Gepubliceerd: 19 juni 2008
Indiener(s): Ella Vogelaar (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur gemeenten recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31439-5.html
ID: 31439-5

31 439
Regels met betrekking tot voorzieningen op gemeentelijk niveau voor de behandeling en registratie van klachten over discriminatie (Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen)

nr. 5
VERSLAG

Vastgesteld 19 juni 2008

De algemene commissie voor Wonen Wijken en Integratie1 belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen tijdig zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

I. Algemeen 1

1. Inleiding 1

2. Een sluitende infrastructuur inzake discriminatiebestrijding 2

3. De noodzaak van een wettelijke regeling 4

4. Rolverdeling overheden 6

5. Financiële aspecten 7

6. Advisering door VNG en Art. 1 8

7. Administratieve lasten, uitvoering en handhaving 9

II. Artikelsgewijze toelichting 9

Artikel 1 9

Artikel 2 9

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zijn van mening dat een landelijke beschikbaarheid van laagdrempelige antidiscriminatievoorzieningen bijdraagt aan de bereidheid van burgers om discriminatie te melden en mensen stimuleert om op te komen voor hun recht op bescherming tegen discriminatie. Discriminatie is niet alleen grievend en kwetsend, maar zet ook verhoudingen tussen bevolkingsgroepen op scherp.

De leden van de CDA-fractie hebben echter nog een aantal vragen en zouden graag enige onduidelijkheden toegelicht zien.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel verplicht gemeenten, zo constateren deze leden, tot het inrichten van een antidiscriminatievoorziening waar burgers terecht kunnen met discriminatieklachten. Naar aanleiding van dit wetsvoorstel hebben deze leden nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel verplicht de gemeenten een antidiscriminatievoorziening te creëren. Discriminatie dient effectief te worden bestreden, en de hier voorgestelde laagdrempelige voorziening in iedere gemeente kan daar aan bijdragen; het is goed dat de burger die geconfronteerd worden met discriminatie in zijn directe leefomgeving bijstand en advies kan krijgen, en dat de klachten over discriminatie ook op een eenduidige manier zullen worden geregistreerd, zo menen deze leden. Zij hebben nog enige vragen en opmerkingen over het wetsvoorstel.

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Het wetsvoorstel bevat de verplichting voor het College van Burgemeester en Wethouders van iedere gemeente om de ingezetenen van hun gemeenten toegang te verlenen tot een antidiscriminatievoorziening. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen naar aanleiding van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van genoemd wetsvoorstel. Zij hebben de volgende vragen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben wel enkele kritische vragen.

2. Een sluitende infrastructuur inzake discriminatiebestrijding

In de memorie van toelichting staat beschreven dat burgers op een laagdrempelige wijze toegang moeten krijgen tot een antidiscriminatievoorziening. Wat de leden van de CDA-fractie opvalt is, dat een duidelijke definitie van laagdrempelig ontbreekt. Interpretatieverschillen zijn wat deze leden betreft dan ook onvermijdelijk. «Laagdrempelig» kan namelijk de fysieke bereikbaarheid van de antidiscriminatievoorziening betreffen, maar ook openingstijden van een antidiscriminatievoorziening of de telefonische bereikbaarheid daarvan kan men hieronder verstaan. Deze leden wensen daarom een duidelijkere definitie van wat men dient te verstaan onder laagdrempelig. Ook met het oog op de evaluatie vinden deze leden dit van belang. De leden van de CDA-fractie ontvangen ook graag een antwoord op de vraag of het mogelijk is voor burgers zich bij een antidiscriminatiebureau te melden naar keuze, bijvoorbeeld bij het bureau dat zich bevindt in de plaats waar men werkt. Dit zou de laagdrempeligheid van de voorzieningen wat betreft deze leden bevorderen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de regering aan geeft dat zij van mening is dat een antidiscriminatievoorziening bij voorkeur aangesloten is bij de landelijke vereniging tegen discriminatie, Art 1. Dit onderschrijven deze leden van harte. Het zal er volgens hen toe leiden dat de koepelorganisatie haar rol optimaal kan vervullen, haar expertise kan delen en er een goede uitwisseling kan ontstaan tussen en met de lokale antidiscriminatiebureau’s. Is de regering dit voornemens dit te monitoren, zo vragen deze leden. Voorts vragen deze leden hoe aansluiting bij Art. 1 gestimuleerd zal worden indien gemeenten hier niet toe over gaan.

De leden van de SP-fractie constateren dat de gemeenten toegang moeten regelen tot een antidiscriminatievoorziening, maar dat dit niet betekent dat deze voorziening per se gelegen moet zijn binnen de grenzen van de gemeente zolang de gemeente ervoor zorgt dat de toegang «laagdrempelig» is. Dit is deze leden niet geheel helder. Tot wanneer kan de voorziening worden beschouwd als «laagdrempelig», hoeveel kilometer mag een antidiscriminatievoorziening bijvoorbeeld maximaal buiten een gemeente liggen die zelf geen antidiscriminatievoorziening heeft gecreëerd, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting aangeeft dat burgers altijd bij een voorziening terecht moeten kunnen voor advies en bijstand bij discriminatie. Daarom moet volgens de regering bijstand wettelijk geregeld worden, zo constateren deze leden. Zij vragen of de regering van mening is dat de bestaande gesubsidieerde rechtshulp in de praktijk ontoereikend is gebleken als het gaat om discriminatie. Zo ja, waar blijkt dat uit? Kan de regering voor deze leden nader ingaan op de concrete werkzaamheden die de antidiscriminatievoorziening zal verrichten. Kan de regering ook aangeven in hoeverre en waarom deze werkzaamheden afwijken van de werkzaamheden die reeds verricht worden door het Juridisch Loket? Is er een overlap van werkzaamheden? Kan de regering op basis van een concreet voorbeeld beschrijven hoe een klacht van discriminatie verloopt in de praktijk en in het geval dat deze persoon zich meldt bij een antidiscriminatievoorziening. Kan de regering voor hetzelfde voorval beschrijven hoe één en ander zal verlopen in geval de betrokkene zich meldt bij het Juridisch Loket? Wie is in eerste instantie primair verantwoordelijk voor de juridische zorg van de burgers? Het Juridisch Loket of de antidiscriminatievoorziening? Is er overleg tussen beide instellingen? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie antwoord op deze vragen.

Voor de leden van de VVD-fractie is onduidelijk wat het standpunt van de regering is als het gaat om de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de antidiscriminatievoorzieningen voor de burgers. Zo lezen deze leden dat aan het College van Burgemeester en Wethouders geen eisen worden gesteld als het gaat om een regionale toegang dan wel een lokale toegang van de antidiscriminatievoorziening. Gemeenten zijn hier vrij in. Begrijpen deze leden het goed dat het de regering slechts te doen is om een landelijke dekking? Als de regering de plaatsing van de regionale dan wel lokale voorzieningen aan de gemeenten wil overlaten, kan de regering dan aangeven waarom zij op pagina 2 van de memorie van toelichting aangeeft dat de burger bij een lokale antidiscriminatievoorziening terecht zou moeten kunnen, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Deze leden vragen hoe de regering de opmerking verder op dezelfde pagina verklaard, dat helaas het merendeel van de Nederlandse burgers geen toegang heeft tot een voorziening in de directe leefomgeving. Kan de regering de leden van de VVD-fractie aangeven waar haar voorkeur ligt als het gaat om de lokalisering van de antidiscriminatievoorzieningen?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op dit moment werkt aan een wetsvoorstel om de samenwerking bij crisisbeheersing en rampenbestrijding te verbeteren. In een veiligheidsregio zullen brandweer, geneeskundige diensten en politie samenwerken aan de hulpverlening aan de burger. Ook het optreden van gemeentelijke en andere diensten in samenwerking met de hulpverleningsdiensten in geval van een ramp of een crisis wordt in een veiligheidsregio geregeld. Kan de regering aangeven in hoeverre bij dit wetsvoorstel deze ontwikkeling is meegenomen en aansluiting is gezocht bij de indeling van de politieregio’s? Is de regering bereid bij de indeling van de antidiscriminatievoorzieningen aan te sluiten bij deze indeling? Zo neen, kan zij de leden van de VVD-fractie hierover gemotiveerd berichten? De leden van de VVD-fractie vragen de regering ook of zij nader kan ingaan op de bereikbaarheid van een antidiscriminatievoorziening, voor speciale aandachts- en kwetsbare groepen zoals ouderen, gehandicapten, minder valide personen en de jeugd. Wat is in de ogen van de regering voor deze kwetsbare groepen acceptabel?

De leden van de SGP-fractie merken op dat de regering in de memorie van toelichting aan geeft dat er inmiddels al 40 antidiscriminatievoorzieningen zijn die bereikbaar zijn voor zeven miljoen burgers. Dit komt neer op gemiddeld minder dan 200 000 burgers per voorziening. De regering wil toewerken naar een gemiddeld bereik per voorziening van ongeveer 400 000 burgers, en niet zo zeer naar een uitbreiding van het aantal voorzieningen. Dit betekent dat opschaling en samenwerking de komende periode belangrijk zijn. Zou hier geen belangrijke coördinerende rol weggelegd zijn voor de provincies, ook na 2007, zo vragen deze leden.

3. De noodzaak van een wettelijke regeling

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd met de taken die in het wetsvoorstel worden geregeld zoals klachtenafhandeling en registratie, maar vragen wel waarom de taken van monitoring, voorlichting en advies niet in de wet zijn opgenomen. Deze leden zijn van mening dat klachtenbehandeling en registratie onvoldoende zijn om inzicht in de aard en omvang van discriminatie te geven en willen de ander taak ook graag in het wetsvoorstel verwerkt zien. De leden van de PvdA-fractie willen voorts weten waarom op dit punt is afgeweken van het rapport van de Regiegroep Borst dat een basis vormt voor het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie constateren dat de Regiegroep Borst-Eilers, waarvan het advies aanleiding vormde voor dit wetsvoorstel, geconcludeerd heeft dat tot het basispakket van de antidiscriminatievoorziening in elk geval drie taken behoren; klachtbehandeling, registratie van klachten en monitoring, en voorlichting en beleidsadvies. Als wettelijke taken worden in dit voorstel alleen klachtbehandeling en klachtregistratie genoemd. De derde taak, het geven van voorlichting en beleidsadvies komt echter niet terug in het wetsvoorstel. De argumentatie waarom deze derde taak geen afzonderlijke wettelijke regeling heeft deze leden niet overtuig. Als het een reeds bestaande gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft, waarom zou deze dan niet opgenomen kunnen worden in het voorliggende wetsvoorstel? De leden van de SP-fractie realiseren zich dat gemeenten er weliswaar vrij in zijn aanvullende taken neer te leggen bij de antidiscriminatievoorziening, maar zij vinden dat het geven van voorlichting en advies juist een belangrijke taak is die opgenomen zou moeten worden in deze wet, om niet alleen bijstand aan klachten te verlenen en deze te registreren, maar ook een beleid te ontwikkelen om nieuwe gevallen van discriminatie te voorkomen.

De leden van de SP-fractie hebben een vraag over de eerste wettelijke taak van de antidiscriminatievoorziening, te weten het verlenen van bijstand aan personen bij de afwikkeling van hun klachten over discriminatie. In de memorie van toelichting is opgesomd welke vormen van bijstand kunnen worden onderscheiden, zoals het luisterend oor, empowerment, bemiddeling. Deze leden vragen welke bijstand nu concreet mag worden verwacht van een antidiscriminatievoorziening. In aansluiting op deze vraag, vragen deze leden voorts of de personen die de antidiscriminatievoorzieningen zullen bemannen allen in staat zijn om ook advies en ondersteuning inzake de juridische mogelijkheden te bieden. De leden van de SP-fractie vragen of aan deze medewerkers hiertoe zo nodig een cursus wordt aangeboden.

De leden van de VVD-fractie stellen vast dat de regering van mening is dat er meer nodig is dan de bestaande wet- en regelgeving om bescherming te bieden aan diegenen die gediscrimineerd worden of zich gediscrimineerd voelen. Onafhankelijke bijstand is volgens de regering in dit geval noodzakelijk. Deze leden vragen of de regering nog eens gemotiveerd uiteen kan zetten waarom het noodzakelijk is om de verplichting aan het College van Burgemeester en Wethouders in een formele wet te verankeren. Heeft de regering andere mogelijkheden bestudeerd, zo ja welke en waarom heeft de regering niet voor deze mogelijkheden gekozen? Zij vragen of de regering de leden van de VVD-fractie gemotiveerd kan uitleggen waarom het bestuurlijk convenant tussen het Rijk en de gemeenten niet heeft geleid tot de gewenst landelijke dekking van een antidiscriminatievoorziening. Wat is daarvan de oorzaak, zo vragen deze leden. Kan de regering deze leden gemotiveerd uiteenzetten waarom zij denkt dat een formele wet wel zal leiden tot de gewenste landelijke dekking?

De leden van de VVD-fractie horen graag concreet van de regering welke gemeenten dan wel regio’s nog geen antidiscriminatievoorziening hebben en wat de redenen daarvoor zijn. Hoe wil de regering de toegang tot een lokale antidiscriminatievoorziening garanderen met een wettelijke regeling? Welke sanctiemogelijkheden heeft die regering hierbij die zij niet heeft gehad bij het bestuurlijk convenant?

De leden van de VVD-fractie begrijpen uit de memorie van toelichting dat de medewerkers van de antidiscriminatievoorziening ook bijstand aan burgers zullen verlenen op weg naar een strafrechtelijke procedure. Hoe ziet de regering deze werkzaamheden in het licht van de in 2003 gevoerde discussie met de minister van Justitie tot herinrichting van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand om te komen tot een betere scheiding van tussen publiek- en privaatrechtelijke functies? Kan de regering aangeven in hoeverre medewerkers van de antidiscriminatievoorziening zich met deze werkzaamheden begeven op het werkterrein van de private sector? Kan de regering in dit verband gemotiveerd ingaan op het vraagstuk van concurrentievervalsing, zo vragen deze leden.

In het rapport van de regiegroep worden drie kerntaken van de antidiscriminatievoorziening genoemd. Deze zijn: klachtbehandeling, klachtregistratie, beleidsadvisering en publieksvoorlichting. De regiegroep heeft gepleit voor een wettelijke verankering van de drie kerntaken. Uit het wetsvoorstel begrijpen de leden van de VVD-fractie dat het verlenen van onafhankelijke bijstand de eerste taak en de registratie van de klachtbehandeling de tweede taak van de antidiscriminatievoorziening is. Kan de regering de leden van de VVD-fractie gemotiveerd toelichten waarom de voorlichtingstaak niet in het wetsvoorstel is meegenomen? Is dit vanwege financiële redenen? Is de regering met de leden van de VVD-fractie van mening dat voorlichting kan bijdragen aan meer bekendheid van de antidiscriminatievoorziening en daarmee de laagdrempeligheid bevordert?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel gesteld wordt dat de taak beleidsadvisering en publieksvoorlichting zoals genoemd in het rapport van de Regiegroep Borst preventieve taken zijn en dat deze niet afzonderlijk wettelijk hoeven te worden geregeld omdat deze reeds een bestaande gemeentelijke verantwoordelijkheid zouden zijn. Hierbij wordt specifiek verwezen naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (vergelijk paragraaf 3 en 6.2 van de memorie van toelichting). Deze leden vragen in hoeverre deze taken wettelijk verplichtend zijn vastgelegd. Zij zouden dit graag nader toegelicht zien. Klopt het dat dit als aanvullende taken worden gezien zoals gesteld wordt in paragraaf 2 van de memorie van toelichting die niet hoeven te worden belegd bij de antidiscriminatievoorziening? Horen deze taken niet onlosmakelijk bij bijstand en registratie, zo vragen deze leden.

Voorts vragen genoemde leden of beleidsadvisering en publieksvoorlichting alleen preventieve werking hebben. Kunnen deze taken bijvoorbeeld ook niet bijdragen aan een betere melding van discriminatie, zo vragen deze leden. Zij vragen of het niet opnemen van genoemde taken in deze wet er toe kan leiden dat de mate van invulling van de beleidsadvisering en publieksvoorlichting per gemeente te sterk zal verschillen. Waarom is ook het onderzoek naar de achtergronden van het aantal klachten, oftewel «monitoring» niet meegenomen, zo vragen deze leden nog.

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de Regiegroep heeft aangegeven dat de kwaliteit van veel antidiscriminatievoorzieningen onder de maat is. Twee jaar na verschijning van het advies constateert de regering in de memorie van toelichting dat de tijdelijke stimuleringsregeling voor gemeenten ten behoeve van antidiscriminatiebureaus onvoldoende heeft geleid tot de beoogde professionalisering van deze bureaus. De leden van de SGP-fractie vragen welke knelpunten hier debet aan zijn. Ook vragen zij of bij de berekening van het jaarlijkse budget van € 6 miljoen voldoende rekening is gehouden met verdere professionalisering van bestaande antidiscriminatievoorzieningen.

4. Rolverdeling overheden

De leden van de CDA-fractie wijzen op de opmerkingen van de regering dat uit diverse onderzoeken blijkt dat weinig gemeenten een integraal en specifiek antidiscriminatiebeleid voeren. Ondanks dat volgens het kabinet deze taken onlosmakelijk verbonden zijn met de twee kerntaken klachtbehandeling en klachtregistratie, beoordeelt zij dat dit niet tot de rijks- maar tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort. De leden van de CDA-fractie kunnen zich hier volledig in vinden. Echter, in vele gemeenten is dergelijk beleid na drie jaar stimuleringsregeling niet tot stand gekomen op basis van vrijwilligheid. Hoe beoordeelt de regering de kans dat gemeenten ook in de toekomst niet of slechts marginaal invulling zullen geven aan deze belangrijke taak. In haar «Derde rapport over Nederland» adviseert ook de Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI) de Nederlandse autoriteiten om leiderschap en sturing te tonen in het bewustwordingsproces binnen plaatselijke overheden over de plicht om antidiscriminatiewerk te verrichten. Is de regering bereid met de VNG in overleg te treden over op welke wijze, indien noodzakelijk, meer gemeenten gestimuleerd kunnen worden om een integraal antidiscriminatiebeleid te ontwikkelen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de gemeenten de vrijheid hebben om te bepalen hoe ze een antidiscriminatievoorziening willen inrichten, en of ze zich aansluiten bij een bestaande antidiscriminatievoorziening dan wel zelf, of met andere gemeente, een antidiscriminatievoorziening vormgeven. Deze leden begrijpen de gedachte van de regering de gemeenten hier tot op zekere hoogte vrij in te laten, anderzijds moet worden gestreefd naar een zo efficiënt mogelijke inrichting voor wat betreft, bijvoorbeeld, de administratieve verplichtingen en de financiering van de antidiscriminatievoorzieningen. Wat vindt de minister van de suggestie van het Landelijk Bureau Art. 1 om de financiering bijvoorbeeld op de schaal van de politieregio te regelen, om te voorkomen dat iedere antidiscriminatievoorziening in iedere gemeente een eigen bureaucratie moet creëren? Wanneer de laagdrempelige voorziening per gemeente gegarandeerd zou blijven, wat zou er dan op tegen zijn één van de antidiscriminatievoorzieningen per politieregio aan te wijzen als overkoepelende voorziening die zaken regelt op het punt van de administratie en financiering? Is deze suggestie overwogen? Wat zijn de afwegingen geweest om hier niet voor te kiezen?

