Vastgesteld 5 augustus 2015
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 24 juni 2015 overleg gevoerd met Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
− Antwoorden op feitelijke vragen over de brief examens in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 235 ) (Kamerstuk 31 289, nr. 245);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 23 april 2015 over examens in het voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 235);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 mei 2015 over de aanbieding van het jaarverslag College voor Toetsen en Examens 2014 en van het rapport «Evaluatie College voor Examens» (Kamerstuk 34 000 VIII, nr. 94);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 25 november 2014 over examens in het voortgezet onderwijs 2014 (Kamerstuk 31 289, nr. 203);
− de brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 12 juni 2015 inzake de reactie op brieven van Levende Talen inzake onderzoeksrapport SLO en Cito «ERK-niveau schrijfvaardigheid Engels, Duits en Frans» en inzake nader onderzoek naar aanleiding van Examenmonitor 2014.
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs,Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: De Kler
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Beertema, Jasper van Dijk, Van Meenen, Rog, Straus en Ypma,
en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 10.02 uur.
De voorzitter: Goedemorgen. Ik heet in het bijzonder de Staatssecretaris en zijn ambtenaren welkom, evenals onze onvolprezen griffier, de leden en de mensen thuis. Aangezien er een beperkt aantal sprekers is, stel ik voor dat ik in eerste instantie drie interrupties toesta. De leden kennen mij echter als een milde tiran.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Op basis van een niet-aangenomen motie en een advies van de VO-raad dacht Staatssecretaris Dekker dat hij met een kattenbelletje aan de Kamer een wezenlijke wijziging in het Eindexamenbesluit VO kon doorvoeren, zonder leraren te consulteren en draagvlak te hebben in het onderwijsveld. Eerlijk is eerlijk, dit lijkt een patroon te worden. Ook wat de rekentoets betreft – dat is een pilot op reguliere scholen – ontbreekt het namelijk aan consultatie en draagvlak.
De Staatssecretaris schrijft dat hij dit besluit neemt, dus dat hij het Eindexamenbesluit VO wijzigt, en ik zeg dat hij niet de eigenaar is van het onderwijs maar dat hij een dienaar daarvan is. Het is dus van belang dat we het onderwijsveld betrekken bij dit soort wezenlijke besluiten en dat we ook nagaan waarom we veranderingen willen doorvoeren. De pilot van de VO-raad was er niet voor niets. Deze raad had namelijk eerder geconstateerd dat te weinig tijd voor docenten de hoofdreden was voor het niet altijd correct uitvoeren van de tweede correctie. Laten we dan nagaan hoe we die oorzaak kunnen wegnemen. Dat is ook een rol die de VO-raad zelf heeft met de werknemersorganisaties. De argumenten om niet over te gaan tot omkering van de correctievolgorde zijn bekend. Deze zijn namelijk door alle onderwijsorganisaties onder de aandacht gebracht. Gelukkig kwam er gisterenavond laat een brief van de Staatssecretaris naar de Kamer – ik zat in de trein, dus ik kon er meteen als zijnde «brekend nieuws» over twitteren – waaruit blijkt dat hij terugkeert op zijn schreden. Dat doet hij althans voor de duur van een jaar. Dat bevalt de CDA-fractie natuurlijk heel goed, want zij had al eerder tegen de motie van de heer Beertema gestemd en zij denkt nog steeds dat de correctievolgorde niet moet worden omgekeerd zonder dat daar draagvlak voor is. Ik vind het van belang dat de Staatssecretaris – ik roep hem daar dan ook toe op – met het veld in overleg treedt, dat hij daar echt naar luistert, dat hij nagaat op welke wijze de tweede correctievolgorde gerealiseerd kan worden en hoe hij de oorzaken van de problemen kan wegnemen.
De heer Beertema (PVV): Ik begrijp de redenering van het CDA, maar is de heer Rog niet met mij eens dat het hier gaat om een minor problem, een logistiek probleem, en dat, als er een heel kleine aanpassing wordt gedaan, dit een heel groot positief gevolg zal hebben? Is het echt nodig dat die drukbevolkte onderwijsprovincies met die sectorraden, die vakbonden, die platforms, die belangenorganisaties en die resonansgroepen enzovoorts zich met dit soort dingen bezighouden? Het gaat eigenlijk toch nergens over? Het is een heel mooie, heldere en eenvoudige oplossing die het civiel effect van diploma's – dat moet de heer Rog met mij eens zijn – op een enorme manier versterkt. Die oplossing biedt eindelijk de garantie dat zowel de eerste correctie als de tweede correctie integraal, in totaliteit, wordt nagekeken. Eigenlijk was dat al lange tijd de bedoeling; zo was het besloten.
De heer Rog (CDA): Ik denk dat het omkeren van de correctievolgorde vooral uitgaat van wantrouwen ten aanzien van de docenten wat het nakijken van de examens van de leerlingen betreft aan wie zij les hebben gegeven. Als de heer Beertema uitgaat van dat wantrouwen, kan het negatiever uitpakken als eerst een andere corrector zijn werk doet en als daarna de eigen docent dat doet. Als immers vanuit dat wantrouwen wordt geredeneerd, zal de eigen docent de fouten die er na de correctie van de eerste corrector – de vreemde ogen die dwingen – doorheen geslipt zijn, niet herstellen.
Ik vraag de Staatssecretaris of in het plan dat hij had de eigen docent uiteindelijk als tweede corrector de vrije hand had en hij dus volledig kon beslissen over het eindresultaat van dat examen.
De heer Beertema (PVV): De laatste vraag is een goede vraag. Ik wil het antwoord daarop ook van de Staatssecretaris horen. Ik hoor echter geen antwoord van de heer Rog op mijn vraag of het echt nodig is dat die heel drukke onderwijsprovincies zich hiermee moeten gaan bemoeien, terwijl het een minor issue is. Ik hoor ook de vakbondachtergrond van mijn CDA-collega. Ik doel op het enigszins meehuilen met al die leraren die zich gekwetst voelen door het wantrouwen. Er is geen sprake van wantrouwen. Er is sprake van een cultuur van genadezesjes, een cultuur van: o, ik ken mijn leerling zo goed, hij heeft hiermee vast en zeker iets anders bedoeld dan dat wat er eigenlijk staat. Ontkent de heer Rog dan ook het oordeel van de VO-raad en andere instanties die zich hierover gebogen hebben en die tot precies dezelfde conclusies komen als die welke ik in mijn motie heb neergelegd?
