Kamerstuk 31497-10

Verslag van een algemeen overleg

Passend onderwijs


31 497
Passend onderwijs

nr. 10
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 19 januari 2009

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 4 december 2008 overleg gevoerd met staatssecretaris Dijksma van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:

– de brief van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 november 2008 met de tweede voortgangsrapportage Passend onderwijs (31 497, nr. 9).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

Voorzitter: Biskop Griffier: Arends

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. De PvdA-fractie is een groot voorstander van het traject Passend onderwijs en van de lerende aanpak die wij daarin gekozen hebben. Maar wij staan nu wel voor een moment dat wij moeten kijken waar wij nu staan, waar het goed gaat, waar het traject stokt en wat wij moeten doen om enerzijds de voortgang erin te houden en anderzijds recht te doen aan de zorgen die er in het veld bij scholen, ouders en docenten leven. Het is immers nog niet zo gemakkelijk om voor ieder kind passend onderwijs te verzorgen. Wij moeten natuurlijk van het ene op het andere systeem overgaan, en dat valt nog niet mee.

De experimenten komen slechts langzaam op gang. Scholen kijken de kat uit de boom, zeker als het gaat om de budgetten. Een flink aantal scholen en netwerken is gelukkig zelf al goed bezig met allerlei projecten, maar er zijn ook scholen die een afwachtende houding aannemen. Die situatie brengt de voortgang van het traject dus in gevaar. Ik denk dat het traject tot nu toe door docenten en ouders ervaren wordt als een toch wat bestuurlijk traject, omdat de besturen nu vooral bezig zijn met het vormen van nieuwe netwerken enzovoorts, terwijl de man of de vrouw in de klas zich afvraagt wat dat nu voor hem of haar betekent. Die vraagt zich af: zit ik straks met vier ADHD’ers in de klas en kan ik dat wel aan? Veel docenten en ouders denken ook dat wij het speciaal onderwijs willen gaan afschaffen. Dat is helemaal niet zo. Ik heb voorts gehoord dat veel ouders denken dat het allemaal niet door zal gaan, omdat het niet op gang komt. Kortom, er is veel onzekerheid. Wat gaat er gebeuren? Het is zaak dat de Kamer in dit algemeen overleg enerzijds helderheid schept over de voortgang van het traject en anderzijds scholen tijd en ruimte geeft om goed op zaken in te spelen. Wij moeten geen dingen door de strot van scholen duwen, omdat wij per se voor 2011 een wet willen hebben. Hoe gaan wij verder?

De fractie van de Partij van de Arbeid kiest daarbij voor de volgende opstelling. Ik zal dat in mijn betoog op onderdelen nog nader uitwerken. Houd het traject zo veel mogelijk Dijsselbloem-proof. Dat wil voor ons zeggen: temporiseer en faseer om scholen tegemoet te komen in hun wens meer tijd te krijgen om zich op een en ander voor te bereiden en om aan kwaliteit en scholing in hun eigen school of bestuur te werken. Ga in die gewonnen tijd in heldere stappen – ook in tijd – werken aan de scholing van docenten, de positie van docenten en ouders, preventieve ambulante begeleiding, het weghalen van schotten en bureaucratie en de vorming van de netwerken en ga ook nadenken over de geldstromen. Zorg er daarbij dan, onder andere met behulp van de Evaluatie- en Adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO), voor dat alle relevante gegevens die wij nodig hebben om met elkaar beslissingen te nemen, zoetjes aan beschikbaar komen.

Alleen door budgetfinanciering van regionale netwerken kan echter een passend onderwijsaanbod voor kinderen gecreëerd worden. Geef dus wel klip-en-klaar aan dat er nog in deze kabinetsperiode zal worden besloten tot een vorm van budgetfinanciering, die dan bijvoorbeeld in 2012 of in 2013 ingaat in plaats van in 2011. Dat kan eventueel worden begeleid door een overgangsregeling of wat dan ook. Je kunt van alles verzinnen!

De staatssecretaris noemt drie invoeringsopties waar zij met ons over wil spreken. Het zal haar niet verbazen dat wij kiezen voor een nadere uitwerking van optie 3. Ik zal ook een aantal concrete voorstellen doen om die uitwerking vorm te geven. Wij willen constructief meedenken, met een aangepast maar wel heel helder invoeringstraject.

Ik stel eigenlijk de volgende grote stappen voor. De regionale netwerken en de eenloketfunctie moeten in 2011 verplicht worden gesteld. Daar werken wij dan naartoe, ook met behulp van het invoeringsbudget en van alles wat wij met elkaar uit de kast kunnen halen. In 2012 moeten wij de zorgplicht wettelijk regelen en in 2013 moet de budgetfinanciering ingaan. Parallel aan dit tijdpad gaan wij dan gefaseerd knelpunten oplossen, schotten wegnemen en sturen op effecten en resultaten. Wij gaan dus sturen op het «wat» in plaats van op het «hoe». Wij gaan door middel van het gericht inzetten van het invoeringsbudget creativiteit belonen, succesfactoren benoemen en daarbij zo veel investeren in goede initiatieven, met name die van onderop. Daarbij staan de docent en natuurlijk ook de ouder centraal.

Budgetfinanciering is het grote probleem. De experimenten met budgetfinanciering komen moeizaam tot stand. Dat is jammer. De staatssecretaris zal dan ook alles uit de kast moeten halen – en doet dat waarschijnlijk ook al – om dat vlot te trekken. Het beleid volgt het geld en omgekeerd, dus dat is een zeer wezenlijk onderdeel van het traject. Op welke wijze zal de staatssecretaris de experimenten met budgetfinanciering alsnog van de grond krijgen? Wellicht is zij daar al mee bezig. Welke experimenten gaan er nu of zeer binnenkort van start? Komt er een experiment met afschaffing van de gedwongen winkelnering? Kan de staatssecretaris reageren op de opmerking van de ECPO dat de invoering van budgetfinanciering minder prioriteit lijkt te hebben dan in eerste instantie de bedoeling was? Dat zouden wij namelijk geen goed signaal vinden.

De ECPO gaat de geldstromen binnen het Passend onderwijs inzichtelijk maken. Ik denk echter dat dit de geldstromen op papier zijn. Waar gaat in theorie het geld nu naartoe? Wat wij natuurlijk willen weten, is hoe het in de praktijk wordt ingezet. Als wij dat inzichtelijk hebben, dan weten we ook hoe de vele miljarden echt besteed worden en waar het geld blijft hangen dat is bestemd voor extra handen in de klas of voor een betere docent die kan inspelen op de behoefte van kinderen. Er zijn veel, vooral grotere, besturen die zeggen: geef ons maar het geld en dan komt het wel goed. Dan wil ik wel weten hoe die schoolbesturen dat geld gaan besteden.

Heel snel duidelijk moet worden wie het zorggeld krijgt en hoe dat besteed wordt. Wat ons betreft, gaat het daarbij dus om al het zorggeld, dus om de budgetten voor het leerwegondersteunend onderwijs (lwoo), het praktijkonderwijs (PrO), Weer Samen Naar School (WSNS), het speciaal basisonderwijs (sbo), de rugzakken en de meerkosten van het voorgezet speciaal onderwijs (vso). Ons concrete voorstel is om bij alle clusters, bij alle Regionale Expertisecentra (REC), een diepgaand accountantsonderzoek in te stellen naar de inzet van de geldstromen in het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs voor de ambulante begeleiding. Dat moet natuurlijk niet bij iedere school worden nagegaan. Van iedere cluster moet iets meegepakt worden. Laat de resultaten terugkeren in het voorjaar, voordat het vervolg-AO plaatsvindt. Wij hebben immers ieder halfjaar een algemeen overleg hierover. Laat dan desnoods een werkgroep van experts komen die concreet aangeeft welke mogelijkheden budgetfinanciering biedt. Organiseer naar aanleiding van de resultaten van zo’n onderzoek een flinke veldronde waarin wij met elkaar een goed gesprek hebben over de inzet van de middelen en hoe dat beter zou kunnen. Zo kun je straks beter inzichtelijk maken hoe wij moeten omgaan met vragen als: gaan wij oormerken en, zo ja, waar dan en hoe gaan wij het geld straks verdelen?

De staatssecretaris geeft aan dat voor de invoering een budget van 60 mln. beschikbaar is. Als je het invoeringstraject gaat aanpassen, dan ga je ook de inzet van de middelen aanpassen. Daar komt misschien nog een nadere uitwerking van naar aanleiding van dit algemeen overleg. Wat wij heel belangrijk vinden, is dat het geld in ieder geval in het Passend onderwijs blijft, dus dat het niet ergens anders naartoe gaat.

Ik kom te spreken over de zorgplicht. Wat houdt die zorgplicht eigenlijk in? De staatssecretaris heeft het opeens over een resultaatsverplichting, maar wij hebben het natuurlijk altijd over een zorgplicht gehad. Wij moeten heel snel duidelijkheid verschaffen over die zorgplicht. Hoe zien wij die? Wat ons betreft, zijn er twee zorgplichten. Dat is ten eerste een zorgplicht op het niveau van de individuele school. Je kunt een school vragen om zich optimaal in te zetten om voor een leerling een goed handelingsplan op te stellen. Als een leerling niet meer op een school kan worden gehandhaafd, moet ervoor worden gezorgd dat binnen het samenwerkingsverband optimaal wordt samengewerkt om tot een passende plek voor dat kind te komen. Ik noem ten tweede de zorgplicht van het netwerk. Dat moet ervoor zorgen dat er geen kinderen thuiszitten, dat er goed met elkaar wordt samengewerkt, enzovoorts. Ik zou me kunnen voorstellen dat er op twee niveaus een zorgplicht is en dat die twee niveaus elkaar complementeren. Misschien kun je daarbij ook wel het budget laten volgen. Maar dat is voor de latere uitwerking!

Er moet nu echt beter met het veld worden gecommuniceerd, om alle misverstanden weg te nemen. De staatssecretaris moet vertrouwen uitstralen richting het veld en moet breed communiceren over alle initiatieven die genomen worden. De mensen in het veld moeten het gevoel krijgen dat wij er met ons allen tegenaan gaan, dat zij het niet alleen hoeven te doen en dat er al goede dingen zijn waarvan geleerd kan worden.

Het gaat nog niet zo goed met de experimenten en de veldinitiatieven. Ik heb signalen gekregen dat er ook wel veel bij OCW blijft hangen en dat sommige regio’s die experimenten hebben aangevraagd, niet altijd reacties krijgen op mails waarin wordt gevraagd naar de stand van zaken van hun aanvraag. Regio’s willen weten of het experiment al is goedgekeurd en wanneer zij met de middelen aan de slag kunnen. Ik wil graag met de staatssecretaris afspreken dat wij zo snel mogelijk voor alle aanvragers helderheid hebben. Zij moeten weten wanneer zij kunnen starten en welk budget zij daarvoor hebben.

Meer dan 40 regio’s hebben een startsubsidie.

De voorzitter: Wij hebben afgesproken dat wij in eerste termijn een spreektijd van tien minuten zouden hanteren. Wilt u derhalve afronden?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik heb nog heel veel tekst voor me liggen en zal er dan maar even snel doorheen gaan. Ik ben blij met de stimuleringsregeling Passend onderwijs van de staatssecretaris. Daar werd in mijn motie om gevraagd en dat verzoek wordt goed uitgewerkt. Ik hoop dat daar voor de komende jaren ook genoeg middelen voor beschikbaar worden gesteld. Misschien kan de staatssecretaris daar nog iets over zeggen?

Verder is het goed dat de staatssecretaris gaat inzetten op de kwaliteitsverbetering van docenten. Dat aspect was in het proces te onderbelicht gebleven.

Ik wil voorts nog iets zeggen over de positie van ouders en docenten. Wij vinden het heel erg belangrijk dat zij veel meer bij het traject betrokken worden, want de docenten moeten het toch allemaal gaan doen en de ouders moeten er ook achterstaan. Wij zouden graag de ouders een formele positie willen geven. Wij denken erover om dat te doen binnen het regionale netwerk, bijvoorbeeld in de vorm van toezicht of in de regie- of stuurgroepen. Ik hoor daarop graag een reactie van de staatssecretaris. Hoe wil zij sowieso het toezicht regelen?

De staatssecretaris spreekt in haar brief over de eenloketgedachte. Dat moet goed op gang komen. Wij denken echt dat zo’n loket er in 2011 zou kunnen zijn. Wat ons betreft, gaan wij niet voorschrijven wat er achter dat loket moet zitten, maar gaan wij vooral sturen op datgene wat het loket moet bewerkstelligen. Daar moeten de regionale netwerken op aangesproken worden.

Ik ben blij dat de Partij van de Arbeid met betrekking tot de thuiszitters gelijk heeft gekregen. Mijn collega Angelien Eijsink heeft jarenlang gezegd dat er in Nederland twee- tot drieduizend thuiszitters zijn. Dat is door de vorige minister altijd ontkend. Dit is de eerste keer dat ik ook in een officieel stuk zie dat het er zo veel zijn. Dat geeft reden tot grote zorgen. Ik denk dat wij met name het voortgezet onderwijs, waar 90% van die thuiszitters hoort, veel meer dan nu moeten aanspreken op zijn verantwoordelijkheid. Hoe verhouden de VO-raad en de MBO Raad zich in bestuurlijk opzicht tot dat Passend onderwijs? Wat doen zij, niet alleen maar in een landelijke werkgroep maar ook daadwerkelijk? Hoe spreken zij hun eigen besturen aan op het goed meewerken aan het traject?

Mijn laatste punt betreft de preventieve ambulante begeleiding. Dat moet niet worden afgeschoten, maar doorgaan. Experimenten op dat gebied die clusteroverstijgend zijn, moeten een kans krijgen. Ik vond het onderzoek van de ECPO te kort door de bocht.

Mevrouw Smits (SP): Mevrouw Kraneveldt had het in het begin van haar betoog terecht over de commissie-Dijsselbloem. De staatssecretaris wil dat wij hier al iets willen uitspreken voordat er echte resultaten bekend zijn uit de evaluatie en uit de pilot. Hoe rijmt mevrouw Kraneveldt dat? Ik heb een beetje het idee dat wij de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem op deze manier omkeren. Naar mijn idee negeren wij de aanbevelingen gewoon.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Dat denk ik niet. Ik denk dat wij scholen met die lerende aanpak tot nu toe heel vrij de kans hebben gegeven om met een aantal thema’s te experimenteren. Je ziet dat dit moeizaam op gang komt en dat vanuit het veld wordt gevraagd om op een aantal punten meer zekerheid te geven, zodat men weet waar men naartoe kan werken. Ik denk dat wij dat heel goed zo veel mogelijk Dijsselbloem-proof kunnen doen, door helder aan te geven wat wij van plan zijn. Als wij nu gaan zeggen dat wij gaan temporiseren en dat wij er ergens in een volgende kabinetsperiode een besluit over zullen nemen, dan valt het hele traject stil. Dat geldt dan ook voor de goede initiatieven. Die mensen raken compleet gefrustreerd. Ik ben ervan overtuigd dat wij iets moeten doen aan een systeem dat nu op een aantal punten echt niet goed functioneert, waarbij kinderen onnodig thuiszitten. Ik denk dat wij samen met de scholen op basis van een helder stappenplan tot een lerende aanpak kunnen komen. Wij kijken op de vooraf vastgestelde momenten wat de stand van zaken is en hoe het zal worden geregeld. Ik denk dat hiermee recht wordt gedaan aan de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem. Alhoewel dat natuurlijk niet altijd makkelijk is. Immers, als je voor een lerende aanpak kiest en die komt niet op gang, dan heb je altijd een beetje een dilemma. Dat is waar.

Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Nog lang niet alle kinderen krijgen in het onderwijs de beste kansen. Dat staat in het Invoeringsplan Passend onderwijs 2007. Om de problemen voor deze kinderen op te lossen, moet er volgens het kabinet dus iets nieuws worden ingevoerd, namelijk Passend onderwijs. De term is op zichzelf natuurlijk hartstikke mooi. Je kunt daar niet tegen zijn. Deze term is zo vaag geformuleerd dat iedereen zich daar iets bij kan voorstellen en er iets positiefs van kan maken. Maar dat houdt wel een beetje op als je gaat kijken naar hetgeen de staatssecretaris daar nu mee bedoelt. Zij geeft aan dat de kosten voor het speciaal onderwijs de pan uit rijzen. In antwoord op vragen die collega Jasper van Dijk en ik een paar weken geleden stelden, zegt de staatssecretaris dat passend onderwijs de groei van het speciaal onderwijs tegen moet gaan. Met andere woorden: de bedoeling van passend onderwijs is meer zorgleerlingen in het gewone onderwijs. Onder de huidige omstandigheden, met grote klassen en een hoge werkdruk, vindt de SP die gedachte onhoudbaar. Passend onderwijs wordt op deze manier knellend onderwijs.

Ook uit de tweede voortgangsbrief van de staatssecretaris blijkt dat het met de invoering van Passend onderwijs niet zo goed gesteld is als zij had gehoopt. Voor de SP is toch wel de meest zorgwekkende opmerking dat «ouders en leraren zich niet altijd voldoende betrokken weten bij het proces». Die opmerking staat helemaal haaks op de idee dat dit proces van onderop moet worden vormgegeven. De leraren hebben een cruciale rol, schreef de staatssecretaris eerder. Dat is natuurlijk terecht, want zij moeten het straks uitvoeren in de klassen. Naast die leraren moeten de ouders er heel goed bij betrokken worden. Maar wat gebeurt er nu in de praktijk? Uit de zogenaamde nulmeting van mei 2008 blijkt dat er nauwelijks afspraken zijn gemaakt over de manier waarop de betrokkenheid van het personeel is geregeld. Slechts in 13% van de gevallen is dat zo. Ook de ouders hebben nog weinig positie. De conclusie van toen was dat de betrokkenheid van ouders en personeel bij de ontwikkeling van passend onderwijs nog in de kinderschoenen stond. En nergens uit stukken of uit de praktijk blijkt dat dit inmiddels is verbeterd. Sterker nog, wij weten nauwelijks wat de gevolgen zijn. De experimenten komen slecht op gang en de veldinitiatieven komen niet van de grond. Hoe denkt de staatssecretaris te garanderen dat leraren en ouders straks niet het nakijken hebben maar echt onderdeel kunnen zijn van dit proces?

Deze zorgwekkende conclusie dat ouders en leraren nog steeds aan de kant staan, zou reden kunnen zijn voor een pas op de plaats en extra aandacht voor de processen van onderop. Het tegendeel gebeurt. De staatssecretaris wil graag een ja van de Kamer voor wetgeving die dan vervolgens in etappes kan worden ingevoerd. Zij stelt dat betrokkenen in het onderwijs eerst willen weten wat er landelijk wordt besloten. Er kan dus geen misverstand bestaan over wat zij nu van ons vraagt. Het definitieve besluit om door te gaan met het invoeren van nieuwe wetten wordt feitelijk een jaar vervroegd. Wij hadden pas volgend jaar een«go-no go»-moment, maar eigenlijk moeten wij die beslissing nu al gaan nemen. Het is de praktijk van de politiek dat het invoeren van een wet heel vaak leidt tot de noodzaak van het invoeren van een volgende wet. Voor je het weet, zit je er tot over je oren in en kun je niet meer terug. Wij noemen dit wel «het JSF-effect».

Zo gaat het ook met Passend onderwijs. Sluipenderwijs wordt het onderwijs aangepast en straks kunnen wij niet meer terug. Dat roept voor mij toch de vraag op, hoe het nu zit met de adviezen van de commissie-Dijsselbloem. De staatssecretaris zei het zo stellig tijdens het debat over de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem. Gaan wij het toetsingskader van de commissie-Dijsselbloem toepassen? Ja, dat doen wij. Vervolgens is de vraag of wij ook naar de lessen van de commissie-Dijsselbloem kijken. Ja, want wij zijn begonnen met pilots in plaats van met een wet. Dat waren nog eens tijden! De idee van beleidsvorming van onderop wordt nu echter losgelaten. Er is geen wetenschappelijke validatie. Er zijn nauwelijks resultaten van de pilots. Wij weten niet precies wat wel en wat niet werkt. Er is bijna geen actieve betrokkenheid van de mensen die het moeten uitvoeren en het is nog volslagen onduidelijk of er brede steun is onder ouders en leerkrachten. Ondanks alles wordt er weer overgegaan tot een tussentijdse bijstelling zonder een grondige motivatie.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik hoor allemaal dingen die niet goed gaan. Mevrouw Smits zegt in feite tegen de staatssecretaris dat het helemaal misgaat, dat er een pas op de plaats moet worden gemaakt en dat het helemaal Dijsselbloem-proof moet. Wat zijn dan haar concrete voorstellen om ervoor te zorgen dat de huidige systematiek zodanig wordt verbeterd dat kinderen wel op een passende plek komen? Er blijft nu ergens heel veel geld hangen. Dat komt niet bij het kind terecht. Wij moeten dus wat doen met de financiering. Wij moeten ook wat doen met de manier waarop scholen met kinderen omgaan. Mevrouw Smits zegt: doe maar even helemaal niets, want de beleidsvorming van onderop komt niet op gang. Dan gebeurt er dus echt helemaal niets, ook niet voor de komende jaren. Wat zou haar concrete suggestie dan zijn?

Mevrouw Smits (SP): Ik ben blij dat mevrouw Kraneveldt mij die vraag stelt, want daar hebben wij natuurlijk ook over nagedacht. Wij zouden gewoon heel graag zien dat de staatssecretaris werk maakt van de verbetering van het speciaal onderwijs. Dat vinden wij een heel goede richting in de voorgenomen plannen. Verbeter dat speciaal onderwijs, zodat ouders ook wat te kiezen hebben. Mensen moeten niet uitwijken naar een reguliere school omdat zij denken dat hun kinderen slecht les krijgen in het speciaal onderwijs. Dat speciaal onderwijs moet dus sterk verbeterd worden. Er wordt nu gesproken over budgetfinanciering. Ik ben nog niet overtuigd van het feit dat er straks geen geld meer aan de strijkstok blijft hangen. Sterker nog, je ziet bij de lumpsumfinanciering in de scholen dat er heel veel onduidelijkheid is over de besteding van het geld. Men weet niet waar het blijft en hoe het wordt uitgegeven. Er mag dus eerst nog wel eens in de pilots geoefend worden met die budgetfinanciering voordat wij hier zomaar zeggen dat die budgetfinanciering een oplossing is voor het probleem.

Mevrouw Ferrier (CDA): Maar dat is toch precies wat wij nu doen? Mevrouw Smits zegt hierover dat het allemaal niet werkt en dat wij er beter mee kunnen stoppen.

Mevrouw Smits (SP): Met het testen?

Mevrouw Ferrier (CDA): Onder andere. Dat is de inzet van de experimenten, de veldinitiatieven en de pilots waar wij mee bezig zijn.

Mevrouw Smits (SP): Maar er zijn dus nog geen uitkomsten. Er is nog niets te zeggen over het verloop daarvan. Als wij er nu stapje voor stapje mee doorgaan, dan zitten wij over twee jaar met allerlei leuke dingen die wel zijn gelukt. Dan komt er ineens nog een budgetfinanciering overheen die er onlosmakelijk mee verbonden is en die heel goed helemaal niet zo gunstig zou kunnen uitpakken als de staatssecretaris nu denkt. Ik vind dus inderdaad dat er een pas op de plaats moet worden gemaakt. Er moet eerst maar eens worden afgewacht hoe het gaat met de veldinitiatieven en de experimenten en pas daarna moet verder worden gegaan met wetgeving.

Voorzitter. Ik hoor graag van de staatssecretaris hoe deze hele manier van werken past in de toetsingskaders van de commissie-Dijsselbloem. Ik heb daar twijfels over. Sterker nog, ik kan eigenlijk niet anders concluderen dan dat de inkt van Dijsselbloem nog niet droog is of de PvdA-bewindslieden vervallen al weer in hun oude fouten. De SP acht het risico zeer groot dat op deze manier opnieuw een plan wordt ingevoerd dat in de praktijk niet blijkt te werken en waar het onderwijs straks mee in zijn maag zit. Naar onze overtuiging worden de problemen op dit moment dus niet opgelost met een grote stelselwijzing. Wij geven de staatssecretaris wel complimenten voor haar inzet voor de versteviging van het speciaal onderwijs. Die voorstellen hebben voor het grootste gedeelte onze steun. Er is wel wat haast geboden bij de uitvoering, maar goed. Volgens mij is de staatssecretaris daar ook van doordrongen.

Wij kunnen pas spreken over passend onderwijs als wij echt voor elke leerling de beste zorg en het beste onderwijs beschikbaar hebben. Met deze onderwijsvernieuwing wordt daar niet voor gezorgd. Sterker nog, door het ontbreken van resultaten uit experimenten kunnen wij helemaal niets zeggen over de betekenis van Passend onderwijs in de klas. Ouders en leraren voelen zich nauwelijks betrokken. En vindt u het gek! Na decennialang ellendige onderwijsvernieuwingen hebben zij hun buik ervan vol en zitten zij niet te popelen om mee te gaan doen aan een volgende. Het is pijnlijk maar er is geen andere conclusie te trekken dan dat de Dijsselbloem-lessen niet zijn geleerd. Wat ons betreft, maak pas op de plaats met Passend onderwijs!

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Het is goed dat wij over de voortgang van het proces van onderop ten aanzien van de invoering van Passend onderwijs blijven praten in deze Kamer. Mijn fractie is blij dat wij dat nu eens niet doen in de laatste week voor het reces, maar met iets meer rust, de rust die dit onderwerp meer dan verdient. Ik dank de staatssecretaris voor alle gestuurde stukken.

Ik heb in de afgelopen maanden veel werkbezoeken gebracht en veel gesprekken gevoerd. Het valt mij op dat er eigenlijk twee sporen zijn. Het zijn twee sporen die niet met elkaar sporen. Het ene spoor is het inhoudelijke spoor. Ik ben echt onder de indruk van de inhoudelijke inzet vanuit het veld. Een compliment daarvoor! Ik heb het dan over de drive, de betrokkenheid, de bevlogenheid waarmee schoolbesturen, leraren en ouders zich in willen zetten om passend onderwijs goed te regelen. Het andere spoor is het bestuurlijke spoor. Dat kenmerkt zich door een enorm gedoe en stroperigheid. De staatssecretaris spreekt in dit verband van bestuurlijke drukte. Dat is jammer, te meer daar wij nu zien dat dit spoor de overhand dreigt te krijgen en het inhoudelijke spoor wegdrukt.

Wij zien stagnatie. Dat leidt ertoe dat er bijvoorbeeld nog veel te weinig ervaring is opgedaan. Er is nog niet één experiment van start gegaan. Naar mijn idee zijn daar twee basisredenen voor. Toen ik bezig was om mijn onderwijsbevoegdheid te halen, zeiden docenten in de eerste les dat wij de schuld bij onszelf moesten zoeken als meer dan de helft van de klas een onvoldoende voor een proefwerk had. Als wij zien dat er nog nietéén experiment is goedgekeurd, moeten wij ook naar het ministerie kijken. Ik denk dat het ministerie meer duidelijkheid moet bieden. Misschien moet er zelfs meer begeleiding vanuit het ministerie zijn ten aanzien van de aanvragen voor experimenten en veldinitiatieven. Ik denk dat dit zou helpen. Er bestaat vaak onduidelijkheid over de inhoud van de aanvragen. Mensen krijgen een compleet ingevulde aanvraag terug met nog een set vragen, die er in eerste instantie niet bij stond. Er bestaat ook grote onduidelijk over wat er nu wel en niet kan en wat er nu wel en niet mag in het kader van experimenten en veldinitiatieven, bijvoorbeeld wat de omvang van de regio betreft. Wij hebben hierover graag duidelijkheid, in de eerste plaats voor het veld maar ook voor de Kamer.

De tweede oorzaak zie ik bij het veld liggen. Daar zie ik te vaak een afwachtende houding. Wat wordt dit? Waar word ik straks op afgerekend? Daardoor gebeurt er niets. Dat kan ook niet. Want laten wij wel wezen: wij moeten voortgang maken. Het is noodzakelijk dat de verbeteringen op het gebied van kwaliteit en toegang van passend onderwijs zo spoedig mogelijk gerealiseerd worden. Maar daarvoor hebben wij wel de ervaring van onderop nodig, dus de praktijk, zeker ingeval van budgetfinanciering. Van mij mag de staatssecretaris dan ook best wat meer druk uitoefenen op het veld, op de PO-Raad, de VO-raad en de MBO Raad. Ook zij hebben hierin een verantwoordelijkheid en moeten hun besturen aanspreken.

Mevrouw Smits (SP): Mevrouw Ferrier spreekt over het veld. Bedoelt zij daarmee de schoolbesturen of meer de leerkrachten en de ouders? Of ziet zij dat als één veld? Waarom komt er in dat veld zo weinig van de grond?

Mevrouw Ferrier (CDA): Dat heb ik net gezegd. In de eerste plaats omdat voor het veld onduidelijk is wat er precies kan en niet kan en wat er van hen verwacht wordt. In de tweede plaats bestaat er ook gewoon administratieve onduidelijkheid ten aanzien van de aanvragen. Ik hoor dat heel veel aanvragen voor experimenten en veldinitiatieven terug worden gestuurd, met nieuwe vragen erbij. Je vraagt je dan af: waarom kan dat niet allemaal in een keer goed lopen? Ik heb ook wel eens de indruk dat wat meer begeleiding bij het indienen van die aanvragen voor experimenten en veldinitiatieven zou helpen. Vandaar dat ik heb gezegd dat ik hier ook het ministerie op aanspreek. Geef meer duidelijkheid! Tegelijkertijd zeg ik echter ook tegen de staatssecretaris dat zij het veld erop moet aanspreken. Wij kunnen op onze handen gaan zitten en zeggen: wij weten het allemaal niet en we doen maar niets. Ik vind dat dit niet kan. Ik vind dat er veel te veel kinderen thuiszitten. Wij moeten vaart maken met het vergroten van de kwaliteit en de toegang en het realiseren van passend onderwijs.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Mijn fractie ziet dus graag dat er meer duidelijkheid komt, bijvoorbeeld over de zorgplicht. Collega Kraneveldt heeft daar al genoeg over gezegd. Mijn fractie wil meer duidelijkheid over de technische procedures en over het feit dat niemand ergens op afgerekend zal worden, ook niet bij experimenten met budgetfinanciering. Mijn fractie wil echter ook duidelijkheid over het meest minimale kader van de toekomstige wet. Ik denk dat voor veel scholen en samenwerkingsverbanden de reden om niet aan de slag te gaan, gelegen is in het feit dat men niet weet wat de minimale contouren van de wet zullen zijn waar men mee te maken krijgt. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat die nodige duidelijkheid er binnenkort zal komen, ook ten aanzien van de ruimte die er is om de grootte van de regio’s zelf te bepalen? Met name dit punt schijnt te leiden tot veel bestuurlijke drukte.

Ik heb nog een vraag ten aanzien van andere clusters dan cluster 4. Het gaat dan over cluster 1. Wij hebben door de goede ervaringen op dit gebied in cluster 1 inderdaad vertrouwen in de mogelijkheid van budgetfinanciering. De staatssecretaris noemt dit cluster ook als een voorbeeld. Nu hoor ik uit de praktijk dat de evaluatie ten aanzien van de budgetfinanciering 2000–2005 nog steeds niet heeft plaatsgevonden en dat de financiering voor de periode 2005–2010 steeds uitgesteld wordt. Mijn fractie begrijpt dit niet. De deal met betrekking tot cluster 1 was ten eerste evalueren na 2005 en nagaan in hoeverre de integratie succesvol is geweest. Deze is succesvol geweest, want 73% van de kinderen met een cluster 1-indicatie volgt onderwijs op een reguliere school. Ten tweede, als uit de evaluatie zou blijken dat een aanpassing nodig is, dan zou dit worden geregeld. Per vorig jaar is er structureel een ophoging van het budget voor Passend onderwijs met 140 mln. geweest. Dan kan het toch niet zo zijn dat deze scholen verdrinken, nu het water hun aan de lippen is gestegen? Kan de staatssecretaris uitleggen hoe het zit en daarbij ook de rol meenemen die de WEC-Raad bij de verdeling van de middelen moet spelen. Wij verwachten dat dit binnen twee maanden geregeld moet kunnen zijn. Ik hoor op dit punt graag een toezegging.

Ik kom te spreken over het proces. Er moet duidelijkheid komen over de voortgang, over de wijze waarop het proces kan worden gestimuleerd en waar bijgestuurd moet worden. Dat ben ik helemaal eens met de staatssecretaris. Mijn fractie gaat er nog steeds van uit dat wij over een jaar voldoende ervaring hebben opgedaan om te kunnen vaststellen hoe wij de huidige wet gaan aanpassen. Ik wil het niet meer over een «go»- of «no go»-moment hebben, want dat kan leiden tot de veronderstelling dat de CDA-fractie zou zeggen dat er een «no go» zou kunnen bestaan voor Passend onderwijs. En dat is niet het geval. Het gaat erom, te bepalen hoe wij de wet gaan aanpassen. Maar dat wij doorgaan met Passend onderwijs is een feit. Vandaar dat er haast geboden is. Ik verwacht duidelijkheid vanuit het ministerie en meer beweging vanuit het veld. Ik hoor daarop graag een reactie.

Mevrouw Smits (SP): Ik ben blij dat het CDA al weet dat het allemaal doorgaat en dat het zo’n duidelijke lijn heeft. Het is natuurlijk goed als politieke partijen weten waar zij heen willen. Maar heeft de commissie-Dijsselbloem nu niet juist het probleem aan de kaak gesteld dat de politiek altijd heel graag weet waar zij heen wil, maar dat zij daarbij soms een beetje vergeet om te luisteren naar de mensen die het moeten doen en over wie het gaat? Is die stelligheid van het CDA hier dus wel op haar plek?

Mevrouw Ferrier (CDA): Het is inderdaad in de politiek van groot belang dat je goed weet waar je naartoe wilt. Het is inderdaad van belang dat je dat stipje op de horizon dat jouw visie bepaalt van hoe iets moet worden, heel duidelijk hebt. Mijn fractie heeft duidelijk voor ogen dat er zo snel mogelijk voor gezorgd moet worden dat alle kinderen toegang krijgen tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs dat ervoor zorgt dat zij hun talenten kunnen ontwikkelen. Daar willen wij naartoe. De weg die de staatssecretaris heeft gekozen, is een weg die mijn fractie van harte onderschrijft. Dat is de weg van onderop. Dat is het aanpassen van de wet op basis van ervaringen. Dat houd ik vast, met in het vooruitzicht dat stipje aan de horizon waar ik naartoe wil. Die horizon komt steeds dichterbij.

Natuurlijk zie ik ook dat wij de wet pas kunnen aanpassen als wij voldoende ervaringen hebben. Daar ligt precies mijn grote zorg. Wij hebben op dit moment te weinig ervaring. Maar ik zeg niet, zoals de SP die kennelijk niet duidelijk voor ogen heeft waar zij naartoe wil: dit wordt niets, laten wij er maar mee stoppen. Integendeel, ik roep het ministerie en het veld op, alle krachten te bundelen om door te gaan op de weg die wij gegaan zijn, aan te passen waar nodig en met experimenten en veldinitiatieven te komen, op basis waarvan wij de goede keuzen kunnen maken.

