Gepubliceerd: 17 december 2010
Indiener(s): Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA)
Onderwerpen: bestuur gemeenten recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31439-18.html
ID: 31439-18

Nr. 18 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2010

Hierbij bied ik u een stand van zaken rapportage inzake de gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen in 2010 aan1 . Hiermee wordt voldaan aan de toezegging om de Kamer een jaar na inwerkingtreding van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen te informeren over de uitvoering van deze wet. 1

Stand van zakenrapportage gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen

Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorziening

Discriminatiebestrijding is een belangrijke taak voor de overheid. Om die taak verder vorm en inhoud te geven heeft de wetgever in 2009 de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen aangenomen. Met deze wet geeft de wetgever aan dat de aanpak van discriminatie in beginsel op lokaal niveau dient plaats te vinden en dat de gemeenten, die het dichtst bij de burger staan, daarin een grote rol hebben. Discriminatie manifesteert zich immers vaak in de directe leef- en woonomgeving van mensen.

De wet, die op 28 juli 2009 in werking is getreden, regelt dat gemeenten hun burgers toegang moeten bieden tot een antidiscriminatievoorziening. Gemeenten dienen hierbij invulling te geven aan de twee wettelijk voorgeschreven taken die uit de wet voortvloeien; onafhankelijk bijstand bij discriminatieklachten en de registratie van discriminatieklachten. Door deze wet wordt bewerkstelligd dat iedere burger in Nederland in zijn of haar eigen leefomgeving terecht kan om op een laagdrempelige manier (vermeende) discriminatie te melden of om hulp en advies te ontvangen van een antidiscriminatievoorziening. Voorts krijgen de gemeenten inzicht in de lokale discriminatieproblematiek, omdat ze jaarlijks door de antidiscriminatievoorzieningen worden geïnformeerd over de geregistreerde discriminatieklachten. De rijksoverheid stelt jaarlijks 6 miljoen euro beschikbaar via de algemene middelen van het Gemeentefonds om deze wettelijke taken uit te voeren.

De wet brengt aldus met zich dat de verantwoordelijkheid voor de toegang tot een antidiscriminatievoorziening bij de gemeenten in Nederland ligt. Door deze wettelijke verplichting is beoogd om te komen tot een landelijk dekkend netwerk van voorzieningen waardoor gewaarborgd wordt dat iedere burger op een laagdrempelige manier in de directe leefomgeving terecht kan voor bijstand bij discriminatie. De gemeenten hadden uiterlijk 28 januari 2010 hun burgers toegang moeten bieden tot een antidiscriminatievoorziening.

Op verzoek van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger bij de parlementaire behandeling van de wet toegezegd dat vooruitlopend op de wettelijke evaluatie in 2012, één jaar na inwerkingtreding van de wet, een verslag aan de Tweede Kamer zal worden uitgebracht dat aangeeft wat de stand van zaken is ten aanzien van de uitvoering van de wet.

Om hieraan uitvoering te kunnen geven is door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan onderzoeksbureau Partners+Pröpper gevraagd om een onderzoek uit te voeren naar de stand van zaken met betrekking tot de regeling en uitvoering van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen bij alle gemeenten in Nederland.

Bevindingen rapportage

Het onderzoek is in september 2010 uitgevoerd. Het onderzoek heeft plaatsgevonden middels een webenquête gecombineerd met telefonische interviews onder alle 430 gemeenten. Voorts zijn er telefonische interviews gehouden met alle antidiscriminatiebureau’s (ADB’s). De stand van zakenrapportage is op 12 oktober 2010 opgeleverd. De belangrijkste bevindingen die uit de rapportage naar voren komen zijn de volgende.

  • Gemeenten geven in 2010 – een jaar na invoering van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen – in grote mate (97%) gehoor aan de plicht om een antidiscriminatievoorziening in te stellen. Van de 430 gemeenten bieden in 2010 418 gemeenten toegang tot een antidiscriminatievoorziening.

