Vastgesteld op 10 juni 2008
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
1. Algemeen 1
2. Wijziging van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal 2
3. Wijzigingen van de Kernenergiewet 3
4. Overige 3
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat erop is gericht de wijziging van het verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal en kerninstallaties te implementeren in nationale wetgeving. Zij zien dat deze wijziging tegemoet komt aan de inzet zoals die al lange tijd door de regering is bepleit. Zij delen het oordeel van de regering dat het gewijzigde verdrag een betere bescherming mogelijk maakt tegen criminaliteit en terroristische acties. Evenals in 1980 kan deze wijziging gezien worden als een belangrijke stap vooruit in de richting van de internationale rechtsorde en de eliminering van risico’s die samenhangen met het vreedzaam gebruik van kernenergie.
De leden constateren tot hun genoegen dat de Nederlandse wetgeving al in belangrijke mate voorziet in de noodzakelijke bescherming en dat implementatie van het gewijzigde verdrag dan ook relatief eenvoudig is. Zij kunnen instemmen met het wetsvoorstel.1
De leden van de fractie van de PvdA hebben positieve belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel.
De leden van de SP fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wijzigingsvoorstel. Aanscherping van de beveiliging van kernmateriaal ter voorkoming van aanslagen, diefstal en sabotage is noodzakelijk. Dat bewijst ook de recente verijdelde poging tot een aanslag in Zweden.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven het belang van het verdrag en verwelkomen dan ook de wijzigingen die in het verdrag zijn opgenomen. De leden van de VVD-fractie hebben een aantal opmerkingen en vragen ten aanzien van de voorgestelde wijzigingen van de Kernenergiewet uit artikel 1 van het wetsvoorstel.
2. Wijziging van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal
De leden van de CDA-fractie constateren dat het voor een goede werking van het gewijzigde verdrag natuurlijk noodzakelijk is dat ook de andere verdragspartijen hun nationale wet- en regelgeving voor zover nodig aanpassen aan het gewijzigde verdrag. Alleen dan kan daadwerkelijk worden opgetreden tegen geweldplegingen en andere activiteiten die schade kunnen veroorzaken. Zijn daarover bij de totstandkoming van het verdrag afspraken gemaakt en heeft de regering inzicht in de mate waarin dit ook door andere verdragspartijen serieus is opgepakt of misschien al is voltooid?
De leden van de PvdA-fractie vinden het positief dat door de wijziging van het verdrag deze ook van toepassing is geworden op de beveiliging van kerninstallaties. Wel vragen zij zich af hoe de nieuwe bepaling (artikel 2A, eerste lid) die de verdragspartijen verplicht om kernmateriaal en kerninstallaties te beveiligen tegen diefstal, te beveiligen tegen sabotage en aanslagen en om ontvreemd kernmateriaal te achterhalen, in de praktijk wordt vormgegeven en hoe verantwoordelijkheden zijn geregeld. Wat gebeurt er als een verdragspartij niet kan voldoen aan de verplichtingen en aanbevelingen van de IAEA? Tot slot zijn de leden benieuwd wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de uitwerking van de uitvoeringsregeling.
De leden van de VVD-fractie willen weten of de verruiming van de fysieke beveiliging ook extra inzet van beveiliging vereist. Zo ja, door wie (politie of anderen)? Zo neen, waarom niet gelet op het feit dat de te beveiligen «onderdelen» worden verruimd?
3. Wijzigingen van de Kernenergiewet
De leden van de VVD-fractie constateren dat ten einde te voldoen aan de verplichtingen uit het gewijzigde verdrag, verschillende aspecten zullen worden uitgewerkt in lagere wetgeving, bijvoorbeeld ten aanzien van de uitgangspunten uit de aanbevelingen van het verdrag. Zij willen graag weten of de verschillende wijzigingen in lagere wetgeving worden voorgehangen. Zo ja, geldt dit voor alle wijzigingen en op welke termijn worden deze aan de Kamer voorgelegd? Zo neen, wat zijn dan de argumenten om de Kamer niet te betrekken bij dergelijke belangwekkende wijzigingen in wetgeving, en kan de Kamer zo snel mogelijk op een andere wijze op de hoogte worden gebracht van de inhoud van de voorgenomen wijzigingen?
