Ontvangen 25 november 2010
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het opschrift komt te luiden: Wijziging van de Wet bodembescherming (wijziging financiële bepalingen in verband met de decentralisatie-uitkering).
B
In de considerans wordt «dat het wenselijk is een aantal financiële bepalingen van de Wet bodembescherming te wijzigen in verband met het toevoegen van bodemsaneringsgelden aan het investeringsbudget landelijk gebied» gewijzigd in: dat het wenselijk is een aantal financiële bepalingen van de Wet bodembescherming te wijzigen in verband met de decentralisatie-uitkering.
C
Artikel I, onderdeel A, komt te luiden:
A
In artikel 1 vervalt het begrip «budgetperiode» en de daarvan gegeven omschrijving en wordt aan het slot van de omschrijving van het begrip «provinciaal milieuprogramma» de puntkomma vervangen door een punt.
D
Artikel I, onderdeel B, komt te luiden:
B
Hoofdstuk VII, paragrafen 3.1 en 3.3, vervalt.
E
Artikel I, onderdeel C komt te luiden:
C
Artikel 77a vervalt.
F
Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:
D
Artikel 86b vervalt.
G
Aan artikel I worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
E
De artikelen 87a en 87b worden vervangen door een artikel, luidende:
Artikel 87a
1. Op verzoek van Onze Minister doen gedeputeerde staten verslag over:
a. de uitvoering van deze wet op hun grondgebied, en
b. de voortgang van de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze waarop het verslag, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan, alsmede omtrent de gegevens die daarbij worden verstrekt.
3. Naar aanleiding van het verslag, bedoeld in het eerste lid, kan een gesprek van Onze Minister met gedeputeerde staten over de uitvoering van de wet plaatsvinden.
4. Burgemeester en wethouders van de gemeenten die niet in artikel 88, eerste lid of krachtens het zevende lid, zijn genoemd, doen met betrekking tot het grondgebied van hun gemeente aan gedeputeerde staten van een provincie een opgave van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.
F
Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «86b, 87a, 87b» vervangen door: 87a.
2. In het tweede lid wordt «voor de in artikel 76 omschreven activiteiten» vervangen door: voor het onderzoek van onderzoeksgevallen, het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging.
H
Onder vernummering van artikel II tot artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL II
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 76 tot en met 76iii, 76n tot en met 76o en 77a van de Wet bodembescherming, zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op de verplichtingen die voor dat tijdstip op grond van die artikelen zijn aangegaan.
I Algemeen
Met deze nota van wijziging wordt het voorstel voor de wijziging van de Wet bodembescherming in verband met de wijziging van de financiële bepalingen uit die wet aangepast. Dit gebeurt naar aanleiding van het op 10 juli 2009 door het Rijk, het IPO, de VNG en de Unie van Waterschappen getekende convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties (hierna: het convenant), waarin een verdergaande decentralisatie van verantwoordelijkheden en uitvoering van het bodemontwikkelingsbeleid naar gemeenten en provincies is overeengekomen.1 Daarbij is ook overeengekomen dat het bodemsaneringsbudget niet langer in de vorm van een specifieke uitkering op grond van de Wet bodembescherming dan wel via het Investeringsbudget landelijk gebied beschikbaar wordt gesteld. Met ingang van 1 januari 2010 is het bodemsaneringsbudget grotendeels beschikbaar gekomen via een decentralisatie-uitkering bodem in het provincie- en gemeentefonds. De bedrijvenregeling, paragraaf 3.2 in de Wet bodembescherming, blijft behouden in het financiële hoofdstuk van die wet. Daarnaast zal ook budget ten behoeve van de bodemsanering worden verstrekt via het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing.
Met deze nota van wijziging wordt het wetsvoorstel in lijn gebracht met de genoemde ontwikkelingen.
II De onderdelen
Onderdeel C
Met het ondertekenen van het convenant is door de betrokken overheden gezamenlijk gekozen voor een decentralisatie-uitkering bodem via het provincie- en gemeentefonds. Daarmee wordt de programmasystematiek van de Wet bodembescherming verlaten. Er zal dan ook geen nieuwe budgetperiode op grond van de Wet bodembescherming worden gestart. Het begrip budgetperiode wordt derhalve uit die wet verwijderd.
Onderdeel D
In lijn met de in het convenant overeengekomen verdergaande decentralisatie zal geen nieuwe periode op grond van de Wet bodembescherming worden gestart. Met dit onderdeel wordt het financiële hoofdstuk van de Wet bodembescherming, voor zover deze ziet op het verstrekken van budget aan overheden en op het verstrekken van budget ten behoeve van de sanering van waterbodems, derhalve geschrapt.
Anders dan bij de eerder voorgestelde aansluiting bij het Investeringsbudget landelijk gebied (hierna:ILG) is het niet nodig om het financieringskader voor bodemsanering in de Wet bodembescherming te behouden als vangnet. De decentralisatie-uitkering kan zowel in het stedelijk als in het landelijk gebied worden ingezet. Daarbij komt dat de decentralisatie-uitkering ook tussentijds kan worden opgehoogd. Eventuele extra middelen kunnen derhalve ook via deze weg worden uitgekeerd.
Als gevolg van het vervallen van de paragrafen 3.1 en 3.3 van hoofdstuk VII van de Wet bodembescherming zal ook de onderliggende regelgeving worden ingetrokken. Het betreft hoofdstuk 2 van het Besluit financiële bepalingen bodemsanering 2005 en hoofdstuk 2 van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering 2005.
Onderdeel E
Het eerder voorgestelde onderdeel D voorzag in het benodigde overgangsrecht voor de overgang van de specifieke uitkering op grond van de Wet bodembescherming naar de financiering vanuit het ILG. Nu niet langer wordt ingezet op het toevoegen van het bodemsaneringsbudget aan het ILG, is deze bepaling geschrapt.
Onderdeel F
Op grond van artikel 86b van de Wet bodembescherming kon het budget dat beschikbaar werd gesteld ten behoeve van de bodemsanering gedurende de budgetperiode worden verhoogd. Deze extra middelen konden bijvoorbeeld worden ingezet in verband met calamiteiten dan wel knelpunten die zich gedurende de budgetperiode zouden voordoen. De mogelijkheid om incidenteel budget toe te kennen aan de budgethouders blijft gehandhaafd, maar in lijn met de verdergaande decentralisatie zal dit budget beschikbaar worden gesteld via de decentralisatie-uitkering bodem in het gemeente- en provinciefonds. Artikel 86b van de Wet bodembescherming wordt derhalve geschrapt.
Onderdeel G
Met deze wijziging worden de artikelen 87a en 87b van de Wet bodembescherming samengevoegd, wordt de verplichting voor de Minister van I&M om jaarlijks een verslag over de voortgang van de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie aan te bieden aan de Tweede Kamer geschrapt, en wordt eveneens de verplichting voor gedeputeerde staten om hiervoor de informatie aan te leveren geschrapt. Deze verplichtingen passen niet in de beleidsomslag zoals beschreven in het convenant, te weten de overgang naar decentralisatie-uitkeringen met daarbij passende integrale verantwoordelijkheid voor de realisering van beleid, waarbij het verschaffen van beleidsinformatie aan het Rijk in de plaats komt van het afleggen van financiële verantwoording.
Op verzoek van de Minister van I&M doen gedeputeerde staten verslag over de voortgang van de uitvoering van de bodemsaneringsoperatie. Het Rijk blijft immers medeverantwoordelijk teneinde gedeputeerde staten in staat te stellen de beleidsdoelstellingen te realiseren. De Tweede Kamer wordt jaarlijks door middel van een brief geïnformeerd.
Onderdeel G
In het algemeen deel van deze toelichting is uiteengezet dat het bodemsaneringsbudget met ingang van 1 januari 2010 voor een groot deel beschikbaar wordt gesteld via de decentralisatie-uitkering bodem in het gemeente- en provinciefonds. De vorige programmaperiode (2005–2009) op grond van de Wet bodembescherming moet nog worden afgerond, de vaststelling van de verleende budgetten moet nog plaatsvinden. Er is gekozen voor de volgende overgangsregeling. De huidige programmaperiode en de verplichtingen die reeds zijn aangegaan in deze periode worden afgehandeld conform de Wet bodembescherming, zoals deze luidde direct voor het moment van inwerkingtreding van het onderhavige wetsvoorstel. De artikelen uit de paragrafen 3.1 en 3.3 van hoofdstuk VII van de Wet bodembescherming en de op de artikelen uit die paragrafen gebaseerde regelgeving behouden hun werking tot het moment waarop de vorige programmaperiode wordt afgerond.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M. H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus