Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is over te gaan tot externe verzelfstandiging van het dienstonderdeel de Centrale examencommissie vaststelling opgaven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Staatsexamencommissie en de Staatsexamencommissie Nederlands als tweede taal door instelling van een zelfstandig bestuursorgaan en in verband daarmee de Wet op het onderwijstoezicht en de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze.
In deze wet wordt verstaan onder:
college: College voor examens, genoemd in artikel 2, eerste lid;
Cito: Stichting Cito Instituut voor Toetsontwikkeling, genoemd in artikel 12 van de Wet subsidiëring landelijke ondersteunende activiteiten;
Informatie Beheer Groep: Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank; en
Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en wat betreft het landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
1. Er is een College voor examens.
2. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de centrale examens, bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs en de daarop berustende bepalingen:
a. het vaststellen van het aantal toetsen, de tijdsduur en de aard van de toetsen, overeenkomstig het examenprogramma;
b. het vaststellen van het tijdstip van de toetsen, de wijze waarop en de vorm waarin de toetsen worden afgenomen;
c. het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven, de beoordelingsnormen en de daarbij behorende scores;
d. het geven van regels voor de omzetting van de scores in cijfers;
e. het tot stand brengen en vaststellen van syllabi, overeenkomstig het examenprogramma; en
f. het geven van regels met betrekking tot de hulpmiddelen die gebruikt mogen worden bij het maken van de opgaven.
3. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60 van de Wet op het voortgezet onderwijs en de daarop berustende bepalingen:
a. het vaststellen van het examenreglement;
b. het organiseren, afnemen en beoordelen;
c. de benoeming van examenfunctionarissen; en
d. het vaststellen van de uitslag en het uitreiken van diploma’s, certificaten of cijferlijsten.
4. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de college-examens van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en de op het vijfde lid van dat artikel berustende bepalingen:
a. het vaststellen van het programma van toetsing en afsluiting; en
b. het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven en de beoordelingsnormen.
5. Het college is belast met de volgende taken op het gebied van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs en de op het vijfde lid van dat artikel berustende bepalingen:
a. het vaststellen van het examenprogramma; en
b. het tot stand brengen en vaststellen van de opgaven en de beoordelingsnormen.
6. Het college is verder nog belast met de volgende taken:
a. het afnemen van examens onder bijzondere omstandigheden;
b. het vaststellen welke vakken met geheimhouding worden afgenomen en de daarbij behorende procedures; en
c. het uitoefenen van andere door Onze Minister opgedragen taken.
1. Het college heeft ten minste zes leden en ten hoogste acht leden, onder wie een voorzitter.
2. Voor ieder lid van het college, de voorzitter uitgezonderd, zal Onze Minister één plaatsvervangend lid benoemen. Op de plaatsvervangende leden zijn de artikelen 9, 12, 13 en 14 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van overeenkomstige toepassing.
3. Onze Minister stelt vast:
a. welke representatieve onderwijsorganisaties de leden en de plaatsvervangende leden kunnen voordragen; en
b. het aantal leden en het aantal plaatsvervangende leden dat elk van deze organisaties kan voordragen.
4. Onze Minister benoemt de leden, niet zijnde de voorzitter, en de plaatsvervangende leden op voordracht van representatieve organisaties, bedoeld in het derde lid.
5. De leden en plaatsvervangende leden worden benoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar. De leden en de plaatsvervangende leden kunnen éénmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste vier jaar.
1. Het college heeft een bureau ter ondersteuning van zijn werkzaamheden bestaande uit een directeur en andere medewerkers.
2. De directeur en de andere medewerkers zijn geen lid van het college.
3. Onze Minister benoemt, bevordert, schorst en ontslaat na overleg met de voorzitter, de directeur en de andere medewerkers.
De voorzitter vertegenwoordigt het college in en buiten rechte.
Het college stelt een bestuursreglement vast, waarin in elk geval regels over de werkwijze en procedures zijn opgenomen.
1. Het college zendt jaarlijks voor 1 april een werkprogramma voor het daaropvolgende kalenderjaar aan Onze Minister.
2. Het werkprogramma omschrijft in elk geval:
a. de voorgenomen activiteiten van het college;
b. de voorstellen voor de werkzaamheden van de Cito en de Informatie Beheer Groep op het terrein van de centrale examens of op het terrein van de staatsexamens, bedoeld in artikel 60 van de Wet op het voortgezet onderwijs en de daarop berustende bepalingen; en
c. de voorstellen voor de kosten van de werkzaamheden, bedoeld in onderdeel b.
3. Het college kan, mits gemotiveerd, aan Onze Minister tussentijds een wijziging van het werkprogramma voorstellen.
Na Hoofdstuk 3a van de Wet op het onderwijstoezicht wordt onder vernummering van Hoofdstuk 3b tot Hoofdstuk 3c en van de artikelen 15e en 15f tot 15g en 15h, een hoofdstuk ingevoegd, luidend:
HOOFDSTUK 3B. TOEZICHT COLLEGE VOOR EXAMENS
Dit hoofdstuk is van toepassing op het College voor examens, genoemd in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor examens.
Artikel 15f. Toezicht College voor examens
1. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het functioneren van het College voor examens en op de naleving van de bij of krachtens de Wet College voor examens en de Wet op het voortgezet onderwijs gegeven voorschriften.
2. Ter uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste lid, kan de inspectie Onze Minister onder meer voorstellen een voorziening te treffen als bedoeld in artikel 23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, indien:
a. is gebleken dat de kwaliteit van het functioneren van het College voor examens onvoldoende is geweest, of
b. niet of niet meer wordt voldaan aan hetgeen bij of krachtens de Wet College voor examens is bepaald.
De Wet op het voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:
1. Voor de slotpunt van artikel 1 wordt ingevoegd: «College voor examens»: College voor examens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet College voor examens.
2. In het eerste lid van artikel 60 wordt de zinsnede «Jaarlijks wordt gelegenheid gegeven om door het met gunstig gevolg afleggen van een staatsexamen voor een door de Informatie Beheer Groep in te stellen commissie een diploma te verkrijgen» vervangen door: Jaarlijks geeft het College voor examens gelegenheid om door het met gunstig gevolg afleggen van een staatsexamen, een diploma te verkrijgen.
3. In het tweede lid van artikel 60 wordt «een door de Informatie Beheer Groep in te stellen commissie» vervangen door: het College voor examens.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet College voor examens.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,