Ontvangen 4 mei 2009
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel IIC wordt aan het in onderdeel OA opgenomen artikel 3.45, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van de eerste volzin wordt onder een bestaand woonhuis verstaan: een woonhuis dat gereed is en geschikt is voor gebruik.
In artikel IID, onderdeel B, onder 2, wordt «Europese gemeenschap» telkens vervangen door: Europese Gemeenschap.
Na artikel IIJ worden drie artikelen ingevoegd, luidende:
De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:
A. Aan artikel 67d wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Voor zover de aanslag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bedraagt de boete, in zoverre in afwijking van het eerste lid, ten hoogste 300 percent van de daarover verschuldigde belasting zoals deze bij de aanslag is vastgesteld.
B. Aan artikel 67e wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Voor zover de navorderingsaanslag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, bedraagt de boete, in zoverre in afwijking van het eerste lid, ten hoogste 300 percent van de daarover verschuldigde belasting zoals deze bij de navorderingsaanslag is vastgesteld.
C. In artikel 69, tweede lid, wordt «ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting» vervangen door: ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting, met dien verstande dat voor zover de onjuistheid in of onvolledigheid van de aangifte betrekking heeft op belastbaar inkomen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 de geldboete ten hoogste driemaal het bedrag van de te weinig geheven belasting bedraagt.
De artikelen 67d, 67e en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zoals deze luidden op de dag vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op vergrijpen onderscheidenlijk strafbare feiten die zijn begaan vóór de datum van inwerkingtreding van deze wet.
Het Belastingplan 2009 wordt als volgt gewijzigd:
A. Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «Artikel 3.23, eerste lid,» vervangen door: Artikel 3.23.
2. Onderdeel 2 komt te luiden:
2. In het eerste lid worden na de tabel twee volzinnen ingevoegd, luidende: Voor schepen die op enig moment in de aan het kalenderjaar voorafgaande vijf jaar onder een vlag voeren van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt de volgens de eerste volzin vastgestelde winst vermeerderd met € 1,77 per dag per 1 000 nettoton voor het meerdere boven 50 000 nettoton. In geval van exploitatie van een schip als bedoeld in artikel 3.22, vijfde lid, onderdeel d, wordt de volgens de vorige volzinnen vastgestelde winst verminderd met 75%.
3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
3. In het eerste lid, vierde volzin (nieuw), wordt «eerste volzin» vervangen door: vorige volzinnen.
4. In het vierde lid wordt «het eerste lid, tweede volzin» vervangen door «het eerste lid, vierde volzin». Voorts wordt «de eerste volzin en de tweede volzin» vervangen door: de eerste drie volzinnen en de vierde volzin.
B. Artikel XXIX, tweede lid, komt te luiden:
2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdeel D, in werking op het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 5 december 2007 ingediende voorstel van wet houdende Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen (31 301), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, en werkt dat onderdeel terug tot en met 1 januari 2009. Het ingevolge dit onderdeel gewijzigde artikel 3.23 van de Wet inkomstenbelasting 2001 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na dat tijdstip van inwerkingtreding.
Deze nota van wijziging bevat vier voorstellen: een verhoging van de maximale vergrijpboete voor het niet aangeven van box 3 inkomen naar 300%, een wijziging in het tonnageregime voor de zeescheepvaart, een verduidelijking in de bij vierde nota van wijziging opgenomen uitbreiding van de energie-investeringsaftrek en een redactionele aanpassing van de voorgestelde wijziging van de Comptabiliteitswet 2001. De drie eerstgenoemde wijzigingen worden hierna toegelicht.
Verhoging vergrijpboete naar 300%
Tijdens de plenaire vergadering van de Tweede Kamer op 7 april 2009 heeft de Kamer mij verzocht zo snel mogelijk uitvoering te geven aan mijn voornemen de vergrijpboete voor het niet aangeven van box 3 inkomen naar 300% te verhogen. De strijd tegen belastingontduiking vormt de achtergrond van dit voornemen. Zwartspaarders krijgen verhoudingsgewijs een lage boete, terwijl ze met de «inkeerregeling» de mogelijkheid hebben hun vermogensbestanddelen zonder boete alsnog bij de fiscus aan te geven.
Het totale vermogen van Nederlanders dat buiten het zicht van de Belastingdienst in het buitenland geparkeerd staat, kan niet worden geschat. Volgens een recente berekening is het echter niet ondenkbeeldig dat alleen al het vermogen van Nederlanders in de bij de spaartegoedenrichtlijn aangesloten landen bij benadering € 7 miljard bedraagt.1 Het niet aangeven van vermogen bij de Belastingdienst betreft een maatschappelijk onaanvaardbaar verschijnsel. Deze zogenaamde zwartspaarders weigeren de door hen verschuldigde belasting te betalen, ten koste van andere belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen. De context is echter breder. Ook in een internationaal kader, bijvoorbeeld in de bijeenkomsten van de G20, maakt Nederland zich sterk voor de bestrijding van belastingontduiking. Daarbij past het dat de eigen wetgeving een krachtig signaal afgeeft dat belastingontduiking niet wordt getolereerd.
Bij ontdekking van verzwegen buitenlandse inkomsten en vermogensbestanddelen door de Belastingdienst wordt de verschuldigde belasting over de afgelopen twaalf jaren alsnog geheven. Tevens worden de zwartspaarders geconfronteerd met een sanctie, die kan bestaan uit een vergrijpboete. Deze vergrijpboete bedraagt op dit moment maximaal 100 percent van de verschuldigde belasting op de ter zake opgelegde belastingaanslagen. Deze vergrijpboete staat echter naar de mening van het kabinet niet in verhouding tot de ernst van het beboetbare feit. Daarom verhoogt het kabinet de vergrijpboete tot 300 percent. Mede gelet op de internationale ontwikkelingen en het feit dat de voorgestelde wijziging alleen voor de toekomst geldt, is daarbij spoed geboden.
De voorgestelde verhoging van de vergrijpboete wordt beperkt tot het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (box 3 inkomen). Geen onderscheid wordt gemaakt tussen box 3 inkomen dat in het buitenland of in Nederland is opgekomen. Het doel is namelijk dat het moedwillig verzwijgen van dit inkomen voor de Belastingdienst steviger moet worden aangepakt. In dat licht is het verstoppen daarvan in de spreekwoordelijke oude sok niet minder ernstig dan het stallen van inkomsten en vermogensbestanddelen op een buitenlandse bankrekening.
Voor de beperking van de vergrijpboete tot het box 3 inkomen bestaat voldoende rechtvaardiging. Dit inkomen is relatief eenvoudig buiten het zicht van de Belastingdienst te houden. Daarnaast is juist bij box 3 inkomen de thans maximaal op te leggen boete naar de mening van het kabinet ontoereikend geworden. Een verhoging van de vergrijpboete tot 300 percent betekent dat het maximum bedrag aan heffing en boete 120 percent van het fictief rendement zal bedragen. Dit komt neer op 4,8 percent van de gemiddelde rendementgrondslag, zijnde 1,2 percent van de gemiddelde rendementgrondslag plus een maximale vergrijpboete van 3,6 percent.
Benadrukt wordt dat de belastingplichtige thans zelf het risico dat hem een vergrijpboete wordt opgelegd kan wegnemen. In de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is de inkeerregeling opgenomen. Kort gezegd komt deze regeling erop neer dat indien de belastingplichtige zichzelf meldt bij de Belastingdienst vóórdat de Belastingdienst de verzwegen inkomsten of vermogensbestanddelen op het spoor is, hem geen vergrijpboete wordt opgelegd (en geen strafvervolging wordt ingesteld).
Ook in die gevallen waarin boeteoplegging wel aan de orde komt, moet de hoogte van de boete in verhouding zijn tot de ernst van het beboetbare feit. In dat kader wordt erop gewezen dat het percentage van 300 een maximum is. De inspecteur heeft de plicht én de bevoegdheid om de daadwerkelijk op te leggen boete af te stemmen op de omstandigheden in elk individueel geval. De beleidsregels die zijn neergelegd in het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) geven daarvoor aanwijzingen. Als strafverminderende omstandigheden zijn in het BBBB onder meer genoemd een wanverhouding tussen de ernst van het feit en de boete die voortvloeit uit het beleid, en verzachtende omstandigheden die hebben geleid tot het beboetbare feit.
Voorts breng ik in herinnering dat uiteindelijk de rechter een opgelegde boete volledig toetst. Tezamen met alle andere waarborgen rondom de boeteoplegging wordt daarmee afdoende bescherming geboden aan degene aan wie een vergrijpboete wordt opgelegd.
De voorgestelde verhoging van de vergrijpboete geldt alleen voor beboetbare feiten die worden begaan vanaf de datum van de inwerkingtreding van het onderhavige voorstel, omdat aan een verhoging van een straf geen terugwerkende kracht kan worden verleend.
Goedkeuring voor uitbreiding faciliteiten zeescheepvaart uit Belastingplan 2009
Teneinde het Nederlandse fiscale zeescheepvaartpakket in de breedte aantrekkelijker te maken, regelt het Belastingplan 2009 dat de grondslag van de tonnageregeling voor grotere schepen en voor als scheepsmanager werkzame ondernemers wordt verlaagd. Deze wijzigingen van de tonnageregeling betreffen een intensivering van reeds goedgekeurde staatssteun en moesten derhalve ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Europese Commissie. In het Belastingplan 2009 is daarom voorzien in inwerkingtreding bij koninklijk besluit en in de mogelijkheid van terugwerkende kracht. De Europese Commissie heeft in haar beschikking de bovengenoemde wijzigingen van de tonnageregeling met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009 goedgekeurd.1 De beschikking bevat de voorwaarde dat de voorgestelde grondslag van € 0,50 per 1 000 nettoton per dag voor schepen boven de 50 000 nettoton slechts geldt voor nieuwe schepen of schepen die ten minste gedurende de laatste vijf jaar voor hun toetreding tot de tonnageregeling onder de vlag van een derde land waren geregistreerd. Door deze nadere voorwaarde wil de Europese Commissie voorkomen dat de invoering van de nieuwe lage grondslag voor grote schepen in de tonnageregeling het omvlaggen van grote schepen uit andere lidstaten in de hand zou kunnen werken. Tevens heeft de Europese Commissie aangegeven dat de maatregelen na tien jaar opnieuw dienen te worden aangemeld.
De onderhavige nota van wijziging regelt de aanpassing van het Belastingplan 2009 aan deze nadere voorwaarde van de Europese Commissie. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om de wijze van inwerkingtreding van dat onderdeel aan te passen.
Verduidelijking begrip «bestaande woonhuizen» in uitbreiding energie-investeringsaftrek
Bij vierde nota van wijziging op dit wetsvoorstel is een voorstel toegevoegd inzake een tijdelijke uitbreiding van de energie-investeringsaftrek met energie-investeringen in bestaande woonhuizen die bestemd zijn voor anders dan kortstondige verhuur. In dit voorstel was nog geen definitie van bestaande woonhuizen opgenomen. In de onderhavige nota van wijziging wordt deze definitie alsnog toegevoegd. Bepaald wordt dat onder een bestaand woonhuis wordt verstaan elk woonhuis dat gereed is en geschikt is voor gebruik. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie in de Woningwet en worden woonhuizen die nog in de bouwfase verkeren uitgesloten van de uitbreiding van de energie-investeringsaftrek.
Artikel IIC (artikel 3.45 van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Bij vierde nota van wijziging is aan het wetsvoorstel een voorstel toegevoegd, op basis waarvan de energie-investeringsaftrek wordt uitgebreid naar bestaande woonhuizen die bestemd zijn voor anders dan kortstondige verhuur. Met de onderhavige wijziging wordt het in dat kader voorgestelde artikel 3.45, vijfde lid, van de Wet IB 2001 aangevuld met de bepaling dat onder bestaand woonhuis wordt verstaan elk woonhuis dat gereed is en geschikt is voor gebruik. Hiermee wordt aangesloten bij de in de Woningwet opgenomen terminologie van bestaande woningen als woningen die niet meer in de bouwfase verkeren.