Het is nu eens een keer niet zo in de politiek dat er een trein aan het rijden is en dat de enige keuze die wij nog hebben, is op die trein te springen. Deze staatssecretaris kiest ervoor om dat anders te doen. Ik onderschrijf dat. Ik ben het niet eens met de opstelling van de SP om te zeggen: het gaat een beetje lastig, het valt een beetje tegen, wij houden er maar mee op want het wordt niets. Nee, het CDA denkt er anders over!

De voorzitter: Dat lijkt me een volstrekt heldere beantwoording van de vraag van mevrouw Smits. Ik zie echter dat zij nog een korte reactie wil geven.

Mevrouw Smits (SP): Gelukkig weet het CDA waar het staat en gelukkig verschilt dat een wereld met waar de SP staat. Ik zou me toch wat opgelaten voelen als wij ineens dezelfde visie erop nahielden over waar het met de wereld heen moet. Dan zouden wij toch bij onszelf te rade moeten gaan.

Ik concludeer hier gewoon dat het CDA de lijnen al lang heeft uitgestippeld en zegt: ach, we kunnen die rijdende trein hier en daar wat afremmen, maar hij blijft doorrijden; wij zijn erop gesprongen en daar is geen discussie meer over mogelijk. Bij de SP is dat inderdaad open. Wij weten heel goed waar wij heen willen: goed onderwijs voor elke leerling, stevig speciaal onderwijs en een goede kwaliteit van het reguliere onderwijs.

De voorzitter: En uw vraag, mevrouw Smits?

Mevrouw Smits (SP): Het was een reactie.

De voorzitter: Daarvoor krijgt u straks nog een tweede termijn. Als de Kamer zich tenminste enigszins aan de tijd houdt!

Mevrouw Ferrier kan haar betoog vervolgen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Het CDA heeft niet voor niets bepleit dat wij een moment bepalen waarop wij zeggen: gaan wij de wet nu op deze manier aanpassen, ja of nee? Dat moment is er nog niet. De planning is dat dit moment pas over een jaar is. Mijn inzet is om over een jaar genoeg ervaring te hebben opgedaan om dat op een goede manier te kunnen bepalen. Dan is de vraag aan de orde: gaan wij door en hoe?

Ik kom op het punt van de voortgang. Zoals gezegd, mijn fractie houdt voorlopig vast aan het vastgestelde tijdpad. Er moet naar mijn mening wel een aantal prioriteiten bepaald worden waarover wij het komende halfjaar zeker meer duidelijkheid willen krijgen en waarop wij vooruitgang willen zien. Dat betreft allereerst de budgetfinanciering. Daarmee moet geëxperimenteerd worden. Wij moeten de voors en tegens kunnen afwegen voordat wij definitief besluiten al dan niet hiertoe over te gaan.

Verder heeft mijn fractie steeds het belang van één loket ingebracht. Daar willen wij het komend halfjaar echt meer inzicht in krijgen. Hoe werkt het nu in de praktijk? Soms krijg ik de indruk dat het gewoon om een telefoonnummer gaat. Daar hoeft niets mis mee te zijn, maar het moet wel functioneren. Het gaat ons erom dat niet meer gebeurt wat wij nu nog steeds zien: dat kinderen thuiszitten omdat zij en hun ouders van het kastje naar de muur worden gestuurd. Het gaat om een snelle indicatie en dan een sluitend samenwerkingsverband, zodat het kind zo snel mogelijk op de goede plek zit. Ik hoor hierop graag een reactie.

Een volgend punt is één indicatie. Daar heeft mijn fractie ook bij motie voor gepleit. Te vaak horen wij nog dat dit niet goed gaat, dat er niet of pas na een veel te lange tijd een indicatietraject wordt ingegaan. Ook hierdoor zitten kinderen thuis. Te vaak krijgen ouders nog te horen dat indicaties niet duidelijk zijn, dat het niet tot een duidelijk zorgplan leidt en dat het veel te lang duurt voordat het passend onderwijs dus geboden kan worden. Dat kan niet! Wij willen op dat punt het komende halfjaar echt voortgang zien. Daarover willen wij gerapporteerd worden. Ik hoor graag een reactie van de staatssecretaris.

Dan is er nog het punt van de indicatietermijn. Wij hadden afgesproken met de staatssecretaris dat de indicatietermijn bij leerlinggebonden financiering flexibel zou worden. Maar dat zou dan ook moeten gelden voor het persoonsgebonden budget. Anders zijn wij immers nog geen stap verder. Volgens mijn informatie is dat nog niet helemaal het geval, maar wordt dit wel meegenomen bij het eenloketsysteem en één indicatie.

De voorzitter: Wilt u zo langzamerhand afronden?

Mevrouw Ferrier (CDA): Nee.

De voorzitter: Ja, want uw tijd zit er bijna op.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb veel vragen gehad. Heeft u dat wel goed meegenomen?

De voorzitter: De griffier houdt alles precies bij.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik vraag aandacht voor de positie van de leerlingen, de leraren en de ouders. Als wij hen uit het oog verliezen door bestuurlijke drukte, hebben wij echt een probleem. Ik noem daarbij met name de positie van de ouders.

Ik wil nog iets zeggen over de kwaliteit. Het is heel goed dat de staatssecretaris inzet op invoering van kerndoelen in het sbo, maar er moet evenzeer ook getoetst en gevolgd kunnen worden. Wij zien de zorgleerlingen vaak niet terug in Cito-gegevens. Het is wel belangrijk om daar goed zicht op te kunnen houden, om zo de ontwikkelingen in het passend onderwijs te kunnen volgen. Het lijkt ons van belang voor de ECPO om op basis van deze gegevens ook iets te kunnen zeggen over de voortgang. Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat wij dit soort gegevens krijgen, opdat die ook kunnen worden meegenomen?

Ik sluit met het oog op de tijd aan bij de opmerkingen van mijn PvdA-collega over de ambulante begeleiding.

Er is door de staatssecretaris 10 mln. beschikbaar gesteld voor de hoogbegaafde kinderen. Dat is heel belangrijk. Als wij het hebben over passend onderwijs, gaat het ook over hoogbegaafde kinderen. Maar wat wij nu zien, is dat die 10 mln. met name wordt ingezet voor losse projecten. Hoe passen die projecten straks in het sluitend systeem van passend onderwijs dat wij met ons allen beogen?

Voorzitter. Wij zien veel goede dingen gebeuren. Soms past dat allemaal niet één op één op de blauwdruk die er zou bestaan, maar ik roep de staatssecretaris op om te omarmen wat er goed gaat. Zij heeft ons in haar brief drie mogelijkheden voorgelegd. Zij heeft heel slim zelf niet gekozen. Dat mogen wij doen. Alles afwegende kiest mijn fractie uit de voorgelegde opties voor de laatste. Dat is de gefaseerde invoering van Passend onderwijs. Dan wil ik echter wel van de staatssecretaris horen hoe zij dat voor zich ziet en wat zij wanneer geregeld wil zien. Waar staan wij in juli 2009 en waar staan wij in januari en in juli 2010? Wat kan er nu geregeld worden binnen het bestaande wettelijke kader?

Ik heb nog een allerlaatste vraag. Mijn fractie heeft gevraagd om informatie over de positie van migrantenkinderen in Passend onderwijs. FORUM doet daar onderzoek naar. Zijn de resultaten al bekend?

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Er zit gelukkig beweging in Passend onderwijs. In diverse regio’s wordt enthousiast gewerkt aan het opzetten van structuren. De inzet van de partners is groot. Ook de SGP-fractie kan enthousiasme altijd waarderen, maar dat enthousiasme moet wel op de juiste plaats gestalte krijgen. Daarover zijn wij nog niet helemaal gerust. Misschien moet ik zelfs scherper zijn en zeggen: helemaal niet gerust. Passend onderwijs kan een uitkomst zijn voor veel kinderen die daarop zijn aangewezen, maar moet passen binnen de omgeving en kaders van het reguliere klaslokaal. Passend onderwijs is in essentie een proces dat gebeurt tussen leraren en alle leerlingen. En juist dit niveau komt in de plannen – zie ik het goed? – nog nauwelijks aan bod. Om het in de termen van de ECPO te zeggen: het gaat nu vooral om F1, en minder om F2 en F3, terwijl een goede voorbereiding alleen met de laatstgenoemde kan beginnen.

Belangrijke conclusie van de commissie-Dijsselbloem was dat vernieuwingen niet van bovenaf mogen worden opgelegd. Tegen die achtergrond haast men zich om te zeggen dat het unieke van passend onderwijs nu juist is dat het van onderop gestalte krijgt. Maar merkwaardig is dat de cijfers dat beeld lang niet altijd bevestigen. Hier en daar wordt het zelfs sterk tegengesproken. Veel partners zijn enthousiast, maar juist leraren komen daar lang niet allemaal in mee. Toch lijkt het alsof de beslissing voor passend onderwijs eigenlijk al genomen is en het verder een kwestie is van zorgvuldig uitrollen. De opmerking van een enthousiaste partner dat Passend onderwijs een rijdende trein is – volgens mevrouw Ferrier is dat niet het geval, hoor ik haar net zeggen – die wij niet moeten willen stoppen, geeft te denken. Dat beeld bestaat dan toch blijkbaar. Ook bij het aankweken van positief denken zijn vraagtekens te plaatsen. Zie ons overleg van vorige keer. In hoeverre nemen wij de mening van leraren nu serieus? Ik hoor graag een gedegen reactie op dit voor mijn fractie wezenlijke punt. Wij willen onze lessen wel getrokken hebben uit het verleden van de laatste twee decennia.

Passend onderwijs behoeft dringend voldoende doel en richting. In ons vorige overleg heeft de staatssecretaris aangegeven dat zij de prioriteit niet bij structuren wil leggen, maar bij leerling en kwaliteit. Dat uitgangspunt steunen wij van harte. De praktijk moeten wij daarmee dan ook in overeenstemming laten zijn. Wie de brieven goed leest, ontdekt vooral organisatorische plannen: de invoering van één loket, de vereenvoudiging van de regelgeving, de beheersing van de groei, enzovoorts. Dat zijn op zichzelf natuurlijk goede doelen, maar dat is lang niet het enige. Ook de ECPO constateert dat er een grote aandacht is voor structuren, waarbij het kind onbedoeld uit beeld lijkt te verdwijnen. Dat is het laatste wat gebeuren mag. Het verontrust mijn fractie dat er enthousiast wordt gewerkt aan een project waarvan de effecten voor kinderen nog nauwelijks ter sprake zijn gekomen. Passend onderwijs wordt min of meer verondersteld goed te zijn. Dat wil ik graag hopen. Wij hebben dat proces tot nu toe ook voluit gesteund. Wij zien er ook een heleboel in. Maar de randvoorwaarden zijn ook cruciaal. Daar moet wel aan zijn voldaan.

De ECPO benadrukt terecht dat een belangrijke kern van het onderzoek naar Passend onderwijs het profijt voor leerlingen is. Wat schieten zij er nu werkelijk mee op? De commissie spreekt een gevoel van onmacht uit dat zij geen concrete doelstellingen en ijkpunten heeft om het profijt van Passend onderwijs te kunnen onderzoeken. Zij noemt dan ter suggestie een aantal doelen. Resultaten van deze inhoudelijke doelstellingen zijn absoluut noodzakelijk om te kunnen beslissen over de wenselijkheid van Passend onderwijs. Het accent zal naar deze aspecten verschoven moeten worden, en dan het liefst planmatig op afrekenbare tijdsaspecten.

Naast de aandacht voor de zorgleerling wil mijn fractie echter ook het belang van de klas als geheel blijven benadrukken. Passend onderwijs moet namelijk wel passen voor de reguliere leerling en de daarbij ingezette docent. Ook daarvoor zijn ijkpunten nodig. Er is op zijn minst goede studie nodig naar de effecten van Passend onderwijs voor het onderwijs in de klas, voor de reguliere leerlingen, de zorgleerlingen en de leraren. Ik vind het begrijpelijk dat de staatssecretaris niets ziet in quota voor zorgleerlingen, omdat rigiditeit inderdaad vermeden moet worden. Het initiëren van enige wetenschappelijke studie naar deze zaken en de richtaantallen die daarbij zouden passen, lijkt mij echter wel te overwegen. Ik hoor graag een reactie op dat punt.

Vorige week trok een onderzoek van de Radboud Universiteit Nijmegen naar passend onderwijs mijn aandacht. Daarin werd onder andere geconstateerd dat de attitude van leraren ten aanzien van zorgleerlingen sterk afhankelijk is van het geslacht. Ik ben daar al een tijdje mee bezig, omdat ik zorgen heb over de tekorten aan jongens in de opleidingstrajecten, dus op de pabo. Wij zouden daarin toch een doorbraak moeten zien te forceren. Wij kunnen niemand gebieden om dat te gaan doen, maar wij kunnen wel het een en ander bevorderen. Hoe beïnvloedt de invoering van passend onderwijs de aantrekkingskracht van het beroep? Ik denk dat dit wel een punt is, als ik mijn oor tenminste goed te luisteren leg. Of dat goed of slecht is, ik heb daar wel een opvatting over. Ik zou het niet zo geweldig vinden, maar de werkelijkheid lijkt toch zo te zijn. Dan moet je daar wel op reageren. Misschien kan de staatssecretaris aangeven wat zij voornemens is op dit punt. Wij hebben daar onlangs ook over gesproken, maar dat bleef allemaal in de sfeer van voornemens en het opzetten van aanpakken.

Specialisatie binnen passend onderwijs is misschien een goede gedachte. Daarbij zou je dan kunnen aansluiten op uiteenlopende ambities van leraren. Vorige keer heb ik ook aandacht gevraagd voor aparte zorgklassen – daar waar dat kan – in reguliere scholen. Ik erken dat dit een schaalgrootte vooronderstelt en dat die er niet overal is. Vorige keer heb ik daar nog geen heldere reactie op gekregen. Er is alleen gezegd dat die gedachte meegenomen zou worden in de opzet en de ontwikkeling van de pilots. Hoe staat het daarmee? Volgens mij is het goed om daarmee te experimenteren, omdat met deze optie recht lijkt te worden gedaan aan het belang van leerlingen, scholen en leraren.

Enkele dagen geleden bereikte mij een noodkreet vanuit de ambulante begeleiding binnen – wat wij graag noemen – passend onderwijs voor blinden en slechtzienden. Ik neem aan dat de collega’s dat mailtje ook gekregen hebben. Daar zit toch een punt: de groeicijfers in die ambulante begeleiding divergeren van de prognoses van een paar jaar geleden en dat gaat budgettair steeds meer knellen. De staatssecretaris heeft wel een gebaar gemaakt, maar ons wordt hier voorgelegd dat met dit gebaar het gat bij lange niet gedicht wordt, dat een veel groter bedrag nodig is om op een voldoende en volwaardige wijze met deze ambulante begeleiding door te gaan. Dat lijkt te gaan spannen. Er is indertijd al een voortgangsrapportage over uitgebracht en er is onderzoek naar gedaan. Dat was toch voor de kwaliteit van deze werkvorm bevredigend. Ik hoor nu dat de staatssecretaris op zijn minst eerst weer een nieuw onderzoek wil starten. Zo’n onderzoek duurt een jaar en geeft ook weer minstens een jaar onzekerheid. Ik heb begrepen dat het water tot aan de lippen staat, dat dit dus eigenlijk niet kan. Ik hoor graag een heldere reactie. Anders moeten wij daar met elkaar tijdens de begrotingsbehandeling van volgende week maar iets aan proberen te doen, want er zit natuurlijk ook een begrotingswetgevende kant aan.

Ik rond af. Het beslissingsmoment is voor dit project een cruciaal punt. Men hoort mij niet zeggen: rechtsomkeer, terug naar af. Maar men hoort mij ook niet zeggen: full speed vooruit op de automatische piloot. Mijn fractie staat een kwalitatief goede beslissing voor. Die moet op grond van voldoende relevante informatie genomen kunnen worden. Wij beginnen met de implementatie van wetgeving terwijl de wezenlijke informatie nog niet beschikbaar is. Zoals ik vorige keer al zei: dat vraagt om ongelukken. Dat is toch een van de kernen van het rapport-Dijsselbloem. Ik begrijp dat de integrale evaluatie van passend onderwijs eerst in 2012 beschikbaar zal zijn. Op grond daarvan zou je denken dat pas vanaf dat moment ook definitief de zaak in wet- en regelgeving kan neerslaan en vormgegeven worden. Voordat mijn fractie die conclusie trekt, wil zij eerst een reactie van de staatssecretaris daarop vernemen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De heer Van der Vlies zegt dat hij niet wil doordouwen, dat hij niet onnodig gas wil geven maar dat hij ook niet op de rem wil trappen. Wat wil hij dan wel? Hij wil op grond van gegevens bezien wat hij dan wil doen. Maar er zijn natuurlijk elementen in het traject Passend onderwijs die wel kunnen worden geregeld. Ik noem de zorgplicht, de loketfunctie en goede regionale netwerken. Ziet de heer Van der Vlies op onderdelen wel mogelijkheden om gewoon voortgang te boeken. in heldere stappen, ook in tijd, met daarbij natuurlijk ook een invoeringsbudget, hulp, ondersteuning enzovoorts?

De heer Van der Vlies (SGP): Ik had gehoopt dat in mijn bijdrage zou doorklinken dat ik niet kies voor «terug naar af». Dat betekent dus: de schouders eronder en de voorwaarden creëren om zo goed mogelijk ervaring op te doen. De zaak moet echter niet worden beklonken voordat wij die ervaring ook met elkaar delen en er conclusies aan verbinden.

Mevrouw Dezentjé-Hamming Bluemink (VVD): Voorzitter. Ik zou eigenlijk kunnen volstaan met één vraag: hoe gaat het met de leerling? Dat is volgens mij de hamvraag waarvoor wij hier vandaag bij elkaar zitten. Daar zou ik mijn bijdrage eigenlijk al gelijk bij kunnen laten. Maar gelet op het feit dat ik tien minuten spreektijd krijg en Kamerleden die tijd natuurlijk ook graag nuttig besteden, ga ik toch nog even wat dieper op de zaken in.

Bij het notaoverleg inzake Passend onderwijs in juni waren wij als VVD ook al heel erg kritisch. Wij hebben toen gevraagd of er niet te veel geld werd gestoken, namelijk 60 mln., in structuren en verbanden, en te weinig in de leerling die extra zorg nodig heeft. De staatssecretaris heeft toen die zorg niet weg kunnen nemen. Ook bij de vragen over de vage doelstelling, de financiering en de haalbaarheid bleef de staatssecretaris op de vlakte. Dit zou vanzelf allemaal van onderop tot stand komen. Passend onderwijs in 2011 zou gaan lukken.

Wij zijn inmiddels een halfjaar verder en één ding is duidelijk: onze zorgen waren niet voor niets. Passend onderwijs wordt in 2011 niet gehaald. En het is nog erger, want ik denk dat datgene waar wij nu mee bezig zijn ook veel te veel is verworden tot één grote babbelbox, en wel te verstaan een babbelbox waar de ideologie van simplisme overheerst terwijl op de werkvloer iedereen zich rot werkt. Ik las bijvoorbeeld een persbericht met de kop «Regionale invoering van Passend onderwijs flink op stoom». Als wij dan kijken wat daarmee wordt bedoeld, dan is er vooral heel veel bestuurlijke drukte. Dat heeft de staatssecretaris gelukkig ook al erkend. Maar dan zijn wij er nog niet, want zij zegt: er is veel beweging; in het hele land zijn partners met elkaar in gesprek over passend onderwijs. Tja, er wordt wel heel veel gepraat, maar er wordt misschien wel veel te weinig gedaan. Veertig regio’s hebben een startsubsidie aangevraagd waarmee de intentie om passend onderwijs vorm te geven, uitgewerkt kan worden. Dit is voor mij gewoon ambtelijk taalgebruik om te zeggen: er wordt heel veel geld gestoken in het opstarten van het opstarten. Dat is, wat ons betreft, zinloze bestuurlijke luchtverplaatsing.

Mogen wij dit nu de regio’s kwalijk nemen? Nee. Mogen wij dat de staatssecretaris kwalijk nemen? Ja. Waarom komen de regio’s er immers niet uit? Omdat er gewoon ook te weinig duidelijk is op dit moment. Daar hebben wij al veel eerder voor gewaarschuwd. Ik heb het in het vorige debat zelfs de «Dijsselbloem-spalk» genoemd. Je kunt op een gegeven moment ook te veel over de schutting gooien naar het veld, terwijl er onvoldoende duidelijkheid is. Je moet het niet vanaf Den Haag willen regelen, maar je moet het ook niet over de schutting gooien en echt verwachten dat vanuit het veld alles gebeurt terwijl daar onvoldoende duidelijk is.

Niemand weet bijvoorbeeld hoe de budgetfinanciering wordt vormgegeven. Zoals de VO-raad ook aangeeft: scholen krijgen wel de zorgplicht, maar krijgen zij ook het geld om het te verdelen? Ook de commissie-Lambrechts heeft geconcludeerd dat de doelstellingen van Passend onderwijs, met name de doelstellingen voor leerlingen, niet helder zijn omschreven. Door alle aandacht voor bestuurlijke netwerken zijn ook ouders en leraren onvoldoende betrokken. In een rapport van de Advies Commissie Toelating en Begeleiding (ACTB) en de Onderwijsconsulenten kunnen wij zelfs lezen dat sommige schoolbesturen niet eens weten wat Passend onderwijs is. Daar schrik ik toch wel van, ook als ik hoor dat leraren vaak niet weten hoeveel rugzakleerlingen zij in de klas hebben. Hoe is dat nu mogelijk? Ik begrijp daar niets van!

Nog zoiets: de meeste veldinitiatieven die zijn aangevraagd, zijn afgewezen omdat niet alle scholen in de regio erbij betrokken waren. De staatssecretaris zal alle regio’s nu een overzicht van de scholen sturen. Dat is toch wel allemaal een beetje raar! Kennelijk kennen regio’s hun eigen scholen niet eens. Hoe moeten zij nu samen passend onderwijs gaan invoeren? En dat terwijl we een heel belangrijk punt te pakken hebben in onze maatschappij. Het is immers ons aller verantwoordelijkheid om deze leerlingen die extra zorg behoeven, deugdelijk en passend onderwijs te geven.

In de aanloop naar dit debat heb ik ook een aantal gesprekken gevoerd. Ik heb vorige week een grote groep docenten uit het speciaal onderwijs op bezoek gehad. Ik heb hun gevraagd wat zij ervan vonden. Heel simpel! De discussie die toen volgde, vond ik eigenlijk mijlenver afstaan van het hele passend onderwijs van deze staatssecretaris. Docenten in het speciaal onderwijs maken zich namelijk zorgen over heel andere dingen, namelijk over hun beperkte mogelijkheden om leerlingen naar de arbeidsmarkt toe te leiden. Laten wij eerlijk zijn, wij gunnen toch iedereen een zelfstandig, gelukkig bestaan? Als voorbeeld werden de zeer moeilijk lerende kinderen genoemd, voor wie er drie uitstroomprofielen zijn waarvoor geen aansluiting op de arbeidsmarkt bestaat. Dat zet me wel aan het denken. Laten wij het daar eens over hebben! Er is geen of onvoldoende overleg geweest met het CWI en het bedrijfsleven. Er wordt te veel gekeken naar wat de leerlingen niet kunnen, en te weinig naar wat ze wel kunnen. Je zou dus veel meer vanuit de praktijklessen naar het cognitieve aspect toe moeten.

De leraren vonden het ook een totale belemmering dat de speciale scholen in het voortgezet onderwijs onder het primair onderwijs vallen. Daar wil ik hier echt aandacht voor vragen. Dat leidt in de praktijk namelijk tot heel rare dingen. Zo doen de kerndoelen volgens de docenten geen recht aan de leerlingen en zijn de praktijklokalen gericht op die van de basisschool. Dan kun je waarschijnlijk nog net punniken – als dat tenminste nog bestaat – maar daar kun je niet iemand leren zagen. Trouwens, over zagen gesproken, daar is ook weer sprake van een belemmering omdat de leerlingen volgens de regelgeving helemaal niet met een zaag mogen werken. Daar zitten dus allemaal heel rare dingen in. Ik denk dat dit een heel krachtig signaal is vanuit de praktijk. De staatssecretaris gaat nu wel nieuwe kerndoelen invoeren in het speciaal onderwijs, maar zijn deze ook echt ontwikkeld samen met het bedrijfsleven? Wij willen ervoor pleiten om het speciaal onderwijs onder een eigen wettelijke regeling te laten vallen, die ook recht doet aan het speciale karakter. Is de staatssecretaris daartoe bereid?

Passend onderwijs is vooral een bestuurlijk verhaal. Het is geld in structuren en niet in mensen. Het is bovendien geld in een structuur die eigenlijk niet van de grond lijkt te komen. De staatssecretaris heeft dat nu gelukkig zelf ook onderkend en geeft ook toe dat het niet gaat zoals het zou moeten gaan. Intussen zijn er, zoals wij vanmorgen ook in het Algemeen Dagblad nog hebben kunnen lezen, 3000 thuiszitters. Daar wordt niets of onvoldoende aan gedaan. De staatssecretaris heeft de Kamer drie opties voorgelegd: niet ingrijpen en vasthouden aan het proces, de regelgeving aanpassen of een gefaseerde invoering. Van het laatste is de staatssecretaris zelf voorstander, maar zij maakt geen keuze. Zij vraagt de Kamer eigenlijk om die knoop door te hakken. Wij hebben in een vorig debat gewaarschuwd, maar de staatssecretaris heeft daar niet naar geluisterd. En nu moeten wij dus een oplossing kiezen. Heeft de staatssecretaris deze gang van zaken niet al veel eerder zien aankomen? Als wij bijvoorbeeld kiezen voor een gefaseerde invoering, dan betekent dit dat de budgetfinanciering pas na 2011 wordt ingevoerd. Wanneer gebeurt dat dan? Gaan wij nu met enorme budgetten schuiven? Kan de staatssecretaris in kaart brengen hoeveel geld van passend onderwijs in structuren gaat en hoeveel naar de kinderen? Dat is de hamvraag.

Ik wil ten slotte nog iets zeggen over de «go»- en «no go»-beslissing. Heeft de staatssecretaris er ook over nagedacht of wij die beslissing niet zouden moeten uitstellen? Volgens de VVD kunnen wij op basis van de huidige ontwikkelingen onvoldoende oordelen of Passend onderwijs het gewenste effect heeft en of wij op deze manier door zou moeten gaan.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Waar kiest de VVD voor? Ik hoor veel geklaag, ik hoor geen oplossingen, ik hoor geen meningen over allerlei elementen die in dit traject een rol spelen. Wat wil de VVD daarmee? Kunnen sommige dingen wel, kunnen sommige dingen niet? Die informatie mis ik. Dat vind ik weinig constructief, ook als signaal vanuit de Kamer naar het veld dat hier vandaag in groten getale aanwezig is. Ik ben, wat dat betreft, dus een beetje teleurgesteld in de bijdrage van de VVD. Dat geldt overigens ook voor de bijdrage van de SP, want die spreekt alleen maar over de noodzaak om het speciaal onderwijs te versterken. Wat doen wij dan bijvoorbeeld met rugzakjes in het reguliere onderwijs? Wat dat betreft, vind ik het vandaag erg oppervlakkig.

Mevrouw Dezentjé-Hamming Bluemink (VVD): Ik denk dat ik zo-even een heel duidelijk signaal naar voren heb gebracht. Ik denk dat ik hiermee stem heb gegeven aan de zorgen vanuit de praktijk. Die gingen nu eens niet over het bestuurlijke aspect, waar de PvdA altijd zo verzot op is. Ik hoor mevrouw Kraneveldt ontzettend jubelen over dat ene loket, maar wat geeft haar nu de garantie dat het allemaal beter zal werken als de rest vervolgens in stand wordt gehouden? Dat wil ik dan wel eens van haar horen!

De voorzitter: Dat beschouwen wij voorlopig maar even als een retorische vraag.

Antwoord van de staatssecretaris

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. Misschien is het goed om de Kamer eerst iets te vertellen over de indeling van mijn beantwoording. Ik zou graag in het algemeen iets willen zeggen over het proces. Waar staan wij nu, waar gaan wij nu naartoe en welke termijnen zijn daaraan verbonden? Daarna zou ik graag – iets uitgebreider dan de Kamer gevraagd heeft – over de kwaliteit van het aangeboden onderwijs willen spreken, ook omdat in de stukken die de Kamer vandaag ontvangen heeft, naast alle discussie over de structuur, natuurlijk ook een uitgebreid pakket op dat punt is aangeboden. In mijn derde blok wil ik ingaan op de positie van de leraren en de ouders, nog iets zeggen over de netwerken en de vorming daarvan en het een en ander opmerken over de bekostiging. Daarna zal ik nog wat losse vragen behandelen, onder andere die over cluster 1.

Waar wij staan wij nu? Vorige keer, toen wij de voortgangsrapportage over Passend onderwijs bespraken, heb ik de Kamer beloofd dat ik mij persoonlijk en ook wat indringender met deze materie zou gaan bezighouden. Dat heb ik ook gedaan. Net zoals mevrouw Dezentjé en vele anderen heb ik in de afgelopen tijd met allerlei mensen gesproken. Ik heb gesproken met ouders, met leraren en zelfs ook met leerlingen. Ik heb voorts gesproken met schoolbesturen en netwerken over het hele fenomeen passend onderwijs. Wat verstaan zij daar nu onder, waar zijn ze mee aan de slag en waar zit hun zorg? De algemene deler is dat iedereen het er uiteindelijk over eens is dat datgene wat wij nu doen om kinderen een plek te bieden die kwalitatief op orde is, onvoldoende is. In de afgelopen jaren hebben wij gezien dat, ondanks de vele inspanningen en de extra middelen, de inspectie nog steeds heel veel zorgen heeft over de kwaliteit van het onderwijs en dat er te veel kinderen thuiszitten of op een wachtlijst staan. Dat blijkt ook uit het onderzoek dat ik door Ingrado, de landelijke brancheorganisatie voor leerplicht en voortijdig schoolverlaten, heb laten doen.

Als men aan mij vraagt wat passend onderwijs is, dan kan ik daar eigenlijk heel kort over zijn. Passend onderwijs betekent dat kinderen een plek krijgen die kwalitatief op orde is en die ook past bij wat zij kunnen. Tegelijkertijd betekent het vooral ook dat er een plek voor ze is en dat er dus geen kinderen meer thuiszitten of op een wachtlijst staan.

Als dat je uitgangspunt is, moet je vervolgens gaan redeneren wat er nodig is. Wat is er nodig om elk kind zo’n passende plek te bieden? Om te beginnen is nodig dat er een goed onderwijsaanbod is: een onderwijsaanbod in het reguliere onderwijs, maar ook in het speciaal onderwijs. Heel veel mensen die in het onderwijs werken, hebben kennelijk het idee opgevat dat wij daarmee het speciaal onderwijs als het ware overbodig zouden willen verklaren. Helaas wordt dat zelfs tot in de Kamer gedacht, ook al schrijf ik steeds maar brieven waarin ik het tegendeel laat zien. Ik heb al vele malen gezegd dat ook voor het speciaal onderwijs wel degelijk heel veel plek nodig is, omdat kinderen soms behoefte hebben aan die aanpak. Mevrouw Smits, u was er niet altijd bij, maar u heeft het in de brief kunnen lezen. Passend onderwijs betekent dus niet dat alle kinderen naar het reguliere onderwijs moeten. Punt! Zo helder is dat!

Mevrouw Smits (SP): Ik heb niet gezegd dat de staatssecretaris het speciaal onderwijs overbodig wil maken. Uit de stukken blijkt inderdaad dat dit helemaal niet het geval is. De SP twijfelt daar ook niet aan. Maar in de stukken staat wel dat door passend onderwijs het speciaal onderwijs niet meer zal groeien. Dat betekent per saldo minder kinderen in het speciaal onderwijs. Dat betekent dus een inkrimping van het speciaal onderwijs. Klopt dat?

Staatssecretaris Dijksma: Het gaat niet om een inkrimping van het speciaal onderwijs, het gaat erom dat wij zien dat er een groeiende behoefte is aan speciale zorg voor kinderen. De discussie gaat over de vraag of datgene wat wij ze kunnen aanbieden, adequaat is en of dat ook mogelijk is binnen het reguliere onderwijs. Het is voor de meeste kinderen immers wel heel prettig als er thuisnabij onderwijs is. Maar dat betekent natuurlijk niet dat je, als die vraag met nee beantwoord moet worden, vervolgens zegt «ja, dat was dan jammer». Dat betekent dus ook dat er een goed aanbod nodig is in het speciaal onderwijs. De discussie die wij eigenlijk moeten voeren, is of de kwaliteit van het aanbod in beide onderwijssoorten, dus in het reguliere onderwijs en in het speciaal onderwijs, zodanig is dat wij kinderen daarmee verder helpen. Mevrouw Dezentjé heeft daar heel verstandige dingen over gezegd. Of een kind nu in het reguliere dan wel in het speciaal onderwijs wordt opgevangen, het uitgangspunt moet zijn dat je kinderen daarna ook perspectief biedt. Een van de gesprekken die ik bijvoorbeeld met minister Donner voer, gaat over het feit dat kinderen die een indicatie voor het speciaal onderwijs krijgen, daarmee bij voorbaat al lijken te zijn voorbestemd voor de gang naar de Wajong en daar vervolgens nooit meer uitkomen. Dan bied je kinderen geen perspectief, dan bied je hun alleen maar een uitkering. Dat is dus volstrekt onvoldoende. Om die reden is het zo belangrijk dat wij ook de kwaliteit van het onderwijs vooropstellen.

Er is momenteel inderdaad heel veel discussie over de bestuurlijke structuur. Ik zeg daar wel bij dat wij daar allemaal ook zelf aan meedoen. Er is immers ook nog wel een aantal andere discussies te voeren. Ik heb de Kamer bewust een agenda gestuurd waarin wordt aangegeven hoe wij de kwaliteit van het onderwijs willen gaan verbeteren, ook per sector, omdat ik met de Kamer van mening ben dat daar echt een wereld te winnen is. Ik weet dat dit vanuit het veld ook zo ervaren wordt. De vraag is dus: hoe kunnen wij elkaar steunen – leraren, scholen, overheden – om dat ook voor elkaar te krijgen? Wat is nodig om een sluitend en kwalitatief hoogstaand aanbod te bewerkstelligen?

Daarvoor is een aantal dingen nodig. Dat is allereerst gewoon kwalitatief goed onderwijs. Daar hebben wij dat aparte traject voor. Maar ook samenwerking is nodig. Dat bedoelen wij eigenlijk als wij praten over één loket of over die netwerken. Wij vragen van scholen om over hun eigen grens heen met elkaar samen te werken om kinderen ook die plek te bieden. Scholen moeten bereid en in staat zijn om af te spreken dat een andere school een kind opvangt als de ene school dat niet kan. Daar is dus die loketvorming voor nodig. Dat is een spannend gesprek. Het betekent dat scholen af en toe ook voor elkaar moeten instaan of iets voor elkaar over moeten hebben. En die scholen zijn soms ook wel weer je «concullega’s» als het gaat om het binnenhalen van kinderen. Om die reden is er natuurlijk ook, zoals ik dat in mijn brief constateer, de bestuurlijke drukte. Iedereen is het er op het ideologische niveau eigenlijk wel over eens, maar op het moment dat aan een bepaalde school daadwerkelijk gevraagd wordt of de bereidheid er is om die samenwerking aan te gaan en met elkaar af te spreken dat kinderen hoe dan ook worden opgevangen, dan wordt het een ander gesprek. Als dan ook nog de discussie gaat over de vraag hoe de middelen worden toegedeeld en of het geld in geval van een zorgplicht aan de netwerken moet worden gegeven, dan zie je dat de discussie steeds stroperiger wordt. Dan moeten scholen immers ook bereid zijn om een stukje van hun zeggenschap aan elkaar te geven. Daar schort het soms aan.

Om die reden heb ik mij afgevraagd wat wij nu wel en niet kunnen doen. Deze brief komt eigenlijk op een bijzonder moment, omdat ons wordt gevraagd om bijvoorbeeld over de budgetfinanciering te beslissen. Wij moeten aangeven of het mogelijk is om die budgetfinanciering nog in deze kabinetsperiode in te voeren. Op basis van de experimenten die er nog niet zijn gekomen maar die wel met gezwinde spoed van start zullen gaan, is mijn stelling dat je niet nu al kan vaststellen dat dit mogelijk is. Aan de orde is dus dat wij nu met elkaar een duidelijke horizon neerleggen. Wij moeten aangeven wat er nu kan, hoe wij verder gaan en met welke dingen wij gewoon even moeten wachten, welke dingen wij dus gewoon later moeten doen. Wij hebben gewoon nog niet de ervaring opgedaan om daar nu een besluit over te kunnen nemen.

Er is heel veel gezegd over het toepassen van de bevindingen van de commissie-Dijsselbloem. Juist met het oog daarop heb ik de brief op deze manier aan de Kamer gestuurd. De commissie-Dijsselbloem veronderstelt immers dat je niet zomaar op een spoor zit en doorgaat, maar dat je de werkelijkheid daar ook invloed op laat hebben. Passend onderwijs liep al voordat de commissie-Dijsselbloem met haar rapport kwam. Wij hebben het toetsingskader dus niet vooraf kunnen toepassen, maar wij hebben het wel achteraf gedaan. De vraag is dus: wat levert dat voor beeld op? Eind 2004 is een brede evaluatie aan de Kamer aangeboden. Daarin werd al geconcludeerd op basis van de evaluatie van Weer Samen Naar School, de leerlinggebonden financiering en het onderwijsachterstandenbeleid dat een herziening van de zorgstructuur wenselijk was. En waarom? Omdat er gewoon te veel kinderen niet naar school gingen. Die reden is nog steeds actueel. Men wilde die kinderen een plek en meer kwaliteit bieden. Er is dus overheidsinterventie noodzakelijk, omdat wij nu eenmaal verantwoordelijkheid dragen voor dat onderwijsstelsel. Dat moet dus goed functioneren en dat moet ook toegankelijk zijn. De rapporten van de inspectie over de kwaliteit van het onderwijs laten zien dat wij op dat vlak echt aan de bak moeten en dat de huidige organisatie van de zorgstructuur niet sluitend is.

Wij hebben in 2007 een soort ex ante evaluatieonderzoek door het SCO-Kohnstamm Instituut laten doen. Die evaluatie en gesprekken met het veld hebben laten zien dat wij de voorgenomen plannen zoals die er eerder lagen, moesten aanpassen. De belangrijkste aanpassing toen was dat wij op basis van de huidige zorgstructuren aan de slag moesten, en dat wij niet helemaal opnieuw moesten beginnen. Dat is dus een van de belangrijke lessen. Een tweede belangrijke les is dat de commissie-Dijsselbloem heeft gezegd dat wij datgene wat wij doen, als het ware wetenschappelijk en onafhankelijk moeten valideren. Om die reden hebben wij ervoor gekozen om de ECPO om advies te vragen. Deze commissie adviseert op basis van de ervaringen in het veld over de invoering. Juist ook om die reden hebben wij geprobeerd om een zo zorgvuldig mogelijk traject te gaan invoeren.

Wij staan op dit moment voor de vraag hoe wij in deze periode nog een aantal verstandige stappen kunnen zetten dat nodig en ook mogelijk is. Ik heb de Kamer drie varianten voorgelegd, maar ik heb dat niet helemaal zonder het aangeven van een voorkeur gedaan. Mevrouw Dezentjé had dat ook zo gelezen. Uiteindelijk is het voorstel aan de Kamer om voor een gefaseerde invoering te kiezen. Doe nu eerst de dingen die nodig zijn en kunnen en kijk vervolgens hoe datgene waar nog geen informatie over is, namelijk de budgetfinanciering, moet worden vormgegeven. Het is te vroeg om over dit laatste punt nu al een oordeel te geven. Ik wil de Kamer eigenlijk voorstellen om in het voorjaar van 2009 de punten uit te werken die wij in 2011 wettelijk zouden kunnen regelen. Het gaat daarbij om de vormgeving van de netwerken, de betekenis van één loket, de omschrijving van de zorgplicht en de kwaliteitsverbetering. Ik zeg overigens tegen mevrouw Kraneveldt dat ik haar wil voorstellen om de loketvorming en de zorgplicht niet van elkaar te scheiden. Er is inderdaad sprake van een zorgplicht op twee niveaus. Er is het individuele schoolniveau waarbij de school wordt gevraagd om met een goed aanbod te komen en ervoor te zorgen dat kinderen een plek krijgen. Dat is natuurlijk niet voor elke individuele school altijd mogelijk. Dat betekent dat het netwerk ook een vangnet moet zijn. Dat netwerk heeft dan ook een zelfstandige zorgplicht om ervoor te zorgen dat alle kinderen in die regio ook een plek krijgen.

Ik wil dus voorstellen om op deze manier het traject in te gaan. Dan hebben wij ook de tijd om dat met het veld verder te bespreken. Wij laten zien wat er per 2011 wel kan – de netwerkvorming, de loketvorming en de zorgplicht – en wat er later zal worden gedaan. Dat is eigenlijk het hele verhaal van de budgetfinanciering, omdat wij nu zien dat wij niet de evidence hebben om op dat punt in deze periode met voorstellen te komen. Daarmee doen wij datgene wat nodig is, namelijk voorkomen dat kinderen tussen wal en schip gaan vallen. Tegelijkertijd geven wij ook de tijd om nader te bezien wat wijsheid is. Ik denk dat de ECPO ons nog op een aantal punten van nadere informatie kan voorzien, ook op basis van de experimenten, zodat wij daar later een verstandige beslissing over kunnen nemen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb namens mijn fractie steeds gezegd dat wij voordelen zien in budgetfinanciering, maar daar pas in mee willen gaan als wij zeker weten dat het ook gaat werken zoals verwacht. Wij willen dit echt in de praktijk gezien hebben. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris zegt dat zij eerst ervaring wil opdoen alvorens budgetfinanciering in te voeren. Dit sluit aan bij wat wij hierover zeggen. Ik heb ook gezegd dat ik het belangrijk vind dat wij met ons allen weten waar wij aan toe zijn. Wat houdt dit uitstel van invoering van budgetfinanciering in? Ik wil graag dat de staatssecretaris met een duidelijk tijdpad komt, voorzien van een toelichting. Gaan wij budgetfinanciering tot in den eeuwigheid instellen? Wat betekent uitstel voor de huidige financiering?

De heer Van der Vlies (SGP): Gefaseerde invoering roept altijd de vraag op naar flexibiliteit. Anders gezegd, hoe bindend zijn de fasen en beslissingen die genomen zijn zonder het totale beeld te kennen? Hoe stuurbaar is een en ander nog naar aanleiding van de in te winnen adviezen op grond van opgedane ervaringen?

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Mijn vraag sluit hierop aan. Ik denk dat het heel goed is om nog in deze kabinetsperiode te besluiten of je een vorm van budgetfinanciering gaat invoeren. Mij zou het dus een lief ding waard zijn als de staatssecretaris uitspreekt dat budgetfinanciering nog steeds haar stipje op de horizon is waar zij naartoe gaat werken, mede in de vorm van onderzoek. Ik zou het geen goed signaal vinden als wij dit facet helemaal loslaten.

Staatssecretaris Dijksma: Op dat laatste punt ben ik het met mevrouw Kraneveldt eens. Inderdaad is het mijn stip op de horizon, maar het moet wel een bewezen stip worden; daar gaat het om. Dat betekent dat wij meer ervaring nodig hebben met hoe een en ander in de praktijk uitpakt. Voor een deel hebben wij deze ervaring natuurlijk wel. Een aantal van de sprekers heeft cluster 1 genoemd. Wij hebben dus al wel wat ervaring, maar wij willen nog meer ervaring opdoen. De Kamer weet dat een eerste experiment op dit terrein voor de deur staat. Immers, de regio Eemland heeft aangekondigd hiermee van harte aan de slag te willen. Ik vind het heel bijzonder dat men dit wil. Overigens zijn er meer regio’s. Voor de goede orde noem ik ook nog Deventer. Ik had beloofd dat ik Deventer zou noemen als voorbeeld van een gemeente waar men ook aan de slag wil gaan. Ik moet dit dus even goedmaken. Ik geloof dat Deventer dezer dagen een pluim verdient vanwege de voorbeelden van voorlopen waarop wij vreselijk trots zijn. Je ziet dat wij echt ervaring gaan opdoen. Dit betekent niet dat wij in deze kabinetsperiode geen besluit kunnen nemen, maar wel dat wij niet tot invoering kunnen overgaan. Dat is het punt. Wij hebben steeds over middelen gesproken. Bij mijn aantreden is er 140 mln. extra bijgekomen voor het speciaal onderwijs, nog los van de middelen voor invoering van het traject Passend onderwijs. Sommige sprekers hebben hieraan gerefereerd. Met dit bedrag moet ik het ook doen. Linksom of rechtsom is dat het budget. Daar verandert niets aan. Op dit moment hebben wij een andere wijze van financieren. Mijn stelling is dat het budget desalniettemin is wat het is. Er komt dus geen geld bij; dat moet iedereen weten.

Mevrouw Ferrier (CDA): Stel dat wij deze kabinetsperiode een besluit nemen en groen licht geven voor budgetfinanciering. Tegelijkertijd hoor ik de staatssecretaris zeer terecht opmerken dat een en ander wel op basis van ervaring dient te geschieden. Wat is dan haar minimale eis aan ervaringen met budgetfinanciering? Is er sprake van een ondergrens?

Staatssecretaris Dijksma: Ik denk dat je sowieso een jaar nodig hebt om het in de praktijk te kunnen volgen. Dat betekent dat wij vanaf het ingaan van de experimenten minstens een jaar tijd nodig hebben alvorens wij hierover iets verstandigs kunnen zeggen. Als de experimenten een jaar lopen, moet je ze evalueren. Op basis van deze evaluatie kun je zeggen of iets wel of niet werkt en eventueel aangepast moet worden.

Mevrouw Ferrier (CDA): Oké, dat is dan een jaar tijd. Heeft de staatssecretaris ook een ondergrens ten aanzien van het aantal?

Staatssecretaris Dijksma: Mijns inziens moeten er verscheidene locaties komen voor de experimenten. Ik stel voor om in de toelichting op het tijdpad waarover de Kamer in het voorjaar geïnformeerd wordt, een aantal zaken te benoemen en in te gaan op de vraag hoeveel experimenten wij nodig denken te hebben. Gezegd kan worden dat wij, ervan uitgaande dat het blijft gaan zoals nu, eind 2010 voldoende informatie zullen hebben om dit punt opnieuw met de Kamer te bespreken. Een en ander kan ertoe leiden dat de Kamer nog in deze kabinetsperiode een uitspraak kan doen op basis van evidence.

Mevrouw Smits (SP): Als wij spreken over budgetfinanciering, dan bedoelen wij: u moet het doen met een bepaald budget en dat is het dan ook gewoon. Echter, het aantal kinderen dat een indicatie krijgt en problemen heeft – ik zou haast zeggen: geeft – en waarvoor geld nodig is, groeit. Betekent dit dat er in de toekomst per saldo minder geld beschikbaar is per leerling? Er komt weliswaar net zo veel geld in de klassen terecht, maar er zijn meer leerlingen die zorg nodig hebben.

Staatssecretaris Dijksma: Uiteindelijk willen wij toegroeien naar een flexibelere inzet van het budget. Dat is een van de problemen waar wij nu tegenaan lopen. Sommige kinderen krijgen een volle rugzak, terwijl zij misschien maar een halve nodig hebben. Andere kinderen krijgen geen rugzak, terwijl zij een halve nodig hebben. Dat is precies het probleem van de financiering waar wij nu tegenaan lopen. Wij hebben bij het aantreden van dit kabinet 140 mln. extra gekregen om de groei te bekostigen. Wij zien nu al dat wij tegen allerlei grenzen oplopen, zoals de vraag om hoeveel kinderen het gaat. Daarnaast wordt de opvang van deze kinderen problematisch. Immers, wij constateren dat er soms een tekort aan leraren is om hen te kunnen opvangen. Ook zien wij vaak dat er op een andere manier gewerkt kan worden, zodat je deze groep effectiever kunt opvangen. De heer Van der Vlies had het bijvoorbeeld over de zorggroepen in het reguliere onderwijs. Laat ik hierover helder zijn. Ik heb niet meer geld, ik krijg het niet en dus moeten wij het hiermee doen.

Mevrouw Smits (SP): Dus het klopt dat wij niet kunnen kijken naar wat leerlingen nodig hebben, maar alleen kijken naar het budget dat beschikbaar is, ongeacht de vraag wat er nodig is?

Staatssecretaris Dijksma: Het huidige probleem is dat wij alleen iets aanbieden en niet kijken naar wat leerlingen nodig hebben. Dat gaan wij veranderen. Voor speciale zorg voor kinderen staat ongeveer 2 mld. op de lat. Het primair onderwijs krijgt normaliter 8,7 mld. Het moet dus mogelijk zijn om met een effectievere en betere inzet van de 2 mld. die nu beschikbaar is, deze kinderen met hun hulpvraag zo goed mogelijk te bedienen. Gisteren nog hoorde ik de SP-fractie terecht vragen wat er gebeurt met de middelen voor zorgleerlingen en of een en ander wel in de groep terechtkomt. Dat zijn precies mijn vragen. Een aantal sprekers heeft deze vragen ook gesteld. Voordat wij nu weer met nieuw geld komen, moeten wij mijns inziens eerst eens bezien wat er met de middelen gebeurt die al worden ingezet en waarvan wij bij lange na niet weten of een en ander ook effectief wordt ingezet. Mevrouw Kraneveldt had het over een accountantsonderzoek. Volgens mij een goed idee. Wel vind ik dat wij dit ook moeten doen ten aanzien van de zorgbudgetten in het reguliere onderwijs. Laten wij dat maar doen. Ik kan mij voorstellen dat wij in het komende voorjaar hierover nadere gegevens hebben. Wij moeten niet onmiddellijk zeggen dat er meer geld moet komen, maar eerst vaststellen wat er eigenlijk gebeurt met de 2 mld. die al geïnvesteerd is. Net als de SP-fractie wil ik dat graag weten.

Dan de kwaliteitsverbetering. Ik heb hierover al vaker gesproken met minister Donner, omdat sprake is van een samenhang van dossiers. Het gaat niet alleen om kinderen die met een zorgvraag in het onderwijs terechtkomen. Immers, deze kinderen moeten ook perspectief hebben op arbeidsmarkttoeleiding en op een baan. Kunnen wij ervan uitgaan dat wij ons in de komende tijd richten op wat kinderen wel kunnen in plaats van op wat zij niet kunnen? De Kamer heeft een notitie vol maatregelen op het terrein van het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs gezien. Een van de zaken die wij van belang vinden en die overeenkomt met de vraag van mevrouw Dezentjé, is de vraag of wij meer ruimte kunnen creëren om toe te werken naar arbeidsmarkttoeleiding – wij moeten dus niet langer kijken naar avo-vaardigheden – en of wij de bedrijven hierbij kunnen betrekken. Wij hebben met SZW afgesproken dat wij dit ook gaan doen.

De heer Van der Vlies heeft gevraagd of er al meer bekend is over bijvoorbeeld het inrichten van speciale zorgklassen in het reguliere onderwijs. Wij hebben hier inderdaad ervaring mee. Een en ander is ook geëvalueerd. In Almere hebben wij bijvoorbeeld het project Groep in school dat een groot succes is. In de toekomst zouden wij veel meer van dit soort mogelijkheden willen zien. Dit is een enorme meerwaarde voor het traject Passend onderwijs. Je ziet dat ook elders in het land steeds meer trajectklassen, zogenaamde autiklassen, worden ingericht. Dat is wel degelijk een goede oplossing.

