Vastgesteld 28 februari 2018
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 7 februari 2018 overleg gevoerd met de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, over:
– de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 20 december 2017 over toetsing en examinering in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 357);
– de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 21 december 2017 over het onderzoekskader voor het toezicht op het College voor toetsen en examens (CvTE) (Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 118);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 september 2017 over het jaarverslag 2016 van het College voor Toetsen en Examens (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 146);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 april 2017 met de reactie op het verzoek van de commissie over verschillen in examinering in het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het regulier voortgezet onderwijs (vo) (Kamerstuk 31 289, nr. 346);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 maart 2017 over het onderzoek afname centraal schriftelijk en praktisch examen (CSPE's) 2016 in leerwegen vmbo (Kamerstuk 30 079, nr. 70);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 december 2016 met de reactie op de casus ongelijke kansen examenleerlingen vo;
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 december 2016 met de reactie op het verzoek van de commissie inzake meenemen behaalde deelcertificaten staatsexamen naar regulier examen;
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 6 december 2016 over het rapport «Resultaten PISA-2015 in vogelvlucht» (Kamerstuk 34 550 VIII, nr. 99);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 29 november 2016 met de reactie op het rapport «Twintig jaar TIMSS» (Kamerstuk 31 293, nr. 347);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 28 november 2016 over toetsing en examinering in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 341);
– de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 oktober 2016 met de reactie op het verzoek van het lid Grashoff, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 7 september 2016, over het bericht dat steeds meer scholen leerlingen proberen te weren van eindexamens met (verboden) contracten (Kamerstuk 31 289, nr. 339).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Voorzitter: Laan-Geselschap
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Bisschop, Van Haga, Kwint, Laan-Geselschap, Van Meenen, Rog en Westerveld,
en de heer Slob, Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.
Aanvang 10.01 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen collega's. Het is 10.00 uur en ik ben altijd een beetje met de klok opgevoed als kind. Ik wilde graag hier die traditie doorzetten, zeker omdat het over examens gaat, want volgens mij is tijd daar ook altijd een belangrijk element in. Welkom dus. Wij zijn vandaag bij elkaar in de Thorbeckezaal – dat zeg ik voor alle mensen die meekijken; dan moet ik altijd een beetje grinniken, maar dat zal in dit geval misschien best wel het geval zijn – voor een vergadering van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in aanwezigheid van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, Minister Slob. Wij vergaderen vandaag vanaf 10.00 uur tot uiterlijk 13.00 uur, en zoveel eerder als kan, volgens mij en wat betreft de agenda's van iedereen, over het onderwerp examens. Daarvoor zijn een aantal Kamerleden aangeschoven. U kunt aan hun bordjes zien wie dat zijn. Ik ga graag even in overleg met de collega's. Omdat we niet met heel veel zijn, stel ik voor drie interrupties max. Als het er heel veel worden, gaan we het beperken tot twee, maar ik denk dat drie op zich reëel zou kunnen zijn, mocht er noodzaak toe zijn, uiteraard. Ik geef graag het woord aan de heer Van Meenen, als eerste spreker van de dag.
De heer Van Meenen (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ja, opvoeden, dat deden ze in die tijd nog! Vindt u niet? Met opvoeden is niks mis. En met op tijd komen ook niet; daarom zit ik hier.
Voorzitter. Op dit moment zitten de examenleerlingen al flink in de zenuwen. De focus ligt nu op het komende centraal examen. Laten we hier voor eens en altijd constateren dat het examen niet begint in mei, zoals velen denken, maar al in april of soms nog eerder, op vmbo-scholen. Laten we dat vandaag maar weer eens markeren en al die leerlingen, wanneer ze dan ook beginnen, heel veel succes wensen, en hun docenten uiteraard ook.
Ter voorbereiding op de examens maken sommige leerlingen gebruik van dure examentrainingen. Met het goede onderwijs dat we in Nederland hebben, zouden dit soort trainingen eigenlijk overbodig moeten zijn. De school heeft zelf de taak de leerlingen zo volledig mogelijk voor te bereiden op het examen. Omdat er hoge kosten zijn verbonden aan deze trainingen, bevorderen deze niet bepaald de kansengelijkheid tussen leerlingen. Dat is voor D66 een doorn in het oog. Ik vraag een reactie van de Minister op dit gegeven.
Sinds het vorige debat in 2016 is er een aantal zaken veranderd. Het CvTE, het College voor Toetsen en Examens, is in samenwerking met docenten en schoolbesturen aan de slag gegaan om het veel ...
De voorzitter:
U heeft een interruptie van collega Rog.
De heer Rog (CDA):
De heer Van Meenen richt zijn pijlen op de particuliere instituten die kinderen bijles geven. Ik weet niet zo goed hoe we als overheid daarop moeten ingrijpen, en ook niet of de heer Van Meenen dat voornemens is te doen. Als dat zo is, hoor ik dat graag. Mijn eerste vraag aan hem: als we minder lesuren zouden hebben in het voortgezet onderwijs, zou dat volgens hem dan leiden tot meer of minder schaduwonderwijs?
De heer Van Meenen (D66):
Je zou hier een aparte ochtend aan kunnen wijden. Er wordt in Nederland heel veel onderwijs gegeven, veel meer dan in de ons omringende landen, en zeker ook meer dan in landen die ten minste zo goed scoren als wij. Deze discussie hebben de heer Rog en ik al vaker gehad. Als je simpelweg alleen het aantal lessen naar beneden brengt, denk ik dat het onderwijs er niet op vooruit zal gaan. Maar het idee van D66 is dat we niet alleen dat doen, maar dat we er ook voor zorgen dat docenten veel beter in staat zijn om over hun onderwijs na te denken. Nu denken we – de heer Rog denkt blijkbaar nog steeds zo – dat tijd zaligmakend is in het onderwijs. Ik denk dat het kwaliteit is. Daar moet ik het voor dit moment maar even bij laten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Rog nog in de rebound, één keer.
De heer Rog (CDA):
Dan blijft mijn vraag waarom de heer Van Meenen dit punt opbrengt. Wat wil hij nou? Wil hij die particuliere bureaus verbieden? Wat vraagt hij eigenlijk aan de Minister? Als je een punt opbrengt, wil ik weten wat de reden daarvoor is. Dat lijkt me helder.
De heer Van Meenen (D66):
Goeie vraag; beter dan die andere.
De voorzitter:
Het is geen examen, hè, deze ochtend.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, excuses, voorzitter! Ik wil helemaal niets verbieden. Het gaat D66 erom – ik dacht dat dat ook voor het CDA gold – dat we in Nederland streven naar gelijke kansen voor alle kinderen. Blijkbaar laten we dit in het onderwijs zelf liggen en wordt er daarom gebruikgemaakt van dit soort bureaus. Daar is dus een markt voor. Dat zegt iets over de wijze waarop we ons onderwijs hebben ingericht. Dat wil ik aan de orde stellen. Er zijn inmiddels scholen die zelf examentrainingen verzorgen, die dus eigenlijk doen wat de particuliere instellingen en universiteiten en dergelijke aanbieden. Daar is niks mis mee. Ik waardeer dat het gebeurt, maar mijn stelling is dat er in het kader van kansengelijkheid gewoon een taak ligt voor de overheid c.q. de scholen. Daar wil ik het graag met de Minister over hebben.
De voorzitter:
Er is een interruptie van meneer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Dan word ik toch wel nieuwsgierig, want dan zegt u dus feitelijk: als de scholen het gemiddeld genomen goed genoeg doen, kan het extra onderwijs gewoon als extraatje gezien worden en zijn er nog steeds gelijke kansen voor iedereen. Kan ik het zo interpreteren?
De heer Van Meenen (D66):
Als de scholen dit optimaal kunnen doen en docenten ook daartoe in de gelegenheid kunnen stellen, lijkt het mij dat dit overbodig wordt. Dan is er geen markt meer voor. Dat is mijn streven. Zolang hier een markt voor is, zal er altijd ongelijkheid zijn. Dan krijgt de ene leerling één keer examentraining en de andere twee keer. Dat is feitelijk onnodig en onjuist, in het licht van gelijke kansen.
De voorzitter:
Er hoeft niet altijd een rebound te komen. Meneer Van Meenen, gaat u vooral verder.
De heer Van Meenen (D66):
Graag, voorzitter. Sinds het vorige debat in 2016 is er een aantal zaken veranderd. O, dat had ik al gezegd, maar toch maar even. Het CvTE is in samenwerking met docenten en schoolbesturen aan de slag gegaan met veelgehoorde klachten. Docenten worden nu meer betrokken bij het proces en er wordt gestreefd naar meer transparantie. Daarnaast heeft de Minister het toezicht op het College voor Toetsen en Examens vernieuwd, waardoor er meer naar kwaliteit kan worden gekeken. D66 juicht deze ontwikkelingen toe.
Voorzitter. Na het vorige algemeen overleg Examens heb ik een motie ingediend over het bekendmaken van digitale examenvragen van het vmbo. Ondertussen heeft het CvTe hier ook een onderzoek naar gedaan. Ik begrijp dat het duur en wellicht ongewenst is om alle vragen bekend te maken, maar ik kan mij goed vinden in de voorgestelde optie om twee derde van de vragen openbaar te maken en docenten te laten werken in afgesloten fora, zodat zij optimaal kunnen meedenken en fouten kunnen worden opgespoord. Ik krijg graag een reactie van de Minister. Hoe staat het er op dit moment voor met de digitale examens binnen het vmbo? Gaat de Minister navolging geven aan dit advies?
Vlak voor de kerstvakantie werden de examenleerlingen, en zij niet alleen, verrast door het goede nieuws, het prachtige nieuws, dat de rekentoets ook dit schooljaar al niet meer meetelt, dat die gewoon is afgeschaft. Aangezien goed rekenonderwijs zeer belangrijk is – zeg ik ook als oud-wiskundeleraar – moet er snel iets beters voor in de plaats komen. Volgens het regeerakkoord komt er in het schooljaar van 2019 een alternatief voor de rekentoets. Hoe staat het daarmee, vraag ik de Minister. Wat kunnen we verwachten van deze ontwikkelingen? Hoe snel kan het gaan?
De toets telt dit jaar niet mee, maar moet nog wel worden afgenomen. Kan de Minister uitleggen waarom dit zo geregeld is en wat er gaat gebeuren als er sprake is van burgerlijke ongehoorzaamheid, van leerlingen die de toets niet maken of van scholen die de toets niet afnemen? Wat mij betreft staat voorop de verbetering van het rekenonderwijs en het werken aan het alternatief, zoals is afgesproken met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren. Hoe snel kunnen we naar de invoering van dit alternatief? Want er is haast geboden.
Dan maatwerkdiploma's. In het regeerakkoord is het mogelijk gemaakt voor leerlingen om meerdere vakken op een hoger niveau af te ronden, waardoor ze toegang kunnen krijgen tot specifieke vervolgopleidingen. In zijn brief geeft de Minister aan zich in te willen zetten voor maatwerkmogelijkheden voor leerlingen bij examens. Heeft de Minister er zicht op hoe het komt dat op dit moment nog weinig leerlingen gebruikmaken van deze mogelijkheden? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er in de praktijk meer gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheden? Kan de Minister toelichten hoe hij uitwerking gaat geven aan deze flexibilisering van diploma's en de toegang tot specifieke vervolgopleidingen? Wat is hier nog voor nodig?
Voorzitter. Een andere flexibilisering van examens is het mogelijk maken om afgeronde vakken mee te nemen naar het volgende schooljaar. Ik hoor de bel. Gaan we even stoppen? Zegt u het maar.
De voorzitter:
De bel duurt heel lang, dus we stoppen even. Er is een alternatief voor deze bel, maar dat is nog niet door iedereen omarmd. Dat gaan we zien.
De heer Van Meenen (D66):
Een andere flexibilisering van examens is het mogelijk maken voor leerlingen die gezakt zijn om de afgeronde vakken mee te nemen naar het volgend schooljaar. De Minister geeft aan dat hij de opties wil verkennen. Wanneer kan de Kamer de uitwerking daarvan verwachten?
Tot slot, voorzitter. Niet alleen niveaus vragen om een meer flexibele insteek, ook jongeren met een chronische aandoening worden beperkt door rigide regels die hun resultaten beïnvloeden. Zeker in stressvolle tijden als de examentijd ervaren ze extra de gevolgen van hun aandoening. Meer tijd of spreiding van examens en een rustigere ruimte kunnen al veel uitmaken. Kan de Minister in samenwerking met de VO-raad, het CvTE en de jongeren zelf alternatieve vormen van examinering opstellen voor deze leerlingen en ter ondersteuning van scholen een lijn opstellen hoe ze flexibel en persoonsgericht, waar dat nodig is, hiermee om kunnen gaan? Daarnaast vraagt D66 de Minister wat de mogelijkheden zijn voor het vervroegen van uitslagen of het afnemen van staatsexamens, omdat zieke jongeren door de lange hersteltijd hier vaak gebruik van maken en daardoor niet in september met een vervolgopleiding kunnen starten.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de inbreng van D66. We gaan door met de SGP. Meneer Bisschop, gaat uw gang.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Inderdaad, de komende maanden zullen de stressmeters weer fors uitslaan, met name bij de examenleerlingen. Dat is onvermijdelijk. Het hoort een beetje bij de examens. Het heeft ook iets te maken met een soort initiatieritueel: je nadert nu de volwassen wereld. Het is alleen wel de bedoeling dat de stress voortkomt uit de vraag of leerlingen de goede vragen goed weten te beantwoorden, en niet of ze erin slagen foute vragen goed te beantwoorden. Daar zijn helaas nog weleens zorgen over.
Afgelopen zomer was een leerling in het nieuws die door een foute vraag mogelijk haar diploma zou mislopen en daarom naar de rechter stapte. De SGP kan de uitspraak van de rechter dat de regels zijn gevolgd, begrijpen, maar de zaak heeft een wrange bijsmaak. De rechter heeft immers uitgesproken dat deze leerling mogelijk haar diploma had kunnen halen wanneer een gerichte ingreep was uitgevoerd om de fout in het examen te corrigeren, namelijk door een gewijzigd correctievoorschrift. Graag hoor ik of de Minister de situatie acceptabel vindt dat bepaalde leerlingen mogelijk hun diploma niet hebben gehaald door een publiekelijk erkende fout. Dit is meer dan een retorische vraag. De regels zijn in dit geval behoorlijk toegepast. Dat geeft volgens de SGP aanleiding om nog eens naar die regels te kijken. Kunnen we daarbij misschien iets leren van andere landen en systemen?
De SGP vraagt specifiek aandacht voor het corrigeren van fouten door het aanpassen van de N-term tussen score en norm. Dat is niet de manier waarop we fouten moeten aanpakken. We helpen de gedupeerde leerlingen niet goed, of in elk geval niet goed genoeg, en we helpen ook leerlingen die we niet hoeven te helpen, omdat die op dat punt geen scores hebben. Welke alternatieven ziet de Minister voor het aanpassen van de N-term? Ik geef toe, het is redelijk ingewikkeld, maar het aanpassen van de N-term is een heel slechte manier om scores of cijfers op te krikken.
Van scholen wordt verwacht dat de kwaliteitszorg op orde is. Laten we die verwachting dan ook hebben van overheidsinstanties. Om te beginnen: vindt de Minister het een mooie score dat bij 10% van het aantal examens een gewijzigd correctievoorschrift moet worden uitgebracht, als een soort noodverband? In de examens worden fouten gemaakt die echt niet gemaakt mogen worden. Fouten die door een talige leek, die bijvoorbeeld het examen Frans maakt, ook gezien kunnen worden.
Het soort fouten is van de volgende categorie. Ik geef nu een volstrekt willekeurig voorbeeld dat niet op de werkelijkheid stoelt; ik zeg het er maar even bij. Het gaat om een meerkeuzevraag. De vraag is: wie van de volgende dames zijn dochter van Koning Willem-Alexander en Koningin Máxima? Het antwoordmodel geeft dan aan: Amalia, Alexia en Ariane. Het correctiemodel geeft aan dat alleen Amalia goed gerekend mag worden. Zoiets, weet u wel? Dat zou natuurlijk helemaal een ramp zijn. Als zo'n vraag op die manier behandeld zou worden, zou dat aangeven dat de liefde voor het koningshuis wel heel ver weggeëbd is, ook al in examens. Daarom zeg ik ook dat het een volstrekt willekeurig voorbeeld is. Het gaat mij even om de sfeer. In ieder geval is de vraag hoe het mogelijk is dat een docent Frans wordt afgewimpeld wanneer zij het toetscollege op een fout wijst en dat in een later stadium wordt erkend dat zij toch gelijk had. Kunnen we ook hier leren van andere kwaliteitssystemen en certificaten?
De voorzitter:
Nog één minuut.
De heer Bisschop (SGP):
Veelzijdig taalonderwijs, dat kan nog mooi in die ene minuut. Binnen de moderne vreemde talen horen we al vele jaren klachten over de beperkende manier waarop talen in het centraal examen aan bod komen, namelijk met een eenzijdige aanpak van leesvaardigheid. Dat is funest voor het onderwijs. We zien hetzelfde probleem bij de centrale eindtoets. De Kamer heeft uitgesproken dat we een andere kant op moeten. Hoe gaat de Minister dit in het voortgezet onderwijs aanpakken?
En tot slot: het is mooi dat de maximumleeftijd voor medewerkers bij het staatsexamen met een jaar verhoogd is. De SGP vraagt zich toch af waarom dit niet wat royaler kan. Er zitten vele goede, bevlogen mensen bij. Het is in ieder geval vreemd dat bij deze wijziging de normale systematiek niet meer gehanteerd wordt. Normaliter mogen medewerkers die de maximumleeftijd halen, in dat jaar nog hun werk doen. Maar dat geldt in dit geval niet. Waartoe dit verlies, zou ik haast zeggen.
Voorzitter. Dank u zeer.
De voorzitter:
Dank, en nog binnen de tijd. Dan gaan we door naar de heer Van Haga van de VVD.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. De VVD wil graag een aantal zaken aan de orde stellen in dit algemeen overleg over de examens. Ten eerste, Nederland doet het goed in de internationale vergelijkingslijstjes. Ten tweede, het is zowel voor de leerling als voor de docent van groot belang dat we blijvend aandacht hebben voor het rekenonderwijs en de bètavakken. Ten derde, het flexibel examineren. Ten slotte willen we met de Minister van gedachten wisselen over een aantal werkbezoeken die we hebben afgelegd aan het praktijkonderwijs.
Voorzitter. Het is goed om te zien dat Nederland in de PISA-ranglijst consistent hoog scoort. PISA staat voor Programme for International Student Assessment. We hebben goed onderwijs, maar we zien wel een dalende trend. De dalende trend is het meest waarneembaar in het rekenonderwijs, bij wiskunde en bij natuurkunde. Dat baart de VVD zorgen.
Het rekenonderwijs is ten eerste gebaat bij meer aandacht en een hoger niveau op de pabo. We moeten af van de vicieuze cirkel waarbij pabostudenten niet goed leren rekenen en vervolgens het ook niet goed kunnen overbrengen aan anderen. Maar het is ook belangrijk dat het rekenonderwijs getoetst kan worden. De rekentoets wordt afgeschaft, maar gelukkig komt daar een alternatieve toets voor terug. Kan de Minister aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het alternatief voor de rekentoets? Dit werd overigens al eerder gevraagd door collega Van Meenen. Kan de Minister tevens aangeven of het niveau van rekenen bij de pabo'ers al aan stijgen is?
Daarnaast hebben we in de afgelopen jaren via het Platform Bètatechniek miljoenen geïnvesteerd om de bètavakken aantrekkelijker te maken voor onze leerlingen. Daarmee willen we een hoger niveau van bètaonderwijs bereiken en meer interesse voor de bètavakken. Kan de Minister aangeven in hoeverre het bètaonderwijs nu een slag heeft gemaakt en vindt hij dat het voldoende verankerd is in het voortgezet onderwijs?
Voorzitter. Het is nu mogelijk om een vak op een hoger niveau te kunnen doen dan de stroming waar je in zit. Dus een havist die ontzettend goed is in geschiedenis, kan dat vak op vwo-niveau afronden. Maar als de VVD het goed begrijpt, is het nog niet mogelijk om een vak op een lager niveau af te sluiten. De leerling die voor het grootste deel een diploma op havoniveau kan halen maar moeite heeft met één vak, zou dat ene vak nu op vmbo-niveau moeten kunnen doen. Hoe kijkt de Minister aan tegen een meer flexibele examinering, zodat een leerling een diploma kan halen op het voor hem of haar hoogst haalbare niveau?
De voorzitter:
Ik zie dat dit drie reacties oproept. De heer Van Meenen was eerst.
De heer Van Meenen (D66):
Ik ben zeer aangenaam verrast door deze insteek van de VVD, want dit is een punt dat meerderen van ons – in ieder geval ik – al jaren naar voren brengen. Een van de problemen van ons onderwijs is dat als je een zwakker vak hebt, je in ons systeem meteen een heel niveau naar beneden gaat. Dan ga je dus voor al je vakken naar een lager niveau, als we even in die termen spreken. Mag ik nu uit de bijdrage van de heer Van Haga begrijpen dat de VVD het een goed idee vindt, net als D66, dat die flexibiliteit zich ook naar vakken op een niveau lager gaat uitstrekken?
De heer Van Haga (VVD):
In het regeerakkoord hebben we afgesproken dat er onderzoek naar wordt gedaan. In het vervolg van mijn bijdrage had ik de Minister willen vragen hoe het staat met dat onderzoek. Als het een positieve bijdrage levert aan het totaalresultaat, moet dat natuurlijk als een goed idee worden beschouwd. Uit dat onderzoek moet dan wel blijken dat dat ertoe zal leiden dat er netto meer vmbo'ers een havodiploma halen met één vak op een lager niveau, namelijk op vmbo-niveau, dan dat havisten het rustiger aan gaan doen doordat ze één vak op een lager niveau gaan doen. Maar als de conclusie van het rapport is dat het netto positief uitvalt, dan vindt u de VVD uiteraard helemaal aan uw zijde.
De heer Van Meenen (D66):
Prima. Hartelijk dank.
De voorzitter:
Dan de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik ben nog een beetje aan het puzzelen op dat laatste antwoord, maar dank daarvoor. Er is dan natuurlijk wel een uitdaging als het gaat om doorstroming naar een vervolgopleiding. Stel, iemand volgt de meeste vakken op havoniveau en een deel op vmbo-niveau en die persoon wil later aan een hbo-studie beginnen. Dan komt die persoon mogelijk in de knel met de toelating. Mocht dit een vervolgstap zijn, zou de VVD dan kunnen reflecteren op hoe zij dat voor zich ziet?
De voorzitter:
Ik wijs erop dat het vandaag over examens gaat.
De heer Van Haga (VVD):
Dit raakt daar natuurlijk wel aan. Meneer Kwint, u heeft helemaal gelijk. Dit is natuurlijk het vervolgprobleem. Maar als we eerst het basisprobleem proberen op te lossen, waarbij het voor mensen die bijvoorbeeld in één vak wat minder goed zijn, mogelijk wordt gemaakt om toch dat diploma te halen, dan lijkt mij dat de consequentie daarvan moet zijn dat je die toelating tot de vervolgopleiding ook moet kunnen regelen, tenzij dat specifieke vak uitermate relevant is voor die vervolgopleiding. Dat is een gevolg van de eerste beslissing die je zou nemen. Wat dat betreft kom ik weer terug bij de heer Van Meenen. We moeten eerst dat oplossen. We moeten ervoor zorgen dat dat onderzoek er komt en dat we, als de resultaten van dat onderzoek goed zijn, die stap nemen. En uiteraard is de consequentie dan dat uw vraag ook positief beantwoord moet worden.
De voorzitter:
Ik zie dat er geen vervolgvraag van de heer Kwint is. Ik zie dat de heer Bisschop erg enthousiast is en graag wil interrumperen.
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb ook in het regeerakkoord gelezen dat er zo'n onderzoek komt, en daar is op zich niks op tegen. Als dat maar goed gebeurt en er niet op voorhand in een bepaalde richting wordt gestuurd. Maar als ik collega Van Haga nu beluister, dan is de VVD eigenlijk al zover dat een dergelijke regeling er moet komen. Dan vraag ik me toch af: hoe verhoudt zich dit nu tot het absolute vereiste, tot de waarborg van de maatschappelijke waarde van de verschillende diploma's? Nog afgezien van allerlei uitvoeringsproblemen die ik zie als oud-onderwijsman, nog afgezien van problemen als het gaat om de vervolgstudie, we weten ook allemaal dat er nogal wat studenten na het eerste jaar switchen. En als ze dan een studie willen kiezen waarvoor de vooropleiding niet voldoet, wat voor consequenties heeft dat dan? Maar goed, dat horen we allemaal bij het onderzoek.
De voorzitter:
Een interruptie is een interruptie, en niet een tussentijds betoog.
De heer Bisschop (SGP):
Daarom concentreer ik mijn vraag op: hoe ziet de heer Van Haga de waarborgen rondom de maatschappelijke waarde van diploma's die buiten kijf moet staan?
De heer Van Haga (VVD):
Dat is natuurlijk een uitstekende vraag van de heer Bisschop, want dat is precies het risico dat op de loer ligt. De waarde van die diploma's zet je in deze discussie natuurlijk af tegen het nettoresultaat voor de samenleving. Als uit het onderzoek blijkt dat er meer mensen kunnen opstromen en meer mensen op een hoger niveau een diploma kunnen halen dan er mensen zijn die het wat rustiger aan gaan doen, is het nettoresultaat voor de samenleving positief. En het gaat om bijvoorbeeld maar één vak op een lager niveau. Je zou kunnen stellen dat je de waarde van de diploma's dan iets zou kunnen aanpassen. Dat is dan de consequentie. Maar het nettoresultaat voor de samenleving zou dan positief zijn.
De voorzitter:
In de rebound, mijnheer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Wat is dan de toegevoegde nettowaarde voor de samenleving? Is dat dan dat meer mensen opstromen naar een hogere opleiding, met alle voetangels, klemmen en valkuilen erbij?
De heer Van Haga (VVD):
Ja, dat zegt u correct. Er zijn nu mensen die omdat ze één vak wat minder goed kunnen, überhaupt het havodiploma niet halen. En in het geval dat uit het rapport blijkt dat dat wel zou kunnen, krijg je een situatie waarin een aantal mensen dus wel toegang krijgt tot een havodiploma, en daarmee tot een hbo-opleiding. Als dat het resultaat is van het rapport, lijkt mij dat we daar positief naar moeten kijken.
De voorzitter:
Dit waren de interrupties. U kunt doorgaan met uw betoog. U hebt nog tweeënhalve minuut.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dan zal ik toch nog even de vraag aan de Minister herhalen. Hoe kijkt de Minister aan tegen een meer flexibele examinering, zodat de leerling een diploma kan halen op het voor hem of haar hoogst haalbare niveau? Zoals gezegd, in het regeerakkoord staat dat er een onderzoek zal worden gedaan. Wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek tegemoetzien?
We hebben ook een groep leerlingen die in het praktijkonderwijs zit. Die kunnen weliswaar branchecertificaten halen, maar geen diploma. Eigenlijk vindt de VVD dat ook deze groep leerlingen hun schoolperiode met een diploma zou moeten kunnen afsluiten. Ook leerlingen in het praktijkonderwijs zijn volwaardige leerlingen, die elke dag naar school gaan, stages volgen, elke dag nieuwe dingen leren en na een aantal jaren klaar zijn voor een stap naar de arbeidsmarkt of naar het mbo. Een aantal praktijkscholen organiseert zelf een diploma-uitreiking, zoals Praktijkcollege De Schakel in mijn eigen Haarlem of Praktijkschool Westfriesland in Hoorn, maar dat is dan helaas niet echt. Dat is toch een beetje een schijnvertoning, hoe goed bedoeld ook. Ik wil aan de Minister vragen wat er nodig is om tot een keurige diplomering in het praktijkonderwijs te komen. Het moet toch niet al te veel moeite zijn om voor deze groep ook examens te maken? Of is er een andere eenvoudige mogelijkheid om toch tot een diploma te komen? De arbeidsmarkt moet ook deze jongeren kunnen waarderen. Dat lijkt mij met een diploma makkelijker dan zonder. Ik hoop oprecht dat we deze leerlingen in dit bijzondere schooltype kunnen helpen.
Voorzitter. Tot zover de eerste termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de inbreng van de VVD. Dan gaan we door naar het CDA. Meneer Rog, gaat u gang.
De heer Rog (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Ik wil mijn bijdrage beginnen met mijn dank uit te spreken aan de Minister dat hij die vermaledijde rekentoets niet mee laat tellen voor het examen in het gehele voortgezet onderwijs. Ik denk dat dit een omstreden toets is geweest, waar veel gedoe over is geweest en waar leerlingen over in de stress hebben gezeten, terwijl de kritiek op de inhoud van de toets zeer, zeer groot was. Ik vind het heel fijn om te zien dat dat nu voorbij is. Tegelijkertijd wil ik hier nogmaals onderstrepen hoeveel belang het CDA hecht aan goed rekenonderwijs. In dat licht vraag ik of de Minister al kan inzoomen op het aspect van de referentieniveaus. In hoeverre wordt het proces om die ook aan te passen, nu in gang gezet? Een van de mogelijke oorzaken dat er gekomen is tot zo'n omstreden toets, is natuurlijk gelegen in de vastgestelde referentieniveaus.
Ik wil ook mijn dank uitspreken voor de stappen die gezet zijn in het verbeteren van de examens, in het proces, de voorbereiding, de betrokkenheid van docenten en de transparantie. Er is veel werk geleverd door vele organisaties, leraren en ook het ministerie, en ik ben daar blij mee. En dat was nodig ook, denk ik. De inspectie zal nu ook toezicht houden op het CvTE. Ik denk dat dat ook in de balans een belangrijke en noodzakelijke stap was. Dus dank daarvoor. Tegelijkertijd is niet uit te sluiten dat er in de toekomst evidente fouten in examens zitten, die docenten en correctoren zien. De heer Bisschop sprak hier ook al over. Mijn vraag aan de Minister is eigenlijk: als een eerste en tweede corrector het er vanuit hun professionaliteit en beroepskennis over eens zijn dat zij een fout antwoord goed zouden moeten rekenen, mogen zij dan afwijken en vanuit hun vaste kennis een fout antwoord niet goed rekenen? Ik denk dat het van belang is dat we die duidelijkheid geven, dat er dus niet langer fouten goedgekeurd moeten worden of goede antwoorden fout gerekend moeten worden.
De voorzitter:
Er is een interruptie van mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik vind dit een heel interessant punt. Eigenlijk vraagt de heer Rog of docenten die als eerste en tweede corrector menen dat een bepaald antwoord volgens hen goed is, dat antwoord in afwijking van het antwoordmodel zouden mogen goedkeuren. De heer Rog stelt die vraag in ieder geval aan de Minister. Vindt het CDA ook dat zo'n antwoord gewoon zou moeten meetellen als die twee docenten het erover eens zijn dat het antwoord goed is?
De heer Rog (CDA):
Ja. Ik stel deze vraag aan de Minister omdat ik het zelf buitengewoon ernstig vind dat leraren die 100% zeker weten dat een bepaald antwoord goed is en dat op basis van een antwoordmodel fout moeten rekenen, daardoor in gewetensnood komen en zich daarin niet erkend voelen in hun beroepseer en voor de toekomst van een kind. Mijn vraag aan de Minister stel ik dus niet voor niks. Die stel ik, omdat ik het echt van belang vind dat we in dat hele proces van verbetering ook hiernaar kijken. Ik vind het zelf heel moeilijk te verkroppen dat een leraar een goed antwoord fout moet rekenen. Ik stel de vraag nu aan de Minister en dat doe ik vanuit de zorg die ik heb en vanuit de zorg die leefde bij vele docenten in de afgelopen examenperiode, onder andere bij het vak Frans.
De voorzitter:
Nog een rebound, mevrouw Westerveld?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ja. Ik wilde vooral even aangeven dat ik dit een heel interessante en een heel mooie suggestie vind.
De voorzitter:
Meneer Bisschop wil daar ook nog even op reflecteren. Uw microfoon staat nog aan, meneer Rog.
De heer Bisschop (SGP):
En dan kom ik niet in beeld, meneer Rog.
De voorzitter:
Dat zou jammer zijn.
De heer Bisschop (SGP):
Dat zou inderdaad jammer zijn. Een gemiste kans!
Dit is natuurlijk een heel interessante gedachtewisseling, maar is de basis van een akkoord tussen eerste en tweede corrector niet veel te smal? Moeten we dan niet veel meer investeren in een praktijk waarbij er in de regio's collegiale consultatie is na de afname van de examens en waarbij de correctiemodellen besproken worden? Op die manier kun je borgen dat er in ieder geval wat meer is dan intersubjectieve overeenstemming tussen twee partijen. Moet je het niet op die manier vormgeven en daarmee dus ook die docenten, de examinatoren, gewoon het volle pond geven? Je erkent daarmee hun deskundigheid.
De heer Rog (CDA):
Ik vind het heel zinnig wat de heer Bisschop zegt, maar volgens mij zit in het proces van verandering, waar ik net waarderende woorden over heb gesproken, ook een sterkere borging en betrokkenheid van leraren. Ik vind dat van groot belang.
Het punt dat ik nu aan de orde stel, is of er op enig moment, wanneer ergens het hek valt, een correctiemodel is. Volgens mij is mijn vraag dezelfde als die de heer Bisschop zelf gesteld heeft. Wanneer ondanks die aangepaste correctiemodellen evident binnen de beroepsgroep de opvatting leeft dat een goed antwoord fout gerekend moet worden, is dat iets wat we volgens mij kinderen niet aan moeten doen. Ik weet het definitieve antwoord hierop nog niet. Dat zeg ik in alle eerlijkheid. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Westerveld, maar alles in mij verzet zich ertegen dat een docent in het volle besef samen met andere docenten en tweede correctoren een goed antwoord fout moet rekenen. Het is onze dure plicht om alles in het werk te stellen om dat te voorkomen. Ik leg dat dilemma voor aan de Minister en ik zoek naar een oplossing. Mogelijk is mijn suggestie er een, mogelijk is er een oplossing in de lijn die u voorstelt.
De voorzitter:
Is het zo helder of wilt u nog een rebound? Nee, dan meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Uiteraard steun ik de heer Rog van harte als hij het erover heeft dat docenten nooit gedwongen moeten worden iets te doen wat tegen hun eigen kennis en ervaring ingaat. Het kan inderdaad voorkomen dat je door een correctievoorschrift gedwongen wordt om iets fout te rekenen wat evident goed is. Tegelijkertijd is de heer Rog altijd een strijder voor het civiel effect van het examen en ik vraag hem daarom: kan het in zijn ogen zo zijn dat een leerling op een school in Groningen van de eerste en tweede corrector een goedgekeurd antwoord krijgt – dat met andere woorden de punten worden toegekend in strijd met het correctievoorschrift – en dat men ergens anders wat braver is en dat niet doet? Is dat in zijn ogen ook een mogelijke uitkomst van dit debat?
De heer Rog (CDA):
Dat is een terechte vraag. Dat zou niet de uitkomst zijn die ik zou willen nastreven. Ik zet dat naast mijn punt dat ik het buitengewoon onwenselijk zou vinden dat er een situatie in stand zou blijven dat leraren er 100% van overtuigd zijn dat zij volgens de correctievoorschriften een goed antwoord fout moeten rekenen. Ik zet dat ernaast. Dit is gewoon een verduveld ingewikkeld dilemma. Dat delen we met elkaar en ik vind dat we dit dus hier aan de orde moeten hebben. We moeten dat hier bespreken en op zoek gaan naar een bevredigende uitkomst, die dus enerzijds het civiel effect behoudt en geen rechtsongelijkheid creëert en anderzijds docenten niet in de positie plaatst dat zij een goed antwoord fout moeten rekenen.
De heer Van Meenen (D66):
Dan denk ik dat we het eens zijn. Ik ben het ook eens met de heer Rog dat het een groot dilemma is, zeker voor de individuele docent die met zo'n situatie geconfronteerd wordt. Maar we hebben er natuurlijk met succes voor gepleit dat de rol van docenten in het hele proces verbeterd moest worden. Je zou er bijvoorbeeld aan kunnen denken dat je uiteindelijk toch alleen maar een correctievoorstel ...
De voorzitter:
Is dat ook een vraag aan de heer Rog?
De heer Van Meenen (D66):
Zeker, dit is de vraag. Ik vraag me af of de heer Rog zich ook kan voorstellen dat je zegt: er is pas sprake van een definitief correctievoorschrift als bijvoorbeeld de vakvereniging daar ook expliciet mee heeft ingestemd. Zo zou je het wellicht kunnen doen. Hoe kijkt de heer Rog daarnaar?
De heer Rog (CDA):
Excuus, voorzitter, de vragen zijn soms inderdaad lang en de antwoorden ook, maar de politiek is soms ook razend ingewikkeld en dan heb je niet een heel korte en makkelijke oplossing voor een ingewikkeld dilemma. Ik heb het over dit punt ook gehad met docenten: waarom zetten we inderdaad niet onmiddellijk een uur na de afname de vakverenigingen bij elkaar in een hok om nog een keer naar het antwoordmodel te kijken? Dat zou ook een oplossing kunnen zijn. We hebben de dure plicht te zoeken naar die oplossing en die moet dan ook, zeg ik er maar meteen bij, voldoende gefaciliteerd zijn, zodat het mogelijk is. Het examen is van zo'n groot belang en daar hangt zo veel van af dat het gewoon de juiste aandacht verdient. Excuus, voorzitter, voor het ...
De voorzitter:
Nee, hier hangen mensenlevens van af, in ieder geval op dat moment, naar het gevoel van de studenten. Gaat u verder met uw betoog.
De heer Rog (CDA):
Ik heb nog een paar korte punten. Ten eerste de positie van het vak maatschappijleer. Ik heb ooit een motie (31 289, nr. 328) ingediend, die breed is aangenomen en die als doel had om de positie van het vak maatschappijleer in het combinatiecijfer te versterken. We hebben in de afgelopen periode gezien dat die positie eigenlijk verzwakt is en dat is in strijd met wat die aangenomen motie van mij beoogde. Ik zou de Minister willen vragen of hij hierop kan inzoomen of in ieder geval kan toezeggen dat hij aan het werk gaat met het versterken van de positie van dat prachtige vak maatschappijleer.
De positie van chronisch zieke jongeren. De heer Van Meenen heeft daar ook al aandacht voor gevraagd. Ik heb ook het appel gekregen van het Jongerenpanel Zorg én Perspectief. Zij ervaren een groot gebrek aan flexibiliteit en zouden heel graag de mogelijkheid hebben van extra tijd tussen examens. Ze willen ook niet te veel examens op één dag en dat de examens in rustige ruimtes gemaakt kunnen worden. Hun verzoek is of wij ervoor kunnen zorgen dat de examenuitslagen van het staatsexamen eerder bekend worden. Ik zou die vragen willen doorgeleiden aan de Minister. Ik denk dat de positie van deze jongeren, bij wie het toch niet bepaald vanzelf gaat, verstevigd mag worden.
De voorzitter:
Nog één minuut.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel. Ik heb nog twee korte punten. Het ene punt betreft iets waar we vaker vragen over hebben gesteld, namelijk dat scholen contracten voorleggen aan leerlingen om wel of niet aan examens mee te doen. Ik vind dat niet juist. Ik begrijp dat inmiddels zelfs in het tweedekansonderwijs dit soort contracten worden voorgelegd aan studenten en die moeten dat verplicht ondertekenen omdat ze anders niet kunnen deelnemen aan het examen. Is de Minister bereid om daarnaar te kijken en is hij het met het CDA eens dat het buitengewoon onwenselijk is dat, zeker in het tweedekansonderwijs, deze kansen feitelijk ontnomen worden aan jongeren?
Mijn laatste punt. Heel kort, want ik denk dat ik nog twintig seconden heb, voorzitter. Dat punt betreft: de examens op een lager vak. Ik ga daar iets over zeggen. Ik was dat niet van plan, maar ik hecht eraan, ook voor de Minister, dat hij het gevoelen van de Kamer goed proeft.
De voorzitter:
Dat moet u snel doen, want uw tijd is nu echt op.
De heer Rog (CDA):
Ik zou slechts willen dat we naar die lagere vakken gaan wanneer dat in zeer goed overleg gebeurt met het afnemende onderwijsveld, want anders berokkenen we dat civiele effect inderdaad ernstige schade. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. U krijgt een interruptie van meneer Van Meenen in uw reservetijd. Meneer Van Meenen, dat is uw derde interruptie, hè.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter, het is aan u om dat al dan niet toe te staan.
De voorzitter:
We hadden drie interrupties afgesproken als dat binnen de tijd zou zijn. Drie is oké, maar dan blijft het wel bij deze.
De heer Van Meenen (D66):
Als ik zo naar de rest van het gezelschap kijk, verwacht ik geen problemen meer.
De voorzitter:
Dat is wederom een subjectieve mening. Meneer Van Meenen, maakt u een korte interruptie op de heer Rog.
De heer Van Meenen (D66):
Ik zal er ook in tweede termijn nog wel op ingaan, maar ik wil de heer Rog toch eens voorhouden – misschien herinnert hij zich het ook nog wel – dat leerlingen vroeger, toen natuurlijk alles beter was, in wat toen nog het vbo heette, gewoon een vak deden op A-, B-, C- of D-niveau. Dat gaf een heel gemengd beeld, want het was voor elke leerling weer anders. Dat kon ook gewoon; die scholen bestonden. We hebben er allebei op gewerkt.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Van Meenen (D66):
Dat was het maatwerkdiploma avant la lettre: geen enkele vraag over de maatschappelijke betekenis en heldere dingen over de doorstroom. Het gaf een veel beter beeld van wat je wel of niet kon.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, wilt u alstublieft een korte interruptie plaatsen? Het is uw derde interruptie en mijn coulance had u dus al.
De heer Van Meenen (D66):
Is de heer Rog het met mij eens dat we eigenlijk de omgekeerde discussie aan het voeren zijn? Hebben we niet te veel het vmbo naar het havo/vwo-model toe gedwongen en zouden we nu niet eigenlijk de weg terug moeten zoeken naar dat maatwerk? Dat vraag ik de heer Rog.
De voorzitter:
Meneer Rog, een kort antwoord alstublieft.
De heer Rog (CDA):
Ik ben het ermee eens dat het vmbo te veel gehavoïseerd is. Wij hebben het hier echter over havo/vwo en de doorstroom naar hbo en wo. Ik zeg maar eventjes dat het buitengewoon ingewikkeld gaat worden als iemand op het vwo z'n exacte vakken op havoniveau doet en vervolgens naar de universiteit wil om wiskunde te gaan studeren. Ik heb daar zorgen over en ik wil die zorg uitspreken, omdat met name de VVD nu een tamelijk ruimhartige insteek kiest voor dat maatwerkdiploma. Ik wil dus even naar die andere kant hangen. Ze lijken al bijna net zo «vrijheid, blijheid» als D66 te worden en ik ben daar een beetje beducht voor. Dat is de reden dat ik daarover deze opmerking heb geplaatst.
De voorzitter:
Helder. Meneer Van Meenen in de rebound.
De heer Van Meenen (D66):
Ik begrijp dat wel en het is terecht dat we altijd aandacht blijven houden voor het civiele effect, maar het civiele effect is ook dat 30 tot 40% van de studenten uitvalt. Dat moeten we ons ook realiseren. De gedachte van het maatwerkdiploma is uiteindelijk dat er een veel beter beeld, ook voor de aanstaande student zelf, ontstaat over waar zijn goede en minder goede punten liggen.
De voorzitter:
En dan is uw vraag?
De heer Van Meenen (D66):
Wil de heer Rog dat ook meewegen? We zeggen nu eigenlijk: joh, je hebt je havodiploma gehaald; je mag overal heen. Als er een maatwerkdiploma is, zul je wellicht ook meer toegang op maat krijgen.
De voorzitter:
Meneer Rog knikt instemmend, dus ...
De heer Rog (CDA):
Het lijkt mij een voorwaarde, als we die weg op zouden gaan, dat er nadrukkelijk gekeken wordt naar de toegang tot en de doorstroom naar het vervolgonderwijs. Dat is ook precies het appel dat ik net heb gedaan en ook mijn zorg bij dit experiment.
De voorzitter:
Dan nog een interruptie van de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Dit vraagt om een korte reactie, want het is natuurlijk niet zo dat de VVD onder het mom van «vrijheid, blijheid» de deur openzet voor allerlei wantoestanden. Integendeel, in het regeerakkoord is afgesproken dat we een onderzoek doen. Het onderzoek moet uitwijzen dat het nettoresultaat voor de samenleving en voor die leerlingen positief is. Dan kan er sprake zijn van maatwerk. Er moet goed over gesproken worden en natuurlijk moet het dan, denk ik, zo zijn dat je, als er een enkel vak op een lager niveau wordt geëxamineerd en dat niet relevant is voor de vervolgopleiding, zou kunnen zeggen: het is goed voor die leerling als die toch kan doorstromen naar een vervolgopleiding waar dat anders niet kon.
De voorzitter:
En uw vraag aan de heer Rog was of dat hem bekend was?
De heer Van Haga (VVD):
Nou: bent u het niet met die nuance eens?
De heer Rog (CDA):
De heer Van Haga stelt mij weer enigszins gerust.
De voorzitter:
Dat is prettig. Dan heeft u alle rust om naar mevrouw Westerveld van GroenLinks te luisteren. Mevrouw Westerveld, gaat uw gang.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Het is mooi om te zien dat sommige collega's bij dit overleg vooral warme herinneringen ophalen aan hun tijd voor de klas. Ik moest vooral terugdenken aan de tijd dat ikzelf examen deed, aan die gymzaal met die lange rijen stoelen en tafels en mijn zwoegende medeleerlingen. Dat is wel even geleden, maar volgens mij is dat beeld nog heel herkenbaar, want heel veel is er ook niet veranderd in de examens.
Meteen even over de afgelopen eindexamens, want daar ging toch wel een aantal dingen mis, met als voorbeeld van hoe het echt niet zou moeten het eindexamen Frans. Daar is door de collega's al even aan gerefereerd. Na veel gedoe werd uiteindelijk het beoordelingsmodel gecorrigeerd, maar volgens docenten bleven er na een felle discussie alsnog twee fouten over. Een daarvan werd toen gecompenseerd door het eindcijfer iets te verhogen en de andere fout niet.
Het herexamen Frans voor de havo ging ook al niet best. We hebben het bijvoorbeeld over de bekende koe met de rode jurk, oftewel de koe met de robe rouge. De correcte vertaling volgens het College voor toetsen en examens was in dit geval de rode jurk. Dit liet toch wel zien dat er soms wat rare keuzes werden gemaakt in de antwoordmodellen.
Ik vind de vragen die daarover door de collega's zijn gesteld heel interessant. Ik vond de reflectie hierop van de Minister in de brief wat summier. Dus ik zou hem graag willen vragen of hij hierop een wat uitgebreidere reactie wil geven. Wil hij in die reactie ook ingaan op de vraag die de Onderwijsinspectie destijds had over hoe het CvTE is omgegaan met de klachten van docenten over eindexamens? Fijn als de Minister daarover iets wil zeggen.
Dan zijn er een aantal vragen gesteld, waarbij ik mij graag wil aansluiten, over studenten met een chronische ziekte of studenten die door een leerprobleem wat meer tijd nodig hebben. Ik zou de Minister willen vragen of hij de groep ook in het vizier heeft. Ziet hij een rol voor zichzelf weggelegd om ervoor te zorgen dat scholieren die extra tijd nodig hebben, die tijd ook kunnen krijgen?
In 2016 wees mijn collega Grashoff er al op dat er scholen zijn die leerlingen contracten laten ondertekenen. De heer Rog begon daar net ook over. Die contracten gingen erover dat scholieren dan eigenlijk tekenen dat ze werden uitgesloten van het centraal schriftelijk als ze te lage cijfers hebben voor het schoolexamen. De toenmalige Staatssecretaris gaf duidelijk aan dat dit niet mag. Hij gaf de inspectie opdracht om de scholen te informeren. Maar inmiddels hebben we diverse voorbeelden daarvan gezien. Hoe kan de Minister scholen laten weten dat dit echt niet kan? Graag een reactie van de Minister.
Over schaduwonderwijs hebben we een rapport toegestuurd gekregen, waarover ik nog wel een aantal vragen heb, want ik vind het rapport in een aantal opzichten toch echt niet duidelijk. Die vragen zou ik graag willen bewaren tot het schriftelijk overleg dat ook geagendeerd staat. Dit onderzoek laat in ieder geval nog eens zien dat ouders die hoogopgeleid zijn of die wat meer te besteden hebben, makkelijker hun kinderen bijlessen of schaduwonderwijs laten volgen. Veel andere ouders kunnen die mogelijkheid niet bieden.
We zien ook in dit rapport weer dat de uitgaven aan schaduwonderwijs flink stijgen. Dat rapport dat we vorige week kregen toegestuurd, stelt dat ouders in het voortgezet onderwijs samen vorig jaar 185 tot 286 miljoen aan schaduwonderwijs hebben uitgegeven; alleen in het voortgezet onderwijs. GroenLinks vindt dit toch een dilemma, want schaduwonderwijs en de daarmee gepaard gaande kansenongelijkheid zijn onwenselijk. Daar had de heer Van Meenen het ook al uitgebreid over. Maar inmiddels lijkt het ook een onomkeerbare trend die ermee te maken heeft dat alle ouders natuurlijk het beste voor hun kinderen willen, maar dat het beste soms wordt verward met een zo hoog mogelijke opleiding. Terwijl het er in het onderwijs om zou moeten gaan dat kinderen op de juiste plek terechtkomen. De focus ligt nou wel heel erg op dat centraal eindexamen, terwijl dat juist is ingesteld om de kansengelijkheid te bevorderen, want iedereen doet hetzelfde examen. Maar als we nu kijken naar de huidige bijlespraktijk, dan zien we het tegenovergestelde. Tegelijkertijd kunnen en moeten we bijlesbureaus ook niet verbieden. Ik vind dat dus een dilemma. Op scholen word je ook wel specifiek voorbereid op hoe je dat examen maakt. Het LAKS zei: de hele bovenbouw lijkt in het teken te staan van dat eindexamen. Eindexamens lijken ook steeds minder het middel te worden om te toetsen of kinderen de juiste kennis hebben. Ze zijn veel meer een doel op zich geworden. Dit zorgt ook voor een heel hoge prestatiedruk bij jongeren.
De voorzitter:
Laatste minuut.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dat komt goed, voorzitter. Ik zou de Minister willen vragen of, nu we toch die uitgebreide discussie over dat curriculum hebben, hierin specifiek de rol van toetsen en examens kan worden meegenomen. Met andere woorden: we hebben een aantal ontwikkelteams, die nu aan de slag zijn om te kijken naar dat curriculum in het primair voortgezet onderwijs. Kan de Minister aan de ontwikkelteams die nu bezig zijn met dat nieuwe curriculum ook de vraag voorleggen op welke manier toetsen het beste bij het onderwijs passen? Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat ook door middel van toetsen leerlingen gelijke kansen krijgen en dat wordt voorkomen dat dat centraal schriftelijk zo centraal komt te staan in die bovenbouw van het voortgezet onderwijs? Ik hoop dat de Minister en misschien de collega's hierover eens open willen meedenken.
Dan een laatste punt: de toenemende stress en de prestatiedruk onder scholieren en studenten. Ik ben daar in het debat over de onderwijsbegroting kort op ingegaan. Ik heb toen ook al gezegd dat een uitgebreid onderzoek naar prestatiedruk in relatie tot het onderwijssysteem ontbreekt, terwijl het hier wel gaat om het welzijn van onze kinderen. Ik zou de Minister nogmaals willen vragen of hij toch bereid is om hiernaar te kijken.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de inbreng van GroenLinks. Gaan we als laatste spreker naar de heer Kwint van de SP.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, uw microfoon moet uit, anders is meneer Kwint niet in beeld.
De heer Kwint (SP):
Daar heb ik meestal vrij weinig problemen mee, hoor.
De heer Bisschop (SGP):
Maar gisteren liep u wel filmpjes te maken!
De voorzitter:
Meneer Bisschop is ook op social media. Meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik ben blij verrast dat enkele van mijn collega's het vandaag toch over schaduwonderwijs hebben, aangezien ik eerder al had geprobeerd om dat onderwerp bij dit debat te betrekken en er toen geen meerderheid voor was. Mede geïnspireerd door de heer Van Meenen zal ik hieraan toch een paar woorden wijden, in de wetenschap dat we er binnenkort uitgebreider op terugkomen. Maar – ik zal het daarbij laten – ik zou de Minister toch willen vragen om kort te reflecteren op die enorme vlucht die het schaduwonderwijs genomen heeft. Ik heb vroeger nog hoofdrekenen gehad: een kleine 700% aan toename in uitgaven voor schaduwonderwijs in de afgelopen vijftien jaar. De reactie van de Minister was toentertijd: als je het vergelijkt met de totale uitgaven aan onderwijs valt het eigenlijk best mee. Ik vond dat ten onrechte iets te bagatelliserend. Dus ik zou de Minister willen vragen of hij op die toename van schaduwonderwijs nog een keer wil reflecteren. Dat helpt mij ook weer in mijn voorbereiding van het komende debat over schaduwonderwijs.
Dan het toetsingskader en de examens. Elk jaar is er de nodige discussie over kwaliteit en inhoud van examens. Dat is ook niet gek. Leraren zijn eigenwijs, dat is precies waar we ze voor betalen, maar elk jaar komen er wel meldingen naar voren van leraren die echt het gevoel hebben – de heer Rog zei het ook al – dat hun beroepseer op het spel staat. Want wat doen ze? Hanteren ze het correctievoorschrift zoals het voorgelegd wordt, maar waarvan ze overtuigd zijn dat het in sommige specifieke gevallen geen recht doet aan de toets die ze moeten beoordelen en de leerlingen die ze jarenlang hebben geprobeerd voor te bereiden op een toets? Of zijn ze de facto burgerlijk ongehoorzaam? Meerdere meldingen hiervan zijn ook afgelopen jaar weer bij ons binnengekomen. Het ging eerder al over het examen Frans, maar dat was bepaald niet het enige examen waarover we dit soort meldingen binnenkregen. Beroepseer is niet iets waar leraren lichtzinnig mee omgaan. Welke mogelijkheden heeft een leraar als hij of zij echt het idee heeft dat de leerlingen onrecht wordt aangedaan?
Als we het onderzoekkader zoals het vandaag op de agenda staat erbij pakken, lijkt de conclusie toch niet zo gek veel. De inspectie toetst of het CvTE haar wettelijke taken uitvoert, maar geeft geen oordeel over de kwaliteit van het functioneren, terwijl daar het pijnpunt van een hoop leraren zit. Dan kunnen procedures netjes opgevolgd worden, maar dat verlost een leraar niet van zijn of haar gewetensnood. Wat heeft deze Minister aan deze docenten te bieden? Ik wil daarbij benadrukken dat ik niet geloof dat het CvTE slecht of onvoldoende werk levert. Maar ik wil wel weten wat we kunnen doen om die expertise van de leraar beter mee te laten wegen in de beoordeling van het examen. Want alleen het toetsen of de procedures zijn gevolgd – meneer Bisschop zei het ook al – is wel heel summier.
Dan, mevrouw Westerveld had het er ook al over: de examencontracten. Het is geen rocket science: een enkele school staart zich nog wel eens blind op slagingspercentages en sorteert dus voor op strenge overgangseisen, moeilijke schoolexamens, relatief veel uitstroom, vroeg in het traject, en soms zelfs examencontracten. Het aantal meldingen bij het LAKS over mensen die uitgesloten waren van examens, nam tussen 2015 en 2016 fors toe. Gelukkig kwam het na interventie wel vaak tot een oplossing, maar hier zit een probleem. De inspectie is glashelder. Die zegt namelijk: scholen weten prima dat dit niet mag, maar – en ik geef toe dat ik de iets eloquentere formulering van de inspectie parafraseer – ze gokken erop dat geen leerling of ouder zo gek is om naar de inspectie of het LAKS te gaan en ze doen het dus gewoon toch. Ook nu heb ik in de voorbereiding van dit debat een paar voorbeelden gezien waarvan ik toch minstens vermoed dat ze niet helemaal conform de regels zijn. Dus: wat gaat de Minister hieraan doen? Is de ultieme sanctie, de bekostigingssanctie, de afgelopen jaren wel eens opgelegd op basis van deze contracten? Ik ben daar niet per se blij mee, maar ik geloof wel dat het nodig kan zijn als stok achter de deur.
Dan kort over PISA. De regering constateert dat het Nederlandse onderwijs goed in staat is om sociaaleconomische ongelijkheden te corrigeren via het onderwijs. Dat lijkt me fantastisch. Maar hoe verhoudt zich dit tot onder meer de zorgwekkende constateringen in de Staat van het onderwijs, de Macro-economische Verkenning en de conclusies die we eerder al getrokken hebben over kansenongelijkheid in het onderwijs? De voorbeelden kent iedereen: de sociaaleconomische achtergrond kan vaker een keuze voor het mbo betekenen, een grotere kans op overstappen naar een lager schoolniveau en een kleinere kans om naar het hbo te gaan. De achterstanden die op vroege leeftijd veroorzaakt worden, worden op latere leeftijd vaak niet meer ingelopen. Hoe verhoudt dit zich tot die conclusie van PISA?
De kernvakken laat ik even voor wat ze zijn. Maar ten slotte een misschien klein punt. Als je je examen niet haalt, kun je via het volwassenenonderwijs alsnog je diploma halen. Het volwassenenonderwijs valt echter onder het mbo. Is dat niet raar? Je doet middelbare-schoolexamens voor bepaalde vakken, uiteindelijk haal je dat niet, dan moet je bepaalde vakken overdoen en dan moet je je inschrijven op een mbo voor middelbare-schoolvakken en middelbare-schoolexamens. Ik geloof ongetwijfeld dat er toentertijd een buitengewoon intelligente reden was om het zo te organiseren, maar ik doorzie hem nog niet helemaal. Dat is toch onnodig omslachtig? Daar moet toch een makkelijkere oplossing voor te bedenken zijn, bijvoorbeeld binnen een school, zonder dat je je op een mbo hoeft in te schrijven voor bijvoorbeeld je staatsexamen wiskunde B2 op vwo-niveau? Iets in mij zegt dat dit makkelijker moet kunnen. Ik ben erg benieuwd of de Minister dat met mij eens is.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was de inbreng van de Kamer. De Minister heeft aangegeven direct te kunnen antwoorden. Dat gaat hij nu gelijk doen. Minister Slob.
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Ook de Kamer wil ik bedanken voor de inbrengen in eerste termijn bij een onderwerp dat – dat blijkt ook uit de inbrengen – ons allen terecht zeer bezighoudt. We hebben er allemaal onze eigen ervaringen mee en herinneringen aan. Het is ook altijd mooi als je die mee kunt nemen en soms ook kunt inbrengen, ook als je vanuit je politieke verantwoordelijkheid over zo'n onderwerp spreekt. Dat geldt ook voor mij. Natuurlijk sowieso als leerling. Ik was een van de eersten die met het centraal schriftelijk examen werden geconfronteerd. U weet dat dat in de jaren zeventig is geïntroduceerd. Ik heb het als docent mee mogen maken en ben zelf ook betrokken geweest bij het maken van examens. Dus op verschillende manieren ben ik in het verleden met examens bezig geweest. Als je dan weer in deze dossiers duikt, is dat echt een aha-erlebnis.
Wat ik heel erg mooi vind – dat blijkt uit de inbrengen – is dat er in de afgelopen jaren veel politieke aandacht voor de examens is geweest en dat er op dat vlak ontzettend veel is gebeurd, ook als het gaat om de kwaliteitsslag die gemaakt moest worden. Want de vinger is van tijd tot tijd echt wel op een plek gelegd die pijn deed. Dan zie je ook dat daar bewegingen zijn gekomen. Ik ben zelf eerlijk gezegd ook wel behoorlijk onder de indruk van het niveau dat we met elkaar bereikt hebben, maar daarmee zeg ik niet dat er niet ook nog veel meer te wensen valt, want dat zal altijd wel zo blijven. Dat geldt ook voor de wijze waarop er verschillende spelers zijn bij de examens; natuurlijk in de scholen, maar ik denk ook aan een CvTE, een CITO en aan al die organisaties eromheen. Ik denk ook aan een LAKS, dat heel actief meedenkt. Zij pakken hun positie, hun rol en hun verantwoordelijkheid op en streven maximaal naar de kwaliteit die we met mekaar verwachten.
Sommigen van u zeiden al dat de stress eromheen alweer een beetje begint op te lopen. Dat klopt. Om precies te zijn op 2 april kunnen de digitale examens gestart worden bij het vmbo basisberoep en kaderberoep. Daar kom ik straks nog even op terug, want u weet dat dat een experiment is. En op 14 mei gaat het helemaal los, wat we dan overal in het land ook wel zullen merken, met name diegenen die in huiselijke kring leerlingen hebben die met de examens bezig zijn, en uiteraard in de scholen.
Goed om met elkaar over veel onderwerpen te spreken. Er is heel wat over tafel gegaan. Ik zal proberen in vier blokken u van antwoord te voorzien en indien nodig nog een restblokje met onderwerpen die ik of vergeten ben of die niet helemaal erin pasten. Ik wil even terugblikken op de examenresultaten van 2017 en ook in dat blokje aandacht besteden aan de rekentoets, het afschaffen daarvan en alles wat daaromheen nu gebeurt. Want er wordt heel, heel hard gewerkt. Ik wil daarnaast met u stilstaan bij de afspraken die in het regeerakkoord zijn gemaakt over hoe we met de flexibilisering van het centraal examen omgaan. Er ontspon zich daarover al een heel aardige discussie in de commissie, inclusief een discussie die in het verleden is gevoerd en die dan weer in volle hevigheid terug kan komen. Daarnaast zijn er veel vragen gesteld over de versterking van het examenproces. Tot slot zal ik nog iets zeggen over de innovatie van examens, want op dat vlak gaat het natuurlijk ook voortdurend door. Dat zijn de vier blokken waarin ik uw vragen heb geparkeerd. Ik hoop ze naar tevredenheid te kunnen beantwoorden.
Voorzitter. Ik ga naar het eerste blok: een heel korte terugblik op de resultaten van 2017. Daar is dit algemeen overleg en een deel van de brieven die u hebt gekregen, ook voor bedoeld. Het is, met alle respect, een jaarlijks ritueel om daar even bij stil te staan en terug te blikken om te zien wat er goed ging en wat er mogelijkerwijs beter kan. We kunnen met elkaar constateren dat de examens in 2017 weer goed zijn gemaakt. Het gemiddelde slagingspercentage was hoog, alhoewel het wel ietsje minder was dan in de jaren ervoor. Er was sprake van een oplopende lijn. Die is nu even wat gestagneerd, maar het niveau is nog steeds heel hoog. Dat geldt ook voor het gemiddelde diplomacijfer dat behaald wordt.
Over een aantal vakken is in het verleden veel gesproken; denk aan Nederlands en Engels. We zien dat er een stijgende lijn is ingezet. Dat betekent dat de gerichte aandacht daarvoor terug te zien is in de examenresultaten. Het is natuurlijk plezierig om dat te kunnen constateren. We zien echter één klein dissonant randje, namelijk wiskunde op het havo. We denken dat dat mogelijkerwijs te maken heeft met het nieuwe examenprogramma dat er voor dit havo-vak is gekomen. Als er een nieuw examenprogramma is, dan komt het wel vaker voor dat zowel docenten als leerlingen daar nog even aan moeten wennen. Dat zie je soms terug in de cijfers. Dat gaan we volgen in het nieuwe jaar, want het moet natuurlijk geen tendens worden dat dat verder naar beneden gaat zakken. Op die momenten leg je de vinger erbij en kijk je hoe dat zich verder gaat ontwikkelen. De verwachting is dat dat wel weer wat gaat bijtrekken.
De voorzitter:
Een interruptie van meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Ik heb net het blokje kernvakken in mijn inbreng overgeslagen, maar ik ben nu toch geïntrigeerd door wat de Minister zegt. Als ik kijk naar de ontwikkeling van de eindexamencijfers voor die kernvakken op het havo en het vwo, dan is mijn conclusie dat die op z'n best enigszins diffuus is. Op het havo schiet Engels inderdaad omhoog en wiskunde naar beneden, terwijl op het vwo wiskunde juist omhoogschiet en Nederlands in de afgelopen twee jaar wat naar beneden is geschoten. De kernvakken zijn een relatief recente uitvinding, maar op welke termijn denkt de Minister een goede inschatting te kunnen maken van de invloed die de invoering van die kernvakken heeft gehad op de vakbeheersing van leerlingen?
Minister Slob:
Wat ik aangaf, is dat we de cijferontwikkeling in de gaten moeten houden, zeker als we zien dat er wat afwijkingen naar beneden zijn. Daar zijn dit soort momenten en dit soort rapportages naar aanleiding van de examenresultaten ook voor. Als we kijken naar de gemiddelde resultaten, dan zitten we echt op een hoog niveau, zeker gezien de discussie over een aantal vakken in het verleden. Ik heb de vinger gelegd bij wiskunde op het havo en daar is denk ik ook wel een reden voor te geven. Het is belangrijk dat we de langere termijn in de gaten houden; dat geldt ook voor heel veel andere vakken. Hoe ontwikkelt zich dat? Als we zien dat zaken voortdurend verder naar beneden gaan, dan is er natuurlijk iets aan de hand waardoor we ons nog fundamenteler moeten inzetten om ervoor te zorgen dat het weer de goede kant op gaat. We mogen nooit tevreden zijn met het dalen van niveaus en eindresultaten. Als het even kan, willen we altijd weer de lijn omhoog vinden; vandaar mijn opmerkingen op dit punt. Maar neemt u zelf ook uw verantwoordelijkheid als het gaat om de rapportages die u steeds krijgt over de binnenkomende resultaten.
De voorzitter:
Een rebound van meneer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Nou, eerder een korte aanvulling. Dat zullen wij zeker doen, maar er lag een andere vraag achter over het functioneren van het middel kernvak binnen het doel dat wij nastreven, namelijk de beheersing van die specifieke vakken bij leerlingen verbeteren. Kan de Minister daar al iets over zeggen na zijn fameuze eerste 100 dagen? Wanneer denkt hij het effect van die regeling te kunnen beoordelen? Ik kan me voorstellen dat je daar niet in twee jaar mee klaar bent, omdat je dan simpelweg nog geen goed beeld hebt.
Minister Slob:
Dat die eerste 100 dagen fameus waren, was mij even ontgaan. Het was wel heel interessant en prachtig om met zo veel onderwerpen bezig te zijn.
De voorzitter:
U mag het complimentje incasseren, Minister.
Minister Slob:
Jazeker, maar we moeten dingen ook niet groter maken dan ze zijn. Je moet een keer beginnen. Op een bepaald moment heb je 100 dagen gehad, maar daarna zit je op 101 en 102. Iedere dag komt er weer eentje bij, zolang je door mag gaan. Daarvoor bent u ook aan zet. Zolang u mij niet tegenhoudt, ga ik echt los.
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de kernvakken. Maar wat ik net ook zei: we zullen de voortgang en de resultaten steeds moeten wegen en die in perspectief zien van hoe het in de jaren daarvoor was. Daarom is het ook zo belangrijk om dit soort momenten met elkaar te hebben en om dergelijke rapportages goed te wegen.
Dat geldt ook voor die PISA-onderzoeken waar een aantal van u over gesproken heeft. Daar kun je helemaal euforisch van worden, want we doen het internationaal gezien gewoon heel erg goed, bijvoorbeeld als je naar de OESO-lijst kijkt. Maar aan de andere kant zijn we ook wat aan het zakken. We moeten niet tevreden zijn omdat we in internationaal opzicht nog steeds zo hoog genoteerd staan. Nee, er is best wel reden om heel alert te zijn, omdat we op dat vlak langzaam maar zeker toch wat aan het terugzakken zijn, zonder het daarmee gelijk tot een groot probleem te maken. We moeten analyseren wat daar achter zit. Sommigen denken dat het weleens te maken zou kunnen hebben met een gebrek aan motivatie bij leerlingen in Nederland, over het algemeen gesproken. Is dat zo? Als dat zo is, wat kunnen we daaraan doen? Sommigen zeggen dat het komt door een gebrek aan mogelijkheden om te differentiëren. Dat is iets wat dit kabinet nou juist gaat oppakken. We willen maatwerk leveren om zo te proberen de resultaten hoger te krijgen. Kortom, hier zit een hele discussie achter, maar die ga ik op dit moment niet met u voeren. We moeten niet te snel juichen als de cijfers heel goed zijn, en zeker niet als ze heel langzaam wat gaan dalen. We moeten voortdurend blijven kijken hoe we de kwaliteit kunnen verhogen. Die verantwoordelijkheid dragen we met elkaar, ook in de wereld om ons heen, waarin we dat hebben georganiseerd en soms ook op afstand hebben gezet.
De voorzitter:
Een interruptie van meneer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66):
Ik wil wijzen op een punt waar ik de Minister nog nauwelijks over heb gehoord. Hij is net als zijn voorganger heel tevreden over het permanent hoge niveau van geslaagden in Nederland. Maar als je het van buiten het systeem bekijkt, zie je dat we eigenlijk achteruitgaan. Mijn vraag aan de Minister is: komt dat niet omdat we een blinde vlek hebben ontwikkeld om echt te kijken naar hoe het gaat met de ontwikkeling van onze leerlingen en hun resultaten, namelijk de N-term, het correctiemechanisme? We kunnen er gewoon voor zorgen – sterker nog, ons hele systeem is er in feite op gericht – dat er permanent op hetzelfde hoge niveau gescoord wordt, want anders was het examen niet goed. Het is niet zo dat als een examen ineens een heel slecht resultaat oplevert ...
De voorzitter:
Meneer Van Meenen, dit zat volgens mij ook in uw betoog in de eerste termijn.
De heer Van Meenen (D66):
Nee, helemaal niet.
De voorzitter:
Toen heb ik de N-term ook ergens gehoord.
De heer Van Meenen (D66):
Helemaal niet, daar heb ik geen woord over gezegd, voorzitter.
De voorzitter:
Maar zou u alstublieft een vraag willen stellen aan de Minister? Want er zit ook nog een collega naast u.
Minister Slob:
De vraag is wel duidelijk.
De heer Van Meenen (D66):
Is de Minister het met mij eens dat de N-term een blinde vlek is in ons eigen denken?
Minister Slob:
Dat zou ik u niet zo willen nazeggen, maar ik ben het wel met u eens dat we niet te snel moeten gaan juichen als de resultaten die geboekt worden nog steeds op een heel hoog niveau liggen, ook als je ze internationaal gaat vergelijken. Dat gaf ik net zelf ook al aan. Die PISA-onderzoeken zijn heel breed, zoals u weet, en hebben een behoorlijke intensiteit als het gaat om waar men precies naar kijkt. Men probeert dat heel breed te doen. In een aantal opzichten zien we toch een dalende trend. Dat moeten we als een stimulans zien om het maximale te doen op alle mogelijke niveaus, om ervoor te zorgen dat de kwaliteit omhoog kan gaan. Ik kom straks nog even apart terug op de toetsing en alles daaromheen, want daar zijn heel veel vragen over gesteld.
De heer Van Meenen (D66):
Ik bespeur al jaren bij bewindspersonen een soort verdediging van wat we aan het doen zijn en deze Minister is daar geen uitzondering op. Ik maak me daar zorgen om. Voor sommige vakken gelden al jarenlang extreem hoge N-termen. Daarmee houden we een illusie in stand, de illusie dat die resultaten hoog zijn, terwijl ze dat eigenlijk niet zijn. Ons hele systeem is er in mijn ogen op gericht om voortdurend hoge resultaten te halen. Als dat niet blijkt uit de directe resultaten van de leerlingen, dan corrigeren we daarop, zodat er weer een hoog percentage geslaagden en een hoger gemiddeld eindcijfer is. Ik zou de Minister toch willen oproepen om daar echt een keer doorheen te durven kijken. Stel je eens een wereld voor zonder een N-term. Wat zou er dan eigenlijk gebeuren? Zijn we niet iets aan het corrigeren wat eigenlijk allang niet meer op die manier gecorrigeerd zou moeten worden en waar we onze ogen echt voor zouden moeten durven openen?
Minister Slob:
Ik vind dat de heer Van Meenen mij wel al te snel in een bepaald vakje probeert te duwen. Hij zegt dat we ergens niet doorheen durven te gaan, dat we iets niet onder ogen durven te zien of dat we defensief zijn. We zijn nog maar net begonnen met dit overleg. Met mijn achtergrond in het onderwijs en de verantwoordelijkheid die ik nu draag, probeer ik een heel open blik te hebben met betrekking tot alles wat er speelt rond examens. We moeten oppassen dat we niet te snel ergens een karikatuur van maken. In de afgelopen jaren zijn er heel mooie stappen gezet ten aanzien van de kwaliteit en de borging daarvan. Dat is cruciaal als het gaat om examens, diploma's en het civiel effect van diploma's. Dat willen we uitstralen richting vervolgopleidingen en de samenleving. We moeten opletten dat we de kwaliteit hoog houden en dat we die verder proberen te versterken. Daar is onze inzet op gericht en daar is mijn inzet op gericht; daar hoeft u wat mij betreft niet aan te twijfelen.
Dat brengt me gelijk bij de rekentoets. Daar is al heel veel over gezegd.
De voorzitter:
Meneer Bisschop heeft nog een interruptie op het eerdere deel.
De heer Bisschop (SGP):
Het is eigenlijk gewoon een onderstreping van wat collega Van Meenen naar voren brengt. De wijze waarop de N-term wordt gehanteerd, leidt niet tot een scherp inzicht in het niveau. Daar kun je mee spelen en daar wordt ook mee gespeeld. Hoe komt het cijfer tot stand? De scores worden ingestuurd, er wordt een gemiddelde berekend en op basis daarvan wordt per vak de N-term bepaald. Dat kan per vak verschillen. Vervolgens moet je de tabellen toepassen, waarna er een cijfer uitkomt. Als je de N-term aanpast, komen er andere cijfers uit. Dat is het punt waar collega Van Meenen op wijst. Dat moet gewoon onder ogen worden gezien. Is dit nou de goede manier om het werkelijke niveau van onze examens te blijven bepalen?
Minister Slob:
Dit was een onderstreping van wat de heer Van Meenen zei, dus daar neem ik op dit moment even kennis van.
Ik had een overstapje gemaakt naar de rekentoets. Daar hebben we, zoals u weet, in het regeerakkoord afspraken over gemaakt. Bij de begrotingsbehandeling is erop aangedrongen om daar zo snel mogelijk invulling aan te geven. Dat is gelukkig gelukt, met een spoedprocedure bij de Raad van State. Ik denk dat het goed is om het volgende aan te geven. We hebben het gelijkgetrokken met de andere schooltypes. Maar het feit dat we de rekentoets niet meer laten meetellen, ook niet op het vwo, betekent niet dat die opeens helemaal niets meer voorstelt. Steker nog, leerlingen moeten die rekentoets wel een keer gemaakt hebben, anders kunnen ze hun diploma niet eens krijgen. Dat is ook een antwoord in de richting van de heer Van Meenen. Het is dus belangrijk dat je die rekentoets maakt. Het cijfer van de rekentoets komt ook op het diploma te staan. Het hoeft niet, maar als het uitkomt, dan mag het cijfer voor de rekentoets gebruikt worden voor het behalen van cum laude. Die toets heeft dus nog steeds heel veel waarde.
We hebben daar ook aan gehecht. Het is letterlijk uitvoering van het regeerakkoord geweest dat die toets nog wel blijft bestaan. Dat is een heel bewuste keuze geweest. Waarom hebben we het afgeschaft? Niet alleen omdat dat in het regeerakkoord staat. U weet dat de docenten zich onvoldoende eigenaar voelden van de rekentoets zoals die was ontwikkeld. Daarom wordt er nu heel hard gewerkt aan een alternatief. We vonden daarnaast de toets op deze manier te zwaar meetellen in het kader van de slaag/zakregeling. Is dit een ideale situatie? Eigenlijk niet, want je moet lopende het schooljaar opeens zo'n besluit nemen. Maar als we dat niet hadden gedaan, dan was het ook niet goed geweest. We hebben daarom voor het beste van twee werelden gekozen. Dat is niet helemaal bevredigend, maar het is nu wel duidelijk.
Er wordt op dit moment hard gewerkt. De docenten worden daar actief bij betrokken. Ik noem de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren, maar ook andere vakverenigingen, het LAKS, de VO-raad en de MBO Raad. Een hele trits aan organisaties met heel veel expertise en kennis is daarmee aan de slag om te zorgen dat het rekenen op korte termijn weer wordt gepositioneerd binnen het huidige curriculum en dat het resultaat ook gaat meetellen voor het behalen van een diploma in alle schoolsoorten, dus ook het mbo. Dat is wat er op de korte termijn gaat gebeuren.
Wat gebeurt er dan voor de langere termijn? Zoals u weet, is het hele traject rond Curriculum.nu gestart. Daar zijn meer vragen over gesteld. Ik ben erg enthousiast daarover. Er zijn nu prachtige voorbereidingen getroffen als het gaat om het selecteren van de docenten en het vaststellen van de scholen die gaan proefdraaien. Dat gaat in maart starten. Het is een behoorlijk lang traject nog. Dat moet ook omdat het zorgvuldig moet gebeuren. Het is ook een heel intensief traject. Voor de langere termijn zal het rekenonderwijs daar ook een onderdeel van gaan vormen. We doen dus iets voor de korte termijn en we hebben een perspectief op de langere termijn. Ik denk dat dit echt heel goed is. Ik hoop dat de rust nu gaat terugkeren rond dit onderwerp, want het is natuurlijk heel onrustig geweest, ook door alle commotie over de toets zelf, en dat de aandacht voor het rekenen – denk ook aan de PISA-onderzoeken en andere onderzoeken – onverminderd groot blijft. Dat is echt noodzakelijk, want juist in dat opzicht zagen we de lijn naar beneden gaan en dat is iets wat we niet acceptabel moeten vinden. Alle inzet is er dus op gericht om daar heel hard aan te werken zodat dat de goede kant uit gaat.
De voorzitter:
Er is een interruptie van de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Ja, heel kort. Begrijp ik hieruit dat dit uw antwoord was op de vraag over het vermeende alternatief voor de rekentoets?
Minister Slob:
Jazeker. Voor de korte en de lange termijn zijn we dus bezig. Er wordt heel hard aan gewerkt. Nogmaals, het mooie vind ik dat we de docenten zelf en ook de vakvereniging van wiskundedocenten hier een heel actieve rol in geven, zodat hun kennis vanuit de praktijk ook daarin wordt meegenomen. Zoals ik al zei, ontbrak het eigenaarschap eigenlijk bij de rekentoets zoals die er was. Het is belangrijk dat dit voldoende geborgd is. Er zullen altijd mensen zijn die dat dan nog niet zo zullen ervaren. Dat is onvermijdelijk. Een 100%-score is helaas niet altijd haalbaar, maar in het algemeen moet het wat mij betreft goed zijn.
Er zijn vragen gesteld over het examen Frans en alles wat er gebeurd is. Ik kom in een apart blok terug op de hele discussie over wat je moet doen als de eerste en de tweede corrector het wel met elkaar eens zijn. Ik wil dat even los van dit onderwerp doen.
U kent de stand van zaken. U weet dat daar een rechterlijke procedure over is, die nog steeds niet is afgerond. Daarom past ons terughoudendheid, denk ik. We weten wel dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er sprake is geweest van rechtmatig handelen door het CvTE en van rechtmatige regelgeving. Dat is wel een heel belangrijke uitspraak; dat wil ik hier wel onderstrepen. Het hoger beroep in de zaak heeft gediend. Dat is vorige week aan de orde geweest, dus dat is al behandeld, maar we krijgen pas in maart de uitspraak. Dan weten we meer en kunnen we verder spreken over deze zaak.
Deze kwestie is natuurlijk als heel ingrijpend beoordeeld door eigenlijk alle betrokkenen, door het CvTE, door de docenten Frans natuurlijk, door de scholen. Dit hakt er echt behoorlijk in. Naar aanleiding hiervan voert het CvTE vijf acties uit waarmee een kwaliteitsslag moet worden gemaakt, zowel als het gaat om de inhoud van het examen als om het correctievoorschrift. Het is heel belangrijk dat de docenten daar ook een heel actieve en betrokken positie in krijgen. Het is erg belangrijk dat dit goed gaat verlopen, ook met het oog op de examens die in de volgende eindexamenperiode aan de orde zullen komen.
De heer Kwint (SP):
Ik snap dat ons enige terughoudendheid past zolang de rechter zich erover buigt, maar volgens mij gingen de vragen van de heer Bisschop en mij niet zozeer over de juridische kant. Ik begrijp dat dat erg ingrijpend is. Het ging ons er meer om of de vraag of de procedures zijn nagevolgd en of er rechtmatig is ingegrepen of voorschreven door het CvTE bijvoorbeeld, afdoende is om situaties zoals deze te voorkomen. Het zal u niet verbazen dat ik daar niet bij voorbaat al «ja» op zeg.
Minister Slob:
Nee, dat kan ik me ook voorstellen. Ik ben blij dat u ook benadrukt dat we even heel erg voorzichtig moeten zijn in deze kwestie. Die rol past ons ook als zaken onder de rechter liggen Maar ook al heeft de rechter geoordeeld dat er sprake was van rechtmatig handelen, van rechtmatige regelgeving en dat soort dingen, we hebben daarna niet de punt gezet, zoals ik net al heb aangegeven. Er is een groot aantal acties ingezet om ervoor te zorgen dat dit soort situaties zich straks niet nog eens voordoet. Voor de betrokkenen – te beginnen met de leerling, de docenten eromheen en de school, en dan wordt het kringetje steeds groter – is het natuurlijk echt heel vervelend dat dit gebeurt. Ik heb niet alle vijf de acties genoemd, maar een heel belangrijke is dat het examen Frans voor het vwo dit jaar wordt toegevoegd aan het experiment testcorrectie in het kader van het Project Ieders Examen. Dat betekent dat het correctievoorschrift vlak na de afname van het examen door vakdocenten wordt aangevuld, waarbij ook antwoorden van leerlingen worden meegenomen, voordat het landelijk wordt verstuurd. Dat is nog weer even een extra check: kloppen de antwoorden zoals we ze nu op papier hebben gezet op basis van wat er in de praktijk aan antwoorden van leerlingen komt en op basis van wat docenten hebben ingebracht? Ik kom straks nog even apart terug op de discussie die de heer Rog heeft losgemaakt – hij heeft een enorme revolutie aangekondigd – maar dit wat het examen Frans betreft.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik ben blij dat de klachten die er de vorige keer waren in ieder geval serieus genomen worden en dat daarmee aan de slag gegaan wordt. Het is goed dat het College van Toetsing en Examens daar nu mee aan de slag gaat. De problemen van de leerlingen die daar in het afgelopen jaar door gedupeerd zijn, zijn daarmee niet helemaal weggenomen. Maar goed, dat kan niet. Gedane zaken nemen geen keer. Ik had nog wel een vraag aan de Minister over de klachten van docenten over eindexamens. Ook dat is natuurlijk aan de orde geweest. Docenten hebben klachten gestuurd over de manier waarop het correctiemodel is toegepast. We zijn nu met een nieuw traject bezig, althans het CvTE is nu met een nieuw traject bezig. Wordt daarin nog specifiek gekeken naar hoe we kunnen voorkomen dat het soms weken of maanden duurt voordat er een reactie komt op vragen van docenten?
Minister Slob:
Ik kom daar straks in een ander rondje op terug en ik ga dan ook in op de discussie over wat je doet als de eerste en tweede corrector het met elkaar eens zijn. Er is meer dan ooit aandacht voor de positie van docenten in dit hele gebeuren; daar mag de Kamer ook de complimenten voor in ontvangst nemen. Er is ook ruimte voor hen om de dingen die hen dwarszitten of om hun ideeën om een en ander te versterken een plekje te geven in de uiteindelijke producten. Ik kom daar straks nog even apart op terug als ik die discussie oppak bij een ander blok. Ik wilde nu even mijn verhaal rondom het examen Frans met u delen, ook terugkijkend op het afgelopen jaar.
De voorzitter:
U komt nu bij de flexibilisering van het centraal examen. Ik stel voor dat u dat onderwerp eerst afrondt en dat de vragen van de Kamer vervolgens aan de orde komen.
Minister Slob:
Ja. Dit zijn in ieder geval de antwoorden die ik u wilde geven en een aantal zaken die ik zelf belangrijk vond, terugkijkend op het afgelopen jaar en de resultaten die op dat punt zijn geboekt.
Dan kom ik inderdaad bij de flexibilisering en het maatwerk. Dank voor het slaan van de brug, voorzitter.
De voorzitter:
Ik zie dat u wilt reageren, meneer Van Haga, maar we gingen net naar het volgende blokje.
De heer Van Haga (VVD):
Sorry, volgens mij hoort mijn vraag over het rekenen op de pabo nog bij het vorige blokje. Misschien kan de Minister daar nog op antwoorden.
Minister Slob:
Dat klopt. Daar heeft u een vraag over gesteld. Ik kan die gelijk beantwoorden. We zien dat het niveau echt omhooggaat. De aangescherpte eisen die daarvoor gesteld worden hebben wel effect gehad. Ik hoor dat overigens ook in de praktijk. Het betekent ook weleens dat jongeren die met enthousiasme voor de pabo kiezen toch na verloop van tijd merken dat ze iets anders moeten gaan doen. Het heeft soms dus ook een dempend effect op het aantal studenten dat de eindstreep kan halen. Maar wij vinden het belangrijk dat het rekenniveau omhooggaat omdat zij uiteindelijk degenen zijn die jonge leerlingen rekenonderwijs moeten geven. We hebben daar dus heel bewust met elkaar voor gekozen.
Dan kom ik op de flexibilisering. Ik denk dat het wel goed is om aan te geven dat het fantastisch is dat deze discussie hiermee wordt losgemaakt. Het is inderdaad heel belangrijk om te bekijken wat er maximaal mogelijk is, maar ik zeg er vanuit mijn verantwoordelijkheid ook gelijk bij dat het ongelofelijk nauw luistert, met name vanwege het civiele effect dat een diploma uiteindelijk moet hebben. Wat hier ook nog meespeelt, is dat het prachtig is om mogelijkheden te bieden, maar dat scholen ook wel in staat moeten zijn om ze op te pakken. Dat zien we nu eigenlijk al een beetje, want er zijn in de afgelopen jaren al meer mogelijkheden gekomen. De Kamer is daar vaak mede debet aan geweest. Je kunt vakken bijvoorbeeld sneller afsluiten, in het voorlaatste jaar of zelfs in het voor-voorlaatste jaar. Daar wordt nog maar mondjesmaat gebruik van gemaakt, maar die mogelijkheid is er. Het versneld vwo is een voorbeeld. Datzelfde geldt voor de vermelding «cum laude». Kortom, er zijn al mogelijkheden. De vraag is alleen of ze optimaal worden benut. Ik kom straks nog even terug op de dingen die we doen om dat verder te versterken.
Er gaan dit cursusjaar twee nieuwe maatregelen in, namelijk dat het vak dat op een hoger niveau is gevolgd, ook op het diploma vermeld wordt, maar dat er ook een terugvaloptie is als het resultaat op hoger niveau tegenvalt. Want ja, je kan wel denken «ik ga het doen», maar als het fout gaat, dan ben je een kans kwijt. Die maatregel zou leerlingen misschien toch de vrijmoedigheid kunnen geven om die stap te zetten en docenten om daartoe te adviseren.
Samen met de VO-raad richten we nu de pilot Recht op maatwerk in. 30 scholen zijn daarbij betrokken. Daar wordt nu aan gewerkt. Ik vind het heel belangrijk, niet alleen voor de bestaande mogelijkheden maar misschien ook voor de mogelijkheden die er nog gaan komen, om scholen maximaal te ondersteunen zodat ze dit durven te gaan doen. We proberen de werkdruk eromheen minimaal te laten zijn – ik formuleer het heel erg voorzichtig – want dat is toch wel een hobbel, ook voor docenten. Als je een hele klas voorbereidt op een schoolexamen of een centraal schriftelijk examen, dan weet je precies wat je moet doen. Iedereen krijgt hetzelfde aanbod. Natuurlijk houd je in de wijze waarop je de stof aanbiedt rekening met niveauverschillen tussen leerlingen, maar als je de eindtoetsing dan ook nog eens heel gedifferentieerd moet gaan doen, dan vraagt dat toch wel heel veel extra werk. Het is een enorme hobbel om dat te gaan doen, ook al vindt men het misschien wel belangrijk. Met pilots hopen we meer vrijmoedigheid te krijgen en elkaar te kunnen ondersteunen en noem maar op. Het is heel belangrijk dat dit gebeurt. Het is natuurlijk ook fantastisch als de goede voorbeelden uitgedragen worden.
Ik kreeg een enorme stapel berichten uit de media over de examens. Het onderwerp waarover we het net hadden, domineerde daarin behoorlijk, maar ook dit onderwerp kwam erin voor. In allerlei media werd het Rembrandt College in Veenendaal als een heel bijzonder voorbeeld genoemd. De heer Bisschop zal dat kennen en anderen waarschijnlijk ook, want er was geen ontkomen aan: het werd in allerlei media genoemd. Ik was daar zelf twee weken geleden op werkbezoek. Er is daar een kaderberoepsleerling die straks op 6 vwo-niveau examen Duits zal gaan doen. Die vmbo-leerling in de kaderberoepsgerichte leerweg had wel een tijdje in Duitsland gewoond, maar toch, het is fantastisch dat de school daar de ruimte voor biedt. Dat zijn wel heel bijzondere voorbeelden.
Het kabinet wil op dit punt wel verder gaan en ik heb mij daar met overtuiging aan verbonden. Er is een experiment aangekondigd dat het mogelijk maakt dat leerlingen met vakken op een hoger niveau toegang krijgen tot specifieke vervolgopleidingen. Ik tref op dit moment samen met het hoger onderwijs voorbereidingen voor het inrichten van dit experiment. Dat moet heel zorgvuldig gebeuren. We moeten vervolgopleidingen vinden. We moeten leerlingen vinden die het willen en die het kunnen. Het hele proces moet goed ingericht worden. Ik zal de Kamer ervan op de hoogte stellen wanneer we daar vervolgslagen in gaan maken. Ik kan het nog niet helemaal in de tijd plaatsen, want dan ga ik er druk op zetten en dat heeft misschien een vervelende uitwerking. Maar zodra er iets te melden is, zal ik dat zeker doen.
We hebben ook in het regeerakkoord afgesproken dat er een onderzoek komt naar de voor- en nadelen van de brede invoering van diploma's met vakken op verschillende niveaus en de mogelijke gevolgen hiervan voor de instroom in het vervolgonderwijs. Ik vind het ook belangrijk dat die vervolgonderzoeken goed worden uitgevoerd en dat we straks bij ons volle verstand de goede keuzes daarin maken. De discussie die zich binnen de commissie ontspon, herken ik heel erg goed. Mijn eigen gevoel daarbij is ook «het is allemaal heel mooi dat we dat willen, maar we moeten oppassen dat we geen schade aanrichten die ons weer verder gaat terugwerpen». Als we hierin iets doen, moeten we ook heel goed weten wat we gaan doen. We weten dat de Onderwijsraad al vrij snel, zo rond de zomer, misschien net voor de zomer, komt met een advies over toetsen en examinering. We weten dat er vanuit Curriculum.nu een verkenning is van de coördinatiegroep, ook naar toetsing en examinering. Die komt overigens later, begin 2019. We weten ook al dat de onderwijsinspectie al in april komt met de Staat van het Onderwijs en daarin in het bijzonder aandacht zal besteden aan toetsing en examinering. Ik weet nog niet wat erin staat, maar we weten wel dat ze daar extra aandacht aan gaan besteden.
Ik vind het belangrijk om die adviezen en de stappen die ik aan het zetten ben om met het onderwijsveld zelf ook te kijken wat we al kunnen gaan doen, bijvoorbeeld ook rond dat experiment, op het juiste moment bij elkaar te leggen, u daarover te informeren en dan met elkaar de volgende stap te zetten. U kunt ervan opaan dat ik u daar als commissie graag zeer actief bij wil betrekken, niet alleen vanwege de kennis en de belangstelling voor dit onderwerp maar ook omdat het heel belangrijk is dat we dit gewoon met elkaar heel zorgvuldig doen en dat we, als we stappen zetten, ook de goede stappen zetten. In dat kader past ook de discussie over de vraag: het mag straks wel op hoger niveau, maar moet het ook niet op een lager niveau kunnen? Er zit een enorme logica in om dat op te werpen, maar ook hier geldt: mensen, opletten wat we aan het doen zijn.
Dus ik zou eigenlijk de discussie nu eerst willen laten lopen via de lijnen die ik net genoemd heb, met de ruimte die er nu is voor het hogere niveau. Als er t.z.t. weer meer informatie bekend is over wat we willen, dan kan de andere discussie volgens mij ook weer opgepakt worden. Maar alles wel in de juiste volgorde. En nogmaals, we moeten heel erg opletten dat we hier geen dingen gaan doen die afbreuk gaan doen aan het civiele effect van diploma's, waar uiteindelijk de leerlingen de meeste last van zullen hebben. We moeten ons dus ook een beetje beheersen bij dit onderwerp, maar we gaan wel voorwaarts, en ook op een heel mooie manier, vind ik, ook als ik zie wat het regeerakkoord nu aan mogelijkheden biedt. U weet nog beter dan ik dat dat in de vorige periode iets lastiger lag.
De voorzitter:
Dat was het blokje «flexibilisering centraal examen». Ik zie de heer Van Haga. Dat is dan uw derde interruptie, dus dat is de laatste van de dag. Ik zie ook mevrouw Westerveld. Zouden nog anderen op dit blokje willen reflecteren? Dat is niet het geval. De heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Dat is wel heel streng, voorzitter. Maar goed, het is maar een heel kleine vraag. Ik vroeg wanneer de resultaten van het onderzoek dat in het regeerakkoord is afgesproken er dan zouden zijn. Kan de Minister daar een datum aan hangen?
Minister Slob:
Ik heb net iets gezegd over hoe die onderzoeken lopen. Voor de zomer komt het van de Onderwijsraad. Curriculum.nu komt begin 2019. De inspectie zal ons ook informatie verstrekken; daar hebben we niet eens om gevraagd, maar het komt wel. En we zijn zelf bezig om te kijken hoe we dat experiment kunnen inrichten, maar dat moet ook zorgvuldig gebeuren, in combinatie met vervolgopleidingen en het erbij betrekken van leerlingen die dat kunnen en ook willen, want het is een experiment: je moet er wel aan mee willen werken.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld. Nee? Dan was dit het blokje «flexibilisering».
Minister Slob:
Eén opmerking nog. Die heeft te maken met een vraag die, dacht ik, de heer Van Meenen stelde over de deelcertificaten en hoe we daarmee verder willen. Ik heb u kortgeleden geïnformeerd over een verdere uitbreiding van de regelluwe scholen. Daar gaan nu mogelijkheden ontstaan voor het maken van deelexamens in het reguliere onderwijs. Er komt een uitbreiding van alle groepsscholen die zich er al voor ingetekend hebben om af te wijken van de regels. Opvallend overigens dat er ook wel heel veel scholen tussen zitten die zich hebben aangemeld maar er uiteindelijk toch geen gebruik van maken. Maar goed, dat hoort erbij; dat kan. Dat betekent dat men dus voldoende uit de voeten kan met de huidige regelgeving of het misschien toch een te grote stap vindt om af te wijken. Maar dit onderwerp hoort erbij. Dus dan hebben we ongeveer een periode van drie jaar om ook hier de nodige ervaringen mee op te doen. Het zou dus mooi zijn als scholen zich hier ook voor beschikbaar gaan stellen. Daar kan de heer Van Meenen misschien op de achtergrond ook nog een rolletje in spelen, want hij heeft volgens mij zo zijn contacten.
De voorzitter:
Anything you say ... Mevrouw Westerveld.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik kijk even naar de Minister met de vraag of hij net ook inging op mijn vraag of we nou die uitgebreidere discussie te zijner tijd kunnen voeren, bijvoorbeeld bij de ontwikkelteams, over in hoeverre daar ook veel meer aandacht moet zijn voor toetsen en in hoeverre die toetsen ook aansluiten bij het nieuwe curriculum.
Minister Slob:
Dat had ik hierbij nog niet meegenomen, maar daar kan ik u gelijk in bedienen. Natuurlijk is het belangrijk dat, als Curriculum.nu bezig gaat, uiteindelijk ook in de scope zit dat er een keer getoetst moet gaan worden. Dat gaat bijvoorbeeld om het rekenonderwijs met het referentiekader, waar de heer Van Meenen naar vroeg, maar bij andere vakken gelden weer andere zaken die men gaat oppakken. Als de docenten die we hier een hele grote rol in geven – die vertrouwen we ze ook toe en we weten dat daar heel veel kennis en expertise zit – daarin ook de goede dingen gaan doen, dan zal dat straks natuurlijk ook zijn doorwerking gaan krijgen in de examinering. Dat kan gewoon niet anders. Dat zullen we uiteraard ook met elkaar bewaken.
De voorzitter:
Mevrouw Westerveld, daar nog een verdere reactie op?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Ik zit even na te denken. Ik begrijp wat de Minister zegt, dat de manier van examinering natuurlijk terugkomt, juist ook als je kijkt naar het curriculum, omdat examens natuurlijk een goede afspiegeling moeten zijn van de leerstof. Ik weet niet zo goed of dit nou de juiste manier is om het aan de Minister voor te leggen, maar ik zou daarbij graag willen dat we ook gewoon eerlijk en met open vizier kijken naar de manier waarop die toetsen worden afgenomen. We zien nu dat het centraal schriftelijk zo'n belangrijk punt is in het voortgezet onderwijs en dat er een toename is in schaduwonderwijs. Misschien moeten we dus ook gewoon kijken naar een andere manier om dat te doen. Ik zou ook willen zeggen dat we best wel de discussie mogen opengooien of we weer een grotere rol moeten geven aan bijvoorbeeld het schoolexamen.
Minister Slob:
Maar dat hoort daar gewoon integraal bij. Dat hoeven we dus niet open te gooien; dat is al opengegooid op het moment dat je met elkaar nu dit traject ingaat. Nogmaals, ik kan er niet genoeg mooie woorden aan wijden. Ik vind het echt fantastisch wat er gaat gebeuren. Ik hoop dat u als commissie ook op een of andere wijze in het traject nog eens momenten zult krijgen om te zien wat daar gebeurt, want het is echt zo inspirerend. Dan zullen we uiteraard ook alles bekijken wat vanuit dat traject meekomt, ook de wensen voor hoe het curriculum zoals men dat dan wil gaan vormgeven getoetst zal moeten gaan worden. Dan kunnen we natuurlijk niet zeggen: parkeert u dat maar even in de garage, daar doen we niks mee. Nee, dan gaat dat ook vol mee. Of dat uiteindelijk dan ook tot ieders tevredenheid afgerond gaat worden, zullen we zien. Maar open vizier en docenten daar maximaal de ruimte in geven, dat is precies wat we hier met elkaar beogen.
Ik heb nog één vraag die ik nog bij dit blokje wil noemen, over het praktijkonderwijs. Het klopt dat daar een hele discussie over is. Laat ik duidelijk zijn daarover. Ik heb zelf in de afgelopen periode, in die 100 dagen die zo fascinerend en zo prachtig waren, ook het praktijkonderwijs bezocht. Dat zal ik ook nog meer gaan doen in de komende tijd. Het was ook niet voor het eerst, trouwens. Dat is natuurlijk een volwaardige schoolsoort. Het is ook fantastisch wat daar op dat niveau gebeurt met deze jongeren, die daar vaak ook echt een hele mooie plek hebben en op verschillende manieren later ook weer vervolgstappen kunnen zetten.
Er is inderdaad een discussie over hoe we dat dan gaan afronden. Scholen zijn nu ook al bezig om daar een tastbaar bewijs voor te creëren. Ik zou dat niet als een «schijnvertoning» willen karakteriseren, met alle respect voor de afgevaardigde van de VVD, want dat heeft ook echt waarde en dat is ook niet zomaar even een papiertje. Er wordt veel aandacht aan besteed. Dat zou wat mij betreft dus op die manier kunnen, maar we zijn nu wel in gesprek om te kijken of er misschien ook wettelijk iets geregeld moet worden of dat het een combinatie kan zijn van beide. Dat gesprek wordt op dit moment gevoerd. Als daar conclusies getrokken worden, dan zal ik u daarover informeren. Maar laat duidelijk zijn: praktijkonderwijs is een prachtige vorm van onderwijs. Daar gebeuren hele mooie dingen met leerlingen die vaak wel wat extra ondersteuning nodig hebben en die daar ook krijgen. Ook zij hebben er inderdaad recht op dat het wordt afgerond op een manier zoals dat ook bij de andere schoolsoorten gebeurt. Dit zijn dan bij wijze van spreken de smaken waaruit gekozen kan worden.
Voorzitter, ik ga naar mijn derde blok: versterking van het examenproces. Dat is een interessant blok. Toen ik wat complimenten gaf over de rol van de commissie in de afgelopen jaren, had dat vooral betrekking op wat ik zelf – u weet dat ik er even tussenuit ben geweest – in dat opzicht tegenkwam aan de effecten van de aandacht die de Kamer heeft gevraagd, juist ook als het gaat om hoe deze processen lopen, en met name de rol van de docent daarin, die op allerlei manieren is versterkt, maar ook kijkend naar wat er bij het CvTE gebeurt. Daarover zou ik op dit moment wel heel duidelijk willen uitspreken dat er een hele, hele, hele bewuste keuze is gemaakt om het CvTE op afstand van de politiek te zetten. Het is een zbo, zoals u weet, en dat is niet voor niks gebeurd. Ik weet dat de afgelopen jaren, omdat er een kabinet was dat alle zbo's wilde gaan opheffen, ook nog eens apart gekeken is of dat misschien weer ongedaan moest worden gemaakt. Daar heeft een stevige commissie op gezeten en die kwam echt heel duidelijk – ik heb het rapport nog een keer doorgelezen – tot de conclusie: niet doen; het is belangrijk dat de politiek ook haar plek kent, namelijk dat er een scheiding is tussen aan de ene kant een stelselverantwoordelijkheid voor het examen, waar een Minister verantwoordelijkheid voor draagt en waar de Kamer ook haar zegje over kan doen, omdat die de Minister controleert en soms ook aanvuurt, en aan de andere kant een verantwoordelijkheid voor de uitvoering en de regie op de examens, die we dus bij het CvTE hebben neergelegd. Ik hecht er ook aan om uit te spreken dat ik zeer onder de indruk ben van al het werk dat daar wordt geleverd. Dat is van hoog niveau.
Ik merk ook dat ze bij het CvTE voortdurend bezig zijn om het zo te organiseren dat men niet tevreden is met wat men doet, maar ook voortdurend kritische zelfreflectie en de blik van buiten op wat ze doen gebruiken om iedere keer weer opnieuw dat hoge niveau te kunnen waarborgen; de Kamer heeft daar een rol in gespeeld, maar dat is ook wat het CvTE zelf wil. Dat is ook nodig omdat we graag willen dat de kwaliteit en de validiteit van de examens, maar ook de discussie over de normering op een goede manier gebeuren. U bent overigens ook wel in Kamerbrieven meegenomen in de achtergronden van wat daar allemaal gebeurt.
Het CvTE, en dat raakt ook de vraag van de geachte afgevaardigde van GroenLinks, heeft met het Project Ieders Examen – dat is een mooi project, waar u ook over geïnformeerd bent – stappen gezet om de betrokkenheid van docenten en het draagvlak onder docenten voor alles wat er rond de examens gebeurt, verder te versterken. Er zijn ook allerlei Kamermoties geweest van leden die inmiddels geen lid meer zijn van de Kamer, uw oud-collega's Straus en Jadnanansing, die juist op dat punt gerichte uitspraken hebben gedaan, die weer een verdere doorwerking hebben gehad, ook in dit soort projecten. Ik ben ervan overtuigd dat wat daar op dit moment gebeurt, zorgt voor meer transparantie en betere examens en dat het ook de docenten de gelegenheid geeft om een veel intensievere betrokkenheid te hebben bij alles wat uiteindelijk vanuit het CvTE richting de scholen gaat.
Nog één opmerking over de spiegel die het CvTE zichzelf ook voorhoudt. Er zijn een aantal externe onderzoeken gedaan naar de kwaliteit van het eigen functioneren en ook naar de validiteit van een aantal examens. U bent daar ook over geïnformeerd: het CINOP-onderzoek, het onderzoek van het RCEC. Dat laatste onderzoek had betrekking op een tweetal examens: het examen Duits havo en het examen biologie vmbo gemengde leerweg en theoretische leerweg. Dus op die manier wordt voortdurend gericht, soms heel gericht, gekeken wat de kwaliteit en de validiteit zijn en hoe het met de normering gaat. Doordat de Kamer daar ook uitspraken over heeft gedaan, is ook nog de inspectie in een bepaalde rol gezet ten opzichte van het CvTE, ook als het gaat om onderzoeken die driejaarlijks zullen worden gedaan naar de kwaliteitsborging van de examens en naar hoe het hele proces is ingericht. Ik wijd er nu al zo veel woorden aan en ik geef er ook een kwalificatie bij: ik vind het indrukwekkend. Dat komt mede door wat de Kamer daarin heeft gedaan, maar ook door wat de betrokken instellingen zelf opgepakt hebben. Ik ben niet van plan om daar nu weer van alles aan toe te gaan voegen. Dit is echt op een heel hoog niveau, ook als het gaat om transparantie. Er is een enorme gretigheid om de kwaliteit vast te houden, waar het kan ook nog te versterken, en de betrokkenheid van docenten daar een plek in te geven. Dit is echt een majeure opgave maar ook al een inzet om daar uitvoering aan te geven.
Dat brengt me bij de hele discussie over de normering en correctie van examens. U heeft er geen vragen meer over gesteld, maar het is wel een enorme discussie geweest. Het omdraaien van de eerste en tweede correctie hangt ook nog steeds een beetje boven de markt. Het is een enorme discussie. Laat ik hier dit over zeggen: dat ben ik eerlijk gezegd niet van plan, omdat het eigenlijk ook een soort motie van wantrouwen is naar docenten toe als je dat op deze manier gaat doen. Als je met je leerlingen aan het werk bent om een eindresultaat te halen en vanuit je professionaliteit de ruimte krijgt om daar een beoordeling over te geven, op basis van de gemaakte correctievoorschriften, is het behoorlijk demotiverend als je het toch niet zelf mag doen. Ja straks, als het een keertje terugkomt van een collega. Dat kan overkomen als een diskwalificatie, hoewel het misschien niet zo bedoeld is.
Dat laat onverlet dat de aandacht die er is geweest voor het feit dat zowel de eerste als de tweede correctie wel op orde moet zijn, heel belangrijk is. In dat opzicht heeft die discussie wel geholpen. Ik zal u niet vermoeien met de ervaringen die ikzelf in het verleden met de tweede correctie heb gehad. Die aandacht moet wat mij betreft onverkort doorgaan. Ook daarin moeten we blijven streven naar een hoge kwaliteit. Ik zie daarin ook een grote verantwoordelijkheid voor schoolleiders. Vaak kennen zij hun pappenheimers ook wel een beetje. Ze moeten er dus gericht aandacht voor hebben, met hun docenten erover in overleg gaan en waar het kan, hen ook helpen. Dat zijn heel belangrijke dingen. De gesprekken hierover, ook met bijvoorbeeld de VO-raad, zal ik voortzetten. Maar wat het boven de markt blijven hangen van het omdraaien van de eerste en de tweede correctie betreft: bij dezen is dat gestopt.
Dan de discussie of een en ander ook niet mag worden goedgekeurd als de docenten het met elkaar eens zijn. Ik verwijs even naar mijn opmerkingen over het onderscheid dat we hebben gemaakt tussen aan de ene kant de verantwoordelijkheid die we als politiek hebben en aan de andere kant het op afstand zetten van de politiek bij de werkzaamheden die bij het CvTE horen. Ik vraag u om dat goed tussen de oren te hebben op het moment dat we daar verdere stappen in willen zetten. Er is gewoon al veel mogelijk als het gaat om overleg. Er is ook al heel veel mogelijk bij het verder doorgeven van eventuele problemen die men heeft met wat er in zo'n correctievoorschrift staat vermeld. Het CvTE staat er ook vol voor open om dat op te pakken. Er is ook een grote betrokkenheid van docenten. Ik heb net aangegeven, toen het ging over de casus van het examen Frans, dat het straks, als het examen gemaakt is, mogelijk is om een reflectie te geven op de correctievoorschriften zoals ze op dat moment klaarliggen en gebruikt worden, voordat ze definitief worden doorgestuurd en gebruikt worden. Ik denk dat we hiermee, ook in het kader van alle acties die al zijn ondernomen om te zorgen dat de kwaliteit en de docentenbetrokkenheid hoog zijn, grote en heel goede stappen hebben gezet. Dat is mede de rol van de Kamer geweest, ook in de richting van het CvTE. We moeten hierbij wel heel erg opletten, want als we daarvoor ruimte bieden, trekken we wel aan het bouwwerk op een manier waardoor we grote risico's lopen dat dit uiteindelijk zelfs civiele effecten gaat hebben voor het diploma. Dat moeten we niet willen. Ik snap overigens alle achterliggende argumenten, ook omdat mensen hier zelf als docent werkzaam zijn geweest. Ik zou u dus willen vragen om de trajecten zoals ze nu zijn ingezet, gewoon een kans te geven. Ik denk daarbij ook aan wat er aanvullend wordt gedaan rond het project Ieders Examen. Uiteraard zullen we terugrapporteren over de uitkomsten van deze trajecten. We zullen bezien of het nodig is om er weer verdere stappen in te zetten, met inachtneming van de verschillende, gescheiden verantwoordelijkheden, die waar de politiek over gaat en die welke we heel bewust – ik herhaal: heel bewust – op afstand van de politiek hebben gezet.
De voorzitter:
Was dat het einde van het blokje «versterking examenproces»?
Minister Slob:
Ik vond het wel een mooie slotzin.
De voorzitter:
Ja, prachtig.
Minister Slob:
Ik weet niet of het ook het einde van de discussie is.
De voorzitter:
Zo te zien niet. De heer Rog.
De heer Rog (CDA):
Laat even helder zijn: ik heb er geen enkele behoefte aan dat de politiek voortaan op de stoel van het CvTE gaat zitten. Laat dat ook maar even gezegd zijn. Ik zie een vlaag van opluchting op de publieke tribune. Ik heb ook mijn waardering uitgesproken over de vele stappen die gezet zijn. Wat ik misschien wel de allerbelangrijkste vind, is dat er ook na de afname een moment is van reflectie, waar docenten zelf bij betrokken worden. Daar zit voor mij echt de zorg. Een docent ziet, net als andere correctoren, dat het voorschrift niet deugt en dat hij iets moet fout rekenen wat goed is. Dat kan niet. Dat moet niet mogelijk zijn. Mijn vraag aan de Minister is de volgende. Is er, bij alle stappen die gezet zijn op het punt van de betrokkenheid van docenten bij het versterken van de transparantie, nog een beroepsmogelijkheid wanneer toch blijkt dat er een fout over het hoofd is gezien? Kan de Minister daar wat over zeggen?
Minister Slob:
Er is volop aanvullende ruimte, ook binnen de kaders die ik net heb aangegeven, om datgene wat men echt kwijt wil op de juiste plek neer te leggen, bijvoorbeeld omdat iemand echt wat dwars zit of omdat iemand het echt niet eerlijk vindt en noem maar op welke gevoelens er allemaal los kunnen komen. Ik denk daarbij ook aan het project Ieders Examen, waarbij er zelfs sprake is van docentbetrokkenheid nadat het examen is afgelegd. Er moet natuurlijk wel in korte tijd geschakeld worden, want er moet wel een cijfer worden vastgesteld. Uitgebreide beroepsmogelijkheden zijn dus niet in een kort tijdsbestek mogelijk, zoals dat soms bij andere processen wel kan. Ik heb me hier ook uitgebreid over laten informeren. Ik snap de achterliggende gevoelens wel bij de vragen die vanuit de Kamer zijn gekomen. Ik begrijp dat je maximaal zoekt naar wat er eventueel nog meer mogelijk is. Ik ben ervan overtuigd dat de ruimte die er nu is – ik denk ook aan wat er aan vervolgactiviteiten is opgezet naar aanleiding van wat er rond het examen Frans is gebeurd – de waarborg biedt dat we maximaal zullen proberen om te voorkomen dat zich ooit nog weer van dat soort situaties zullen voordoen. Je hebt natuurlijk nooit absolute garanties op dat vlak, maar ieders inzet is natuurlijk wel om dit zorgvuldig te doen en om het draagvlak voor de examens, ook onder de docenten, maximaal te houden. Als dat namelijk gaat ontbreken, heb je ook een probleem. Dat wordt straks ook weer geborgd in het kader van Curriculum.nu en alles wat daar weer uit voortvloeit. Dat is wat ik erover wil zeggen.
De heer Rog (CDA):
Een korte vervolgvraag. In het proces na de afname zitten ook de vakverenigingen, die zich richten op het specifieke examen van hun beroepsgroep. Wie beslist daar uiteindelijk of er een aanpassing komt op de correctievoorschriften?
Minister Slob:
Ik heb net de onderscheiden verantwoordelijkheden neergezet en aangegeven hoe we het hebben georganiseerd. Dan snapt u dat het aan de andere kant van de streep gebeurt, bij het zbo. Dat kunnen wij niet aan deze kant gaan regelen. Dat heeft daar de verantwoordelijkheid voor gekregen en moet zich voor de uitvoering ervan natuurlijk ook verantwoorden. Ik vind dat we een heel legitiem onderscheid hebben gemaakt tussen de verantwoordelijkheden. Dat hoort dus aan die kant van de streep.
De voorzitter:
Meneer Bisschop, en daarna nog meneer Kwint.
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb geen moment twijfel aan de enorme inzet, die door de Minister ook wordt geroemd, en de inspanningen die gepleegd worden om dat proces steeds verder te verbeteren. Dan veroorloof ik me toch een wat kritische kanttekening. Hoe ziet de Minister de relatie met bepaalde grove fouten die in het examen 2017 zijn gemaakt? Die zouden dan toch niet mogen? Ik wil daar graag de reflectie van de Minister op.
Minister Slob:
Ik heb ook de eerste termijn van de heer Bisschop gehoord, en toen vroeg ik me af – ik ga het nu maar hardop uitspreken – of hij met de kwalificaties die hij gaf aan wat er gebeurd is, er wel helemaal recht aan doet. Het is natuurlijk aan u om uw woorden te kiezen. We weten dat er wel onderwerpen zijn geweest. In het verleden is dat bijvoorbeeld bij een vak als Nederlands gebeurd. Daar heeft de Kamer toen een heel traject op gezet. Dat heeft ook zijn effecten gehad. Van tijd tot tijd zijn er wel onderdelen van examens waar discussie over ontstaat. In dit geval, bij het vak Frans, is dat heel ver gegaan, en heeft dit zelfs een gang naar de rechter veroorzaakt. Ik weet niet of dit de eerste keer was, maar ik geloof het wel. Dat gaat echt heel ver en dat hakt er ook behoorlijk in, zoals ik al heb gezegd. Als er discussie is over onderdelen van het examen, hetzij de vraagstelling, hetzij de correctievoorschriften, zal, zeker als niet maar één iemand dit noemt maar als het op veel grotere schaal gebeurt, het proces in werking treden. Ik heb net wat voorbeelden gegeven van hoe wij dat proces hebben ingericht. Daar is natuurlijk aandacht voor. Er wordt gekeken of er aanleiding voor is om de klacht serieus te nemen en of je met een bepaalde bijstelling ervoor kunt zorgen dat er geen schade ontstaat, of misschien niet nog meer schade. Terugkijkende naar de afgelopen examenperiode, waar we nu met elkaar over spreken, denk ik dat dit op een heel zorgvuldige manier is gebeurd. Er is nog één onzekerheid, namelijk de uitspraak die nu nog moet worden bekendgemaakt rond het examen Frans.
De heer Bisschop (SGP):
Ik heb het niet helemaal scherp, maar ik begrijp dat de Minister mijn inbreng over onderdelen van het examen 2017 te kritisch heeft gevonden. Ik hoor dat graag, maar mijn stelling is: dit soort ongelukken mogen gewoon niet voorkomen. Ik waardeer de waarderende woorden van de Minister. Ik wil me daar ook bij aansluiten. Alleen, het blijft overeind staan – dat moeten we ook hardop blijven zeggen – dat dit gewoon niet mag gebeuren.
Minister Slob:
Maar de heer Bisschop had het over «grove fouten», dus hij nam nogal wat kwalificaties in de mond in de overtreffende trap. Dat is natuurlijk aan u. U zegt tegen mij dat fouten niet mogen voorkomen. Het is natuurlijk ook onze inzet om fouten te voorkomen. Het kan gebeuren dat er nog discussie is over de vraag of het een fout is, of dat er in ieder geval discussie is over het examen, hetzij over de vragen, hetzij over de antwoorden die men wel of niet goed moet rekenen, of misschien over beide. Ik denk zelfs dat het van alle tijden is. U heeft ook behoorlijk wat jaren ervaring, dus u zult ongetwijfeld uit uw periode nog wel voorbeelden weten van discussies over examenvragen. Het gaat natuurlijk wel over duizenden vragen. Over een aantal vragen kan dan inderdaad discussie ontstaan, maar we hebben er wel een heel zorgvuldig proces omheen gecreëerd, om als het nodig is op te treden. Die N-termdiscussie hoort daar ook wel bij. Daar kun je het wel of niet mee eens zijn, maar dat is in een langjarige situatie op die manier ontstaan, ook om op te kunnen treden. Dan wordt er ook gehandeld. Mede door de inbreng van de Kamer hebben we de docentbetrokkenheid daarbij weer verder vergroot. Hopelijk gaat dat ervoor zorgen dat het aantal incidenten dat naar buiten komt en waarover heel veel discussie ontstaat, beperkt blijft. Misschien gaat het helemaal niet meer voorkomen. Nogmaals, het is aan u om iedere kwalificatie te geven die u wilt geven, maar ik hoop dat u het mij niet kwalijk neemt dat ik vanuit mijn verantwoordelijkheid, met de kennis die ik heb van wat er gebeurd is, ook in de afgelopen periode, daar iets tegenoverstel.
De voorzitter:
Meneer Kwint. Meneer Bisschop, ik begrijp dat u persoonlijk wordt aangesproken. U mag er nog een korte reactie op geven en dan gaan we door naar meneer Kwint.
De heer Bisschop (SGP):
Ja, dat is dan even een persoonlijke reactie. Het staat de Minister vrij om kanttekeningen te plaatsen bij de wijze waarop Kamerleden de vinger leggen bij bepaalde zaken, maar als met feiten wordt aangetoond dat er sprake is van ernstig falen, moeten we dat niet bagatelliseren. Dan maak ik me er ongerust over of men er wel werkelijk scherp bovenop zit en of er verbeterslagen gemaakt worden. We moeten dat gewoon benoemen en niet doen alsof dat niet ernstig is. Wat er bij het laatste examen gebeurd is, is echt nooit in die mate voorgekomen. Ik kan het me niet herinneren van al die jaren dat ik geëxamineerd heb en ook niet van later.
De voorzitter:
Dat was even een persoonlijke reactie op de kwalificaties. Voordat we daar hier een discussie over krijgen, wou ik graag naar de inhoudelijke reactie van meneer Kwint, maar de Minister wil eerst nog wat zeggen.
Minister Slob:
Even voor mijn duidelijkheid: dan heeft u het over Frans?
De heer Bisschop (SGP):
Bijvoorbeeld. Maar ook over het aanpassen van de N-term.
De voorzitter:
Helder. Niet buiten de microfoon praten, heren, anders ontstaat er een discussie over persoonlijke zaken. We gaan nu naar meneer Kwint luisteren.
De heer Kwint (SP):
Ik was wel benieuwd hoe het verder was gegaan, en niet alleen uit persoonlijke interesse maar ook uit beroepsmatige interesse.
Laat één ding duidelijk zijn: volgens mij gaat de kwaliteit van de examens er niet op vooruit als ik ze ga beoordelen en ook niet als een van mijn collega's ze gaat beoordelen, hoewel ik geen van mijn collega's tekort wil doen. Maar we horen nu welke bezwaren docenten alsnog hebben. Ik ben daarom wel benieuwd of de Minister nog wat uitgebreider kan ingaan op de vormgeving van de lerarenbetrokkenheid en de inzet van lerarenexpertise, zowel van tevoren als bij de examens als bij bijvoorbeeld de correctievoorschriften, zeker aangezien de inspectie vooral naar de billijkheid van de procedure kijkt. Ik geloof onmiddellijk dat hieraan gewerkt wordt met de beste intenties en gretigheid en betrokkenheid en de andere termen die de Minister gebruikt, maar ik ben toch wel benieuwd hoe de expertise van de leraar in het hele proces meer centraal komt te staan.
De voorzitter:
Dat was uw derde interruptie, for the record.
Minister Slob:
Ik heb net al wat woorden gewijd aan het Project Ieders Examen. Ik heb hier een activiteitenoverzicht met 23 activiteiten, om heel overzichtelijk te maken wat er concreet gebeurt. Ik krijg dat stuk nu in mijn handen gedrukt, maar ik had het al eerder gezien en het is ook naar u toe gegaan. U gaat over uw eigen werkbezoeken, maar misschien is het een idee om een keer met het CvTE in gesprek te gaan om iets meer gevoel te krijgen bij wat hier daadwerkelijk gebeurt. Het is echt indrukwekkend, hoor, wat hier opgepakt wordt. Ik vind het ongekend, vanuit de wetenschap hoe vroeger met dit soort zaken en met docentenbetrokkenheid en zo werd omgegaan. Dit is dus geen klein bier, huiselijk gezegd.
Voorzitter. Ik heb nog een paar vragen gekregen over de versterking van het examenproces en alles daaromheen. Die zal ik nu zo snel mogelijk proberen te beantwoorden.
Kan de leeftijdsgrens voor staatsexaminatoren niet ruimer? De keuzes die daarin gemaakt worden, liggen ook bij het CvTE. Zij hanteren voor de examenbetrokkenen een soort formule van «AOW-leeftijd plus 5». Nu de AOW-leeftijd aan het opschuiven is, betekent dat ook dat men boven de 70 jaar uit zal komen. Wel heeft men een kwaliteitscriterium gesteld, wat wel te billijken is: men eist dat iemand niet langer dan vijf jaar uit het onderwijs is. Ik vind die keuze goed te volgen, al ligt de verantwoordelijkheid voor de keuze aan de andere kant van de streep.
De positie van leerlingen die hulpmiddelen nodig hebben heeft ook te maken met versterking van het examenproces. U weet dat in het Eindexamenbesluit is geregeld dat de directeur van een school kan toestaan dat een leerling met een beperking centrale toetsen en/of examens op een aangepaste wijze aflegt. Dat kan meer tijd betekenen, maar soms ook visuele of auditieve ondersteuning. Er zijn ook speciale brochures uitgegeven om scholen goed mee te nemen in de mogelijkheden. Als die nog niet voldoen voor de heel specifieke eisen die voor een leerling gesteld moeten worden aan wat er nodig is, kan in overleg met het CvTE gezocht worden naar een passende oplossing. Ik weet dat u veel aandacht heeft voor dit onderwerp en dat waardeer ik zeer. Mocht u hier praktijkvoorbeelden bij hebben, leg ze dan dus ook op de goede plek neer, want er is echt heel veel mogelijk op dit vlak. Dat verdienen deze leerlingen ook.
De heer Van Meenen vroeg naar de stand van zaken rondom openbaarmaking van de examens. De voorkeursoptie van twee derde van de opgaven openbaar maken is met ingang van juni 2017 toegepast. Dat gaat dan over de digitale versie, waarover de heer Van Meenen vragen heeft gesteld.
De heer Van Meenen heeft ook gevraagd of er deelexamens kunnen worden ingevoerd voor leerlingen met een beperking. Er zijn op dit moment al veel passende voorzieningen voor leerlingen met een beperking. Er kan gefaseerd worden in tijd en er kan gebruik worden gemaakt van hulpmiddelen. Daarover heb ik net al iets gezegd. Dat kan allemaal binnen de kaders van het reguliere onderwijs. Als er zwaardere beperkingen zijn, hebben we natuurlijk nog het voortgezet speciaal onderwijs, waarin de examinering weer op andere manieren is ingericht. Dan wordt heel erg gekeken naar de beperking van de leerling en de wijze waarop fasering mag plaatsvinden. Onze indruk is dus dat er op dat vlak al heel veel mogelijk is.
De voorzitter:
Een korte vraag van meneer Van Meenen tussendoor.
De heer Van Meenen (D66):
Blijkbaar is dat op een of andere manier niet de indruk van de groep leerlingen die zich verenigd heeft en hier heel veel aandacht voor vraagt. Ergens zit daar dus iets.
Minister Slob:
Zullen we afspreken dat u, als u daar wat concrete voorbeelden bij heeft ...
De heer Van Meenen (D66):
Nou ja, die hebben zij zelf.
Minister Slob:
Dan gaan we dat contact leggen.
De heer Van Meenen (D66):
Dat lijkt me heel goed.
Minister Slob:
Dat lijkt me prima.
De heer Van Meenen (D66):
Kunnen wij dan een bericht krijgen over wat dat opgeleverd heeft?
Minister Slob:
Natuurlijk. U kunt over alles een bericht krijgen.
De voorzitter:
Meneer Van Meenen heeft een toezegging gevraagd en de Minister zegt: ja.
Minister Slob:
Wij zullen u daarover rapporteren.
De voorzitter:
Graag via de voorzitter, heren. Ga uw gang.
Minister Slob:
Mevrouw de voorzitter, we zullen de heer Van Meenen en de rest van de commissie hierover rapporteren.
Kunnen staatsexamens worden vervroegd in verband met belasting van leerlingen met een beperking? Sowieso wordt bij het staatsexamen rekening gehouden met het belasten van leerlingen met een beperking. De examens worden gepland in samenspraak tussen school, leerlingen en ouders. Dat heeft daar natuurlijk ook alles mee te maken. Wel vindt het schoolexamen plaats na het centraal examen. Dat heeft als voordeel dat er meer voorbereidingstijd mogelijk is. Er zijn ook speciale trainingen voor de examinatoren. Kortom, er wordt op dat vlak maximale inzet gepleegd om zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de mogelijkheden en soms onmogelijkheden die ervaren worden. Ook hier geldt wat ik eerder zei over mensen die hierover met ons zouden willen praten. Als u die mensen heeft, kan dat in hetzelfde traject worden meegenomen.
Over de examencontracten heb ik een aantal vragen gehad. Mag dit? In het voortgezet onderwijs mogen examencontracten niet. Dat is gewoon wettelijk verboden. Er zijn wel vragen over hoe dit zit op het vavo. Zoals u weet valt dat onder een andere wet dan het voortgezet onderwijs. Dit hangt af van het type leerling. Mede naar aanleiding van de vragen die u hier heeft gesteld, ben ik voornemens om met mijn collega Van Engelshoven uit te zoeken wat hier precies gaande is. Dit valt namelijk onder haar verantwoordelijkheid. Ik zal u daarover rapporteren. Maar nogmaals, voor het voortgezet onderwijs is dit duidelijk. Daar mag het absoluut niet. Die boodschap kunt u ook met kracht uitdragen.
De voorzitter:
Meneer Kwint, u zat aan uw maximale aantal interrupties, maar u heeft een korte vraag?
De heer Kwint (SP):
Ja, omdat mijn vraag niet was of het wel of niet mocht. Daar is geen misverstand over. Daar heeft de inspectie ook duidelijke woorden over gezegd. Maar ik had onder andere de vraag of de bekostigingssanctie weleens is opgelegd aan scholen die met deze contracten werken. Niet dat ik hier enthousiast van word, maar toch.
Minister Slob:
Voor zover we weten is dat niet gebeurd, nee. Er wordt mij hier in het oor gefluisterd dat de inspectie ook gelijk het beleid aanpast als zij constateert dat men hier afwijkt van de wet. Er is dus geen school die zegt: ja, u kunt me wat. En nogmaals, als hier voorbeelden van zijn, weet u mij te vinden, want ik ben altijd gek op rugnummers.
Voorzitter. Kunnen de uitslagen van de staatsexamens eerder bekend worden? Nee, dat is niet mogelijk. Schoolexamens worden pas afgenomen na het centraal examen. Dat komt mede doordat examinatoren grotendeels afkomstig zijn uit het reguliere onderwijs en dus pas daarna hier tijd voor hebben. Ik heb net al aangegeven dat het feit dat ze wat later geplaatst zijn, leerlingen ook meer voorbereidingstijd biedt.
Ik denk dat we met maatschappijleer ook wel een uur kunnen vullen, maar dat zullen we maar niet doen. Daarover is een motie-Rog, zoals er her en der af en toe veel moties-Rog opploppen. U weet dat we met de burgerschapsvorming en met de ontwikkeltafels rondom Curriculum.nu bezig zijn. Ons is er alles aan gelegen om de positie van het vak maatschappijleer verder te versterken. Het is overigens ook een toezegging van mijn voorganger geweest dat dit bij de curriculumherziening zou worden opgepakt. Maar er kan niet genoeg aandacht voor dit vak worden gevraagd.
Mevrouw Westerveld heeft gevraagd: is de Minister bereid om onderzoek te doen naar de prestatiedruk bij leerlingen in het onderwijs? Zoals ik ook al bij de begrotingsbehandeling heb gezegd, heeft u hier een goed thema te pakken. We moeten daar ook aandacht voor hebben. De vraag is wel of we dat dan gelijk weer vergezeld moeten laten gaan van allerlei grote onderzoeken. Maar weet van mij dat het heel goed is dat we van tijd tot tijd aandacht hebben voor stress die zich bij leerlingen voordoet. Dat geldt niet alleen bij het examen, maar veel breder, zelfs bij een onderwerp als schoolkeuze, waar nu veel over gesproken wordt. We hebben het heel vaak over stress en werkdruk bij docenten, maar ook voor leerlingen kan dit soms enorme gevolgen hebben. Wat mij betreft is dit een belangrijk onderwerp waarover ik in het vervolg met u verder zou willen spreken. Het is even zoeken naar de juiste haakjes om dit aan op te hangen, want ik denk dat het niet goed is om dit geïsoleerd te behandelen. Ik denk dat dit zou kunnen worden meegenomen in de onderzoeksagenda naar examinering die het NRO gaat opstellen. Daar kunnen we het heel goed neerleggen. Dan is stress bij leerlingen voor dit onderdeel in ieder geval ergens goed ondergebracht, maar ik denk dat het goed is om op een later moment nog eens wat breder over dit onderwerp te spreken, want ik ben het volslagen met u eens dat dit een onderwerp is waar we aandacht voor moeten hebben. De gevolgen kunnen groot zijn als de stress onevenredig groot is. Soms komt dat door het handelen van anderen.
De voorzitter:
Is dat de afronding van het derde blokje?
Minister Slob:
Ik dacht het wel, ja.
De voorzitter:
Prima. Dan gaan we door naar het laatste blokje: innovatie examens.
Minister Slob:
Dat is vrij kort. Dit heeft te maken met de pilot, waarover ik net al iets heb beantwoord in het kader van de openbaarheid van zaken. U weet dat de pilot met digitale toetsen voor de algemene vakken loopt. Dat is de reden dat ze al eerder met de examens kunnen beginnen. Er moet nog een echte, officiële evaluatie plaatsvinden, maar de eerste resultaten van die pilot zijn wel positief. De afnamevorm past goed bij leerlingen en biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om filmpjes onderdeel te laten zijn van het examen. Zoals u begrijpt is dat met het papieren examen wat moeilijker. De evaluatie zal uiteindelijk de finale doorslag moeten geven, maar ik overweeg sterk om deze afnamevorm in het vmbo basisberoeps en kaderberoeps regulier te maken. De evaluatie zal ook iets moeten gaan zeggen over kosten, kansen en risico's van structurele invoering, maar alles wijst erop dat dit de toekomst wordt. Ik denk dat er op de heel, heel lange termijn nog veel meer op deze manier zal volgen. Dat heeft één nadeel, namelijk dat de traditionele sfeer van een grote aula met allemaal tafels en enveloppen die opengemaakt worden, zo langzaam maar zeker zal verdwijnen. Maar zo is er meer in het leven dat er vroeger was en dat er nu niet meer is.
Voorzitter. Ik heb nog één opmerking over schaduwonderwijs. Daarover heb ik de Kamer een brief gestuurd met een onderzoek. Ik heb begrepen dat de Kamer daarover schriftelijk met mij gaat corresponderen. Dat is een keuze die u gemaakt heeft. Wij zullen uiteraard zorgen dat we met goede antwoorden komen. Dat betekent dat dit onderwerp op een later moment terugkomt. Ik begrijp de belangstelling vanuit de Kamer voor dit onderwerp.
Voorzitter, volgens mij heb ik bijna alle vragen beantwoord. Mocht er nog een over zijn gebleven, dan hoop ik dat ik daarop geattendeerd word door de Kamer.
De voorzitter:
Ik doe altijd een veegronde. Zijn er vragen overgeslagen?
De heer Kwint (SP):
Ik zal mij inhouden op die andere punten. Ik had nog een vraag over de staatsexamens en waarom men daar de overstap naar het vavo, het volwassenenonderwijs, moet doen en zich moet inschrijven bij het mbo. Waarom kan het afronden van een middelbareschoolexamen of een herkansing van een vak niet gewoon op de middelbare school gebeuren?
De voorzitter:
Dat was inderdaad een openstaande vraag. Nog anderen?
De heer Van Haga (VVD):
Ik had nog gevraagd in hoeverre het bètaonderwijs een slag heeft gemaakt. Vindt de Minister dat het voldoende verankerd is in het voortgezet onderwijs?
De voorzitter:
Dank u wel.
Minister Slob:
Die vavo-kwestie klopt. Juridisch valt het onder het mbo. In de praktijk merken leerlingen daar, denken wij, weinig van. Het vavo volgt de voorschriften van het voortgezet onderwijs betreffende de inhoud en de examinering. De achterliggende gedachte van de heer Kwint is waarschijnlijk: dan zou het ook moeten kunnen samenvallen. Maar de doelgroep van het vavo is van oorsprong de groep van meerderjarige leerlingen. Pas later is de mogelijkheid ontstaan dat het vavo toegankelijk werd voor leerlingen in het reguliere onderwijs. Daar heeft een kleine verandering plaatsgevonden. Dit is gewoon te duiden conform de wijze waarop in het verleden die keuzes zijn gemaakt. Omdat het vavo diplomaonderwijs is en niet de brede vorming biedt die het dagonderwijs kent, is het juridisch en institutioneel ondergebracht bij het mbo. Ik zie niet echt redenen om daar nu opeens andere dingen in te gaan doen.
Dan het bètaonderwijs. De aandacht daarvoor is heel erg groot. Dat begint al in het primair onderwijs, waar we met elkaar doorhebben dat het belangrijk is dat we kinderen al heel jong in aanraking brengen met deze vorm van onderwijs, omdat dat mogelijkerwijs de keuzes in een positieve zin kan beïnvloeden. Het zijn opleidingen die wij heel hard nodig hebben. In het hele Curriculum.nu-traject zijn er twee ontwikkelingsteams, Rekenen & Wiskunde en Mens & Natuur, die werken aan de bouwstenen voor de bètavakken. Dat heeft dus heel veel aandacht. Daarnaast hebben we ook heel veel aandacht voor het proberen te vinden van docenten die deze leerlingen les willen gaan geven. Daar moet ook nog wel een behoorlijke inspanning in gepleegd worden. Dat wat betreft de aandacht die u heeft gevraagd voor de bètavakken.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de collega's of er nog behoefte is aan een tweede termijn. Er wordt enthousiast geknikt. Mevrouw Westerveld?
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Kunnen we even heel kort schorsen?
De voorzitter:
Ik wil graag op tijd afronden, maar ik snap de behoefte aan een korte pauze voor de dingen die daarin moeten gebeuren.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met de vergadering. Laten we hopen dat in het gebouw van Buitenlandse Zaken de wc's dichter bij de vergaderzalen zijn. Dat zou voor iedereen prettig zijn. Ik geef het nu alvast mee aan de verbouwingscommissie.
We zijn toe aan de tweede termijn van de commissie. De heer Van Meenen is als eerste aan de beurt.
De heer Van Meenen (D66):
Voorzitter ...
De voorzitter:
De spreektijd bedraagt twee minuten.
De heer Van Meenen (D66):
Ja. Ik dank de Minister voor de uitgebreide en volledige beantwoording en ook voor het beeld dat hij geeft – het is niet alleen een beeld, het is ook de werkelijkheid – dat hij echt actief bezig is om dit prachtige regeerakkoord op allerlei punten verder uit te werken. Ik noem de rekentoets, het maatwerkdiploma, noem het allemaal maar op. Ten overvloede verwijs ik nog maar eens naar vroeger, toen alles beter was. Dat is natuurlijk niet zo, zoals ik net ook al zei. We komen nog op dat oude beroepsonderwijs terug in de hele zoektocht naar een maatwerkdiploma. Laten we niet doen alsof het iets is wat ons ineens overkomt.
Ik dank de Minister ook voor de toezegging om met de zorgleerlingen met een chronische beperking te gaan spreken. De club die ons daarover benaderd heeft, heet het Jongerenpanel Zorg én Perspectief. Als dat gesprek plaatsvindt, zou ik er ook vanuit het mbo en hoger onderwijs naar willen kijken. Want daar zitten veel vaker nog de problemen dan in het voortgezet onderwijs.
Ten slotte de N-term. Ik ga er toch maar weer even stevig in. Voor mij is het echt een rookgordijn. Het is een sluier van zelfgenoegzaamheid. Elke keer opnieuw bevestigen wij de resultaten, gaan we het met behulp van de N-term zo corrigeren dat het allemaal weer lijkt op het verleden. Ondertussen zijn er vakken die jaar in, jaar uit hele hoge N-termen hebben. We moeten echt heel erg oppassen dat we ook de werkelijkheid van de kwaliteit blijven zien. Ik maak me daar zorgen om. Het moet niet zo zijn dat dit een blinde vlek is. Op dit punt heeft de Minister mij nog niet gerustgesteld. Om die reden vraag ik een VAO aan.
De voorzitter:
Een VAO aangevraagd door de heer Van Meenen. Dan gaan we naar meneer Bisschop van de SGP. Ook voor u twee minuten.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Ook dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen. Misschien is het goed dat ik mij bij zijn woorden aansluit en mijn waardering uitspreek voor de inzet, de intentie en de inspanningen van betrokkenen om examens en procedures daaromheen te optimaliseren. Dat staat niet ter discussie. Ik heb daar geen twijfel over. Die intentie merk je aan alles en dat verdient lof.
Ik was wel enigszins verrast door de wijze waarop de Minister zich geraakt toonde door wat kritische kanttekeningen die ik maakte naar aanleiding van de examens 2017. Ik vraag de Minister of hij tevreden is met de wijze waarop een docent die het toetscollege wees op een fout, werd behandeld: aanvankelijk werd hij afgewimpeld en pas in een later stadium viel hem erkenning van de gemaakte fout ten deel. Ik wijs ook op het aantal gewijzigde correctievoorschriften bij een aantal examens. Als ik het goed gezien heb, dan zit dat zo rond de 10%. Zijn we daar tevreden mee? Is de Minister daar tevreden mee? Er is de mogelijkheid – we weten het niet – dat leerlingen zelfs geen diploma hebben gekregen als gevolg van een achteraf publiekelijk erkende fout. Wat denkt de Minister van de wijze waarop via aanpassing van de N-term fouten gecorrigeerd worden? Zijn dat zaken waar geen kritische kanttekening bij geplaatst mogen worden? Ik waardeer het dat de Minister massief voor zijn mensen gaat staan, maar we moeten de dingen wel benoemen. Dat laat onverminderd de waardering voor de inspanning die gepleegd is. Ik hecht eraan om daar nog een reflectie van de Minister op te ontvangen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk naar de heer Van Haga.
De heer Van Haga (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Alle vragen van de VVD zijn naar grote tevredenheid beantwoord. Er komt een rapport over flexibel examineren, er vinden pilots plaats en er is sprake van allerlei andere activiteiten. We hebben verder geen vragen. We hebben er vertrouwen in dat de verschillende dilemma's op kordate wijze zullen worden opgelost.
De voorzitter:
Dank u wel. Het CDA: twee minuten voor meneer Rog.
De heer Rog (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat het een goed debat is geweest en ik wil andermaal mijn waardering uitspreken voor de inzet van deze Minister en van de vele mensen die bezig zijn de examens nog beter en transparanter te maken en de betrokkenheid van leraren te vergroten. De Minister heeft aangegeven daar echt hart voor te hebben en daar een bijdrage aan te leveren. Ik ben daar tevreden over. Ik zal ook nauwgezet volgen wat de positie van de docent na afname van het examen betekent. Wat betekent dat voor het gevoel van professionaliteit van leraren die zich mogelijk niet herkennen – hopelijk is dat niet het geval – in correctievoorschriften?
Ik ben blij met de ruimhartige toezeggingen over het gesprek dat de Minister aangaat met het Jongerenpanel Zorg én Perspectief over jongeren met een chronische beperking en over de examens. Dank daarvoor. Mogelijk komen we er later op terug.
Ik heb ook waardering voor het feit dat de Minister in gesprek gaat met zijn ambtgenoot mevrouw Van Engelshoven over de contracten in het vavo. Ik zeg hier wel nog een keer dat het voor mij heel belangrijk is dat tweedekansonderwijs een optimale kans biedt aan jongeren. Het zou zomaar kunnen dat op dit moment allerlei onmogelijke contracten worden gesloten. Ik wil de Minister wel vragen om dat gesprek met spoed met zijn collega te voeren en de Kraamkamer daarover zo spoedig mogelijk te informeren. Ik zou het waarderen als u, voorzitter, de Minister zou kunnen verleiden tot het noemen van een concrete datum van wanneer hij daarover bij de Kamer terugkomt.
Dan nog een keer de positie van maatschappijleer in het examen. Er is een motie aangenomen die die positie versterkt. De laatste keer dat ik hierover een schriftelijk overleg voerde met de voorganger van deze Minister moest ik tot de teleurstellende conclusie komen dat ook ckv weer deel ging uitmaken van het combinatiecijfer.
De voorzitter:
De twee minuten zijn voorbij.
De heer Rog (CDA):
De positie van maatschappijleer is daarmee feitelijk kleiner geworden en dat is precies de verkeerde richting. Ik zie uit naar de curriculumherziening en de positie van burgerschap en concreet het vak en het examen maatschappijleer. Voor het CDA is dat buitengewoon van belang.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan nu mevrouw Westerveld van GroenLinks, met twee minuten spreektijd.
Mevrouw Westerveld (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ik denk dat het goed is dat we met elkaar zo'n open gesprek konden voeren over examens en over wat er beter kan. Ik deel wel enigszins de verbazing van de heer Bisschop over de manier waarop de Minister reageerde op de fouten die zijn gemaakt. In mijn ogen tenminste zijn er afgelopen keer grove fouten gemaakt bij bijvoorbeeld het examen Frans. Ik ben benieuwd of de Minister daar in zijn tweede termijn op ingaat.
Ik vind het heel fijn dat de Minister in dit gesprek, maar ook andere keren, duidelijk aangeeft dat hij het belangrijk vindt dat er juist voor leerlingen die minder goed kunnen meekomen, alle aandacht is. Ik vind het ook heel fijn dat de Minister een aantal keer heeft aangegeven open te staan voor voorbeelden van gevallen waarbij dat niet het geval is en dat hij dan in gesprek wil gaan met organisaties. Ik wil graag benadrukken dat dit in het verleden weleens anders is geweest en dat ik dan de indruk had dat de deur wat sneller werd dichtgeslagen op het moment dat Kamerleden opkwamen voor deze groep leerlingen. Ik ben dus heel blij met de aandacht die daarvoor is.
Dan even over de examencontracten. Dit gebeurt. De Minister zegt terecht dat dit niet mag. Ik heb in eerste termijn al gevraagd of de Minister nog verdere actie gaat ondernemen om dit nogmaals onder de aandacht te brengen van scholen. Controleert de inspectie daar actief op? Dat is misschien nog een betere vraag. De Minister zegt terecht dat scholen er natuurlijk niet lekker mee doorgaan als de inspectie erachter komt, maar controleert de inspectie er actief op? Of moeten we misschien nog wat meer inspanning vragen?
Dan mijn laatste punt. Ik ben blij met de toezegging van de Minister om blijvend aandacht te hebben voor stress en prestatiedruk, en dat hij daarbij ook de rol van het onderwijssysteem meeneemt. Het NRO lijkt me inderdaad een mooie organisatie om dit op te pakken. Toch zou ik graag van de Minister willen horen wat precies de toezegging is. Enerzijds zegt hij niet een apart onderzoek te willen, maar anderzijds is het NRO een orgaan dat juist onderzoek levert. Ik ben dus benieuwd wat zijn specifieke toezegging is.
Over schaduwonderwijs komen we nog uitgebreid terug in het schriftelijk overleg.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was GroenLinks. Dan de SP als laatste. Het woord is aan de heer Kwint.
De heer Kwint (SP):
Dank u wel. Het ging vandaag veel over de beroepseer van de docent, ook in relatie tot de examens. De Minister spreekt in heel waarderende termen over de stappen die bij het CvTE gezet worden om de docent meer een plek te geven. Ik ben geneigd dat enigszins te onderstrepen, maar het is wel heel erg descriptief. Er is inderdaad het Project Ieders Examen; dat stond voor vandaag ook op de agenda voor dit debat. Ik geloof absoluut dat er naar eer en geweten gewerkt wordt aan verbeteringen, maar of dit nu de stap is waarmee de leraar echt centraal komt te staan in het proces, weet ik oprecht niet. Ik vraag me dat af, vooral omdat de meerderheid van de maatregelen in dat project in het voorbereidende traject zit, in gesprekken en betrokkenheid bij de vormgeving van de examens. Hoe belangrijk dat ook is en tot hoeveel onderling begrip dat ook kan leiden, het lost uiteindelijk geen inhoudelijke onenigheid op als een docent en een tweede corrector van mening zijn dat een correctiemodel niet voldoet aan wat zij denken dat een antwoord zou moeten zijn. Maar ik hoor de Minister ook vragen het CvTE de ruimte te geven om deze stappen te zetten. Dat lijkt me ook verstandig als je al in zo'n verandering zit. Ik vraag hem wel ons daar zo nu en dan over bij te praten, zodat we kunnen horen welke stappen er gezet zijn.
Dan schaduwonderwijs. Hulde voor de capabele manier waarop de Minister alle vragen daarover wist te parkeren voor het schriftelijk overleg. Daar komen we dus nog op terug. Laat ik het zo zeggen: dit heeft niet de voorkeur van mijn partij, maar ik raak er langzamerhand aan gewend dat ik geen absolute meerderheid heb.
Ik had ook nog wat vragen gesteld over kansenongelijkheid in relatie tot PISA. Ook vroeg ik hoe de bevindingen van PISA zich verhouden tot de zorgelijke berichten op het gebied van kansenongelijkheid uit bijvoorbeeld de Staat van het Onderwijs.
Dan vavo. Het zou kunnen dat ik ernaast zit, maar volgens mij is het staatsexamen bij volwassenonderwijs niet alleen administratief, omdat er soms in de voorbereiding van het staatsexamen ook proefwerken moeten worden gedaan, literatuuronderzoek moet worden gedaan en werkstukken moeten worden ingeleverd.
De voorzitter:
Uw twee minuten zijn voorbij.
De heer Kwint (SP):
En dan ten slotte de examencontracten. Prima dat de inspectie contact opneemt en dat beleid vervolgens wordt aangepast, maar de inspectie concludeert zelf ook dat scholen dit donders goed weten. Scholen weten van te voren dat examencontracten niet mogen en ze doen het toch.
De voorzitter:
Meneer Kwint ...
De heer Kwint (SP):
Zij belazeren de kluit dus bewust. Ik zou een ietwat actievere houding waarderen in plaats van alleen maar wat doen als het waargenomen wordt.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de Minister.
Minister Slob:
Dank u wel, voorzitter. Ook dank aan de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Ik zal me nu even concentreren op de paar vragen die nog gesteld zijn. In de hele discussie over de N-term hoorde ik de heer Van Meenen zeggen dat dit een rookgordijn is. Die kwalificatie neem ik niet over. Dat er verschil van opvatting is over hoe dit werkt en het belang ervan, is evident. Dat bleek ook wel uit het overleg dat wij hier met elkaar hebben. De N-term is bedoeld om juist voor vergelijkbaarheid van niveau tussen verschillende jaren te zorgen. Het is ook in het belang van de leerling dat dit op een goede manier wordt toegepast. Is dat schimmig? Als u kijkt naar de activiteitenlijsten die u hebt meegekregen vanuit het CvTE, dan ziet u dat er juist in het afgelopen jaar een heel grote bijeenkomst is georganiseerd, met 600 docenten, om met elkaar heel actief over het functioneren en het belang van de N-term te spreken. Er zijn nog meer bijeenkomsten geweest, waarbij docenten heel actief betrokken zijn. Het voornemen is om in maart, dus volgende maand, opnieuw zo'n bijeenkomst te beleggen voor docenten. Het dispuut daarover tussen het CvTE en de docenten wordt actief en met behoorlijke aantallen gevoerd. Ik denk dat wij er ook nog wel een keer met elkaar over zullen gaan spreken. Ik sta er ook voor open om er verder over te spreken. Nogmaals, dat het een rookgordijn is, neem ik niet over. Dat er discussie over is, is evident. Dat is ook gebleken uit wat we hier met elkaar hebben gewisseld.
De heer Van Meenen (D66):
Even voor de helderheid. Als ik de term «rookgordijn», «blinde vlek» of «sluier» gebruik, bedoel ik niet dat niet inzichtelijk is hoe de N-term tot stand komt. Dan bedoel ik dat de N-term in mijn ogen zo langzamerhand onze blik gaat versluieren op wat de kwaliteit van het geleverde werk uiteindelijk is. Wij zijn bezig om elk jaar opnieuw de resultaten te corrigeren naar het vorige jaar. Eigenlijk wordt de werkelijkheid gecorrigeerd door de N-term; dat is wat er gebeurt. Ik maak mij er zorgen om dat er vakken zijn die jaar in, jaar uit een hoge N-term hebben om maar aan te blijven sluiten bij het verleden, en dat we tegelijkertijd, als we naar het internationale perspectief kijken, zien dat we aan het zakken zijn. Het risico van de N-term is dat we daarmee onze blik op de werkelijke kwaliteit verliezen. Daar vraag ik aandacht voor. Ik wil dat onderzocht hebben. Ik wil daar een keer doorheen. Tot nu toe is me dat niet gelukt, maar nu moet het wel gebeuren.
Minister Slob:
Ja, «nu moet het wel gebeuren» ... Dat de discussie verder gevoerd wordt, is denk ik duidelijk. U heeft een opvatting over hoe de N-term zou werken. Het gaat nu wat te ver, maar daar zou ook een andere mening tegenover kunnen worden geplaatst, die de invulling van de N-term op een andere manier kwalificeert. Ik stel voor dat we hierop terugkomen. Ik weet dat er een uitnodiging kan komen van het CvTE, maar ook van het Cito, om daar met de Kamercommissie verder over te spreken als zij dat zou willen, maar zij gaat over haar eigen agenda. Ik zal uiteraard ook mijn mogelijkheden benutten om dit debat verder te voeren; wie weet ook weer snel met u als Kamer.
De heer Bisschop kwam nog even terug op de wijze waarop ik in zijn richting had gereageerd. Ik heb dat met respect voor hem proberen te doen, maar ik vond het wel nodig om even wat tegenwicht te geven, omdat er een beetje een beeld begon te staan alsof hier van alles fout gaat. U gebruikte woorden als «grove fouten». Vandaar mijn reactie. Ik denk dat het ook duidelijk is dat er soms verschil van mening kan zijn over de vraag of iets fout is of dat er gewoon discussie is tussen vakdeskundigen, want dat kan ook ontstaan. Het is niet altijd zwart-wit. Er zijn 33 aanvullingen gegeven op het correctievoorschrift bij de verschillende examens in 2017. Dat kan ook om een aanvulling op meerdere vragen gaan. Dat waren dus 33 aanvullingen op het totale aantal vragen dat gesteld wordt. U weet dat het daarbij om duizenden vragen gaat. Het zijn er misschien 33 te veel, maar je kunt ook de invulling hebben dat een aanvulling er niet altijd is om een fout te corrigeren. Het kan ook een aanscherping betekenen. Ik denk zelfs dat het een onderdeel van het systeem is. Als er signalen binnenkomen, ook van docenten, over de antwoorden die leerlingen geven, zorg je door middel van een aanvulling dat er nog een kwaliteitsslag gemaakt kan worden. Als je dergelijke mechanismes ter beschikking stelt, functioneert het systeem dus eigenlijk, zou je kunnen zeggen. Nogmaals, van die 33 aanvullingen bij het vorige examen ga ik geen kwalificatie geven, maar het had ook meer kunnen zijn.
Dan over de contracten, het verbod daarop en de discussie die ik nog met mijn collega ga voeren. Ik probeer u daar in maart over te berichten. Dan heb ik deze maand nog even om dat gesprek te voeren. De inspectie gaat nooit ieder jaar bij elke school langs, zoals u weet, maar als zij haar reguliere onderzoek doet, kijkt zij of de regels worden toegepast. Als dit soort dingen dan bovenkomen, wordt de school er uiteraard op gewezen dat het niet mag. Ik zal ook via de sectorraden dit onderwerp nog meenemen. Ik heb regulier bestuurlijk overleg met hen en daarin kan dat heel erg goed.
GroenLinks vraagt terecht aandacht voor stress. Ik grijp even terug op de discussie die we bij de begroting hadden. Toen vroeg u om een heel groot onderzoek. Ik heb gezegd dat me dat op dat moment te ver ging, maar dat ik dit onderwerp wel wilde meenemen bij de verschillende deelaspecten. Mijn toezegging aan u was dat ik het NRO zou vragen om de examenstress in zijn onderzoek mee te nemen. Dan parkeer je het denk ik op de goede plek. Dan is het heel gericht. Ik denk dat dit uiteindelijk meer effect heeft dan een of ander groot onderzoek, waarover we dan weer een algemeen overleg hebben. Je kan het het beste ergens aan verbinden.
Over schaduwonderwijs gaan we op een andere manier overleggen. Dat heeft de Kamer zelf besloten. De heer Kwint was het daar niet mee eens, heb ik begrepen, maar het komt vanzelf terug.
Er was ook nog een vraag over PISA. Voor kansenongelijkheid kun je dit onderzoek eigenlijk gewoon niet gebruiken. PISA is echt een meting op één punt. Het gaat om 15-jarigen. Dan blijkt dat onze vmbo'ers het in internationaal opzicht gewoon goed doen. Voor de discussie over kansenongelijkheid is dit onderzoek gewoon niet geschikt. We hebben weer andere onderzoeken die ons er voortdurend op wijzen dat we hier aandacht voor moeten hebben en dat, waar dat kan, we ervoor moeten zorgen dat kansenongelijkheid niet toeneemt maar juist verder verkleind wordt.
Voorzitter, dat zijn mijn antwoorden op de vragen die in tweede termijn aan mij gesteld zijn.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording van de vragen en de reactie op de opmerkingen die zijn gemaakt.
De heer Kwint (SP):
Ik vroeg nog naar het staatsexamen, het volwassenonderwijs en het feit dat het volgens mij niet alleen een administratieve inschrijving bij een mbo was. Soms zijn er ook verplichtingen.
De voorzitter:
En u wilt nog antwoord op die vraag.
Minister Slob:
Er zijn drie mogelijkheden om examen te doen: het reguliere onderwijs, de vavo of het staatsexamen. Men kan kiezen waar men gebruik van maakt.
De voorzitter:
Ik denk dat u hierover van mening blijft verschillen. Hierover hebt u in ieder geval een ander inzicht; laat ik het zo formuleren. Dit is zoals het is. Dit zijn de feiten.
Nogmaals dank aan de Minister, ook voor de beantwoording van deze vraag. Dan is er bijna een einde gekomen aan dit algemeen overleg. Er is een VAO aangevraagd met als eerste spreker het lid Van Meenen. Er is ook een aantal toezeggingen gedaan. De traditie in dit huis is blijkbaar dat ik die ga voorlezen, dus dat ga ik doen:
– De Kamer wordt zo veel mogelijk in samenhang geïnformeerd over de volgende onderzoeken en projectresultaten inzake de flexibilisering van examens: de pilot Recht op maatwerk met 30 scholen, het onderwijsverslag onderdeel «toetsen», dat wordt verwacht in april 2018, het Onderwijsraadadvies over toetsen, dat wordt verwacht voor de zomer van 2018, en het Curriculum.nu, dat begin 2019 komt.
– De Minister gaat in gesprek met de groep verenigde leerlingen met een chronische beperking over mogelijkheden voor deelexamens.
Ik kijk even naar rechts, want als ze daar boos gaan kijken, hebben we een probleem.
– Over de gang van zaken inzake examencontracten, die in het voortgezet onderwijs niet zijn toegestaan maar in het vavo wel, zal de Kamer in maart een brief ontvangen, mede op basis van informatie van de inspectie en de sectorraden.
Minister Slob:
En op basis van het gesprek dat ik met mijn collega zal hebben, omdat dit onder haar verantwoordelijkheid valt.
De voorzitter:
Dus met medeneming van Minister van Engelshoven, die over dit onderwerp gaat.
Minister Slob:
De inspectie doet gewoon haar werk. We gaan dus niet zeggen dat ze dat niet moet doen, want dat doet ze gewoon. Verder heb ik aangegeven dat ik dit onderwerp zal meenemen in het bestuurlijk overleg met de sectorraden.
De voorzitter:
Met deze nuance, die in het verslag terecht zal komen, gaat deze toezegging ook de boeken in. De vierde toezegging gaat niet over het informeren van de Kamer, maar ik herhaal haar toch nog even.
– In de NRO-onderzoeksprogrammering wordt de prestatiedruk en examenstress van leerlingen meegenomen.
Tot slot is er nog iemand die u een chocolaatje wil aanbieden op basis van iets uit het verleden. Ik denk dat de heer Van Meenen de eerste toezegging ook heeft gehoord. Dan laat ik de hamer vallen om dit AO te beëindigen, met dank voor ieders inbreng. Dank u wel.
Sluiting 12.48 uur.