Artikel IID (artikel 94, vierde lid, van de Comptabiliteitswet)
Onderdeel 2 bevat een louter redactionele aanpassing van de in artikel IID, onderdeel B, onder 2, opgenomen wijziging van artikel 94, vierde lid, van de Comptabiliteitswet 2001.
Artikel IIK (artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Aan artikel 67d AWR, dat de vergrijpboete bij de definitieve aanslag regelt, wordt een lid toegevoegd. Daarin wordt bepaald dat indien een aanslag wordt vastgesteld, omdat het aan opzet van de belastingplichtige te wijten is dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan, een vergrijpboete van ten hoogste 300 percent kan worden opgelegd over het deel van het bedrag van de aanslag dat betrekking heeft op belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3 inkomen).
Artikel IIK (artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Aan artikel 67e AWR, dat de vergrijpboete bij de navorderingsaanslag regelt, wordt een lid toegevoegd. Daarin wordt bepaald dat indien een navorderingsaanslag wordt vastgesteld, omdat het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige te wijten is dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, een vergrijpboete van ten hoogste 300 percent kan worden opgelegd over het deel van het bedrag van de navorderingsaanslag dat betrekking heeft op belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3 inkomen).
Artikel IIK (artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)
Het onjuist of onvolledig doen van een aangifte is niet alleen een vergrijp, maar tevens een strafbaar feit. De straf bestaat uit een geldboete of gevangenisstraf. De geldboete bedraagt – als dit hoger is dan een geldboete van de vijfde categorie (op dit moment € 74 000) – ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting. Daarmee is bewerkstelligd dat de door de strafrechter op te leggen boete gelijk is aan, of ten minste in evenwicht is met de vergrijpboete, die had kunnen worden opgelegd indien geen strafvervolging was ingesteld. Om dit evenwicht te bewaren wordt de door de strafrechter op te leggen geldboete eveneens gesteld op driemaal het bedrag aan te weinig geheven belasting, voor zover de onjuistheid in of de onvolledigheid van de aangifte betrekking heeft op belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3 inkomen).
Artikel IIL (overgangsbepaling vergrijpboete)
De voorgestelde verhoging van de vergrijpboete geldt alleen voor beboetbare feiten die worden begaan vanaf de datum van de inwerkingtreding van dit voorstel, omdat aan een verhoging van een straf geen terugwerkende kracht kan worden verleend. Dit betekent dat met betrekking tot aangiften die vóór de datum van inwerkingtreding van dit voorstel niet, niet juist of niet volledig zijn gedaan, bij de corrigerende belastingaanslag een vergrijpboete kan worden opgelegd van ten hoogste 100 percent van de boetegrondslag.
Het bovenstaande geldt mutatis mutandis eveneens voor de voorgestelde verhoging van de geldboete met betrekking tot strafbare feiten.
Artikel IIM (artikel I, onderdeel D, van het Belastingplan 2009)
Dit onderdeel bevat een aanpassing van artikel I, onderdeel D, van het Belastingplan 2009 en van de inwerkingtreding van het laatstgenoemde onderdeel.
Met de aanpassing van artikel I, onderdeel D, van het Belastingplan 2009 wordt bewerkstelligd dat conform de beschikking van de Europese Commissie van 10 maart 2009 (C(2009) 1482) het voorgestelde tarief van € 0,50 per 1 000 nettoton per dag boven de 50 000 nettoton niet van toepassing is op schepen die op enig moment in de aan het desbetreffende kalenderjaar voorafgaande vijf jaar onder de vlag voeren van een andere lidstaat van de Europese Unie of van een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. Daarnaast zijn enkele wetstechnische wijzigingen aangebracht.
Artikel IIM (artikel XXIX, tweede lid, van het Belastingplan 2009)
Met de aanpassing van artikel XXIX, tweede lid, van het Belastingplan 2009 wordt bewerkstelligd dat artikel I, onderdeel D, van het Belastingplan 2009 niet meer bij koninklijk besluit in werking hoeft te treden, maar automatisch in werking treedt (met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2009) op het tijdstip waarop het onderhavige voorstel van wet, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt.