Vastgesteld 16 februari 2009
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over de brief van 26 november 2008 inzake ontwerpwijziging diverse besluiten ter uitvoering van Wijziging Verdrag inzake fysieke beveiliging kernmateriaal (Trb. 2006. 81) (Kamerstuk 31 450, nr. 6).
De minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer heeft deze vragen beantwoord bij brief van 13 februari 2009. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
Op welke wijze wordt het transport van kernmateriaal naar respectievelijk Rusland en Frankrijk in de praktijk beveiligd?
Het begrip kernmateriaal zoals bedoeld in het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties (hierna: Verdrag) omvat uitsluitend de in het Verdrag aangewezen categorieën van splijtstoffen. Ook de regels bij of krachtens het onderhavige ontwerpbesluit hebben enkel betrekking op deze aangewezen categorieën splijtstoffen. Vanuit Nederland vindt geen vervoer van deze aangewezen categorieën splijtstoffen naar Rusland plaats. Er worden vanuit Nederland wel splijtstoffen zoals aangewezen in het Verdrag naar Frankrijk vervoerd.
De huidige wijze waarop het internationaal vervoer van de aangewezen categorieën van splijtstoffen wordt beveiligd, is geregeld in voorschriften, verbonden aan vergunningen op grond van de artikelen 4a en 25, derde lid, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen. In het onderhavige ontwerpbesluit komen deze artikelen te vervallen. De voorschriften zullen namelijk niet meer relevant zijn nu onder andere over de wijze waarop het (internationaal) vervoer van de aangewezen categorieën splijtstoffen wordt beveiligd, algemene bepalingen worden opgenomen in een ministeriële regeling.
In deze ministeriële regeling zal de vergunninghouder verantwoordelijk worden gesteld voor het treffen van beveiligingsmaatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de aangewezen categorieën splijtstoffen te beveiligen tegen door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) vastgestelde dreigingen. Alle beveiligingsmaatregelen zullen worden opgenomen in een pakket dat de goedkeuring behoeft van de minister van VROM. De beveiligingsmaatregelen kunnen van organisatorische, bouwkundige of elektronische aard zijn. De vergunninghouder zal in de beveiliging worden ondersteund door de overheid, met name de politie, in die gevallen waarin de dreiging zulke gewelddadige vormen aanneemt, dat daar op eigen kracht geen weerstand meer tegen kan worden geboden. Voor een nadere beschrijving van de inhoud van deze regeling verwijs ik kortheidshalve naar de nota naar aanleiding van het verslag met betrekking tot het wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet, de Uitleveringswet en het Wetboek van Strafvordering ter uitvoering van de op 8 juli 2005 te Wenen tot stand gekomen Wijziging van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 2006, 81) (Kamerstukken II 2008/09, 31 450, nr. 5, blz. 2). In de praktijk zal de implementatie van het gewijzigde verdrag voor het vervoer geen grote wijzigingen inhouden.
Voor zover er radioactieve stoffen, anders dan de in het Verdrag aangewezen categorieën splijtstoffen, naar Rusland worden vervoerd, worden deze beveiligd overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de artikelen 10, 12 en 16 van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen.
Om redenen van staatsbelang wordt niet inhoudelijk beschreven op welke wijze de beveiliging van het vervoer van de aangewezen categorieën splijtstoffen naar Frankrijk, of het vervoer van andere radioactieve stoffen dan de aangewezen categorieën splijtstoffen naar Rusland, concreet is vormgegeven.
Op welke wijze is opslag van uit Nederland afkomstig kernmateriaal in Rusland en Frankrijk beveiligd?
Iedere partij bij het Verdrag is verantwoordelijk voor de beveiliging tijdens de opslag van bepaalde in het Verdrag aangewezen categorieën splijtstoffen op zijn grondgebied. Dit is een binnenlandse aangelegenheid van de desbetreffende verdragspartij. Zowel Frankrijk als Rusland is partij bij het gewijzigde verdrag. Overigens vindt er in Rusland geen opslag plaats van Nederlandse splijtstoffen die zijn aangewezen in het Verdrag en het onderhavige besluit.
Welke invloed heeft het niet meer voor opwerking vervoeren naar de Franse opwerkingsfabriek op de opslag van het kernmateriaal in Nederland? Hoe vindt die opslag nu plaats, en voldoet deze aan de voorgestelde eisen voor veiligheid? Hoe wordt in toekomst voorzien in opslag als opwerking in Frankrijk niet voortgezet zal worden?
Binnenkort zal een wetsvoorstel ter parlementaire goedkeuring van de overeenkomst tussen Nederland en Frankrijk houdende wijziging van de Overeenkomst van 29 mei 1979 inzake de verwerking in Frankrijk van bestraalde splijtstofelementen aan de Tweede Kamer worden voorgelegd (zie voor meer informatie ook Kamerstukken II 2008/2009, 30 429, nr. 14). In afwachting van de parlementaire goedkeuring van de overeenkomst kunnen thans geen opgebrande splijtstoffen van de kerncentrale Borssele naar de Franse opwerkingsfabriek worden vervoerd. Dit betekent dat de splijtstof tijdelijk moet worden opgeslagen in het in de kerninstallatie aanwezige splijtstof-opslagbassin. Hierin is voldoende capaciteit aanwezig om de splijtstof van ca. 5 jaar productie te kunnen opslaan. In de Kernenergiewetvergunning voor de kerncentrale Borssele staan ten aanzien van de opslag eisen geformuleerd die een veilige en goed beveiligde opslag waarborgen.
Indien de stagnatie in de afvoer van bestraalde splijtstof langer dan enkele jaren gaat duren, zullen er additionele voorzieningen moeten worden getroffen. Hierbij valt te denken aan (tijdelijke) opslag van splijtstof in daarvoor geschikte opslagcontainers en de constructie van een nieuw gebouw speciaal voor de opslag van opgebrande splijtstofelementen bij de Centrale Organisatie voor Radioactief Afval (COVRA).
In hoeverre heeft dit besluit ook betrekking op de afgesloten installaties zoals die in Dodewaard? Wat zijn de maatschappelijke kosten voor beveiliging van deze installatie en wat zullen de meerkosten zijn als gevolg van dit besluit?
Dit ontwerpbesluit en de daarop gebaseerde regeling hebben betrekking op de fysieke beveiliging van inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b, van de Kernenergiewet. De zich thans in veilige insluiting bevindende kerninstallatie in Dodewaard valt hier ook onder. Overigens bevinden zich in deze installatie geen splijtstoffen meer die vallen onder de in het Verdrag aangewezen categorieën.
In een ministeriële regeling zal de beveiligingsregelgeving verder worden uitgewerkt. Aangezien hierin voornamelijk bestaande eisen – welke nu vanuit de voorschriften van de individuele Kernenergiewetvergunningen worden voorgeschreven – worden opgenomen, zal er geen sprake zijn van noemenswaardige meerkosten als gevolg van dit ontwerpbesluit of de daarop gebaseerde regeling ten aanzien van de beveiliging van de installatie in Dodewaard.
De splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen waarop de ministeriële regeling betrekking zal hebben zijn in de bijlagen van de besluiten aangewezen. Hebben deze aanwijzingen ook betrekking op producten die voor particulier gebruik in de markt verkrijgbaar zijn?
De bepalingen uit de ministeriële regeling zullen uitsluitend betrekking hebben op vergunningplichtige handelingen met de in de regeling aangewezen splijtstoffen, ertsen of radioactieve stoffen. De regels zullen geen betrekking hebben op producten die zonder vergunning verkrijgbaar zijn.
Waarom worden verschillende onderdelen van het wijzigingsverdrag niet geïmplementeerd in nationale wetgeving?
Er zijn verschillende redenen waarom bepaalde onderdelen uit het wijzigingverdrag niet worden geïmplementeerd. Ten eerste is een aantal onderdelen uit het wijzigingverdrag reeds geïmplementeerd in nationale regels; deze behoeven derhalve geen nadere omzetting. Voorts bevat het wijzigingsverdrag een aantal bepalingen die geen omzetting vergen. Het betreft enerzijds bepalingen die geen juridisch bindende verplichting inhouden en anderzijds bepalingen die ingevuld worden door middel van feitelijk handelen van de verdragsluitende staten.
Voor een nadere uiteenzetting inzake de wijze waarop Nederland invulling geeft aan het wijzigingsverdrag, verwijs ik kortheidshalve naar de memorie van toelichting bij het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het wijzigingsverdrag en naar de transponeringstabel behorende bij het voorstel van wet tot wijziging van de Kernenergiewet, de Uitleveringswet en het Wetboek van Strafvordering ter uitvoering van de op 8 juli 2005 te Wenen tot stand gekomen Wijziging van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal (Trb. 2006, 81) (Kamerstukken II 2007/08, 31 449 (R1857), nr. 3, blz. 3 tot en met 8, en Kamerstukken II 2007/08, 31 450 nr. 3, blz. 7).
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).
Plv. leden: Vendrik (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).