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering van mening is, dat gelet op de internationale verplichtingen (richtlijnen) op het gebied van de bestrijding van discriminatie en de bepalingen in het wetboek van Strafrecht, de minister van Justitie in het algemeen en het openbaar ministerie in het bijzonder ook een belangrijke rol speelt bij dit onderwerp. Deze leden vragen of de regering kan aangeven of en zo ja, in welk stadium en in welke vorm, de minister van Justitie is betrokken bij dit wetsvoorstel. Kan de regering ook aangeven waarom er gelet op de raakvlakken van dit wetsvoorstel met het werkterrein van de minister van Justitie, er niet voor gekozen is om de minister van Justitie het wetsvoorstel mede te laten ondertekenen? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie een toelichting op deze punten.

De leden van de VVD-fractie lezen dat gemeenten de vrijheid hebben om te bepalen hoe ze een antidiscriminatievoorziening willen inrichten en of ze er aanvullende taken willen beleggen. Kan de regering aan deze leden nader toelichten waarom dit het geval is? De regering schrijft in de memorie van toelichting dat er de afgelopen jaren een diversiteit is ontstaan aan antidiscriminatievoorzieningen op het gebied van samenwerkingsverbanden, omvang, professionaliteit en taken. Ook ten aanzien van de financiering is er diversiteit. Soms financiert het rijk, soms de provincie en soms de gemeente. Vindt de regering dat hierin verandering moet worden gebracht en dat gestreefd moet worden naar uniformiteit en herkenbaarheid, zo vragen de leden van de VVD-fractie.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de antidiscriminatievoorzieningen betrokken zullen zijn bij het driehoeksoverleg van het openbaar ministerie, bestuur en politie. Deze leden vragen of de voorgestelde financiering via de gemeenten hier voldoende op aansluit zodat een lappendeken van overlegstructuren en rapportages wordt voorkomen. Is het effectief en efficiënt als er in het Regionaal Discriminatie Overleg per politieregio meerdere antidiscriminatievoorzieningen functioneren? Deelt u de mening van Art 1 dat het budget in kleine gemeenten – op jaarbasis maximaal 7200 euro voor gemeenten van 20 000 of minder inwoners uitgaande van 6 miljoen euro rijksmiddelen – te klein is voor een individuele aanpak door die gemeenten en dat het een wassen neus is als kleine gemeenten kiezen voor een individuele aanpak? Is financiering via een centrumgemeente of gemeenschappelijke regeling per politieregio overwogen?

De leden van de SGP-fractie stellen vast dat de minister van Wonen, Wijken en Integratie de eerst verantwoordelijke bewindspersoon is bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden vragen hoe de interdepartementale afstemming ten aanzien van de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel geregeld is. Zij verwijzen hierbij naar de brief die de minister van Justitie 29 april jl. naar de Kamer heeft gestuurd (30 950, nr. 11). In deze brief staat dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zorgt voor de algemene coördinatie van het antidiscriminatiebeleid. Waarom is niet gekozen voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid als eerst verantwoordelijke bij de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel, zo vragen deze leden.

5. Financiële aspecten

Uitgangspunt van de wet is dat de regering jaarlijks € 6 miljoen beschikbaar stelt via het Gemeentefonds. De berekening van dit bedrag wordt momenteel getoetst in overleg met de VNG. De CDA-fractie wenst geïnformeerd te worden over de uitkomsten van deze toetsing. Zij vragen of de regering dit toe kan zeggen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of het budget dat bestemd is voor de uitvoering van de wet over de 443 gemeenten wordt verdeeld. Deze leden willen weten waarom in het wetsvoorstel geen waarborg is opgenomen voor financiering van antidiscriminatievoorzieningen. Wat betekent dit voor de werkwijze van de antidiscriminatievoorzieningen. Zij vragen of de antidiscriminatievoorzieningen met de 443 gemeenten moeten gaan onderhandelen en samenwerken. De leden van de PvdA-fractie vragen of deze wijze van organisatie niet te tijdrovend is. Waarom is niet gekozen voor een duidelijke en eenduidige financiering van antidiscriminatievoorzieningen, zo vragen deze leden.

De leden van de SP-fractie hebben nog enkele vragen over de financiering van de antidiscriminatievoorzieningen die gecreëerd moeten gaan worden. Zowel de Raad van State, de VNG, de CGB als Art. 1 hebben kritiek op het beschikbaar gestelde bedrag van € 6 miljoen. Eerder al had de Regiegroep geadviseerd een bedrag van € 12 miljoen als noodzakelijk berekend. Met het nu voorgestelde bedrag van € 6 miljoen zou, zo stellen nu verschillende instanties, niet eens de structuur van de huidige antidiscriminatievoorzieningen gewaarborgd kunnen worden. Deze leden vragen wat de regering vindt van deze kritiek. Zij vragen of dit bedrag heroverwogen kan worden.

Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of de problemen met betrekking tot discriminatie in de verschillende gemeenten niet zeer uiteenlopen, en of het om die reden wel juist is om per inwoner een vast bedrag aan de gemeente te verstrekken.

De leden van de SP-fractie vragen of de inschatting die door het kabinet is gemaakt met betrekking tot het aantal klachten dat naar verwachting zal worden ingediend wel juist is. Immers, wanneer de antidiscriminatievoorzieningen meer aan bekendheid zullen winnen mag worden verwacht dat het aantal klachten dat aan de oppervlakte komt hoger wordt. Het lijkt te eenvoudig het aantal klachten dat momenteel bij de antidiscriminatiebureaus terecht komt als uitgangspunt te nemen, en dit aantal om te rekenen naar een landelijk netwerk.

De leden van de SP-fractie vragen de regering of het landelijke telefoonnummer dat ingesteld een gratis telefoonnummer wordt. Zo neen, wat zou dit dan kosten?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er concrete aanwijzingen zijn dat sommige gemeenten hun bijdrage zullen terugbrengen tot het op basis van het wetsvoorstel vastgestelde niveau waarvoor deze gemeenten worden gecompenseerd via het Gemeentefonds. Klopt het dat een aantal provincies heeft besloten de bestaande bijdrage af te bouwen? In hoeverre leiden deze ontwikkelingen er toe dat de antidiscriminatievoorzieningen straks een lager budget zullen beschikken dan de door de regiegroep Borst berekende noodzakelijke budget van € 12 miljoen?

De leden van de SGP-fractie merken op dat iedere gemeente op andere wijze de toegang tot en inrichting en dekking van haar antidiscriminatievoorziening zal invullen. In dit licht twijfelen deze leden aan de effectiviteit van een landelijke voorlichtingscampagne. Liggen regionale voorlichtingscampagnes niet meer voor de hand, zo vragen zij.

6. Advisering door VNG en Art. 1

De leden van de VVD-fractie merken op dat de regering aangeeft dat de VNG betrokken is bij de voorbereiding van het wetsvoorstel, maar dat de VNG geen formeel advies heeft uitgebracht. Kan de regering aangeven of de VNG om een formeel advies is gevraagd en zo nee, waarom dit niet gebeurd is? Kan de regering ook gemotiveerd aangeven waarom zij gemeend heeft het IPO niet om advies te vragen? Is de regering bereid alsnog advies te vragen aan de VNG, het IPO en Art. 1? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat gelet op de registratie van klachten, ook het College Bescherming Persoonsgegevens advies gevraagd had moeten over het wetsvoorstel.

7. Administratieve lasten, uitvoering en handhaving

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het wetsvoorstel uitgaat van financiering van de antidiscriminatievoorziening via de gemeenten. Deze leden vragen of dit betekent dat de huidige antidiscriminatievoorzieningen contracten moeten sluiten met alle gemeenten in hun werkgebied. Zij vragen wat dit betekent voor de bestuurslasten van de bestaande en nieuwe antidiscriminatievoorzieningen. Hoe hoog zijn de bestuurslasten per gemeente, zo vragen deze leden.

II. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het wetsvoorstel de mogelijkheid biedt tot samenwerking tussen gemeenten bij het vormgeven van de antidiscriminatievoorziening. Deze leden vragen wanneer de toegang tot onafhankelijke bijstand bij de antidiscriminatievoorziening voldoende laagdrempelig is. Zij vragen of hier een afstandscriterium geldt. Betekent het verwachte gemiddelde bereik van 400 000 inwoners per voorziening dat er per veiligheidsregio minimaal één voorziening worden gerealiseerd, zo vragen deze leden.

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat in de artikelsgewijze toelichting op artikel 2 wordt gesteld dat regels omtrent inrichting en uitvoering zullen worden vastgesteld na overleg met Art. 1 en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten teneinde de kwaliteit van de dienstverlening door antidiscriminatievoorzieningen te waarborgen. Voor deze leden is van belang dat deze kwaliteitseisen zijn vastgesteld voordat de wet in werking treedt, zodat duidelijk is voor de gemeenten waaraan zij dienen te voldoen. Uit de toelichting wordt het deze leden niet duidelijk of ook de regering beoogt deze eisen en standaarden bij inwerkingtreding van de wet geformuleerd te hebben. De leden van de CDA-fractie achten dit noodzakelijk om ontoelaatbare kwaliteitsverschillen te voorkomen.

De leden van de PvdA-fractie willen weten waarom in het wetsvoorstel geen kwaliteitseisen aan de antidiscriminatievoorzieningen zijn opgenomen.

De leden van de SP-fractie vragen of toegelicht kan worden of de opsomming van anti-discriminatiewetten, zoals deze genoemd zijn in artikel 2 lid 1 onder a, uitputtend is. Is deze opsomming van wetten limitatief bedoeld? Wordt verboden onderscheid op grond van een niet-genoemde wet ook in behandeling genomen door de antidiscriminatievoorziening?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom in de limitatieve opsomming van wettelijke regelingen in artikel 2, lid 1a, relevante artikelen over discriminatie uit de Ambtenarenwet en de Wet onderscheid bepaalde/onbepaalde tijd en enkele andere wetten ontbreken. Zij zouden graag een reactie zien op het voorstel van vereniging Art. 1 om te kiezen voor een meer open formulering door te refereren aan «artikel 1 grondwet en wetten en verdragen waarin is voorzien in een verbod van discriminatie of een gebod tot gelijke behandeling».

De voorzitter van de commissie

Van Gent

Adjunct-griffier van de commissie

Beuker


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Van Gent (GL), voorzitter, Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), Poppe (SP), Weekers (VVD), ondervoorzitter, Dijsselbloem (PvdA), Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Van der Ham (D66), Vietsch (CDA), Verdonk (Verdonk), Jansen (SP), Ortega-Martijn (CU), Wolbert (PvdA), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Bouchibti (PvdA), Van Dijk (SP), Thieme (PvdD), Fritsma (PVV), van Toorenburg (CDA), Uitslag (CDA) en Vacature (algemeen).

Plv. leden: Bilder (CDA), Dibi (GL), Vacature (SGP), Nicolaï (VVD), Timmer (PvdA), Kant (SP), Blok (VVD), Bouwmeester (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Pechtold (D66), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Neppérus (VVD), De Wit (SP), Voordewind (CU), Heijnen (PvdA), Zijlstra (VVD), Haverkamp (CDA), Leerdam (PvdA), Ulenbelt (SP), Vacature (PvdD), Madlener (PVV), Vacature (CDA), Vacature (CDA) en Karabulut (SP).