekostiging ervan, ontstaat er een enorm risico op een afschuif- of weglekeffect. Dat moeten we niet hebben, want dan zitten we straks met de gebakken peren.

Waarom wordt de zware ondersteuning wel verevend in het passend onderwijs en worden lwoo en pro niet verevend? Dat heeft ermee te maken dat het verschillende dingen zijn. Op basis van een inventariserend onderzoek hebben we geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de zware ondersteuning niet evenredig is verdeeld over het land. Sociale achterstand is destijds door ECPO (Evaluatie- en adviescommissie Passend Onderwijs) wel als een risicofactor benoemd, ook als het gaat om het passend onderwijs. Daarbij was de redenering echter dat die wordt gecompenseerd door het onderwijsachterstandenbeleid. Dat betekent dat er een level playing field is.

Voor het lwoo en het pro ligt het anders. Bij de zware ondersteuning gaat het om leerlingen met een beperking, maar in het lwoo en het pro gaat het om leerlingen met een leerachterstand. Juist die leerachterstand hangt nauw samen met het ouderlijke milieu. Dat komt ook uit de onderzoeken die we hebben laten doen. Dit vraagt dus om zorgvuldigheid en niet om een evenredige herverdeling over het hele land. We moeten hierin een verdiepingsslag maken.

Hoe gaat het er dan uitzien? Mevrouw Straus deed de suggestie om de nieuw ontwikkelde indicator erbij te betrekken. Dat vind ik een heel reële suggestie. We gaan kijken of we deze mogelijkheid mee kunnen nemen. Dan krijg je een soort wegingsfactoren over de samenwerkingsverbanden heen.

Mevrouw Voortman vroeg wat we in de tussentijd doen. Nu gebeurt het namelijk op basis van een oude bekostigingssystematiek uit 2012. Ik ga daarover graag het gesprek aan met de scholen. Er is een beetje sprake van een spanningsveld. We zijn niet tevreden met de wijze waarop het geld nu wordt verdeeld, maar het evenredig verdelen is ook geen optie. We moeten toe naar een eerlijker en nieuwer bekostigingsmodel, dat we nog niet kennen. Als de scholen zelf zeggen dat er echt sprake is van scheefgroei en dat je met een kleine aanpassing, alvast vooruitlopend op een definitief model, een beweging kunt maken, wil ik daar best serieus naar kijken. Het is echter altijd een ingewikkelde discussie. We hebben die discussie ook gehad bij het verdelen van de onderwijsachterstandsmiddelen. Daarin zien we ook een enorme scheefgroei en zijn we ook op weg naar een nieuw verdelingsmodel. Alle betrokkenen willen het in één keer goed doen, in plaats van met een tussenstap. Als ze wel een tussenstap willen zetten, kan dat ook. Ik zit er vrij ontspannen in, maar ik wil het echt doen met draagvlak van de instellingen zelf. Ik zal dit meenemen in de gesprekken.

Tot slot vroeg mevrouw Straus naar de verschillen in de bekostigingsregels voor lichte en zware ondersteuning. Ze refereerde aan de weeffout. Het is niet helemaal een weeffout, omdat er bewust voor is gekozen om de budgetten voor lwoo en pro vooralsnog te laten baseren op de historische percentages, dus inclusief de gebruikelijke stromen in de samenwerkingsverbanden. Daarom is er een andere grondslag gebruikt. Ik zeg toe dat we, als we toegaan naar een nieuwe bekostigingssystematiek, ook proberen om dit op één lijn te brengen.

De voorzitter:

Daarmee zijn we gekomen aan het einde van de beantwoording van de vragen, maar misschien is er wat blijven liggen. Laten we dat eerst even checken.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Mijn vraag over de 50% is blijven liggen.

Staatssecretaris Dekker:

Een en ander vraagt ook weer om een regeling. Een experiment is namelijk nooit een kwestie van: gaat u uw gang maar. Rotterdam is een van de regio's die er wat mee wil doen. Deze regio wil bekijken wat er kan en wil uitproberen of dit soelaas biedt. Ik kom met een voorstel daarvoor naar de Kamer.

De voorzitter:

Wanneer kan de Kamer dit verwachten?

Staatssecretaris Dekker:

In het najaar.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de leden. Voordat we aan de tweede termijn beginnen, kan ik schorsen. Pardon, mevrouw Siderius heeft nog een vraag.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik heb nog een interruptie, dus die wil ik graag gebruiken. De Staatssecretaris zegt dat Feniks Talent, de school voor hoogbegaafden die zijn uitgevallen en de weg terug naar het onderwijs krijgen aangeboden, een keuze moet maken of zij bij de zorg of bij het onderwijs wil horen. Ik dacht juist dat het idee van passend onderwijs is dat we de schotten tussen de zorg en het onderwijs weghalen en die zaken in elkaar schuiven. Ik dacht dat we onderwijs zouden krijgen waar ook een deel zorg in zit. Het probleem van Feniks Talent is dat zij via de Jeugdwet de zorggelden krijgt, maar geen onderwijsbekostiging krijgt voor de leerlingen. Het enige wat Feniks Talent vraagt is een reguliere bekostiging. Dan kan zij verder. Ik heb een voorstel gedaan over de bovenregionale voorzieningen. Hoe gaan we Feniks Talent helpen? Dat is eigenlijk de kern van de vraag.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb aangegeven dat er de bereidheid is om onderwijs te bekostigen, maar dan moet het wel onderwijs zijn. U zegt dat het onderwijs is, maar voor mij is dat het niet. Er gebeuren vast mooie dingen, maar als het onderwijs is, moeten we ook kijken naar de bevoegdheden van mensen en moeten we bekijken wat er precies gebeurt. Dan vind ik ook dat er toezicht op moet zijn. Daar is nu allemaal geen sprake van. Feniks Talent moet dus zelf een keuze maken. Als ze kiest voor onderwijs, is het met de route die ik schetste mogelijk om de inkoop via een reguliere school te bekostigen, maar dat vraagt aan die kant echt meer dan er nu gebeurt.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Siderius.

Mevrouw Siderius (SP):

Ik ga maar even voorbij aan de discussie of het wel of geen onderwijs is. Het probleem is natuurlijk dat het geld voor het onderwijs wel bij Feniks Talent terecht moet komen. Het enige wat ze nu kan doen, is de boeken declareren bij de school van herkomst. Bij die school van herkomst van die leerlingen zit echter nog een budget voor onderwijs. Dat is toegekend toen die leerlingen werden ingeschreven. Is er dan niet toch een mogelijkheid om ervoor te zorgen dat het geld bij Feniks Talent terechtkomt? Als we dat niet doen, is het gevolg dat deze leerlingen gewoon weer thuis komen te zitten. Als ze weer naar een reguliere school worden gestuurd, kun je er vergif op innemen dat ze binnen no time weer thuiszitten. Ik raad de Staatssecretaris aan om eens in gesprek te gaan met deze leerlingen. Ik vond het best wel confronterend.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb zojuist de route geschetst die geldt als leerlingen zijn ingeschreven bij een reguliere onderwijsinstelling die niet in staat is om de kinderen goed onderwijs te geven, maar daarvoor wel bekostiging krijgt. Dan moet echter wel gebruikgemaakt worden van die route. Het kan niet zo zijn dat kinderen die alleen maar ingeschreven staan bij Feniks Talent, zeggen dat ze recht hebben op geld en dat het er maar moet komen, temeer daar Feniks Talent niet onder een onderwijsregime valt. Ik wil daarover graag in gesprek gaan, desnoods ook met Feniks Talent. Het is overigens niet zo dat er ergens geld blijft liggen, zoals mevrouw Siderius suggereert. Veel van deze kinderen staan namelijk niet ingeschreven op een school.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik begrijp deze uitleg heel goed. We hebben er vaker over gesproken. Ik heb allerlei voorbeelden genoemd, zoals Stichting TIM Schijndel en Stichting Bram Ridderkerk. Hierbij gaat het ook om Samen naar School-klassen. Toch hebben we weer een brief gekregen van de Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind (NSGK). Hierin staan een aantal specifieke problemen, bijvoorbeeld dat sommige zorgkantoren geen contract sluiten met die Samen naar School-klassen omdat ze alleen met grote zorginstellingen contracten sluiten. Dat vind ik oprecht zonde. Ik vraag de Staatssecretaris om er nog eens met zijn collega over te spreken. Wat kan er gebeuren om dit probleem op te lossen? Op mytylscholen en tyltylscholen gaat het ook om kinderen die onderwijs krijgen en maar een beperkte ontwikkeling doormaken. Dat geldt ook vaak voor deze kinderen. Het doet er voor mij niet toe of het onderwijs of zorg is, als die prachtige initiatieven voor de kinderen in de buurt maar doorgang kunnen vinden. Deze kinderen moeten allemaal een ontheffing van de leerplicht aanvragen. Dat vind ik zonde. Dat hoeft ook niet bij de mytyl- en tyltylscholen, dus zou dat hierbij ook niet het geval moeten zijn. De wet is ook gewijzigd op dat punt. Je kunt zorg en onderwijs krijgen. Dat vind ik een heel goede ontwikkeling. Laten we die dan ook bevorderen.

Staatssecretaris Dekker:

Dat dat laatste nog gebeurt, komt door het verleden. In mijn ogen hoeft dat nu niet meer. Het is goed als we dat goed communiceren. Het andere punt gaat heel erg over het snijvlak, waarbij ook wat wordt gevraagd van de zorg. Ik zal dit opnemen met mijn collega van VWS, om te bekijken wat we kunnen betekenen om die twee dingen goed samen te brengen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Hartelijk dank. Kan daarin meegenomen worden dat zo'n instelling erkend moet worden als onderwijsinstelling? Dan hoef je dus geen ontheffing van de leerplicht aan te vragen en kun je beide bieden, zowel zorg als onderwijs.

Staatssecretaris Dekker:

Daar ga ik toch een beetje streng in zijn. Wij kunnen niet iedere zorginstelling in Nederland erkennen als onderwijsinstelling. Aan een onderwijsinstelling stellen we bepaalde eisen. Er is een bepaald toezicht op. Dat vind ik ook belangrijk, want onderwijsgelden kun je maar één keer uitgeven. U houdt mij er terecht verantwoordelijk voor als het onderwijs ergens niet goed is. Dan moeten we wel de instrumenten in handen hebben om goed te kunnen voorzien in dat toezicht, dat grondwettelijk is geborgd. Dat vraagt dus om meer dan alleen over Feniks Talent zeggen dat we er een onderwijsinstelling van maken. Deze organisatie voldoet aan alle kanten niet aan de eisen die we daaraan stellen.

De heer Rog (CDA):

Ik heb nog een vraag over het onderwijs voor hoogbegaafden. De Staatssecretaris corrigeerde mij en zei dat er extra geld voor ingezet kan worden. Welk recht hebben ouders en kinderen dan? Er zijn scholen die een aanbod hebben en daarvoor extra geld vragen. Als ouders dat niet betalen, worden de kinderen soms gewoon niet geplaatst. Is dat een juiste invulling van passend onderwijs voor deze specifieke doelgroep?

Staatssecretaris Dekker:

De heer Rog wijst terecht op een punt waar het wringt. Het is mij ook een beetje een doorn in het oog dat op sommige plekken heel mooi passend onderwijs wordt gegeven aan hoogbegaafde kinderen, waar ouders en kinderen tevreden over zijn, maar dat dit alleen maar kan gebeuren met een eigen bijdrage van ouders. Wij hebben daarin een heel formele lijn. Wij vinden dat ieder kind recht heeft op een passende plek. In het onderwijs is dat kosteloos. Je kunt daarbovenop wel iets extra's vragen. Dat is natuurlijk een fijne lijn. Daar moeten wij ook voor het onderwijs aan hoogbegaafden scherp op zijn. Als je een kind hebt met een IQ van 70, is alles voor je geregeld. Dan is er fantastisch mooi onderwijs. Ja, dat kost meer, maar dat zijn wij ook bereid om te betalen. Als een kind een IQ van 150 heeft en daardoor niet in het reguliere onderwijs kan functioneren – sommigen kunnen wel prima functioneren in het reguliere onderwijs, bijvoorbeeld met een plusklas – en het dus echt gaat knellen, zal er in iets anders moeten worden voorzien. Dit moet niet voorbehouden zijn aan ouders met een dikke portemonnee.

De voorzitter:

Ik constateer dat we nu dan echt aan het einde zijn van de beantwoording in eerste termijn. Er komen stemmingen tussen 14.00 uur en 14.30 uur. Ik stel voor om dan nu geen lunchpauze in te lassen en om 13.30 uur te beginnen met de tweede termijn van de kant van de Kamer.

De vergadering wordt van 13.22 uur tot 13.33 uur geschorst.

De voorzitter:

We zijn toe aan de tweede termijn van de kant van de Kamer. Ik stel voor dat u zich beperkt tot een spreektijd van twee minuten. Ik geef het woord aan mevrouw Siderius.

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. De Staatssecretaris en de SP zullen het vrees ik nooit eens worden over de richting van het passend onderwijs. De SP ziet graag dat we alle schooltypen in de samenwerkingsverbanden vastleggen. De Staatssecretaris zegt dat het in de wet staat. Wij weten allemaal dat er toch regelmatig met kinderen door het land wordt geleurd. Daarom is het recht op onderwijs zo belangrijk. Ik wil hierover graag voorstellen indienen en daarom vraag ik alvast een VAO aan, als het kan nog voor het zomerreces.

Ik deel de mening van D66 over de thuiszitters en de doelstelling voor 2020. Deze wet is op 1 augustus 2014 ingegaan. We zijn nu twee jaar verder. Een van de doelen van de wet was om het aantal thuiszitters te laten dalen. Die doelstelling moet gewoon gehaald worden. Ik sluit me dus graag aan bij D66.

De Staatssecretaris zei dat het Sprengen College het gewoon niet goed gedaan heeft, dat er geen onderwijs wordt gegeven in Wapenveld en that's it. Dan leg ik toch aan de Staatssecretaris voor dat dit al die jaren met medeweten van de inspectie is gebeurd. Er is altijd overleg geweest. Op een gegeven moment is met de inspectie een afspraak gemaakt. Ik citeer uit de brief van de inspectie aan het college die ik hier voor me heb liggen: «Indien er op de teldatum 1 oktober 2015 leerlingen bij stichting de Sprengen ingeschreven staan die de school van inschrijving niet bezoeken, dan moet u rekening houden met terugvordering van ten onrechte verkregen bekostiging.» De school heeft daarop alle leerlingen overgeplaatst, omdat zij dit niet voor haar rekening kon nemen. Vervolgens krijgt de school een dikke factuur op de mat van bijna 1 miljoen. Als dit wordt doorgezet, moet deze school sluiten. Wat betekent dat voor het aantal thuiszitters? Ik wil echt dat de Staatssecretaris hiernaar kijkt, want volgens mij is het niet de bedoeling dat we scholen failliet laten gaan en zorgen voor meer thuiszitters.

Tot slot kom ik op mijn motie over EMB (ernstige meervoudige beperking). De Staatssecretaris gaf heel snel een berekening van die 4 tot 12 miljoen. Hij had het over cluster 3 en 4. Mijn motie gaat echter alleen over cluster 3. Ik vind het leuk als de Staatssecretaris ook voor cluster 4-leerlingen een Wajong-uitkering wil regelen, maar dat was niet de bedoeling. Ik ontvang de berekening graag op papier. Ik verzoek de Staatssecretaris om te zorgen voor die wetswijziging. Een onderzoek is niet nodig. Hij hoeft de cluster 3-scholen maar te bellen – dat zijn er niet veel – en dan heeft hij zo een lijstje met leerlingen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Een van de hoofddoelstellingen van het passend onderwijs is het terugdringen van het aantal thuiszitters. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Wij zijn inmiddels twee jaar verder. Er is een Thuiszitterspact, maar het doel was niet om pacten te sluiten maar om minder thuiszitters te hebben. Ik vind echt dat het nu tijd wordt om degene die wij daarop kunnen aanspreken, de Staatssecretaris, te vragen om met concrete doelen te komen, ook al voor het komend jaar. Ik heb zelf weleens als schoolbestuurder in zo'n gesloten kamer, een soort escape room, gezeten met wethouders van onderwijs van Den Haag. Ik zal verder geen namen noemen. Daarbij hadden we de afspraak dat we de kamer niet uit zouden komen voordat we elke thuiszitter, als dat ook maar enigszins mogelijk was, een plek hadden gegeven. Volgens mij is dat ook de enige manier om het met urgentie aan te pakken. Ik hoop dat we niet alleen een doelstelling zullen zien, die voor het komende jaar in december duidelijk zal worden, maar dat we ook resultaat zullen zien. Ik overweeg uiteraard om daarover een uitspraak van de Kamer te vragen.

We hebben ook gesproken over de problemen van docenten. De Staatssecretaris heeft hier wat statistische hocus pocus op toegepast waardoor ze ineens niet meer blijken te bestaan. Gemiddeld gaat het namelijk om één kind per school of per klas. Het zal allemaal wel, maar er zijn blijkbaar docenten in Nederland die heel concrete problemen hebben. Ik heb niet het gevoel dat daarvoor veel aandacht is. Ik geloof er ook niet meer in dat we dit in deze kabinetsperiode zullen oplossen. Daar zal eerst maar een uitspraak van de kiezer over moeten komen.

Om een beetje vrolijk af te sluiten: ik ben natuurlijk blij dat de Staatssecretaris ruimte ziet binnen cluster 2 om het internaat in Haren bekostigd te houden. Dat hebben we gelukkig ook met elkaar afgesproken. Ik krijg echter wel verschillende signalen over hoe die ruimte ervaren wordt. Ik vraag de Staatssecretaris om iets preciezer schriftelijk aan te geven hoe het zit met die ruimte en hoe die zich de komende jaren zal ontwikkelen. Zo nodig kom ik er bij de begroting nog op terug.