  • Daarmee heeft 99% van alle Nederlanders, via of in hun gemeente, toegang tot een antidiscriminatievoorziening. In 2005 bedroeg de dekkingsgraad circa 43% (7 miljoen inwoners). Gemeenten en ADB’s leveren daarmee een grote prestatie ten opzichte van de situatie in 2005: de dekkingsgraad is met 56% toegenomen naar 99%.

  • Nagenoeg alle gemeenten die toegang bieden tot een antidiscriminatievoorziening sluiten aan bij een bovenlokale (regionale of provinciale) antidiscriminatievoorziening (99%). Slechts drie gemeenten (<1%) organiseren een lokale antidiscriminatievoorziening.

  • De meeste gemeenten (99%) beleggen de wettelijke taken bij een antidiscriminatiebureau. In mindere mate worden de taken uitgevoerd door een andere organisatie zoals een welzijnsinstelling.

  • Alle gemeenten met een antidiscriminatievoorziening richten deze laagdrempelig in zodat inwoners zowel per post, elektronisch, telefonisch als persoonlijk een klacht kunnen melden.

  • Meer dan de helft (57%, 245 gemeenten) voert alleen de wettelijke taken uit en geen aanvullende activiteiten. Een tweede grote groep (40,2%, 173 gemeenten) voert naast de wettelijke taken ook aanvullende activiteiten uit.

  • De meeste gemeenten (76%) stellen jaarlijks € 0,372 cent per inwoner beschikbaar voor uitvoering van de wettelijke antidiscriminatietaken. Dit komt overeen met de (ongelabelde) jaarlijkse rijksbijdrage (€ 6 miljoen) voor deze taken aan het Gemeentefonds.

  • Als sprake is van aanvullende activiteiten worden deze vaak (53%) bekostigd uit het budget voor de uitvoering van de twee wettelijke taken, dit gaat dan met name om een deel voorlichting. Een andere groep gemeenten (47%) stelt hier aanvullende financiële middelen voor beschikbaar.

Gemeenten zonder antidiscriminatievoorziening

De bevindingen uit de rapportage stemmen positief, vooral met betrekking tot de dekking. Uit het onderzoek blijkt dat bijna alle gemeenten (97%) in Nederland invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting om hun inwoners toegang te bieden tot een antidiscriminatievoorziening.

Van de 430 gemeenten bieden er 12 gemeenten (nog) geen toegang tot een antidiscriminatievoorziening. Deze gemeenten zijn in het rapport geïdentificeerd. Het ministerie van BZK heeft de 12 gemeenten in de gelegenheid gesteld om te reageren op de bevindingen uit het stand van zakenrapport. Alle 12 gemeenten hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Van de 12 gemeenten geven tien gemeenten aan dat ze vanaf 2011 hun burgers toegang zullen bieden tot een antidiscriminatievoorziening (Alphen-Chaam, Bernisse, Drimmelen, Goirle, Hardinxveld- Giessendam, Horst aan de Maas, Mook en Middelaar, Sliedrecht, Son en Breugel en Wassenaar). Twee gemeenten in de politieregio Brabant-Noord (Bernheze en Haaren) geven aan dat ze op zoek zijn naar een partij die spoedig aansluiting kan geven tot een antidiscriminatievoorziening.

Naast de 12 gemeenten die geen antidiscriminatievoorziening hebben de onderzoekers in het rapport een gemeente geidentificeerd (Marum) die de wettelijke taken die toebehoren aan een onafhankelijke antidiscriminatievoorziening in eigen beheer uitvoert. Mijn ministerie is thans in overleg met deze gemeente om de inrichting van de antidiscriminatievoorziening te bespreken.

Onder andere in het kader van de toezichthoudende verantwoordelijkheid van provincies zend ik het onderhavige rapport ter kennisname aan de Colleges van Gedeputeerde Staten van alle provincies.

Wettelijke evaluatie

Deze onderzoeksrapportage verschaft u thans een kwantitatief overzicht van de stand van zaken van de uitvoering van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen.

Overeenkomstig de bepaling in artikel 5 van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen zal ik u in 2012 een verslag toezenden over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Daarbij zal ook gekeken worden naar enkele aspecten van de uitvoering van de wet die in deze rapportage aan de orde zijn gekomen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. P. H. Donner