De heer Rog (CDA): Dit soort tirades van de heer Beertema en verwijzingen naar de achtergrond van onderwijswoordvoerders van de Tweede Kamer vind ik niet zo interessant. Ik constateer dat de VO-raad inderdaad op basis van een zeer beperkte pilot tot de conclusie is gekomen dat men graag die omkering van de correctievolgorde wil doorvoeren. Dat is ook een gegeven waarover we het kunnen hebben. Ik hecht er alleen aan dat leraren, de professionals in het onderwijs, daarbij worden betrokken. Ga dat gesprek aan. Ik vind niet dat dit te veel gevraagd is. Sterker nog, ik vind dat dit belangrijk is voor het draagvlak van onderwijsbeleid. Als de Staatssecretaris met één streep de omkering van de correctievolgorde wijzigt op basis van een klein onderzoek waar zeventien leraren zich achter hebben geschaard – verder is er geen draagvlak – vind ik dat volstrekt onvoldoende. De heer Beertema kan vinden dat dit een minor punt is. Ik vind in ieder geval dat er niet voldoende draagvlak is om tot dit soort wezenlijke veranderingen te komen.
De voorzitter: Zet uw betoog voort, mijnheer Rog.
De heer Rog (CDA): Graag. De spelling moet terugkomen in het centraal examen. Wij hebben daarover vanuit verschillende hoeken, onder andere van de beroepsverenigingen van de levende talen, veel interessante beschouwingen gelezen. Mijn oproep aan de Staatssecretaris in dezen is dezelfde als die ten aanzien van de omkering van de tweede correctie. Ik begrijp wat de Staatssecretaris wil. Ik zie ook dat schrijfvaardigheid van groot belang is en spelling is een onderdeel daarvan.
Ook voor de spelling geldt dat de Staatssecretaris vanuit de Haagse Hoftoren beslist dat dit onderdeel terug moet komen in het eindexamen. Ik roep hem op om in overleg te treden met de vakvereniging die dit betreft, alsmede met de VO-raad en vakbonden, en kom met een voorstel dat gedragen wordt. Ik begrijp dat de behoefte in het veld breder is wat schrijfvaardigheid betreft. Ook wij krijgen reacties waaruit blijkt dat er een probleem is op het gebied van de spelling. Dat erken ik. We moeten daar iets mee. Iedereen snapt dat, als je maar een paar letters goed hebt, al die apparaatjes het betreffende woord automatisch laten verschijnen. Jongeren hebben dus minder natuurlijke aandacht voor spelling. Dat is een verkeerde ontwikkeling, dus ik hecht aan een goede didactiek wat spelling betreft. Ik wil echter wel dat het vinden van de oplossing voor het probleem – waar, wanneer en hoe de spelling getoetst moet worden – in overleg met het onderwijsveld gebeurt. Ik kan hier nu namelijk niet zeggen dat de spelling erin moet of dat die juist eruit moet. Ik vind van groot belang dat de oplossing voor het probleem gedragen wordt.
Er zijn grote verschillen in de N-termen. Voor sommige examens geldt een N-term van 0,5. Voor andere examens geldt een N-term van 2,2. Het CDA vindt het van groot belang dat de examens verbeterd worden, dat er verantwoordelijkheid wordt gevoeld voor een gelijkwaardig niveau van examens. De situatie is nu dat de N-term als sluitstuk fouten in examens kan verdoezelen. Dat moet tot het verleden behoren.
Er is een enorm verschil tussen de normering in het eerste tijdvak en het tweede tijdvak. Een lerares Frans meldde mij dat zij hogelijk verbaasd was over die verschillen en dat zij zich afvroeg of haar leerling misschien een hersentransplantatie had ondergaan of dat hij in die drie weken in Frankrijk was geweest. Zij wist echter zeker dat dit niet het geval was. Dit kan niet en moet dus veranderen. Hoe gaat de Staatssecretaris dit oppakken? Is hij bijvoorbeeld bereid om ambassades een rol te geven in de beoordeling van examens over vreemde talen waarin aantoonbaar grote fouten staan?
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. De Partij voor de Vrijheid was er natuurlijk blij mee dat de Staatssecretaris uiteindelijk recht heeft gedaan aan een mooi, eenvoudig idee. Ik zei net al dat die omkering van de correctievolgorde eigenlijk niet meer is dan een logistieke aanpassing. Het is een aanpassing van ondergeschikt belang met een groot gevolg voor het civiel effect van diploma's. Een integrale correctie in plaats van steekproeven wordt daarmee immers zo goed als gegarandeerd.
Helaas is de Staatssecretaris op het laatste moment echter toch gezwicht voor de druk van boze leraren – ze zijn altijd maar boos – en de Algemene Onderwijsbond (AOb) waarover we ons moeten afvragen wie ze nu eigenlijk vertegenwoordigen. Ik verwijs naar wat er net op het Plein gebeurde met vier à vijf mensen die een hele beroepsgroep vertegenwoordigen.
Ik merk nog een ding op over de reactie – ik ben geneigd om te zeggen «hysterische» reactie – van de AOb. Als de vakbond zich net zo druk zou maken over de rechtspositie van leraren als over dit ondergeschikte punt, waren alle leraren nu rijk geweest.
Ik kom kort terug op de aanleiding die wij zagen om deze motie in te dienen. Uit een onderzoek van Cito van 2013 bleek dat slechts een derde van de correctoren die tweede correctie integraal – in zijn geheel – uitvoert. De uitkomsten van dat onderzoek leidde toen tot de vraag of leerlingen wel een faire beoordeling kregen en of alle leerlingen wel op een gelijke manier werden beoordeeld. Dat was de reden om iets te veranderen aan het correctiesysteem. Als de Partij voor de Vrijheid altijd iets belangrijk gevonden heeft – dat geldt voor het voortgezet onderwijs, voor het funderend onderwijs en voor het hoger onderwijs – is dat wel het zogenaamde civiel effect van diploma's, ofwel de waardevastheid van diploma's, de brede erkenning en herkenning door het vervolgonderwijs, het bedrijfsleven en, breder nog, de samenleving als geheel. Het gaat om de erkenning en de herkenning van de kwaliteit van het onderwijs, dat heel belangrijk is.
Uit de pilot blijkt dat het omdraaien van correcties leidt tot een zorgvuldige beoordeling, al geloof ik graag dat er hier en daar haken en ogen aan die pilot zitten. Zoals de PVV-fractie echter al verwachtte, garandeert die omdraaiing de integrale correctie. Ook de VO-raad stelt in zijn brief dat die tweede corrector – een leraar van een andere school – geen houvast meer heeft aan de resultaten van de eerste correctie en dat hij dus alles zal moeten nakijken. De oorspronkelijk eerste corrector doet een zorgvuldige eindcontrole. Dat is logisch, want het gaat om zijn leerlingen. Er wordt dus beide keren integraal naar het gemaakte werk gekeken. In de brief van de Staatssecretaris lees ik niets over een terugkoppeling aan die externe corrector in het geval dat er verschillen geconstateerd worden. Ik krijg mails waarin docenten schrijven – de heer Rog had het er ook al over – dat ze het idee hebben dat de eigen docent, die als laatste een correctie doet, de vrijheid krijgt om de resultaten van de leerlingen aan zijn ideeën aan te passen, zonder dat de externe corrector daar weet van heeft. Daar schuurt iets. Altijd zijn er weer van die leerlingen die genadepuntjes nodig hebben. Als een docent zoiets doet, lijkt de drempel erg hoog voor de externe corrector om ophef te maken. Graag wil ik voor de docenten die dat beeld hebben, helder hebben dat ze een punt hebben en dat bij gebrek aan een goede procedure over die terugkoppeling fraude in de hand kan worden gewerkt. Ik weet als ex-docent uit ervaring hoe die procedures werken en dat er altijd een terugkoppeling nodig is. Ik verzoek de Staatssecretaris om aan ons toe te lichten hoe de terugkoppeling bij de omkering van die correctie uiteindelijk zal plaatsvinden.
Ik bestrijd de suggestie dat omdraaiing van de correcties leidt tot een hogere werkdruk. Het corrigeren is tenslotte al onderdeel van de taken van een docent. Hoe staat de Staatssecretaris hierin?
Ik kom op de spelling. De PVV vindt het een prima idee dat in het centraal examen Nederlands voor het havo en het vwo volgend jaar ook getoetst gaat worden op spelling. Wij delen de mening van de Staatssecretaris dat het niet meer toetsen daarvan een ongewenst effect is van de verandering van het onderdeel leesvaardigheid. De PVV heeft juist altijd ingezet op het bevorderen van de Nederlandse taal en zij zal dat blijven doen. Weer blijkt dat dit terecht is, want leerlingen bleken ook dit jaar het vwo-examen Nederlands een van de moeilijkste examens te vinden. Het LAKS zegt zelfs dat er alleen al 22.000 klachten binnenkwamen over dat examen, terwijl 38.000 leerlingen dat examen gemaakt hebben. Het commentaar luidde dat het examen lange teksten bevatte met erg moeilijke woorden.
De PVV geeft de Staatssecretaris wel een advies mee als het gaat om de totstandkoming, de inhoud en de manier waarop er getoetst gaat worden. Laat deze toets omtrent de spelling alstublieft niet uitlopen op een drama met een heilloze discussie, vergelijkbaar met dat ten aanzien van de rekentoets. Er is niets mis mee om de lat hoog te leggen. Dat werkt juist bevorderend. Over de rekentoets gaan we het volgende week hebben, dus dat onderwerp laat ik nu voor wat het is.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66): Ik ben het er geheel mee eens – het had mijn tekst kunnen zijn en dat zal die straks ook zijn – dat de aandacht voor spelling niet moet ontaarden in «een drama» – ik gebruik de woorden van de heer Beertema – zoals die ten aanzien van de rekentoets. Misschien kan de heer Beertema mij wel uitleggen wat in zijn ogen het drama van de rekentoets is? We zijn het er weliswaar over eens dat het een drama is, maar ik ben benieuwd hoe de heer Beertema daar naar kijkt.
De heer Beertema (PVV): Volgende week woensdag gaan we het daar uitgebreid over hebben, dus ik wil daarover niet al te veel zeggen. Wel zeg ik alvast dat ik met verbazing heb gekeken naar de actieve rol van een groep leraren en zogenaamde deskundigen of zelfbenoemde deskundigen die zich zo ongelooflijk fanatiek hebben uitgesproken over die rekentoets. Die rekentoets is er om een heel goede reden gekomen, namelijk die dat het wat de rekenvaardigheid van leerlingen betreft niet op orde was. Dat is een probleem, juist ook voor het civiel effect, voor het vervolgonderwijs, het bedrijfsleven enzovoorts. Daar moest dus nodig iets aan gebeuren.
De voorzitter: Mijnheer Van Meenen, de rekentoets staat niet op de agenda. U hebt een vraag daarover gesteld en daarop is een antwoord gekomen.
De heer Van Meenen (D66): Nee, nee. Ik ga even terug naar de spelling. Mijn vraag is hoe de heer Beertema dat drama wil voorkomen. Wil hij geen spellingstoets zoals de rekentoets, of wil hij dat de docenten zich daarover niet uitlaten zodat er geen discussie ontstaat?
De heer Beertema (PVV): Ik wacht eerst af hoe de Staatssecretaris hier in zit, hoe dit opgevolgd gaat worden door Cito en examencommissies. Er zijn volgens mij tal van manieren om dit vorm te geven. Ik ga daar helemaal niet op vooruitlopen. Ik heb helemaal geen bezwaar tegen een spellingstoets op zich. Die mag er van mij komen. De heer Van Meenen weet dat wij van het toetsen zijn; meten is weten. Wij hebben die koudwatervrees niet, dus laat die toets maar komen.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter: Ik meen dat de heer Beertema zijn betoog heeft afgerond. Ik geef mevrouw Ypma dan ook het woord.
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Het doen van eindexamens is niet alleen spannend voor studenten en leerlingen maar dat is het ook voor docenten. Na het afnemen van het eindexamen gaat iedere leraar snel aan de slag om de leerlingen te beoordelen en ze tijdig van een uitslag te kunnen voorzien. Dat doen ze ook omdat ze zelf heel erg benieuwd zijn hoe hun leerlingen het er vanaf hebben gebracht. Nakijken is niet echt het hoogtepunt van een lerarenbestaan, zeg ik als oud-docent. Maar het toetsen en het afnemen van examens behoren wel voor 100% tot je vak. De toetsen en de examens zijn de afronding, de afsluiting, van de lessen die de docent heeft gegeven. Je bent dus benieuwd hoe je leerlingen het examen hebben gemaakt en het geeft voldoening dat, als je onderaan de stapel bent, je weet hoe je leerlingen het hebben gedaan. Sinds jaar en dag worden alle eindexamens ook door een tweede docent, van een andere school, nagekeken. Dat gebeurt om vriendjespolitiek te voorkomen. Deze volgorde heeft nog nooit tot grote problemen geleid. Een wijziging of omdraaiing van het nakijken, gaat uit van wantrouwen. Deze is onnodig en kan niet rekenen op draagvlak van docenten. Een dergelijke wijziging of omdraaiing biedt geen oplossing voor problemen, maar deze creëert juist extra problemen: een grotere werkdruk, vertraging en minder werkplezier.
Als we uitgaan van de beroepstrots en we het vak van leerkracht willen versterken, moeten we niet deze stap zetten, maar dan moeten we samen een goede analyse maken en we moeten dan gezamenlijk op zoek gaan naar oplossingen. Wij willen uitgaan van vertrouwen in docenten en wij willen reële oplossingsrichtingen bieden die wel op het noodzakelijke draagvlak kunnen rekenen. Daarom steunt de Partij van de Arbeid dit voorstel niet en duizenden docenten die in korte tijd een petitie hebben ondertekend, doen dat evenmin. In die petitie staat dat deze maatregel tot omgekeerde correctie al het plezier en alle motivatie weghaalt bij het corrigeren van examens en dat deze wantrouwen uitstraalt naar docenten. En elke docent is na afloop van het examen benieuwd hoe de eigen leerlingen het gedaan hebben. Nu kan er niet direct met de correctie begonnen worden. Dat maakt het werk minder interessant en minder leuk en dit is vanuit het ministerie een blijk van wantrouwen. De eerste correctie komt nu in handen van een onbekende collega, wat ook nog eens zorgt voor een vertragend effect.
Ik zeg nogmaals dat een systeemwijziging onnodig is en dat deze niet kan rekenen op draagvlak. Daarom wil ik hier een stokje voor steken. De Staatssecretaris kan zich beter nuttig maken door zich met andere dingen bezig te houden. Denk bijvoorbeeld aan de enorme werkdruk die docenten in de maanden mei en juni hebben om tijdig alle examens nagekeken te hebben. Daar valt een wereld te winnen. Ik doe twee voorstellen om de werkdruk te verlagen en de zorgvuldigheid van het nakijken te verhogen: meer tijd en minder fouten.
In de eerste plaats stel ik voor om de examens slimmer te plannen. Examens die veel nakijkwerk kosten, kunnen bijvoorbeeld wat eerder gepland worden dan de multiplechoicetoetsen. De Staatssecretaris heeft dit al in 2013 toegezegd, dus ik zou graag zien dat hij die gestand doet. Anders zal ik daar een Kameruitspraak over vragen.
In de tweede plaats doe ik een voorstel over de marge van nakijktermijnen. Die marge laat toe dat een tweede corrector wat extra tijd krijgt. Kijk nou eens hoe je die marge nog wat kunt oprekken. Dat maakt volgens de docenten dat de tweede correctie verbeterd wordt. Zo kunnen we beter werk maken van het oplossen van echte problemen in plaats van een probleem op te lossen dat niet bestaat. Juist die omkering brengt tijdrovende logistieke problemen met zich mee, waardoor de tijdsdruk toeneemt. Het is vanuit politiek oogpunt ook heel vreemd, want een motie heeft het niet gehaald. Waarom gaat een Staatssecretaris iets uitvoeren terwijl dat niet op een Kamermeerderheid kan rekenen? Aan het onderzoek namen 29 docenten deel waarvan slechts de helft daadwerkelijk landelijk wilde omkeren. Ook dat is een heel zwakke basis om zo'n ingrijpende maatregel door te voeren. Uit het onderzoek blijkt ook dat een dergelijke maatregel gezien wordt als een motie van wantrouwen.
Ten slotte merk ik op dat de Kamer begin juli 2014 de motie-Jadnanansing heeft aangenomen waarin werd gevraagd om een rol voor de inspectie bij de beoordeling van de validiteit van de centrale examens. In het jaarlijks onderwijsverslag van de inspectie is nog geen recht gedaan aan deze motie. In het rapport Evaluatie College voor Examens wordt aanbevolen om de inspectie aandacht te laten besteden aan de manier waarop het College voor Examens omgaat met de klachten en de examens steekproefsgewijs periodiek te laten controleren door externe audits, met name op specifieke vakken. Ik vraag de Staatssecretaris of hij deze aanbevelingen wil overnemen.
Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Als ambassadeur van de Duitse taal heb ik de afgelopen maanden regelmatig met docenten Duits gesproken. Duits is een vak dat door leerlingen steeds minder gekozen wordt. Dat is niet alleen het geval doordat ons land steeds meer Angelsaksische invloeden kent, maar dat komt ook omdat het vak vaak een stoffig imago heeft. Met docenten sprak ik daarover en ik vroeg ze hoe ze ervoor kunnen zorgen dat het vak Duits weer supertoll wordt. De docenten gaven aan dat zij heel graag hun onderwijsprogramma veel meer praktijkgericht zouden willen insteken. Ze willen dus niet alleen de formele kennis van de Duitse taal overbrengen, maar ze willen ook praktische kennis doceren: spreken en luisteren en het voeren van een gesprek.
In een ledenraad van mijn partij over wat we onze jongeren wel en wat we ze niet moeten leren in de toekomst, verzuchtte een deelnemer dat zijn dochter op een citytrip naar Berlijn niet eens een biertje voor hem kon bestellen, terwijl ze eindexamen Duits aan het vwo had gedaan. Ik vroeg die docenten waar het probleem ligt. Zij wezen mij erop dat het examen Duits allerlei beperkingen oplegt. Daardoor zijn ze met name in de bovenbouw vooral bezig met het onderwijzen van de examenstof. Ik vroeg ze of ze niet via de vakverenigingen invloed kunnen uitoefenen op de examens. Ik vroeg: jullie kunnen toch met elkaar de inhoud bepalen van datgene wat onderwezen en geëxamineerd moet worden? De docenten keken me met grote ogen aan. Zij hadden geen idee. Blijkbaar lopen theorie en praktijk op dit punt mijlen ver uit elkaar. Ik kan niet anders dan constateren dat de werkwijze van het College voor Toetsen en Examens (CvTE) met vaststellings- en syllabuscommissies bij de meeste docenten onbekend is. Dat geldt in ieder geval voor de docenten met wie ik gesproken heb.
Dit geldt overigens niet alleen voor de docenten Duits. Ik heb ook andere docenten in het verlengde hiervan hierover gesproken. Zij waren evenmin op de hoogte van de wijze waarop de inhoud van de examens tot stand komt. Na lezing van de brief van de Vakvereniging Nederlands over de vraag of spelling in het examen moet worden opgenomen, heb ik ook niet het idee dat de beroepsgroep serieus over de inhoud van de examens kon meepraten.
Spelen de vakverenigingen inderdaad een rol bij het bepalen van de inhoud van het examen? Kiezen zij bijvoorbeeld hun eigen afgevaardigden in die commissies? En worden docenten die niet in die commissies zitten dan op een andere manier geconsulteerd, bijvoorbeeld via het internet? Kortom, hoe verloopt dit proces nu en hoe kunnen we dat verbeteren zodat de inhoud van de examens veel beter aansluit bij de belevingswereld van de leerlingen en docenten zich beter in die examens herkennen en in datgene wat daarvoor geleerd moet worden? Op al die berichten die ik in mijn mailbox krijg over dat examen, kan ik eerlijk gezegd niet voor die leraren reageren. Zij moeten zelf een plek hebben om dat te kunnen doen.
Tijdens het laatste debat over de examens – dat was in oktober – heeft de heer Beertema een motie ingediend over het omdraaien van de tweede correctie. De afgelopen jaren was namelijk uit onderzoek gebleken dat slechts een deel van de tweede correctoren die tweede correctie daadwerkelijk doet. De VVD is voorstander van het principe van het omdraaien van de correctievolgorde en ook de leerlingen van het LAKS omarmen het voorstel. Alle leerlingen in Nederland verdienen immers dat hun gemaakte examen zo gedegen mogelijk worden nagekeken. Ook de samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat examens goed nagekeken worden. We hebben in oktober echter niet voor de motie gestemd, omdat er nog een pilot liep en het ons wel zo netjes leek om die even af te wachten. Die pilot is nu afgerond en de Staatssecretaris had het voornemen om het besluit voor omdraaiing van de tweede correctie al te nemen. Echter, gezien de ontploffing van mijn mailbox hierover, constateer ik dat er een draagvlakissue is voor dit besluit. Laat ik het maar even zo zeggen. Gisterenavond – dat was heel erg laat – hebben wij in de antwoorden op de schriftelijke vragen gezien dat de Staatssecretaris zelf een voorstel doet om een tussenmaatregel te nemen. Ik zeg nogmaals dat dit wat ons betreft niet hoeft. Wij zijn voor het principe van de omkering, maar wij begrijpen ook dat het in het onderwijsveld belangrijk is om zo veel mogelijk draagvlak voor een besluit te hebben. Gaat de Staatssecretaris verder met dit besluit nu niet alle partijen aan boord zijn wat zijn tussenvoorstel betreft? Of gaat het verdere implementatietraject er op een andere manier uitzien?
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik heb toch wat vragen over het standpunt van de VVD. Zij is ook een groot voorstander van een sterkere beroepsgroep en van een grotere beroepstrots. Nu geeft de beroepsgroep een heel duidelijk signaal. Ook de mailbox van collega Straus ontploft. Waarom zet de VVD dan coûte que coûte dat standpunt door?
Mevrouw Straus (VVD): Van de beroepsgroep heb ik geen mails gehad. Die kreeg ik wel van individuele leraren en de vakbond. Dat is wat mij betreft wel iets anders. Ik hoor in de discussie dat er leraren zijn die voor zijn en dat er leraren zijn die tegen zijn. Over de logistieke problemen kwam net een heel mooie tweet binnen. Die persoon schreef: nou, dat probleem kun je heel gemakkelijk oplossen. Je kopieert gewoon de originele examens. Je stuurt alvast een kopie naar de tweede corrector en dan houd je zelf de originelen in huis. Dank u wel voor deze suggestie. Daarmee is dat probleem in ieder geval al van tafel. Ik vind dat je heel goed moet kijken of er nog meer praktische problemen zijn en dat je met elkaar moet praten over de manier waarop je ze gaat oplossen. Het principe van het omkeren van die correctievolgorde ... In 2009 constateerde de inspectie al dat het gehele systeem niet goed werkt. We zijn zes jaar verder. Ik vind dat, als we geen maatregelen nemen, we dit niet kunnen verkopen aan de samenleving. Het civiel effect van de diploma's is superbelangrijk. Als we dat als het ware een beetje in de lucht laten hangen, lijkt me dat niet goed voor het vertrouwen in het eindexamen en in het onderwijs. Ik ben er echter wel een voorstander van dat we proberen dit op een manier te doen waarin zo veel mogelijk leraren zich herkennen en zeggen: ja, dat is een goed idee.
Mevrouw Ypma (PvdA): Het is toch teleurstellend dat de VVD uitgaat van wantrouwen. De beroepsgroep wordt immers gewoon gevormd door de leraren die ook naar collega Straus mailen. De meeste leraren doen dit heel serieus. Zij willen ook de volle verantwoording nemen voor die tweede correctie. Wil mevrouw Straus dan ook de tentamens op de universiteit laten beoordelen door een tweede corrector en die vervolgens omkeren? De inspectie onderzoekt dat soort dingen namelijk niet.
Mevrouw Straus (VVD): De eindexamens van het vo vallen onder een van de weinige officiële normeringen die wij in het onderwijs hebben ingepast. Daar hebben we er eigenlijk slechts twee van, namelijk de centrale eindtoets in het po en het eindexamen in het vo. Verder zijn de examens schoolexamens. Dat geldt ook voor de examens van de universiteit. Die hebben hun eigen beoordelingssystematieken. Wij zijn echter verantwoordelijk voor het civiel effect van het eindexamen en ik vind dat we dat heel serieus moeten nemen. Natuurlijk zijn er heel veel docenten die dit heel gezagsgetrouw doen. In de onderzoeken van 2009, van 2011 en van 2012 zien we echter dat er een heel grote groep leraren is die de tweede correctie slechts met een steekproef doet. Dat dit principe wordt toegepast, vind ik toch wel zorgelijk. Als ik daarover met individuele leraren praat – dat geldt ook voor diegenen die dat heel consciëntieus doen – blijkt dat zij er ook wel de voordelen van zien als iemand anders de eerste correctie doet en als zij een soort second opinion doen. Het ligt dus fiftyfifty. Ik denk dat wij ons moeten baseren op dat onderzoek en dat wij ervoor moeten zorgen dat de examens goed nagekeken worden en dat de samenleving daarop kan vertrouwen. De leerlingen van het LAKS hebben ook zelf aangegeven dat zij dat een goed idee vinden. Ik begrijp dan ook niet zo goed waarom mevrouw Ypma dit geen goed idee vindt.
Mevrouw Ypma (PvdA): De examens in Nederland zijn van goede kwaliteit. Wij allen zijn daar ook trots op. Dat is echter inclusief de correctie. Dat gaat al jarenlang hartstikke goed. Wij hebben daar met elkaar een zorgvuldige procedure voor afgesproken; de eigen docent kijkt na en er vindt voor de zekerheid een controle plaats door een tweede docent. Als die twee het niet met elkaar eens zijn, wordt de directeur van beide scholen erbij gehaald. Als zij het niet met elkaar eens zijn, kan de inspectie erbij gehaald worden. Er kan dan een derde corrector overheen gaan en zijn oordeel is bindend. Dat is een zorgvuldige procedure om dat te borgen wat ook college Straus zo graag wil. Zij noemt dit een steekproef. Ik vind dat het onderzoekje dat gedaan is, een steekproef is. Als je met 29 docenten gaat onderzoeken en slechts de helft daarvan zegt dat het een goed idee is ... Is mevrouw Straus dat niet met mij eens?
Mevrouw Straus (VVD): Wij verschillen van mening over de aanname dat het al jarenlang goed gaat. Ik pak de tekst erbij zodat ik weet dat ik goed citeer: «Uit een enquête van Cito onder 6.000 correctoren van wie al bijna 3.700 correctoren hebben gereageerd, bleek dat maar liefst 65% van hen de tweede correctie via steekproeven afdeed.»
Dat is de huidige werkwijze, mevrouw Ypma. En daar ben ik het niet mee eens. Als die 65% er niet was en zou blijken dat 100% de tweede correctie altijd doet en dat het dat nauwkeurig doet, was er helemaal geen probleem. Dan hoefden we het niet om te keren.
Mevrouw Ypma (PvdA): Moet er dan niet een analyse gedaan worden in samenwerking met docenten? En moet er vervolgens niet een oplossing worden bedacht in samenwerking met docenten, dus met draagvlak? Juist die omkering brengt immers tijdrovende logistieke problemen met zich mee. Daardoor neemt de tijdsdruk juist toe en daardoor neemt de zorgvuldigheid van de tweede correctie juist af.
Mevrouw Straus (VVD): Voor het oplossen van het logistieke probleem hebben we al een suggestie van het publiek gekregen. Dat is dus geen punt meer.
De Staatssecretaris doet nu een voorstel om meer draagvlak te creëren. Hij stelt voor om deze omkering een jaar uit te stellen. Ik zie dat er een aantal partijen is dat zich daarachter geschaard heeft, waaronder vertegenwoordigers van leraren. Ik vind het interessant om dat te zien. Het gaat mij erom dat die tweede correctie in 100% van de gevallen daadwerkelijk gebeurt. Als dat in de huidige praktijk kan, vind ik dat prima. Kan dat niet, dan gaan we het omkeren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Er is een terugkerend discussiepunt in het gehele onderwijsdebat; er is ergens een probleem. De politiek probeert een oplossing te vinden en vervolgens komt de discussie over de uitwerking en de uitvoering. De aangedragen oplossingen kunnen vaak best sympathiek lijken op papier, maar in het onderwijsveld lijken die tot veel weerstand te leiden. Ik hoor nu tot mijn opluchting dat mevrouw Straus daarnaar luistert. Ze zei immers dat er een draagvlakissue is. Maar hoe gaat het dan bij de rekentoets? Geldt daarvoor ook niet dat er een draagvlakissue is?
Mevrouw Straus (VVD): Ik denk dat de heer Beertema daar een heel mooi antwoord heeft gegeven. Er is een heel kleine groep in het onderwijs die zich daar heel fel tegen verzet maar als ik met de ouders van deze leerlingen spreek, zeggen zij dat zij willen dat hun kinderen goed leren rekenen. En ze leren momenteel niet goed rekenen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit kan mevrouw Straus toch niet menen? Op welke planeet leeft zij? Volgens mij is het precies andersom. Zij meent dat er veel draagvlak is voor de rekentoets, maar volgens mij is daar buitengewoon weinig draagvlak voor. Zeker onder ouders is daar weinig draagvlak voor, en mevrouw Straus heeft ook met hen gesproken. Er zijn massa's mensen die zich grote zorgen maken over die rekentoets. Kom dan niet aanzetten met het argument dat er grote steun is voor de rekentoets. Dat is namelijk pertinent onjuist. Daar is geen draagvlak voor. Gaat mevrouw Straus daar bij de rekentoets rekening mee houden, net als bij de omkering van de correctievolgorde?
Mevrouw Straus (VVD): Het probleem zit ook wat de rekentoets betreft in de uitvoering. Het probleem is niet het principe. De mensen met wie ik spreek hebben daar althans geen problemen mee. De mensen met wie ik spreek – ik heb hierover kort geleden een uitgebreide discussie gehad met een groep leerlingen – zeggen: natuurlijk moeten wij een rekentoets doen. We willen namelijk allemaal goed leren rekenen. We vinden het allemaal volstrekt normaal dat er ergens een hoepel is waar we doorheen moeten springen. We moeten dus ook de wereld buiten het Binnenhof opzoeken om input te krijgen. We moeten dus niet alleen informatie tot ons nemen onder de glazen kaasstolp in Den Haag. Dat is namelijk vaak informatie die in een bepaalde richting kleurt. Ik probeer dus ook daarbuiten informatie te krijgen en die krijg ik van ouders, van leerlingen en van sommige docenten. Ik krijg helaas niet van heel veel docenten informatie. De mensen naar wie ik verwijs, zeggen dat het rekenonderwijs in Nederland veel, veel, veel beter moet. Ze zeggen dat ze, als die rekentoets kan helpen om dat voor elkaar te krijgen, die doen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik begin met de vaststelling dat de VVD veel nadruk legt op het luisteren naar het onderwijs en dat het er niet om gaat alleen onder de Haagse kaasstolp plannetjes te bedenken. Dat is een prachtig begin van de dag. Die onthouden we!
Verder zou ik dit het debat van het voortschrijdend inzicht willen noemen, want er is goed nieuws te melden. In mei stelde ik Kamervragen over het bericht dat spelling en schrijfvaardigheid niet meer meetellen bij het examen Nederlands op het havo en het vwo. De Staatssecretaris noemde dit nog idioot, wat dit des te opmerkelijker maakte. Spelling en schrijfvaardigheid zijn van groot belang, zeker als het gaat om het vak Nederlands. Het is dan ook goed dat de Staatssecretaris tot voortschrijdend inzicht is gekomen naar aanleiding van mijn vragen.