Mevrouw Ferrier vroeg zich af of wij niet veel meer moeten kijken naar wat de achterstanden van kinderen zijn. Deze worden vaak pas laat gesignaleerd. Er zou adequatere begeleiding moeten komen. Er zou zicht moeten komen op de prestaties van kinderen met een zorgvraag. Ik denk dat het van belang is om vast te stellen dat wij kerndoelen kennen voor het speciaal onderwijs, maar niet voor het speciaal basisonderwijs. In het speciaal basisonderwijs gelden reguliere kerndoelen. In het basisonderwijs zullen wij referentieniveaus vaststellen. Een belangrijk punt hierin is de vraag hoe wij om moeten gaan met kinderen die zorg nodig hebben. Op welke wijze zullen de referentieniveaus ook voor deze groep betekenis krijgen? Ik heb de PO-Raad hierover om advies gevraagd. Het dilemma hierin is dat je aan de ene kant weet dat deze groep soms moeite heeft met bepaalde zaken in het onderwijs en je kinderen niet te snel in problemen wilt brengen doordat zij wellicht niet op het niveau van de referentieniveaus komen. Aan de andere kant wil je kinderen ook niet door een apart niveau voor ze vast te stellen, te snel naar dat niveau duwen. De vraag is dus of je op dit terrein niet veel preciezer moet bezien, bijvoorbeeld op basis van handelingsplannen, hoever je kinderen maximaal kunt brengen. Het is van belang om het uitgangspunt te hanteren dat talent maximaal de kans geboden moet worden. In de komende tijd zullen wij hierover nog verder spreken. Nu zie je dat kinderen soms niet meedoen met de Cito-toets, omdat scholen het gevoel hebben dat ze hierop worden afgerekend. Wij willen de betekenis van de Cito-toets sowieso aan verandering onderhevig laten zijn. De toets moet niet zozeer voor ons een instrument zijn om vast te stellen hoe het onderwijs functioneert, maar vooral voor scholen zelf. Met name een actiever gebruik van het leerlingvolgsysteem zou wel eens de beste bijdrage kunnen zijn aan het goed monitoren van de prestaties van deze groep leerlingen. Je kunt individueel vaststellen wat haalbare doelen zijn en op welke wijze ze behaald kunnen worden.

Mevrouw Ferrier heeft gevraagd naar het onderzoek naar migrantenkinderen. Dat onderzoek maakt deel uit van het werkprogramma van de ECPO. De resultaten worden in de tweede helft van 2009 verwacht.

Dan de ouders en de leraren. In mijn brief heb ik zelf al vastgesteld dat deze twee spelers waanzinnig belangrijk zijn. Als je echt van onderop zaken tot stand wilt brengen, moet hun betrokkenheid natuurlijk groot zijn. Dat begint aan de ene kant bij de vraag of ouders het gevoel hebben een serieuze partner in het netwerk te zijn. Ik vind het een heel goede suggestie van mevrouw Kraneveldt om te bezien of je ouders niet een formele positie in het netwerk kunt geven. Ik zal deze overnemen. Dit kan betekenen dat je vaststelt dat in het netwerk altijd een plek voor ouders is. Ik kan mij ook voorstellen dat wij iets moeten doen om dit ook mogelijk te maken. Immers, niet iedere ouder is even goed «georganiseerd». Ik kan mij dus voorstellen dat wij hierop nog even terugkomen in ons investeringsplan Passend onderwijs, overigens wel bescheiden.

Ook Oberon heeft onderzoek gedaan naar wat ouders belangrijk vinden bij individuele en bij collectieve betrokkenheid. Op basis van dat onderzoek worden in samenwerking met ouderorganisaties activiteiten benoemd en proberen wij ouders meer te betrekken bij de netwerken. Ik denk dat dit een goede basis kan bieden voor het gesprek over de formalisering van hun positie.

Dan heeft de heer Van der Vlies gevraagd hoe je ervoor zorgt dat de aantrekkelijkheid van het vak van leraar overeind blijft en hoe passend onderwijs deze aantrekkelijkheid beïnvloedt. Wij betrekken de lerarenopleiding actief bij de ontwikkeling van passend onderwijs. Ook de HBO-raad neemt sinds kort deel aan het regieoverleg. Ik weet niet hoe je evidence-based zou kunnen zeggen dat sprake is van beïnvloeding van passend onderwijs op het beroep van leraar. Wel weet je dat leraren zich soms handelingsverlegen voelen in het omgaan met kinderen met een extra zorgvraag. Dat betekent dat zij door middel van coaching of opleiding meer body nodig hebben om zich zeker te voelen in deze taak. Deskundigheidsbevordering is dan ook van groot belang. Het uitwisselen van ervaring en coaching spelen hierin een voorname rol. Ik denk dat onze aandacht de komende tijd daar naartoe moet gaan, zeker als wij de kwaliteit willen verbeteren. Ook in dit geval geldt immers dat de leraar de sleutel tot het succes is.

Mevrouw Dezentjé-Hamming Bluemink (VVD): De staatssecretaris roert een voor mij zeer aangelegen punt aan, namelijk knowhow over hoe in het regulier onderwijs om te gaan met kinderen die extra zorg nodig hebben. Ik heb mij laten vertellen dat de groei in cluster 4 vooral te wijten is aan autisme. Op dit vlak schijnt in het regulier onderwijs veel onmacht te bestaan; men weet niet hoe hiermee om te gaan. De leraar moet het toch wel doen. Hoe kan het regulier onderwijs vanuit de Regionale Expertisecentra (REC) worden ondersteund en kunnen wij voorkomen dat kinderen van school worden verwijderd en vervolgens op een wachtlijst worden geplaatst? Wij kunnen hier nu al mee beginnen. Hoe denkt de staatssecretaris over de huidige problemen?

Staatssecretaris Dijksma: Zoals gezegd, doen wij het een en ander aan opleidingstrajecten. Ik denk dat het belangrijk is dat wij de deskundigheid veel meer naar de leraren toe halen. Ik heb onlangs gesproken met een lerares die een discussie opende over de vraag of de leraar in de groep altijd baat heeft bij ambulante begeleiding. In hoeverre ervaren mensen op de werkvloer de aanwezigheid van deskundigheid? Je kunt hierover verschillende verhalen vertellen. Soms gaat het waanzinnig goed, maar soms ook helemaal niet. Dat is een van de punten die wij komende tijd veel scherper moeten benoemen en in beeld moeten brengen. Menig leraar weet niet wat er gebeurt met de zorgmiddelen in het regulier onderwijs en waar de school recht op heeft. Dat is wel het type debat dat je in de school zelf gevoerd moet hebben. Om die reden is betrokkenheid van leraren zo belangrijk. Zij kunnen immers het beste aangeven waar behoefte aan is. Soms zie je dat er veel zorgmiddelen naar een school gaan. De leraar zegt dan: ik heb zo veel kinderen met een rugzak in mijn klas, maar ik kom handen tekort. De eerste vraag die je dan kunt stellen is: hoe kan dit nou? Immers, als je weet dat je voor een kind met een rugzak bijna vier keer zoveel geld krijgt, wat gebeurt er dan met dat geld? Waarom wordt hiervoor geen extra assistentie aangetrokken? Dat zijn de discussies die wij willen zien. Wij zullen bevorderen dat ze ook gevoerd zullen worden.

Mevrouw Dezentjé-Hamming Bluemink (VVD): Ik heb in mijn eerste termijn al aangeroerd dat ik het te gek voor woorden vind dat er leraren zijn die zelfs niet weten hoeveel rugzakleerlingen zij in hun klas hebben. Dat is wel heel extreem. Ik noem met name het voorbeeld van autisme, omdat leraren hier kennelijk machteloos tegenover staan. Recentelijk hebben wij een aantal gevallen gehad waarin kinderen, juist vanwege deze gedragsstoornis, gepest werden. Zij werden uiteindelijk weggepest van school. Leraren hebben geen ander antwoord dan het verwijderen van het betreffende kind van school om het vervolgens thuis te zetten, ter bescherming van het kind. Dat is natuurlijk de omgekeerde wereld. Dit soort dingen mogen wij niet laten gebeuren. Er moet snel en krachtig worden opgetreden om leraren bij te staan. Ik heb deze staatssecretaris nog geen concrete maatregelen horen noemen.

Staatssecretaris Dijksma: Die zijn er wel. Op een aantal terreinen zijn zowel in de opleiding als in de nascholing maar ook in de praktische ervaring die wij met coachingsprojecten en dergelijke hebben, wel degelijk antwoorden. Het is ook aan de schoolbesturen om hun verantwoordelijkheid te nemen. Er zijn immers mogelijkheden en je zou willen dat deze ook gebruikt worden. Er is wel degelijk al heel veel ervaring met en wetenschappelijke kennis over de manier waarop je bijvoorbeeld kinderen met autisme het beste kunt benaderen. Het is waar dat je de situatie soms onbedoeld eerder erger maakt dan verhelpt, als je dit verkeerd doet. Dat moet je dan wel weten. Wij moeten leraren dus helpen om dat ook te kunnen weten. Daar zijn mogelijkheden toe en wij moeten bevorderen dat deze opgepakt worden. Een aantal jaren geleden – dit is misschien een hang-up van mij – is er aardig wat geld extra voor nascholing in het lumpsum van het onderwijs gegaan. Wij moeten vaststellen dat het geld niet altijd wordt opgemaakt. Hoe kunnen wij een en ander bij elkaar brengen? Soms is het een kwestie van tijd. Zeker als sprake is van projecten waarin gebruik wordt gemaakt van coaching en dergelijke, zijn er ook scholen die in de praktijk laten zien dat ze dit heel goed kunnen. Misschien moeten wij vooral de positieve voorbeelden die er zijn veel meer naar voren halen om te laten zien hoe scholen het doen die het goed voor elkaar hebben. Wij praten nu over handelingsverlegenheid. Daarvan is inderdaad sprake. Echter, er is ook ongelooflijk veel kennis en er zijn heel veel scholen die fantastisch werk doen. Helaas delft dat nogal eens het onderspit in onze aandacht. Vaak worden wij geconfronteerd met voorbeelden waarin het misgaat en krijgen wij lang niet altijd in beeld waar het goed gaat. Ik heb deze voorbeelden gezien; prachtig.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): De staatssecretaris noemde zo-even het reguliere scholingsbudget dat scholen op een goede manier moeten inzetten. Wij hebben het scholingsbudget en het scholingsfonds in het actieplan Leerkracht en daarnaast het invoeringsbudget, deze 60 mln., die de staatssecretaris ter beschikking stelt. Ik denk dat het goed is om de komende tijd ten aanzien van de vraag hoe je de geluiden uit het veld over handelingsverlegenheid weegt, te laten zien wat er geschoold wordt. In de heel lange lijst van opleidingen bij het actieplan Leerkracht werden heel specifieke cursussen genoemd, zoals omgaan met autisme. Ik ben benieuwd wat men dan schoolt. Kunnen wij dit de komende tijd monitoren?

Mevrouw Ferrier (CDA): Mijn vraag sluit hierbij aan. Wat school je dan en wordt dit meegenomen bij het onderzoek naar de vraag waar het geld terechtkomt? Het lijkt mij op zich een heel goed idee om dat te doen. Waar school je en gaat dit samen met de ambulante begeleiding? In hoeverre wordt er in het curriculum op de pabo’s al rekening mee gehouden dat er meer kennis zou moeten zijn op deze terreinen?

Staatssecretaris Dijksma: Een van de redenen dat wij met de pabo’s aan tafel zitten, is dat wij dit laatste punt beter in beeld gebracht willen zien. Wij weten dat steeds meer leraren kiezen voor de special-needsopleidingen. Ik ben beducht voor onderzoek waarbij wij gaan stapelen. Dat moeten wij volgens mij niet doen. Sommige dingen willen wij immers snel weten. Als je de onderzoeksvraag te breed maakt, wordt onderzoek steeds ingewikkelder. Wel is het van belang dat wij in onze investeringsagenda voor invoering van passend onderwijs de nadruk moeten leggen op de wijze waarop wij docenten willen gaan helpen. Laten wij wel vaststellen dat dit, naast het vormen van netwerken en een aantal andere zaken waarover ik straks kom te spreken, een belangrijk onderwerp is.

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik heb al vaker gezegd dat mijn fractie van mening is dat hiervoor in de opleiding op de pabo’s meer aandacht zou moeten zijn. De staatssecretaris zegt dat zij een en ander beter in beeld wil krijgen.

Staatssecretaris Dijksma: Ik bedoel: in de opleiding krijgen.

Mevrouw Ferrier (CDA): Wordt daar ook vaart mee gemaakt?

Staatssecretaris Dijksma: De positie van het ministerie van Onderwijs ten opzichte van de pabo’s is niet dusdanig dat wij bepalen hoe zij de opleiding vormgeven. Men moet begrijpen dat wij de vragende partij zijn. Dat zijn wij op allerlei onderwerpen, ook ten aanzien van het focussen op taal en op rekenen. Wel is het een nadrukkelijk onderdeel van de zaken waarover wij met elkaar in gesprek zijn. Didactisch handelen, kunnen omgaan met verschillen in de klas, is voor heel veel leraren ontzettend belangrijk. In de samenleving waarin wij nu leven, wordt dit ook steeds belangrijker. Je zou kunnen denken dat dit core business zou kunnen zijn. Mede hierover gaan wij gesprekken aan met de pabo’s.

Dan zijn er vragen gesteld over de netwerken. Ik heb geprobeerd de bestuurlijke discussie wat later in mijn beantwoording aan bod te laten komen; bij dezen. Mevrouw Kraneveldt vroeg hoe vo en mbo zich opstellen ten aanzien van passend onderwijs. Zij maken deel uit van het regieoverleg. Het is altijd moeilijk om voor anderen te spreken, dus ik wil dat dan ook met de nodige voorzichtigheid doen. Ik denk dat men nog wat zoekende is naar de wijze waarop men wil participeren. Ik vind het een goede suggestie om een notitie te schrijven over de aansluiting van het mbo bij het passend onderwijs. Deze wil ik oppakken. Hierin kunnen wij dan tegelijkertijd meenemen hoe de sectororganisaties daar tegenover staan.

Dan heeft mevrouw Ferrier gezegd dat er eigenlijk snel duidelijkheid moet komen over de aanvragen voor subsidie van initiatieven en experimenten. Zij heeft hierin gelijk. Misschien is het goed om hierover twee dingen op te merken. Het is juist dat er aanvraagformulieren binnenkwamen die vervolgens retour gingen, niet alleen omdat men nog extra vragen wilde stellen, maar ook omdat dingen soms niet goed genoeg beantwoord waren. Aan de ene kant kun je zeggen dat het technisch hartstikke ingewikkeld is. Op basis van een Experimenteerwet zoeken wij ruimte en dit vraagt van ons dat wij de zaken juridisch verantwoord afhandelen. Hierdoor is OCW degene die soms voor vertraging zorgt. Tegelijkertijd zie ik ook wel dat de regio’s het gewoon lastig vinden om dit zelf op te pakken. De conclusie is mijns inziens dat wij meer de helpende hand moeten bieden en een en ander zo snel mogelijk moeten regelen. Als men iets heeft ingestuurd en even niets hoort, betekent dit niet dat er, achter dat loket bij ons, niet gewerkt wordt. Er wordt wel degelijk gewerkt, maar dat is niet altijd duidelijk waarneembaar. Volgens mij moeten wij ook in de communicatie duidelijker zijn over hoe wij ervoor staan. Ik interpreteer dit signaal als verbeterpunt onzerzijds, met het begrip dat het voor de regio soms lastig is om een dergelijke aanvraag te doen. Echter, een en ander moet juridisch wel sluitend zijn. Ik vraag dan ook een klein beetje begrip voor mijn mensen. Wij moeten er met elkaar voor zorgen dat wij geen dingen doen waarmee wij hopeloos onderuit gaan wat de houdbaarheid van voorstellen betreft. Soms moet je nu eenmaal een klein beetje zorgvuldigheid betrachten.

Dan de omvang van de netwerken in de regio. Wij hebben steeds gezegd dat de samenwerkingsverbanden-vo het uitgangspunt vormen. Soms wordt gekozen voor een groter verband. Zo gaan in Twente drie vo-regio’s gezamenlijk met de WSNS-verbanden in de regio een netwerk vormen. Er bestaat op zich geen onduidelijkheid. Wel is er sprake van vrijheid. Deze twee zaken moeten niet door elkaar heen gaan lopen. Als je hierin wat keuzen kunt maken, moet dat niet ervaren worden als onduidelijkheid. Uiteindelijk hebben wij wel een aantal eisen gesteld. Belangrijk is dat voor een subsidie alle besturen in een regio moeten tekenen. Dat bleek een lastige opgave te zijn. In het overleg met de mensen die aan de regietafel zijn aangeschoven, hebben wij gezegd dat je ook in aanmerking voor subsidie kunt komen als nog niet alle deelnemende besturen getekend hebben. Echter, dan moet wel een substantieel deel van de schoolbesturen meedoen. Anders start je een subsidie voor een heel klein deel van de regio en dan werkt het niet. Wij hebben dus al wel souplesse getoond.

Mevrouw Ferrier (CDA): Dit is nu precies een van die dingen waarvan wij zeggen dat er onnodig stagnatie door ontstaat. De staatssecretaris moet duidelijk maken wat voor haar te klein is. Vaak hoor ik dat er goede initiatieven zijn, maar dat deze niet overeenkomen met het beeld van de regio dat de staatssecretaris heeft. Dan hoeft het nog niet eens om de grootte te gaan. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld een samenwerkingsverband tussen Protestants Christelijk Onderwijs (PCO) en katholieke scholen dat op zich goed loopt, maar dat kennelijk niet past op de blauwdruk die men vanuit het ministerie in gedachten heeft. Juist met betrekking tot dat soort dingen moet er duidelijkheid komen. Wat kan wel en wat kan niet? Hoe klein is te klein? Over dat soort zaken zou ik graag op korte termijn meer duidelijkheid willen hebben.

Staatssecretaris Dijksma: Mevrouw Ferrier heeft gelijk als zij vindt dat wij meer duidelijkheid moeten bieden. Wij hebben echter geen blauwdruk en het is ook niet de bedoeling dat wij een blauwdruk hebben. Dat betekent dus dat je niet precies vaststelt wat wel en niet kan. Hoe klein is te klein? Als er geen sluitende voorziening geboden kan worden, is men gewoon te klein. Soms worden voorstellen om die reden niet gehonoreerd. Wij zullen voor meer begeleiding zorgen. Wij doen dit tegen de achtergrond van een krimpend personeelsbestand. Daar hebben wij immers ook afspraken over gemaakt, zoals de Kamer weet. Dat betekent dus ook even passen en meten van onze kant. Wij zullen bezien hoe wij voor een betere begeleiding kunnen zorgen; dat lijkt mij fair.

