Vastgesteld 4 juni 2009
De vaste commissie voor Economische Zaken1 belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit nader verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennis genomen van de nota van wijziging (31 479, nr. 6). Het is goed dat de regering het pleidooi van deze leden dat is vastgelegd in de motie Ten Hoopen (31 700, 44), en waar eerder tijdens de behandeling van de Mijnbouwwet voor gepleit is, gehonoreerd heeft. Argument om hiervoor te pleiten is het optimaal benutten van de potentiële reserves waarover Nederland beschikt. Het winnen van gas uit kleine velden kan hierdoor aantrekkelijk worden. De leden van de CDA-fractie hebben een aantal vragen over de vormgeving van deze maatregel.
Voornoemde leden memoreren dat de regering er voor kiest om bedrijven een bedrag van 25% van investeringen in bedrijfsmiddelen voor de opsporing en winning van kleine velden ten laste te laten brengen van het resultaat waarover hun mijnbouwwettelijke afdracht van winstaandeel wordt berekend. De mijnbouwwettelijke afdracht is een additionele afdracht, want de bedrijven betalen ook vennootschapsbelasting. Waarom heeft de regering voor een percentage van 25% gekozen? En waarom kiest de regering niet voor een andere route, zoals bijvoorbeeld aanpassing van de vennootschapsbelasting? De leden van de CDA-fractie hebben behoefte aan een uitgebreide onderbouwing van de keuze voor dit specifieke instrument.
Deze leden hebben in de motie Ten Hoopen een randvoorwaarde gesteld aan de financiële maatregel: deze moet de staatskas per saldo ten goede komen. Dat betekent dat de extra opbrengsten uit het gas en belastinginkomsten groter moeten zijn dan de afname van belastinginkomsten. De regering geeft aan dat dit getoetst is, maar geeft geen inzicht in de onderliggende berekeningen. Kan de regering dat alsnog doen?
De Europese Commissie moet de stimuleringsmaatregel nog goedkeuren. Kan deze leden worden aangegeven waarom dit noodzakelijk is, omdat Nederland ook in het verleden de systematiek van versnelde afschrijving kende. Op grond waarvan verwacht de regering dat de Commissie instemt?
De regering geeft aan dat de inwerkingtreding van de maatregelen verbonden is aan het in werking treden van het convenant met de mijnbouwindustrie voor een actieve benutting van verleende vergunning. De leden van de CDA-fractie hechten eraan dat het convenant tot stand komt. Verwacht de regering dat dit lukt? Welke inhoudelijke voorwaarden stelt zij aan de convenant? Verder zijn deze leden vooral benieuwd naar een inschatting van het effect van de voorgestelde maatregel.
De leden van de CDA-fractie hebben ervoor gepleit om offshore platforms te gebruiken voor bijvoorbeeld de opwekking van duurzame energie door middel van windmolens. Hierbij zou gebruik kunnen worden gemaakt van de reeds bestaande infrastructuur van de platforms naar de vaste wal. Ziet de regering daar mogelijkheden toe? Is de regering bereid de haalbaarheid van deze mogelijkheid te onderzoeken?
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van wijziging. Deze leden vragen wanneer het voorstel voor aanpassing van nationale wetgeving in verband met de implementatie van de CCS-richtlijn naar de Tweede Kamer wordt gestuurd?
In de Nota van Wijziging wordt gesteld dat zolang er aardgas wordt gewonnen uit een veld door middel van het injecteren van CO2, de winningsvergunning van kracht blijft. Mag de opgeslagen CO2 in dat geval worden meegeteld als emissiereductie, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Deze leden vragen of het, andersom, mogelijk is dat als de winningsvergunning is vervallen en er door CO2-injectie, primair bedoeld om CO2 op te slaan, toch gas vrijkomt? En zo ja mag dit gas dan gebruikt worden voor commerciële doeleinden?
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van wijziging bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet. Zij onderschrijven op zichzelf de wenselijkheid van het versterken van de financiële prikkels voor mijnbouwmaatschappijen om de gaswinning in kleine velden te versnellen, maar hebben nog enkele vragen.
Deze leden zetten enkele vraagtekens bij de rekensom die de regering in de toelichting bij de nota van wijziging maakt. Gesteld wordt dat de regeling tot een extra winning van 21 miljard m3 in de periode tot 2020 zal leiden, met een netto contante waarde aan extra aardgasopbrengsten van €282 miljoen (bij een olieprijs van $ 50/vat) tot € 1321 miljoen (bij een olieprijs van $ 100/vat).
Voor een goede inschatting van het effect op de aardgasopbrengsten dient hiervan de verwachte, contant gemaakte, minderopbrengst aan aardgasopbrengsten ná 2020 te worden afgetrokken. Hoe ziet deze gecorrigeerde rekensom eruit?
Verder kunnen de leden van de SP-fractie uit de toelichting niet opmaken hoe hoog de fiscale kosten zijn van de aftrekbaarheid van 25% van de investeringskosten in bedrijfsmiddelen, de stimulans die gebruikt wordt om de mijnbouwmaatschappijen tot versnelde winning te bewegen. Hoe hoog zijn deze fiscale kosten bij het geschatte extra volume van 21 miljard m3 tot 2020?
Tenslotte vragen de leden zich af waarom de regering er niet voor gekozen heeft om de regeling budgettair neutraal uit te voeren, door enerzijds de aftrekbaarheid van bedrijfsmiddelen voor de kleine velden te verhogen en anderzijds de aftrekbaarheid van bedrijfsmiddelen voor het Slochterenveld, waarop een zeer hoog rendement gerealiseerd wordt, te beperken.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de nota van wijziging en zij kunnen dat op hoofdlijnen steunen. Toch hebben zij nog een aantal vragen.
Deze leden willen weten in welke mate er nu sprake is van geheel of gedeeltelijk niet gebruikte vergunningen? Ook vragen deze leden of er bij de vergunningverlening voor opslag ook wordt gekeken naar veiligheid van opslagmethoden en wat de criteria daarvoor zijn. Zij lezen berichten dat er voorlopig in Groningen geen of onvoldoende vrije gasvelden zouden zijn voor opslag van CO2 in de eerste tientallen jaren? Hoe verhoudt zich dat tot de opzet van het wetsvoorstel? Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie, wanneer het wetsvoorstel in werking zal treden en hoe de samenloop is met de convenanten hierover. Is 1 januari 2010 nog haalbaar?
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de nota van wijziging inzake wijziging van de Mijnbouwwet. Zij constateren dat in deze nota van wijziging de wens van de Kamer om de winning van gas in marginale velden aantrekkelijker te maken wordt gerealiseerd.
De leden van de fractie van de ChristenUnie delen de conclusie van de regering dat het daadwerkelijk aanboren van verwacht exploratiepotentieel afhangt van onder meer de hoogte van afdrachten aan de staat. Kan de regering nader onderbouwen waarom door deze stimuleringsmaatregel de verwachte productie wordt behaald? Welke invloed heeft de onzekere olieprijs op deze investeringsbeslissingen en welke gevolgen heeft deze factor voor de geschetste verwachtingen? Welke andere factoren zouden de verwachte productie kunnen dwarsbomen?
De goedkeuring van de Europese Commissie moet worden afgewacht, omdat deze moet oordelen over de verenigbaarheid met de staatssteunregels in het EG-Verdrag. Wanneer verwacht het kabinet het oordeel van de Commissie?
In artikel 68a wordt een fiscale regeling geschetst waarmee het aantrekkelijk gemaakt moet worden om te investeren in nog niet ontgonnen gasvelden. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een inschatting kan geven van de hoeveelheid en het percentage kleine velden dat hierdoor extra ontgonnen gaat worden? Hoeveel werkgelegenheid levert deze extra ontginning op? En hoeveel extra overheidsinkomsten? Hoeveel inkomsten loopt de overheid mis door deze fiscale regeling?
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), de Rouwe (CDA) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV), Nicolaï (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).