Er is gekozen om de regels ten aanzien van splijtstoffen, ertsen en inrichtingen als bedoeld in artikel 15, onder b. van de Kernenergiewet, ook van toepassing te verklaren op bepaalde radioactieve stoffen. De leden van de VVD-fractie willen weten om welke radioactieve stoffen het hier gaat en welke regels hierop van toepassing worden verklaard? Daarnaast willen deze leden inzicht hebben in het reële risico dat er bestaat dat deze stoffen worden gebruikt voor terroristische acties en dat daarmee geweld wordt gepleegd of schade wordt veroorzaakt.
De leden van de VVD-fractie willen tevens weten in hoeverre de voorgestelde wijziging van artikel 32 van de Kernenergiewet een uitbreiding van de regelgeving ten aanzien van radioactieve stoffen inhoudt. Kan de regering inzicht geven in de bedrijfseffecten en administratieve lasten die samenhangen met deze wijziging? Zo ja, hoe verhouden de bedrijfseffecten en administratieve lasten zich tot het reële risico dat er bestaat ten aanzien van radioactieve stoffen in relatie tot terroristische acties?
De leden van de PvdA-fractie onderstrepen nogmaals dat de discussie over nieuwe kerncentrales in Nederland vóór 2020 gesloten kan worden en voelen zich daarin gesteund door het onlangs verschenen SER-rapport. Wat betreft de voorliggende wijziging van het wetsvoorstel is de PvdA-fractie de mening toegedaan dat de voorgestelde wijzigingen een verbetering zijn t.o.v. de huidige situatie.
Daarnaast vragen de leden zich af of met de wijziging van de Kernenergiewet de Nederlandse overheid meer bevoegdheid krijgt om zich uit te spreken over export van verarmd uranium naar een niet-verdragspartner.
De leden van de SP-fractie vragen zich af hoe de wetswijziging voorziet in de verplichting tot onderlinge samenwerking tussen verdragsluitende staten zoals dat in onderdeel 7 van de wijziging van het Verdrag inzake de fysieke beveiliging van kernmateriaal staat omschreven. De beoogde extra internationale samenwerking rond kernmateriaal en kerninstallaties zal vereisen dat meer bedrijfsgevoelige informatie wordt uitgewisseld. Hiermee komt ook informatie beschikbaar over hoeveelheden, kwetsbaarheden en groepsrisico’s. Op welke wijze en met wie wordt die informatie nationaal en internationaal uitgewisseld? Hoe wordt die informatie daarin beschermd tegen misbruik door zowel terroristen als door concurrentie? Speelt het IAEA hier een coördinerende rol in of geschiedt de samenwerking en informatie-uitwisseling op wederzijds vertrouwen van de landen onderling?
Het wijzigingsvoorstel heeft geen betrekking op militaire installaties en activiteiten. De leden van de SP-fractie vragen zich af in hoeverre militair kernmateriaal in Nederland een risico vormt, en op welke wijze de beveiliging van dit kernmateriaal in nationaal en internationaal verband wordt gecoördineerd.
Tot slot constateren de leden dat Nederlands kernmateriaal verrijkt wordt in Russische installaties. Daarvoor vind transport plaats en wordt het kernmateriaal «tijdelijk» opgeslagen in Rusland. Blijft Nederland daar ook onder dit wijzigingsvoorstel verantwoordelijkheid over houden? Zo ja, op welke wijze wordt dit gecoördineerd en welke rol spelen landen waar het transport doorheen gaat een rol in die beveiliging? Zo ja, op welke wijze vindt coördinatie en afstemming met Rusland plaats?
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GL), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU).
Plv. leden: Duyvendak (GL), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (CU).