De heer Bruins (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn beantwoording. Ik heb een boel dingen gehoord. Aan het einde van het volgend schooljaar moet in alle samenwerkingsverbanden helder zijn wie bepaalt op welke school een kind wordt geplaatst. De Staatssecretaris is bereid om met de inspectie te overleggen over de vraag of er in een enkel geval wat flexibeler kan worden omgegaan met de leeftijdsgrens van 14 jaar voor kinderen met het syndroom van Down.

Als ik het goed heb gehoord, komt er een projectleider om complexe bovenregionale onderwijs-zorgarrangementen vlot te trekken. Ik vraag de Staatssecretaris of hij bereid is om daarover periodiek te rapporteren in de reguliere rapportages.

Ik heb benadrukt dat wat mij betreft samenwerking gaat voor sanctionering. Ik heb daarop ook voldoende positieve reactie gehoord. Daarmee zijn al mijn vragen beantwoord.

Mevrouw Voortman (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn uitgebreide antwoorden. Ik begin met de Samen naar School-klassen. Een onderwijs-zorgarrangement is mogelijk binnen de huidige regelgeving. Daarbij wordt het onderwijs betaald vanuit het samenwerkingsverband en de zorg vanuit de Wet langdurige zorg, de jeugdzorg of de intensieve kindzorg. Ik zei echter al dat het ene samenwerkingsverband daar bereidwilliger in is dan het andere. Ik stel nogmaals mijn vraag: is de Staatssecretaris bereid te helpen bij de toekenning, zodat er voor de bekostiging geen regionale verschillen zijn? Ik denk dat die Samen naar School-klassen daarmee echt geholpen zijn. De Staatssecretaris heeft ook gezegd dat hij het inclusieve onderwijs nastreeft. Dan moet het toch mogelijk zijn om elkaar daarop te vinden?

Met betrekking tot de werkdruk zei de Staatssecretaris dat hij toch twijfels heeft over één niveau van basisondersteuning. De ene regio is nu eenmaal de andere niet. Maar wat moet er dan concreet gebeuren op het gebied van werkdruk? Natuurlijk moet er gesneden worden in bureaucratie, maar is dat de enige oplossing?

Er is een Thuiszitterspact en dat is goed, maar nu gaat het over de concrete invulling daarvan. Dit zal ongetwijfeld in het VAO maar ook in de komende debatten aan de orde komen.

Ik heb straks nog een debat over de Participatiewet en meteen daarna een debat over het pgb, dus ik ga nu weg. Dat is geen desinteresse. De antwoorden van de Staatssecretaris worden uiteraard gevolgd en we zien elkaar bij het VAO.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. We hebben het over veel dingen gehad, onder andere over de basisondersteuning. De Staatssecretaris zegt dat hij daar toch sterk over twijfelt. Ik ben er ook nog niet honderd procent uit, maar ik denk dat het wel eerlijk is als kinderen met een gelijk niveau weten waar ze recht op hebben. Ik denk ook dat leraren daar baat bij hebben. Dat horen we ook terug vanuit de lerarenorganisaties. Daarom vraag ik de Staatssecretaris om hierover in overleg te gaan, niet alleen met de bestuurlijke organisaties, de huidige gesprekspartners, maar ook met de lerarenorganisaties, en te onderzoeken of dit ook een oplossing kan bieden voor het verlichten van de administratieve last.

Ik ben blij dat de Staatssecretaris komt met een voorstel over doorzettingskracht. Ik heb begrepen dat dit aan het einde van dit schooljaar komt. Ik heb ook begrepen dat aan het einde van dit jaar het wetsvoorstel over het mede bekostigen van particuliere initiatieven ter consultatie wordt aangeboden. Dan zitten we wel een heel eind verder in de tijd, alvorens dit leidt tot daadwerkelijke bekostiging en een oplossing van de problematiek van de huidige thuiszitters. Ik heb daar moeite mee. Ik heb ook het gevoel dat de overheid eerder heeft meegewerkt aan trajecten waarin wel degelijk dit soort zorg of ondersteuning werd ingekocht bij particuliere organisaties. Misschien kan de Staatssecretaris hier nog kort op ingaan, ter afwending van een motie op dit punt.

Ik sluit mij kortheidshalve aan bij de heer Van Meenen met betrekking tot een heldere norm voor het terugdringen van het aantal thuiszitters in de komende voortgangsrapportage. Ik zal meedoen met een motie daarover.

Ik wil ook even verifiëren of ik de Staatssecretaris goed heb begrepen dat hij half september met een brief komt over dyslexie, waarin hij ook zal ingaan op mijn suggestie om te bekijken of er een landelijke objectieve toets kan komen. Deze toets moet niet alleen zijn voor leerlingen die door hun dyslexie sterk achterlopen, maar ook voor leerlingen die verder cognitief helemaal bij zijn maar wel last hebben van dyslexie en derhalve behoefte hebben aan ondersteuning.

Mevrouw Straus (VVD):

Voorzitter. We hebben een heleboel dingen gehoord. Sommige dingen waren heel positief, althans, zo beoordeelt de VVD die. Over een aantal dingen heb ik nog vragen. Het is positief dat er kwalitatief onderzoek wordt toegevoegd aan het Evaluatieprogramma passend onderwijs, zodat we niet alleen kunnen zien hoeveel kinderen een beweging hebben gemaakt van het ene naar het andere, maar ook waarom dit heeft plaatsgevonden. Wat is de reden? Is het kind op de goede plek terechtgekomen?

Er is al een kort interruptiedebatje geweest over de sancties bij niet-naleving van de zorgplicht. Ik kijk uit naar de voorstellen van de Staatssecretaris op dit punt.

De Staatssecretaris heeft toegezegd dat de CBS-indicator die we nu samenstellen voor achterstandenbeleid wordt meegenomen in het nieuwe verdeelmodel voor lwoo/pro. Dat zijn positieve dingen. Dank daarvoor.

Ik heb nog wel een aantal punten, te beginnen met de afspraken over thuiszitters. Ik vind het ook teleurstellend als pas volgend jaar rond deze tijd de afspraken concreet worden. Het Thuiszitterspact is in maart gesloten. Ik denk dat het reëel is dat er al in een eerdere fase duidelijke afspraken per regio komen. Wat is de inzet van de verschillende regio's op dit punt? De Kamer moet dit ook kunnen volgen.

De heer Rog sprak al over de maatwerkoplossingen. Het wetsvoorstel wordt eind 2016 pas ter consultatie voorgelegd. Dat betekent dat wij het niet eerder dan ongeveer een halfjaar daarna in de Kamer krijgen en dat de wet pas kan ingaan in 2018. Dat vind ik toch wel erg lang duren, terwijl er nu al heel veel kan. Daar is al een aantal keren op ingegaan. Een wettelijke basis geeft echter veel meer duidelijkheid, ook aan de samenwerkingsverbanden die misschien niet zo veel durf hebben om de randjes op te zoeken van wat wel en niet mogelijk is. Uiteindelijk vragen de kinderen daar wel om en daar gaat het om. Ik vraag de Staatssecretaris dus of dit niet op de een of andere manier bespoedigd kan worden. Kan er, vooruitlopend op die wet, meer duidelijkheid komen over wat er al wel mag en wat er nog niet mag?

Mijn laatste punt gaat over leerplicht versus leerrecht. De Staatssecretaris zei dat dit in eerste instantie een juridisch onderscheid is. Wat mij betreft gaat het nog verder, omdat dit uiteindelijk de basis is voor hetgeen je de leerplichtambtenaar 2.0 of die onderwijsconsulent precies laat doen. Het is dus niet alleen een juridische kwestie. Je moet een en ander vertalen in bevoegdheden en verantwoordelijkheden en dan zou je best weleens tot een andere invalshoek en een andere conclusie kunnen komen. Als de Staatssecretaris mij kan toezeggen dat hij er op die manier tegen aankijkt, ben ik helemaal blij.

Ik kijk ook uit naar de monitor hoogbegaafden, die de volgende keer op de agenda staat. We praten er al een tijdje over, maar er blijken nog veel misverstanden over te zijn. Ik hoop dat we er dan meer duidelijkheid over krijgen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Passend onderwijs gaat niet zozeer om de vraag hoe je kinderen van het speciaal onderwijs naar het regulier onderwijs toe krijgt, als wel om de door ons ingevoerde zorgplicht, waardoor het niet meer de verantwoordelijkheid van ouders maar die van scholen is, en om het verminderen van de bureaucratie en het aantal thuiszitters.

Over de zorgplicht hebben we het al gehad. Ik sluit mij aan bij collega Straus, die zei dat we daar stevig op mogen zijn. Over de andere twee punten wil ik nog wel iets zeggen. Tijdens een eerder AO heb ik om een ambitie gevraagd. De Staatssecretaris is daarmee gekomen. Er is er een Thuiszitterspact gesloten, waar ik heel tevreden over ben, maar ik denk dat we net één stapje extra kunnen zetten. Ik wil de Staatssecretaris een suggestie doen om daar toch uit te komen, want een meerderheid van de Kamer vindt dit echt belangrijk. Wellicht kan de Staatssecretaris inventariseren wat op dit moment het doel van de verschillende samenwerkingsverbanden ten aanzien van thuiszitters is en waar zij in december staan. Dat is dan een soort nulmeting. Vervolgens kan de heer Dullaert bij de verschillende partijen langsgaan om te vragen welke doelstellingen verder op weg naar 2020 realistisch zijn. Dan hebben wij wat wij graag willen, heeft de Staatssecretaris een haalbare doelstelling en kunnen we er wellicht uitkomen.

Ik kom op de doorzettingsmacht. Ik heb begrepen dat dit punt pas aan het einde van het komende jaar kan worden geregeld. Op dit moment heeft slechts een kwart of een derde van de samenwerkingsverbanden die doorzettingsmacht; dat vind ik echt te weinig. Zo ingewikkeld is het niet. Ik wil niet vanuit Den Haag opleggen hoe het moet, maar ik wil wel dat in ieder samenwerkingsverband begin volgend schooljaar al wordt afgesproken hoe de doorzettingsmacht in het komende jaar wordt georganiseerd. Dat is belangrijk om te voorkomen dat kinderen tussen wal en schip vallen. Wat kan de Staatssecretaris nog doen om die ambitie iets scherper te stellen en om dit iets sneller te realiseren? We moeten niet weer een jaar verloren laten gaan.

Het uitgangspunt is «geen kind thuis zonder een passend aanbod», maar hoe komt dat aanbod tot stand? Scholen en ouders hebben heel veel ervaring op het punt van de bureaucratie. Kan de Staatssecretaris voor meer uniformiteit zorgen? Volgens mij kan dat langs drie lijnen worden bereikt. Ten eerste door de ontmoeting tussen partijen centraal te stellen, zoals de PO-Raad heeft voorgesteld. Die zegt: laat de ouders, het kind, de school en het samenwerkingsverband om tafel zitten om heldere afspraken te maken en vast te leggen. Ten tweede door een ontwikkelingsperspectief te ontwikkelen. Dan is die hele toelaatbaarheidsverklaring overbodig en moet in heel Nederland aan een aantal dingen worden voldaan. Daarmee voorkom je verschillen tussen scholen en alle bureaucratische rompslomp die daarmee gepaard gaat. Ten derde door een meerjarige tlv mogelijk te maken, zoals de Staatssecretaris heeft voorgesteld. Als we langs die drie lijnen tot meer uniformiteit kunnen komen, maken we het echt makkelijker.

Ik zie dat u wilt dat ik ga afronden. Dat doe ik. Excuus, voorzitter.

De voorzitter:

U hebt allemaal alle ruimte van mij gekregen. Ik heb de tijd niet bijgehouden, maar ik heb soms het gevoel dat het heel lang duurt.

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn zorgvuldige beantwoording. Hij zou in de tweede termijn nog even terugkomen op onderwijs-zorgarrangementen. Ik denk dat dit een heel wezenlijk punt is voor het terugdringen van het aantal thuiszitters, met name onder de groepen die wij met het Thuiszitterspact op het oog hebben. Ik ben heel benieuwd naar de beantwoording van de Staatssecretaris op dat punt.

De voorzitter:

De Staatssecretaris heeft één minuutje nodig om zijn beantwoording voor te bereiden.

De vergadering wordt van 13.53 uur tot 13.54 uur geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Verschillende sprekers hebben gevraagd om een concrete ambitie ten aanzien van het terugdringen van het aantal thuiszitters. De irritatie die in de eerste termijn misschien bij mij te zien was, was met name gericht op de heer Van Meenen, hoewel de heer Van Meenen en ik het soms ook heel goed kunnen vinden en ik warme herinneringen heb aan de wijze waarop wij in andere hoedanigheden zaken met collega's hebben aangepakt. Die pragmatische aanpak werkte vaak heel goed. Het zat hem wel een beetje in de snelheid waarmee het allemaal moest. Het lijkt alweer eeuwen terug, maar voor mevrouw Straus zeg ik nog even dat het Thuiszitterspact niet in maart maar op 13 juni is gesloten. Dat is iets meer dan twee weken geleden. Met alle partijen is overeengekomen dat de regio's nu afspraken gaan maken, doelstellingen gaan formuleren et cetera. Ik wil die heel graag voor u ophalen, maar dat lukt me niet in twee weken. Ik kom daar graag op terug bij de volgende voortgangsrapportage. Dit gaat echt helpen. Desalniettemin ga ik ervan uit dat de cijfers die we eerst nog krijgen en die zien op de situatie voor het Thuiszitterspact, al een daling zullen laten zien. Wat mij betreft formuleren we concrete doelstellingen en kom ik daar aan het eind van het jaar bij de Kamer op terug.

De heer Van Meenen (D66):

Ik begrijp dat twee weken een korte termijn is, maar ik begrijp niet waarom die cijfers pas in december beschikbaar kunnen zijn en waarom we pas daarna over de cijfers over het afgelopen jaar kunnen beschikken. Als we het echt willen, kunnen de ambities in september worden geïnventariseerd, kunnen de ons bekende escape rooms in oktober en november worden georganiseerd, en zouden we, als we echt een beetje vaart zetten, in december over de actuele cijfers kunnen beschikken en kunnen weten hoeveel kinderen er op dat moment in Nederland echt thuiszitten. Als we dat echt willen, als alle partijen die onder dat pact staan dat echt willen, dan kan dat. Dat is wat ik wil.

Staatssecretaris Dekker:

Ik denk dat we even reëel moeten bekijken wat er kan. Het beeld dat de heer Van Meenen schetst, is echt een versimpeling van de werkelijkheid. Ik heb net de te volgen route geschetst. Volgens mij komt die route in grote lijnen overeen met de route die mevrouw Ypma voorstelde. Ik kan Marc Dullaert dan echt even goed zijn werk laten doen. Het is dan haalbaar bij de eerstvolgende voortgangsrapportage. Het is niet zo dat iedereen gaat zitten wachten totdat het december is; er gebeurt in de tussentijd natuurlijk al heel veel. Het is ook niet zo dat we met één druk op de knop realtime de cijfers hebben. Die moeten worden opgehaald en aan het eind van het jaar worden opgemaakt; zo gaan die dingen.

De heer Van Meenen (D66):

De gemeenten weten precies welke kinderen in hun gemeente wonen en of zij op een school zitten. Het kan heel snel helder zijn welke kinderen we volgend jaar missen in het onderwijs en daar kan vervolgens actie op worden ondernomen. Dat hoeft niet per se door het ministerie worden gedaan; dat moet in die samenwerkingsverbanden gebeuren en daar moet druk op staan. Als alle andere partijen, net als de Staatssecretaris, serieus menen dat ze willen doen wat ze hebben afgesproken, dan kan dat gewoon. Ik ben heel reëel. Dit is geen rocketscience; dit is gewoon een kwestie van even goed de tijd nemen. Als je jezelf twee dagen met deze partijen samen opsluit, dan weet je het gewoon en kun je er wat aan doen. Dat is reëel, dat is ambitie en al het andere is in mijn ogen vertraging, uitstel et cetera. Enfin, ik denk dat mijn boodschap duidelijk is.

Staatssecretaris Dekker:

Ik heb geprobeerd om de heer Van Meenen een handreiking te doen. Ik denk dat het een reëel traject is waarin we de gemeenten, de samenwerkingsverbanden en de leerplichtambtenaren de kans geven om de boel op de rit te zetten, om de landelijke ambities om te zetten in regionale ambities en om maatregelen te ontwikkelen, zodat er in de eerste maanden van het schooljaar een slag kan worden gemaakt. Ik heb daar afspraken over gemaakt met de heer Dullaert. Hij gaat daar in september mee aan de slag. Als we nu zeggen dat het allemaal weer anders moet, dan ben ik bang dat ik een enorme bestuurlijke oploop ga organiseren, waardoor iedereen straks bezig is met iets wat van het ministerie of de Tweede Kamer opgeleverd moet worden in plaats van dat werk wordt gemaakt van de huidige afspraak om in de regionale samenwerkingsverbanden de namen en de rugnummers van de desbetreffende kinderen in kaart te brengen. Het gaat om de vraag waar die kinderen zitten en hoe we ervoor kunnen zorgen dat zij op school komen.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Ypma een interruptie wil plegen. Wel graag een nieuw punt, want ik constateer dat we in herhaling vervallen.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik ben onwijs goed in nieuwe punten, dus ik zal mijn best doen. Is het misschien mogelijk om een gesprek met de heer Dullaert te voeren? Ik heb de indruk dat we wel dezelfde ambitie hebben, maar dat de Kamer een informatieachterstand heeft. Wij zijn immers niet bij de Thuiszitterstop geweest en wij hebben die afspraken niet gemaakt. Ik zou graag een gesprek met de heer Dullaert voeren om te horen hoe hij dat wil gaan aanpakken en om alle informatie en ervaringen die mijn collega's en ik hebben, met hem te delen.

Staatssecretaris Dekker:

Dat lijkt mij een hartstikke goed idee. De Kamer gaat over haar eigen agenda. Ik zou zeggen: nodig hem uit en vraag hem hoe hij dit gaat aanpakken.

De voorzitter:

Daarover moet de commissie zich in een procedurevergadering buigen. Gaat u verder met uw beantwoording.

Staatssecretaris Dekker:

Mevrouw Siderius stelde een vraag over het Sprengen College. Ik duik daar uiteraard nog graag een keer in, maar in deze casus gaat het om een conflict tussen de inspectie, die onafhankelijk toezicht houdt, en een school die het daar kennelijk niet helemaal mee eens is. Ik vind het ingewikkeld om daar politiek doorheen te draven. Ik zal daar persoonlijk nog een blik op werpen, maar ik zie dat de inspectie een andere mening is toegedaan, dat er een zienswijze aan de inspectie is gegeven en dat die het niet met alle constateringen daarin eens is. Dat kan dan weleens tot een ingreep leiden.

Ik kom op de vraag over 18-plussers en de Wajong. Er is gevraagd om een schriftelijke onderbouwing. Ik kan de Kamer die toezeggen. Ik zal mijn collega van SZW vragen om de Kamer daar een brief over te sturen.

De heer Van Meenen vroeg om een brief met een onderbouwing van de ruimte die wij zien binnen cluster 2. Die brief komt zijn kant op. Een ander punt dat hij aan de orde heeft gesteld, is de ondersteuning van leraren. We hebben het daar vandaag niet heel uitvoerig over gehad. Als je de werkdruk wilt verminderen, moet je niet alleen de bureaucratie terugdringen, zoals mevrouw Voortman zei, maar moet je leraren ook goed in staat stellen om met de uitdagingen die op hen afkomen en verschillen in de klas, om te gaan. Het heeft voor een deel te maken met het systeem, maar het heeft ook te maken met het goed ondersteunen en toerusten van docenten.

De heer Bruins vroeg naar de bovenregionale voorzieningen. Wij gaan daar wat extra aandacht aan besteden. Ik kan dat punt inderdaad meenemen in de komende voortgangsrapportages.

De heer Bisschop en mevrouw Voortman vroegen naar de onderwijszorgarrangementen. Die bieden inderdaad vaak een oplossing voor vraagstukken op het snijvlak van onderwijs en zorg, maar ook voor kinderen in de Samen naar School-trajecten geldt dat het begint bij een inschrijving bij een school. Ik kan geen onderwijs bekostigen, ook niet voor deze kinderen, als er geen sprake is van een inschrijving bij een school. Dat kan langs verschillende routes, maar dat is wel het startpunt.

Ik stel het zeer op prijs dat de heer Rog heeft aangegeven dat hij het punt van de basisvoorziening ook ingewikkeld vindt. Hij heeft dat geluid kennelijk van verschillende leraren gehoord. Het lijkt mij goed om in onze gesprekken met de PO-Raad en de VO-raad en de lerarenorganisaties terug te komen op de vraag wat het precies zou opleveren als we zoiets zouden doen en of zoiets haalbaar is. Ik loop daar niet onmiddellijk op vooruit, maar we weten dan misschien iets beter wat het achterliggende gevoel is.

De heer Rog (CDA):

Op welke termijn kan de Staatssecretaris dat doen? Wanneer is hij van plan om daar in de Kamer op terug te komen? Ik zou het prettig vinden om dit wat concreter te maken.

Staatssecretaris Dekker:

Ik kan daar bij de volgende voortgangsrapportage op terugkomen. Wij zullen deze gesprekken aan het begin van het nieuwe schooljaar voeren, in september en oktober, en ik zal daar in november op terugkomen.

Welke oplossingen zijn er voor de particuliere initiatieven? Het is nu al mogelijk om de expertise van particuliere instellingen in te zetten in het bekostigd onderwijs. Daar liggen dus wel mogelijkheden. Ik wil bekijken of we daar samen met de betrokken instanties slimme oplossingen voor kunnen verzinnen. Wat nu gewoon niet kan – dat heeft alles te maken met de rechtmatige besteding van onderwijsmiddelen – is dat een leerling, rechtstreeks met onderwijsbekostiging, onderwijs volgt op een particuliere instelling. Dat vereist een wetswijziging. Die is niet eenvoudig, maar ik vind dat we daar wel een oplossing voor moeten vinden en daar zijn we ook mee bezig. Het slaat nu net even de andere kant op, maar misschien zijn er for the time being oplossingen te vinden binnen wat wel mogelijk is. Ik ga dus graag met de betrokken instanties om de tafel zitten.

Ik deel het ongeduld van mevrouw Ypma op het punt van de doorzettingsmacht, maar ik moet ook reëel zijn. Het begin van het nieuwe schooljaar is over anderhalve maand. Ik zie het niet gebeuren dat er dan in alle samenwerkingsverbanden en in alle regio's al waterdichte afspraken zijn. Ik ga daar heel veel vaart achter zetten. Mijn doelstelling voor het eind van het jaar is bekend. Als we daar niet in slagen, komt vroeg of laat natuurlijk toch de vraag aan de orde of het wettelijk moet worden afgedwongen. Ik ben blij dat alle onderwijsinstellingen en samenwerkingsverbanden zeggen «doe dat vooral niet», maar naar mijn mening moeten ze dan wel zo snel mogelijk leveren. Misschien zit de ambitie dan een beetje tussen die van mevrouw Ypma en die van mij in. Ik heb het ook liever voor het einde van dit kalenderjaar – dan zit je ongeveer halverwege – maar het einde van het schooljaar is voor mij de harde deadline, want dan kan dit met ingang van het nieuwe schooljaar echt ingaan.

Mevrouw Ypma (PvdA):

We naderen elkaar. Anderhalve maand is misschien te veel gevraagd, maar waarom zouden we weer een heel schooljaar verloren laten gaan voor deze kinderen?

De voorzitter:

Volgens mij zei de Staatssecretaris net dat het ergens tussen uw ambitie en die van hem zou uitkomen. Dan kom je halverwege het jaar uit.

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik wil dan wel aandringen op een harde afspraak. Dat moet dan wel in het komende kalenderjaar zijn.

Staatssecretaris Dekker:

U mag mij vastpinnen op harde afspraken, maar ik maak die afspraken over de doorzettingskracht en -macht niet; dat moet in de regio gebeuren. Ik wil u graag wat beloven, maar ik kan dat pas doen nadat ik dat heb gedeeld met de partijen met wie ik om tafel zit. Met hen heb ik de afspraak gemaakt dat dit in het komend jaar moet gebeuren. Als de Kamer dat wenst, wil ik graag aan hen vragen of het iets eerder kan. Wellicht kunt u dit onderwerp ook ter sprake brengen wanneer u een gesprek met Marc Dullaert hebt over zijn aanpak. Ik wil echter geen beloftes doen die indruisen tegen de bestuurlijke afspraken die ik heb gemaakt.

De voorzitter:

Ik wil graag verder, want zo meteen gaat de bel en als we dan niet klaar zijn, moeten we alleen voor dat laatste stukje terugkomen en dat wil ik voorkomen.

Staatssecretaris Dekker:

Ik ga hard door. Ik zal mijn best doen.

De heer Rog stelde een vraag over dyslexie. Ik kom daarop terug in de aanloop naar het volgende AO.

De voorzitter:

Komt u daarop terug in een brief aan Kamer?

Staatssecretaris Dekker:

Ja, dat zal ik doen.

Mevrouw Straus vroeg naar een onderzoek naar hoogbegaafden. Kan dat worden meegenomen in de volgende voortgangsrapportage? Dat is mogelijk. Daar gaan we mee aan de slag.

Mevrouw Ypma sprak over het uniformeren van zaken, over het maken van goede afspraken over de wijze waarop partijen elkaar ontmoeten, over het ontwikkelings- en handelingsperspectief en over de meerjarige tlv's. Dat zijn allemaal dingen die al heel goed kunnen. Ik ben daar heel erg voor. Als mensen van de PO-Raad aangeven dat dit een soort standaard moet zijn, dan ga ik heel graag met hen om tafel om te bespreken hoe zij dat in de richting van hun achterban en hun leden kunnen uitdragen. We zien in de praktijk vaak dat dit wel kan, maar dat het toch onvoldoende gebeurt. Daar moeten we mee aan de slag.

De voorzitter:

Daarmee zijn we aan het einde van de beantwoording van de Staatssecretaris gekomen. Ik verzoek u om goed te luisteren naar de toezeggingen die ik heb genoteerd.

  • Bij het in kaart brengen van de kwantitatieve en kwalitatieve ontwikkelingen van het passend onderwijs wordt in de eerste plaats gekeken naar de vraag of de middelen rechtmatig en doelmatig zijn besteed en naar de vraag of alle beschikbare middelen daadwerkelijk worden besteed. Tevens wordt gekeken naar de differentiatievaardigheden en het gebruik van verschillende pedagogieken.

  • Bij de volgende voortgangsrapportage komt de Staatssecretaris met een voorstel voor een meer doortastende aanpak voor het geval dat een school zijn zorgplicht niet nakomt.

  • De Kamer ontvangt voor het AO Dyslexie op 15 september een brief. Daarin wordt ook ingegaan op de mogelijkheid van een objectief criterium voor dyslexie bij hoogbegaafde kinderen.

  • De Staatssecretaris komt in het najaar met een voorstel voor een experiment met thuiszitters die voor minder dan 50% van de tijd onderwijs volgen.

  • De Staatssecretaris zegt toe dat hij de Kamer voor het einde van het jaar of van het einde van het schooljaar een voorstel stuurt over de doorzettingsmacht.

  • Bij de volgende voortgangsrapportage over het passend onderwijs ontvangt de Kamer de monitor hoogbegaafden.

  • Bij de volgende voortgangsrapportage in december 2016 wordt de Kamer geïnformeerd over de concrete ambities en doelen met betrekking tot het terugdringen van het aantal thuiszitters.

  • De Staatssecretaris zegt toe dat hij zijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ertoe zal bewegen de Kamer een brief te sturen over de 18-plussers en de berekening van de Wajong.

  • De Staatssecretaris rapporteert in de volgende voortgangsrapportage over de wijze waarop de lerarenorganisaties worden betrokken bij het overleg over de basisvoorziening.

  • De Kamer ontvangt een brief over de financiële ruimte binnen cluster 2 met het oog op het doveninternaat in Haren.

  • Ook de informatie over bovenregionale onderwijszorgvoorzieningen wordt meegenomen in de volgende voortgangsrapportage.

De heer Rog (CDA):

Ik kom heel even terug op de toezegging met betrekking tot de dyslecten, voordat straks het beeld ontstaat dat het om twee labels gaat, namelijk dyslexie en hoogbegaafdheid. Het gaat meer om leerlingen die dyslexie hebben en die niet achterlopen. Het gaat om reguliere leerlingen ...

De voorzitter:

Het gaat dus om normaal intelligente leerlingen met dyslexie en niet per se om hoogbegaafde leerlingen. Ik ben van huis uit orthopedagoog, dus ik weet precies waarover het gaat.

We zijn aan het einde van dit algemeen overleg gekomen. Er is een VAO aangevraagd met mevrouw Siderius als eerste spreker. Ik dank de Staatssecretaris en zijn medewerkers voor hun inzet. Ook dank aan de mensen op de publieke tribune en de leden.

Sluiting 14.14 uur.