Dan de bekostiging. Ik heb mevrouw Kraneveldt al geantwoord op haar vraag om een accountantsonderzoek te overwegen. Mevrouw Dezentjé wil weten hoeveel geld er naar structuren gaat en hoeveel naar kinderen. Ten aanzien van de 60 mln. die wij voor de invoering beschikbaar hebben, willen wij helder maken waar het geld precies naartoe gaat. Dit moet zo veel mogelijk ten gunste van kinderen worden ingezet. Voor een belangrijk deel zal dit via de leraren verlopen. De structuur zal ook enigszins ondersteund moeten worden. Samenwerking komt immers niet helemaal gratis en voor niets van de grond. De experimenten en initiatieven moeten wel gefinancierd worden. Uiteindelijk zullen wij de hoofdlijn van de inzet kiezen: verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs, belonen van goede initiatieven en oplossen van een aantal specifieke knelpunten. Over een van deze knelpunten heeft de Kamer al gesproken, namelijk het knelpunt van cluster 1. Er is gevraagd hoe dit verder gaat. Men zou immers al ervaring met budgetfinanciering hebben en het goed doen. Ik zou weliswaar een gebaar gemaakt hebben, maar dat zou niet ver genoeg gaan. Wij hebben een en ander met de betrokkenen gewisseld. Wij hebben gezegd: wij willen jullie tegemoet komen op basis van een aantal onderzoeken. Ik heb mij laten vertellen dat men deze onderzoeken zelf ter hand heeft willen nemen. Inmiddels zijn wij er weer bij betrokken en zullen wij waarschijnlijk in februari 2009 samen verder overleggen over de conclusies die wij moeten trekken uit de onderzoeken die gedaan zijn naar de groei van het cluster en over hoeveel extra bekostiging vereist is. Ik heb gezien dat men een noodoproep heeft gedaan en daarbij een bod op tafel heeft gelegd. In het kader van het dualisme wil ik de Kamer vragen om mij de ruimte te bieden om te doen wat op basis van het onderzoek verstandig lijkt. Ik was niet van plan om de miljoenen over en weer in de Kamer te bespreken, omdat een en ander, gelet op het aantal kinderen, vraagt om een proportionele toevoeging aan de budgetten.

Mevrouw Dezentjé-Hamming Bluemink (VVD): Ik heb nog een vraag over de verantwoording van die 60 mln. Begin volgend jaar hebben wij weer Verantwoordingsdag. Ik verwacht van de staatssecretaris dat zij bij die gelegenheid een ander antwoord geeft dan: het zal wel hiernaartoe gaan en het zal wel daarnaartoe gaan. Dan wil ik ook precies weten waar het geld naartoe gaat. In deze fase lijkt het mij immers cruciaal om aan de hand van de pilots precies te weten waar het geld nodig is en wat het rendement is voor de leerlingen waarvoor het bedoeld is. Ik kan wel verzinnen waar het naartoe zal gaan, maar ik wil de feiten weten. Er zijn wel degelijk zorgen over het geld. Ik wil graag een bevestiging dat duidelijk wordt waaraan het geld besteed wordt, opdat wij een en ander reeds nu kunnen bijhouden. Met betrekking tot het accountantsonderzoek wil ik weten wat de accountants precies gaan onderzoeken, vooral omdat ik geluiden hoor dat vooral bij de Regionale Expertisecentra het nodige onderzocht zou moeten worden. Ik heb een concreet voorbeeld genoemd. Men schijnt daar gangen aan elkaar te verhuren en dat lijkt mij niet helemaal de bedoeling. Dit punt kan in het accountantsonderzoek worden meegenomen.

De heer Van der Vlies (SGP): Het is inderdaad geen kwestie van u vraagt en wij draaien wel. Als inderdaad sprake is van een dergelijk tekort dat ons is voorgehouden, dan zou deze onzekerheid, terwille van de begeleiding in het belang van de leerlingen, niet langer moeten voortduren. De staatssecretaris zegt dat zij tot het voorjaar tijd nodig heeft om samen met de betrokken instellingen te onderzoeken hoe een en ander er precies voor staat. Wij zitten in een lopend begrotingsjaar. Stel dat er inderdaad 3 mln. in plaats van € 250 000 nodig is. Kan de staatssecretaris dan garanderen dat er ook bijgeplust wordt? Het is geen kwestie van u vraagt, wij draaien. Echter, als het geld nodig is, dan moet het er ook zijn.

Staatssecretaris Dijksma: Laat ik met dat laatste beginnen. Wij hebben deze € 250 000 toegekend als overbrugging. Voor ons was dit dus niet het bod. Het geld was bedoeld om te voorkomen dat wij, in afwachting van het onderzoek van de instellingen zelf, zouden zien dat kinderen niet geholpen worden. Om die reden hebben wij dat bedrag ter beschikking gesteld. De suggestie dat wij denken er hiermee vanaf te zijn, is onjuist. Er wordt bijgeplust. Op basis van onderzoek willen wij bepalen wat een reëel bedrag is. Ik zeg alvast dat 3 mln. door mijn mensen wel als erg hoog wordt ingeschat.

De heer Van der Vlies (SGP): Daar heb ik even geen oordeel over. De staatssecretaris zegt dus dat de resultaten van het onderzoek leidend zullen zijn voor het bij te passen bedrag en dat de leerlingen geen begeleiding zullen missen.

Staatssecretaris Dijksma: Uiteindelijk zijn kinderen voor ons altijd het uitgangspunt.

De heer Van der Vlies (SGP): Dat is dus een harde toezegging?

Staatssecretaris Dijksma: Ik heb al eerder aan de instellingen laten weten dat er wordt bijgeplust. De discussie gaat nu over het bedrag.

Mevrouw Dezentjé heeft terecht opgemerkt dat zij helderheid wil over het invoeringsbudget. Het afgelopen jaar zijn wij echter nog niet echt begonnen met uitgeven. Dan kun je je uitgaven ook niet verantwoorden. In 2009 staat er 25 mln. op de lat, in 2010 40 mln. en in 2011 komen wij uiteindelijk uit op 60 mln. De Kamer zal vanzelfsprekend een verantwoording ontvangen over waaraan het geld precies besteed wordt. Bovendien heeft de Kamer, zoals men weet, budgetrecht. Overigens is dit geen uitlokking.

Dan de vraag hoe het zit met de accountantscontrole. Wij doen eerst een pilot in twee regio’s om zicht te krijgen op de inzet van alle zorgmiddelen. Dat is best nog lastig. Scholen en andere betrokkenen die hieraan meedoen, ervaren een en ander als overvragen. Wij hebben hiervoor veel informatie nodig. Toch is het onderzoek noodzakelijk. In het vroege voorjaar zal het onderzoek afgerond zijn. Ik stel voor om dan te starten met accountantsonderzoek naar rugzakmiddelen en naar reguliere en ambulante begeleiding.

Mevrouw Ferrier heeft nog gevraagd hoe wij ervoor kunnen zorgen dat wij de inzet die soms naar projecten gaat, ten gunste van passend onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen kunnen inzetten. Samen hebben wij vastgesteld dat de rijksoverheid voor het eerst een dergelijk bedrag voor dit onderwerp beschikbaar stelt. Dat doen wij omdat wij op basis van deze projecten meer kennis willen verwerven over wat wel en wat niet werkt op schoolniveau. Daarnaast willen wij aandacht en geld besteden aan signalering. Dat is voor het hele onderwijs van groot belang, omdat je dan eerder in de gaten hebt wanneer een kind hoogbegaafd is en wat dat betekent voor het onderwijsaanbod. Ik heb deze week een project gelanceerd over onder andere de digitale topschool. Dat betekent dat wij nu een website in de benen helpen waar niet alleen leraren terecht kunnen, maar ook kinderen die hoogbegaafd zijn. Leraren kunnen hier informatie vinden over hoogbegaafdheid. Daarnaast komt er ook onderwijsaanbod op de website. Veel scholen kunnen hier gebruik van maken. Van deze 10 mln. worden projecten bekostigd die voor alle scholen in Nederland van belang kunnen zijn.

Mevrouw Ferrier (CDA): Tot mijn ergernis werd deze lancering in de krant aangeduid als «voor betweters». Nu gaat er 10 mln. naar projecten. Klopt het dat het de bedoeling is om de positie en situatie van hoogbegaafde kinderen wel degelijk mee te nemen in Passend onderwijs?

Staatssecretaris Dijksma: De website heet «Beterweters.nl». Deze naam is bedacht door een leerling die hiermee een prijsvraag gewonnen heeft. Het is niet zo dat ieder kind dat hoogbegaafd is, meteen een zorgleerling is. Deze twee dingen moeten wel gescheiden worden. Wel hebben sommige hoogbegaafde leerlingen een zorgvraag. Waar dit samenkomt, heeft een leerling recht op extra ondersteuning. De informatie over hoogbegaafdheid kan hierbij ondersteunend zijn. De projecten zijn ingezet als onderdeel van het beleid, maar niet exclusief voor passend onderwijs. Er zijn immers ook heel veel hoogbegaafde leerlingen die geen zorgvraag hebben en dat is op zichzelf maar goed ook.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor haar antwoorden. Dank ook voor een aantal toezeggingen naar aanleiding van enkele suggesties van onze kant. Zeker dank voor de toezegging dat er een accountantsonderzoek komt. De staatssecretaris wil dit stevig neerzetten, zeker ook in het reguliere po. Daar zitten immers de «rugzakjes» en het is de vraag wat daarmee gebeurt. Wij wachten een en ander met spanning af.

Het is uitstekend dat de staatssecretaris wil nadenken over het aan ouders toebedelen van een formele positie in het netwerk. Wij hebben hier wat ideeën over en zullen er nog eens goed naar kijken. In dat kader wil ik wijzen op de rol die onderwijsconsulenten kunnen spelen. Wellicht kan in de communicatie hiervoor nog wat meer aandacht komen. De staatssecretaris wil een helder tijdpad aangeven met een aantal stappen. De elementen die je in een bepaald jaartal wilt vastleggen, probeer je vervolgens door middel van kleine stapjes te bereiken met het bijbehorende budget en de juiste hulp. Ik denk dat dit de weg is die wij moeten gaan.

Ook dank voor de toezegging van een notitie over de aansluiting bij het mbo en de betrokkenheid en de opstelling van de sectororganisaties vo en mbo. Ik denk dat dit heel goed is.

Ten aanzien van de thuiszitters heb ik een aanvullend verzoek. Ik nodig de staatssecretaris uit, de komende tijd te letten op de perverse prikkels die in het systeem zitten. Neem de wachttijden. Heeft die ene maand waarbinnen een flink aantal scholen niet meldt dat een kind thuiszit, niet te maken met herstart? Hebben de 130 dagen gemiddelde wachttijd wellicht iets te maken met het feit dat je handelingsverlegenheid hebt aangetoond en er een rugzak komt? Ik vraag mij af in hoeverre er in het systeem een bonus op het nietsdoen zit. Kan de staatssecretaris niet eens bezien of wij daar iets aan kunnen doen?

Met betrekking tot de communicatie denk ik dat het goed is dat wij beter met het veld gaan communiceren over wat over en weer verwacht mag worden, vooral gedacht vanuit regionale initiatieven. Hierbij moeten er geen glanzende brochures over passend onderwijs aan te pas komen. Ik heb een mooi voorbeeld. Nieuwegein heeft een studiedag georganiseerd voor het hele po aldaar. Dat was een razend succes. Iedereen wist een beetje beter waar hij aan toe was of waar hij naartoe moest werken. Het lijkt mij heel goed om dat soort initiatieven te ondersteunen.

Ik heb nog een vraag gesteld over de wijze waarop de staatssecretaris het toezicht op de netwerken wil vormgeven. Wellicht is dit iets waarover nog nagedacht kan worden.

Verder heb ik gevraagd of er nog een experiment komt in het kader van de afschaffing van gedwongen winkelnering. Mogelijk kan dit plaatsvinden in een experiment inzake budgetfinanciering.

Mevrouw Smits (SP): Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor de beantwoording. Er werd zo-even gezegd dat wij een en ander in fasen doen, te beginnen met dingen die al wel duidelijk zijn – ik vraag mij af wat die dingen zijn, want er is nog niet zo veel duidelijk – om vervolgens te bezien hoe het met de budgetfinanciering zit. In de gedachte dat je rustig de verandering in gang zet en dat het vervolgens allemaal wel goed komt en wij altijd nog wel kunnen kijken hoe het met de budgetfinanciering gaat, heb ik geen vertrouwen. In het werkplan van de commissie van mevrouw Lambrechts is te lezen: «de vrijheid die de overheid de regio’s met invoering van passend onderwijs wil bieden, is onlosmakelijk verbonden met een of andere vorm van budgetfinanciering». Als wij deze weg ingaan, betekent dit dat budgetfinanciering er gewoon komt, ongeacht of zij werkt of niet en ongeacht wat de pilots uitwijzen. Hierover maken wij ons grote zorgen. De SP vindt dit zeer onverstandig. Wat ons betreft ben je verkeerd bezig als je zonder de uitkomsten van de experimenten te kennen en zonder te weten waarover je het hebt en wat dit in de klas gaat betekenen, toch begint met dit soort grote vernieuwingen.

In een brief van de commissie-Lambrechts aan de staatssecretaris van 4 november las ik dat uit eerder onderzoek naar de resultaten van Weer Samen Naar School is gebleken dat dit project organisatorisch geslaagd is, maar dat het effect in de klas voor de leraren en leerlingen onvoldoende merkbaar is. Volgens mij gaan wij hiermee precies dezelfde kant op. Wij hebben te maken met een bestuurlijke moloch. Dat blijkt ook wel uit de cijfers. De schoolbesturen weten vaak wel waar het over gaat, maar leraren en ouders zijn er nauwelijks bij betrokken. Mevrouw Dezentjé stelde de vraag al: gaat het over leraren, over kinderen of over bestuurszaken? De SP spreekt zich hier sterk tegen uit. Het is volgens mij niet de bedoeling dat onderwijsvernieuwingen over grote structuren en over bovenschoolse dingen gaan. Ik dacht dat de Kamer deze lessen inmiddels had geleerd. Misschien heeft de Kamer deze les al wel geleerd, maar het kabinet nog niet. Onderwijs moet gaan over wat er in de klas gebeurt, over waar leerkrachten behoefte aan hebben en over wat goed is voor leerlingen, waarbij ouders betrokken worden. Dat komt hieruit niet naar voren. Zolang wij niet meer kunnen zeggen over de positie van de leerkrachten, over de betrokkenheid van ouders of over het eindelijk realiseren van werkdrukvermindering in het reguliere onderwijs of van kleinere klassen, gaan wij niet mee in deze passend onderwijsreflex.

Desondanks vinden wij dat de staatssecretaris goed bezig is met het versterken van het speciaal onderwijs. Dat mag ook gezegd worden, want het is belangrijk; ik ben ook de beroerdste niet.

Zo-even werd mij door de PvdA-fractie verweten dat de SP weinig inhoud op dit vlak heeft. Dat kan. Op mijn beurt zeg ik dat de PvdA weinig lerend vermogen toont. Dat lijkt mij grote reden tot zorg.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik bedank de staatssecretaris voor haar vele antwoorden en toezeggingen. Ik ben blij dat er gekeken wordt naar de aansluiting bij het mbo. Mijn fractie vindt het heel belangrijk dat wij in het denken over passend onderwijs vooral letten op wat kinderen kunnen en op het voorbereiden op participatie in de samenleving; hulde daarvoor.

Volgens mij is het inderdaad belangrijk dat er vanuit het ministerie echt meer duidelijkheid komt. Ik doel hierbij op de communicatie. Daarnaast moet meer ruimte geboden worden aan regionale en lokale initiatieven vanwege de meerwaarde ervan. Daarnaast verwacht ik van het ministerie dat het veld zal worden aangesproken op de verantwoordelijkheid die men heeft.

Dan het accountantsonderzoek. Ik denk dat het goed is dat wij meer duidelijkheid krijgen over waar het geld zit. Tijdens al mijn bezoeken en gesprekken merk ik dat hierover verschillende vragen en ideeën bestaan. Zo’n accountantsonderzoek is dus mooi, net als het tijdpad. Ik duid dit als de vraag van mijn fractie om zicht te krijgen op wat wij bereikt hebben per juli 2009, wat per januari 2010 en wat per juli 2010, wat past binnen de huidige wettelijke kaders en waar wij naartoe gaan. Ik zie daar zeer naar uit. Ik verwacht wel dat sprake is van concrete stappen, opdat wij een en ander goed kunnen volgen. Wij hebben geen behoefte aan een stuk aan de hand waarvan wij weer een onduidelijk traject ingaan. Het moet nu wel gaan gebeuren. Tevens moet duidelijkheid komen over budgetfinanciering. Zoals ik heb aangegeven, is voor mijn fractie een voorwaarde hiervoor dat wij weten wat de effecten ervan zijn.

Wat de kwaliteit betreft, ben ik blij dat er inderdaad gekeken gaat worden naar de zorgleerlingen, zodat wij betrouwbare gegevens in handen krijgen. Dat is ook voor de ECPO van belang. Ik zou van de staatssecretaris willen weten of de Onderwijsinspectie ook onderzoek zal doen naar de zorgprocedures.