Maar op welke manier gaat spelling weer meetellen? Voorheen hadden wij de samenvatting, maar die is geschrapt. Hoe wil de Staatssecretaris spelling en schrijfvaardigheid toetsen? Is het toevoegen van een centraal examen schrijfvaardigheid een optie, wat ook de Vereniging Levende Talen voorstelt? Dat zou bijvoorbeeld kunnen in de vorm van het schrijven van een opstel. Komt de Staatssecretaris met een gedragen voorstel waarover wij in debat kunnen gaan, uiteraard met draagvlak vanuit het onderwijs? Daar hecht mevrouw Straus namelijk heel veel waarde aan.
Er is meer goed nieuws, namelijk dat over de omkering van de correctie van de examens. De Staatssecretaris wilde hiertoe overgaan op basis van een uiterst kleinschalig onderzoekje onder 29 leraren. Dit leidde echter tot veel onrust. Daarover is al veel gesproken. Docenten voelen zich daardoor geschoffeerd. Uit het onderzoek van de AOb blijkt dat maar liefst 72% van de docenten het oneens is.
De heer Rog (CDA): De heer Van Dijk zegt dat het zo'n mooie dag is met voortschrijdend inzicht. Kan hij terughalen welke partijen voor die motie-Beertema hebben gestemd waarin een pleidooi staat voor het omkeren van die correctievolgorde, zonder dat daar ook maar één docent over gehoord was?
De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Rog zegt het heel goed; het is voortschrijdend inzicht. Dat is het thema van de dag. Dat geldt niet alleen wat de omkering van de correctievolgorde betreft, maar dat geldt ook voor de rekentoets. Ik herinner me nog de woorden van Marja van Bijsterveldt, prominent CDA-lid: die rekentoets moet er komen! Luistert u nu eens naar de heer Rog. Voortschrijdend inzicht is het thema van de dag. Dat is het ook voor ons. Dat is namelijk waar de heer Rog heen wil; wij hebben voor die motie van de heer Beertema gestemd omdat toen uit dat onderzoekje bleek dat dit anders moest. Dat onderzoekje bleek onder 29 leraren te zijn gehouden. Ik had het idee dat er een probleem was met die correcties – volgens mij zijn we het daar wel over eens – en dat we moesten nagaan hoe we tot verbetering konden komen. Vervolgens kwam er een storm van protest over de uitvoering en de toename van de werklast. In dergelijke gevallen is volgens mij de kunst voor ons allen – daar is nog een parlementair onderzoek naar gedaan – om antwoord te krijgen op de vraag hoe je omgaat met het draagvlak voor al die mooie plannetjes. De heer Beertema kiest voor de bulldozermethode: ik hoef helemaal niet te luisteren naar leraren. Het moet gebeuren zoals ik vind dat het moet gebeuren. Volgens mij is dat nu juist de enorme frustratie in het onderwijs waar je uiterst zorgvuldig mee moet omgaan. Zorgen zijn dus terecht, maar we moeten het niet op deze manier gaan doen.
De heer Rog (CDA): Het is goed om te horen dat de heer Van Dijk in reactie op een interruptie ruiterlijk toegeeft dat hij, zonder dat hij luistert naar het onderwijsveld, die omkering van die correctievolgorde wilde doorduwen en dat hij de Staatssecretaris daarmee op het verkeerde been heeft gezet. Die dacht met een kattenbelletje en de steun van in ieder geval één van de coalitiepartijen dit even gemakkelijk te realiseren. Het is goed dat de heer Van Dijk daarop terugkomt. Ik ben mijn bijdrages over de rekentoets altijd begonnen met de opmerking dat de Kamer, inclusief het CDA, die toets met 148 mensen heeft gesteund maar dat deze uitvoering niet de juiste is, niet in de zak-/slaagregeling. Niet deze toets, daar zijn heel goede argumenten voor. Ik denk dat het netjes is om dat aan de voorkant helder te maken, maar het is goed dat de heer Van Dijk voortschrijdend inzicht heeft.
De voorzitter: Ik heb geen vraag gehoord. De heer Beertema wil ook interrumperen.
De heer Beertema (PVV): Nou ja, interrumperen. Ik wil afstand nemen van de ruwe beschuldiging van de heer Van Dijk dat ik vooral niet luister naar leraren en dat ik niet naar draagvlak streef. Draagvlak is ontzettend belangrijk onder de professionals die voor de klas staan. Ik verbaas mij erover dat – ik heb het al een paar keer gezegd – een minor issue als een logistieke aanpassing die het civiel effect ten goede kan komen, zoveel emoties oproept en dat dit aan de orde moet komen in al die achterkamers van het onderwijsveld. Het is ontzettend druk bevolkt in die onderwijsprovincie en iedereen moet daar zijn plasje over doen. Op die manier verandert er bijna nooit iets in het onderwijs. Daarover heb ik mijn zorg uitgesproken. Ik begrijp dat de SP die zorg niet deelt. Als linkse conservatieve partij past haar dat ook. In het onderwijs is het namelijk niet heel anders. Er zal op deze manier nooit iets veranderen en dat vind ik enigszins deprimerend.
De voorzitter: Ik heb weer geen vraag gehoord.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit schreeuwt om een reactie!
De voorzitter: Wellicht, maar ik wijs iedereen erop dat interrupties niet gebruikt moeten worden als verlengstuk van het eigen betoog.
De heer Beertema (PVV): Dat is bijna een persoonlijk feit.
De voorzitter: Mooi is dat! Over overtrokken reacties gesproken. De heer Van Dijk krijgt de gelegenheid om hier heel kort op te reageren. Ik verzoek hem om daarna zijn betoog voort te zetten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik verzoek de heer Beertema om zijn antwoord in het stenografisch verslag te lezen. Hij zegt twee dingen. In de eerste plaats zegt hij dat de PVV wel degelijk aan draagvlak hecht. In de tweede plaats zegt hij dat we niet zo bang moeten zijn voor al die leraren die protesteren. Als we dat doen, verandert er volgens hem nooit iets in het onderwijs. Die twee dingen gaan niet samen. Dat geldt voor de rekentoets, voor de omkering van de correctievolgorde en voor talloze andere onderwijsvernieuwingen die helaas weleens als onderwijsvernielingen uitpakten. Je moet daar als politicus dus mee omgaan.
In de enquête van de Onderwijsbond lees ik over allerlei opties voor verbeteringen, dus over alternatieven om tegemoet te komen aan de zorgen die de heer Beertema terecht adresseert.