De heer Van der Vlies (SGP): Voorzitter. Ik wil de staatssecretaris dankzeggen voor de beantwoording. De hamvraag is inderdaad hoe wij leerlingen met een zorgvraag op de juiste plaats krijgen en hoe wij deze plaats garanderen: ofwel in het reguliere onderwijs, ofwel in het speciaal onderwijs, maar niet thuis. Mijn fractie steunt deze inzet. Zelfs als je de ontwikkelingen in het proces van Passend onderwijs zou wensen te blokkeren, ben je niet verlost van de problemen die er zijn. Dan moet je opnieuw gaan nadenken. Ik geef dit proces nog een kans, maar ik ben wel kritisch. Daarom heb ik vooral gelet op de schets van het vervolgtraject. De staatssecretaris spreekt over een gefaseerde invoering en over flexibiliteit; niet op de automatische piloot richting eindbeeld, maar de mogelijkheid tot bijsturen en reageren op de ondervindingen en adviezen. Voor mijn fractie is het van belang te weten waar wij de inhoudelijke criteria aantreffen aan de hand waarvan de effectiviteit van het proces van passend onderwijs wordt vastgelegd en gemeten. Dat is de aanbeveling van de ECPO. Mij is dat nog steeds niet helder. Ik verzoek de staatssecretaris om deze processchets in haar brief over het tijdpad mee te nemen als gemarkeerd onderdeel. Anders krijgen wij straks een eindeloos gezeur over wat wij wel en wat wij niet hebben bereikt en hoe je dat meet. Dan staan er weer ik weet niet hoeveel bevindingen tegenover elkaar. Ik hoop dat er bevindingen naast elkaar staan, maar de praktijk van de achterliggende decennia heeft laten zien dat ze ook tegenover elkaar staan. Je moet een regime hebben om dit te meten en hierover verstandige opmerkingen te kunnen maken.

Dan cluster 1. Ik heb de toezegging van de staatssecretaris ervaren als een harde toezegging dat er meer beschikbaar gesteld wordt als het onderzoek van de vier betrokken instellingen uitwijst dat er meer nodig is dan nu gebudgetteerd. Wat mij betreft hoeft dat niet op de cent nauwkeurig 3 mln. te zijn. Ik verwacht echter dat dit bedrag hoger is dan € 250 000. Misschien heb ik dit punt te subjectief ingekleurd. Het is echter wel mijn beeld. Zo ken ik sector wel. In een noodkreet roept men getallen. Dan moet maar eens bewezen worden dat dit niet juist is. Ik zou het kwalijk vinden als leerlingen van dit gesteggel over een paar centen – van jongs af aan heb ik geleerd de centen om te keren alvorens ze uit te keren – de dupe zouden worden.

Mevrouw Dezentjé-Hamming Bluemink (VVD): Voorzitter. Ook ik wil de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording. Overigens wil ik hiermee niet zeggen dat mijn zorgen zijn weggenomen. Ik denk dat dit gevoel wordt gedeeld in de Kamer. Wij zijn er helaas nog lang niet. Wel ben ik blij dat de staatssecretaris onderkent dat het belangrijk is om meer aandacht te schenken aan de arbeidstoeleiding en aan de vraag waaraan het bedrijfsleven behoefte heeft. Dat lijkt mij cruciaal om ervoor te zorgen dat kinderen niet slechts één carrière hebben, namelijk die van de Wajong. In plaats daarvan zouden zij een fijn zelfstandig bestaan kunnen hebben.

Ik heb nog geen reactie gehoord op mijn idee om het speciaal voortgezet onderwijs onder een eigen wettelijke regeling te laten vallen, waarmee meer recht wordt gedaan aan het speciale karakter.

Verder ben ik er bezorgd over of het geld goed wordt besteed. Is de staatssecretaris bereid om een accountantsonderzoek in te stellen bij de Regionale Expertisecentra? Ik hoor daar immers verschillende geluiden over. Ik denk dat het goed is dat de Kamer wordt geïnformeerd over hoe de centjes besteed worden. Je kunt een euro immers maar één keer uitgeven.

Ik heb begrepen dat een Regionaal Expertisecentrum een plaatsing niet monitort. Ik vraag mij af wie wél monitort. Is het niet wenselijk dat dit toch gebeurt?

Dan het onderwerp autisme en de enorme groei ervan. Blijkbaar gaat dit gepaard met een bureaucratische wildgroei. Ik vraag hiervoor de aandacht van de staatssecretaris. Wellicht kan zij ons in een volgend overleg of per brief informeren hoe zij kan ingrijpen om een en ander beter te laten functioneren.

Staatssecretaris Dijksma: Voorzitter. De heer Van der Vlies zei dat hij het proces kritisch zal volgen. Hij vroeg of ik de aanbevelingen van de ECPO ten aanzien van het vaststellen van criteria niet wilde volgen. Wij gaan hierover in gesprek met de commissie. Mijns inziens moeten wij haar advies heel serieus nemen en bezien hoe wij dat een plek kunnen geven in het proces. Wij willen immers niet op de automatische piloot handelen, maar in de verschillende fasen een verstandige beslissing kunnen nemen over de vraag of wij doorgaan en, zo ja, hoe.

Tegen mevrouw Smits zeg ik dat twee complimenten op één middag misschien inderdaad iets te veel van het goede is, maar ik heb de indruk dat zij een deel van het debat heeft gemist. Immers, wat wij vooral niet doen, is doorgaan zonder te kijken naar de ervaringen. Als wij bijvoorbeeld op het punt van budgetfinanciering vaststellen dat er te weinig tempo wordt gemaakt, dat wij te weinig evidence hebben om te zeggen dat het allemaal gaat lukken in 2011 en dat er eigenlijk een knip aangebracht moet worden in de besluitvorming waardoor een deel ervan wordt doorgeschoven, dan heb ik de indruk dat mevrouw Smits de portee van de discussie gemist heeft en dat is toch jammer.

Mevrouw Smits (SP): Ik heb het idee dat de staatssecretaris de essentie van de discussie rondom de commissie-Dijsselbloem gemist heeft. Als wij elkaar dit soort verwijten gaan maken, kunnen wij nog wel even doorgaan. Je kunt het een niet los zien van het ander. Je kunt niet zeggen: ach, wij doen nu een stukje en dan kijken wij over twee jaar nog eens of er nog een stukje kan. Zo werkt het niet, zoals ik zo-even heb proberen aan te tonen door middel van een citaat van de volgens mij door ons allen zeer gewaardeerde ECPO. Hierin wordt gezegd dat budgetfinanciering nodig is als je hiermee begint. Die kant gaan wij dus op. Dat de staatssecretaris onderweg in de gaten houdt of er niet al te grote brokken worden gemaakt, is leuk en aardig, maar nu beginnen met het inzetten van andere onderdelen leidt onoverkomelijk tot budgetfinanciering. Dat lijkt ons een onverstandig idee.

Staatssecretaris Dijksma: Als wij nu niet beginnen met samenwerken in het onderwijs en ervoor zorgen dat kinderen niet langer tussen wal en schip vallen en de 2000 of meer kinderen die nu thuiszitten eindelijk een plek aangeboden krijgen, dan missen wij de boot. Wij kunnen gewoon geen tijd verliezen. Dat is iets anders dan met betrekking tot de financiering van de zorgvraag nu stappen zetten waarbij wij niet weten wat de gevolgen zijn. Laten wij verstandig zijn. Die onzekerheid is er, evidence is er nog niet, dus wij kunnen op dat terrein nog geen beslissing nemen. Ik heb gemeend hiermee recht te doen aan hetgeen de commissie-Dijsselbloem naar voren heeft gebracht. Wij willen allemaal dat er een kwalitatief goed onderwijsaanbod is waarvan kinderen werkelijk gebruik kunnen maken. Onderwijs is niet alleen zoiets als een leerplichtambtenaar afsturen op ouders van thuiszittende kinderen. Onderwijs is ook een recht van kinderen waar wij werk van moeten maken. Dan kun je niet alleen maar blijven stilzitten, maar moet je samen met het onderwijs initiatief nemen. Wij kunnen vaststellen dat een Kamermeerderheid van mening is dat wij deze vervolgstappen moeten zetten.

Mevrouw Kraneveldt vraagt of er sprake is van strategisch gedrag ten aanzien van het omgaan met handelingscriteria. Ik verwacht dat daarvan geen sprake is. Veel scholen proberen eerst zelf of zij een leerling kunnen plaatsen. Pas als dat niet lukt, melden ze een leerling. Je merkt ook – ik vind dat een goede ontwikkeling – dat kinderen die dreigen thuiszitters te worden, kinderen van wie wij weten dat zij mogelijk niet snel een plek zullen krijgen, steeds vaker onderwerp van bespreking zijn in zorgadviesteams. Het probleem wordt gemeld en besproken. Vervolgens wordt bezien hoe kinderen een plek krijgen.

Verder vroeg mevrouw Kraneveldt of er toezicht is op de regionale netwerken. De Onderwijsinspectie zal hiervoor zorgdragen. De inspectie overlegt momenteel met de regionale netwerken over de vraag op welke wijze een en ander vormgegeven moet worden. Het is wel belangrijk dat men ook weet waar de inspectie op let. Ouders en leraren spelen een belangrijke rol in de medezeggenschap. Ik heb de Kamer al toegezegd dat ouders een formele positie krijgen in het netwerk. Ik ben van mening dat je dit inderdaad moet borgen. Ik ben benieuwd naar de ideeën van de Kamer hierover.

Dan vroeg mevrouw Kraneveldt naar het experiment met het afschaffen van de gedwongen winkelnering. In Deventer zal men een dergelijk experiment uitvoeren voor wat de omvang van budgetten betreft. Daar wil men het verschil tussen de eerstelijns- en de tweedelijnszorg, dus de middelen van Weer Samen Naar School en de rugzakken, laten vervallen. In plaats daarvan wordt ondersteuning toegekend op basis van ondersteuningsbehoefte. Overigens overleggen wij ook over andere mogelijke experimenten om te bezien of dit punt hierin een plek kan krijgen.

Mevrouw Kraneveldt-van der Veen (PvdA): Ik heb nog een vraag over het melden van thuiszitters. Daarnaast heb ik een vraag over het toezicht. 50% van de scholen meldt pas na enkele weken. Als wij goed zicht willen hebben over waar kinderen zich bevinden en hoelang zij thuiszitten en verstoken blijven van onderwijs, ook in die vier weken, moet er dan niet eerder gemeld worden? Wat gebeurt er rondom het melden? Wij moeten helder in beeld hebben wie op welk moment thuiszit. Vier weken thuis zitten kan overigens legitiem zijn. Wat gebeurt er als scholen in gebreke blijven? Worden scholen hierop aangesproken? Wat doet de leerplichtambtenaar? Wat het toezicht betreft was mijn vraag niet zozeer wie toezicht houdt op de vorming van netwerken en dergelijke. Stel dat wij het netwerk straks wettelijk geregeld hebben. Is er dan ook zoiets als een raad van toezicht? Toezicht door de inspectie is een andere vorm van toezicht dan door een raad van toezicht. Daar doelde ik op.

Staatssecretaris Dijksma: Dat laatste punt is de uitwerking van de rechtsvorm. Ik denk dat ik hierop op een later moment moet antwoorden. Nu is dat nog niet helemaal helder. Dit punt speelt in de wetgeving een rol en wij moeten daar straks keuzen in maken en aan de Kamer voorleggen. Naar het eerste punt dat mevrouw Kraneveldt noemde, wil ik nog eens kijken. Op dit moment heb ik er niet direct een antwoord op. Het onderwerp is besproken in het kader van het tegengaan van schooluitval. Hierbij hebben wij vastgesteld dat er eerder gemeld moet worden. Mijn collega-staatssecretaris heeft op dit punt een aantal initiatieven ondernomen. Ik zal een en ander nog eens nakijken.

Dan heeft mevrouw Kraneveldt aandacht gevraagd voor de rol van de onderwijsconsulenten. Op het terrein van communicatie gebeurt heel veel. Wij hebben ook een eigen website: www.onderwijsconsulenten.nl. Vanaf 1 augustus 2009 krijgen de onderwijsconsulenten een andere organisatorische onderbrenging. Immers, dan houdt de Adviescommissie Toelating en Begeleiding (ACTB) op te bestaan. Dat is het laatste nieuws dat wij hierover kunnen melden. Vanuit de praktijk ben ik op de hoogte van het goede werk dat men doet. Als ik brieven ontvang van ouders die een probleem hebben met plaatsing van een van hun kinderen, blijken de onderwijsconsulenten een belangrijke schakel in het proces te zijn om ervoor te zorgen dat zaken die eerst onoplosbaar bleken, toch goed komen. Ik wil dan ook een groot compliment maken voor het werk dat door hen verricht wordt.

Mevrouw Ferrier heeft mij gevraagd of de inspectie ook onderzoek gaat doen naar zorgprocedures. Goede leerlingenzorg maakt standaard deel uit van het kwaliteitskader dat de inspectie hanteert. Dit punt zal straks regelmatig terugkomen in de rapportages van de inspectie de komende jaren.

Ik denk dat ik de vragen van de heer Van der Vlies beantwoord heb. Voor cluster 1 komt extra geld. Wij zullen met het cluster onderhandelen over de vraag hoeveel. Als parlementariër met een lange traditie kent de heer Van der Vlies ongetwijfeld het adagium «regering, regeer en Kamer, controleer». Ik hoop dat hij zal zien dat het dan vanzelf goed komt.

De heer Van der Vlies (SGP): Wij hebben wat randvoorwaarden meegegeven.

Staatssecretaris Dijksma: Dat begrijp ik. De heer Van der Vlies zal begrijpen dat ik mijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen.

Mevrouw Dezentjé heeft nog een aantal dingen opgemerkt. Zij heeft gevraagd of de Regionale Expertisecentra ook betrokken worden bij het monitoren van de middelen. Het antwoord is bevestigend; dat lijkt mij inderdaad belangrijk.

Verder vroeg mevrouw Dezentjé of wij de bureaucratische wildgroei een halt kunnen toeroepen en of hiervoor meer aandacht komt. Dit is inderdaad een heel belangrijk punt. Daarom is het loket ook zo belangrijk. Op dit moment hebben ouders vaak het gevoel letterlijk van het kastje naar de muur gestuurd te worden. Dit geldt overigens soms ook voor leraren die te maken krijgen met een kind met een zorgvraag. Om die reden zijn zorgadviesteams zo ongelooflijk belangrijk. Deze moeten straks functioneren als een eerste schil van zorg rondom de school. Op een later moment deze maand zullen wij hierover een gesprek met elkaar hebben.

Dan heeft mevrouw Dezentjé gevraagd naar de aparte positie van het voortgezet speciaal onderwijs in de wet. Het vso heeft een eigen wettelijke regeling in de Wet op de expertisecentra. De positie van het vso is niet scherp geregeld en dat moet beter, met name op het punt van het arbeidsgerichter maken van het onderwijs. Ik denk dat wij het erover eens zijn dat dit moet. In de notitie hebben wij op het punt van de kwaliteit al het een en ander gemeld over de manier waarop wij hiermee willen omgaan. Dit zal volgens mij terugkomen in de uitwerking van de wetgeving die wij wel ter hand zouden kunnen nemen in 2011. Voor een deel zal het hierbij gaan over de positie van het onderwijs en wat wij daarmee willen.

Ik hoop dat ik hiermee de vragen beantwoord heb. Ik heb goed gehoord dat de Kamer enerzijds een duidelijk traject verlangt, maar anderzijds niet wil overschakelen op de automatische piloot. Ik ben het met de Kamer eens. Wij moeten duidelijkheid bieden. Het verleden heeft echter geleerd dat de werkelijkheid zich soms anders ontwikkelt dan gedacht. Hierop moet men willen en kunnen inspelen. Dat moet ook serieus gebeuren. De Kamer mag mij hierop blijven aanspreken. Ik zal mijn eigen verantwoordelijkheid willen nemen, omdat ik het belangrijk vind dat wij dit proces op een goede manier vormgeven. Wij doen dit immers voor al die leerlingen die dat zo ongelooflijk verdienen.

De voorzitter: Uit deze laatste woorden blijkt dat de staatssecretaris de Kamer goed verstaan heeft. Anderzijds heeft de Kamer goed verstaan dat de staatssecretaris een aantal toezeggingen heeft gedaan. Ik zal deze even herhalen:

– in het voorjaar van 2009 ontvangt de Kamer een brief met voorstellen voor een nadere uitwerking van de vormgeving van de netwerken, het ene loket, de zorgplicht en de kwaliteitsontwikkeling;

– over het toezicht op de netwerken ontvangt de Kamer in een later stadium informatie;

– in het voorjaar 2009 ontvangt de Kamer een tijdpad over het proces van Passend onderwijs;

– de staatssecretaris zal de Kamer in het voorjaar van 2009 nader informeren over een accountantsonderzoek naar rugzakmiddelen en naar reguliere en ambulante begeleiding;

– in de tweede helft van 2009 volgt een onderzoek van de ECPO inzake migranten;

– in het voorjaar van 2009 ontvangt de Kamer een notitie over Passend onderwijs en de positie van het mbo en van de sectororganisaties.

Voorts heeft de staatssecretaris toegezegd dat er duidelijkheid komt over de hoeveelheid geld die beschikbaar wordt gesteld voor cluster 1.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Van de Camp

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Arends


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Van de Camp (CDA), voorzitter, Depla (PvdA), Slob (ChristenUnie), Remkes (VVD), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Leerdam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Roefs (PvdA), ondervoorzitter, Verdonk (Verdonk), Van Leeuwen (SP), Biskop (CDA), Bosma (PVV), Pechtold (D66), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Jasper van Dijk (SP), Besselink (PvdA), Ouwehand (PvdD) en Dibi (GroenLinks).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Ferrier (CDA), Gill’ard (PvdA), Anker (ChristenUnie), Van Miltenburg (VVD), Atsma (CDA), Sterk (CDA), Vietsch (CDA), Schinkelshoek (CDA), Van Dijken (PvdA), Elias (VVD), Hamer (PvdA), Van Dam (PvdA), Van der Burg (VVD), Gesthuizen (SP), Jonker (CDA), Fritsma (PVV), Van der Ham (D66), Ten Broeke (VVD), Van Bommel (SP), Leijten (SP), Timmer (PvdA), Thieme (PvdD), Halsema (GroenLinks) en Gerkens (SP).