De voorzitter: Zet uw betoog voort, mijnheer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): De Staatssecretaris stelt voor om het voorstel voor de omkering van de correctievolgorde met een jaar uit te stellen. Dat is interessant. Ik juich dat toe. Is dat ook een manier om via uitstel tot afstel te komen?
Volgende week komen we terug op de rekentoets. Het ligt echter voor de hand dat ik op de vraag die ik aan mevrouw Straus stelde, ook een antwoord wil van de Staatssecretaris. De Staatssecretaris geeft ten aanzien van de correctievolgorde heel duidelijk aan dat hij luistert naar de zorgen in het veld. Het is een inkopper van jewelste, maar ik vraag mij af hoe hij dat doet ten aanzien van de rekentoets. De zorgen daarover zijn minstens zo groot.
Verder sluit ik mij aan bij de vragen van de heer Rog over de N-termen en de fouten die mogelijk worden verdoezeld.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Om te beginnen – dit staat niet in mijn spreektekst – dank ik de Partij van de Arbeid voor de hartverwarmende woorden die hier gesproken zijn over draagvlak. Ik mag hopen dat mevrouw Ypma dit doorgeeft aan haar collega die de rekentoets voor haar rekening neemt. We moeten namelijk toch wel constateren dat er wat dat betreft sprake is van een vergelijkbaar issue.
Terwijl een aantal leerlingen nog hoopvol wacht op de resultaten van de herexamens, spreken wij vandaag over de examens in het voortgezet onderwijs. Ik begin met het omkeren van de volgorde en mijn dwaling. Ik kies dus de vlucht vooruit, zal ik maar zeggen.
Het plan voor het omdraaien van de correctievolgorde heeft geleid tot grote onrust in onderwijsland. Ook ik heb even gedacht dat dit een goed idee was, maar eigenlijk is het debat over deze omdraaiing pas ontstaan nadat de motie in stemming was gekomen en de Staatssecretaris, ongeacht de uitkomst van die stemming, doorging op dit pad. Ik heb in het debat dat daarna plaatsvond, goed geluisterd naar de verschillende argumenten. Ik heb de resultaten van de pilot goed bekeken en dit heeft mij tot de conclusie gebracht dat dit toch geen goed idee is.
Ik geef het voorbeeld dat al is gegeven. Een tweede corrector zal bijvoorbeeld nooit meer tot een lagere score komen dan de eerste. In de eerste correctie door een andere docent wordt dus al de bodem voor het uiteindelijke cijfer gelegd. Dat vind ik fout. Ik ben ook altijd docent geweest en weet dat docenten niet in het eigen vlees gaan snijden.
Mevrouw Straus (VVD): Ik had dit argument van de heer Van Meenen ook al via de pers gehoord, ik had die in mails en op social media gelezen. Ik vind zijn redenering eigenlijk een heel rare, want daarmee geeft hij eigenlijk aan dat hij niet op de professionaliteit van de docent vertrouwt. Dat vind ik een heel rare constatering van D66 en zeker van de heer Van Meenen.
De heer Van Meenen (D66): Ik heb heel veel vertrouwen in docenten. Daarom vond ik het in de discussie niet zo'n sterk argument dat met de omdraaiing het vertrouwen in docenten geschaad zou worden. Ik heb namelijk net zo veel vertrouwen in een tweede corrector als in een eerste corrector. Beiden zijn immers docenten. Waar ik ook op vertrouw, is dat docenten een groot hart voor hun leerlingen hebben. Ik weet zelfs dat dit zo is. Ik zie dan ook echt niet gebeuren dat een vergissing van in dit geval de eerste corrector in het voordeel van een leerling, alsnog gecorrigeerd gaat worden door de eigen docent. Dat geloof ik gewoon niet. Ik wil niet zeggen dat ik dat kwalijk zou vinden, maar ik zie dat gewoon niet gebeuren. Het hemd is nader dan de rok. Dat is natuurlijk ook het probleem met de huidige volgorde. Er is dus terecht geconstateerd dat er wel een probleem is, maar ik denk dat we dat met de omdraaiing van de volgorde niet gaan wegnemen.
Mevrouw Straus (VVD): Ik vind het in ieder geval een opmerkelijke constatering van de heer Van Meenen. Het gaat er natuurlijk om dat – mevrouw Ypma zei dat heel goed – het afnemen van toetsen en examens bij het vak van leraar hoort. Natuurlijk wil je graag dat je leerlingen uiteindelijk dat examen behalen, maar het kan toch niet zo zijn dat je jezelf tekort doet, dus dat je afbreuk doet aan je beroepseer en je professionaliteit? Er zijn instructies. Je weet dat je je daaraan hebt te houden. Nu gaat de eerste corrector met de tweede corrector in discussie als er iets niet klopt. Andersom ga je toch ook met elkaar daarover in discussie?
De heer Van Meenen (D66): Dat is volgens mij precies de reden voor de VVD om het om te draaien. Zij gaat er ook van uit dat die eerste corrector op een zo positief mogelijke manier naar zijn eigen leerling kijkt. Daarom is die tweede corrector nodig. Als docenten volstrekt objectief naar het werk keken, zou er niet eens een tweede corrector nodig zijn. We hebben dus te maken met een soort dilemma en we proberen vroeg of laat naar onafhankelijkheid te streven. Ik denk dat die onafhankelijkheid net zo goed in het geding is bij omdraaiing van de volgorde. Dat is mijn stelling. Ik zie de oplossing voor het probleem dat er wel degelijk is, dus niet in deze omkering.
Mevrouw Straus (VVD): Ik wil één conclusie van de heer Van Meenen rechtzetten. Wij denken niet dat de huidige eerste corrector niet voldoende objectief is. Het gaat ons erom dat 65% van de tweede correctoren aangeeft dat men het slechts op basis van streekproeven doet. Wij willen dat dit veel beter gebeurt. Als dat niet via de huidige route kan, gaan we over tot omkering.
De heer Van Meenen (D66): Dat is niet mijn punt. Mijn punt is dat wij nodig vinden dat er een tweede corrector is omdat we ervan uitgaan dat een eerste corrector met een optimistische en positieve blik kijkt naar zijn eigen leerlingen. Dat element haal je er niet uit, ook niet met de omdraaiing. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het alleen maar heel goed vind dat docenten dat doen. Ik heb er dus ook veel vertrouwen in dat docenten hart hebben voor hun eigen leerlingen. Het moet niet zo zijn dat het daaraan ontbreekt.
Als er al tweede correctoren zijn die niet altijd even zorgvuldig te werk gaan, gebeurt dat vaak omdat zij niet genoeg tijd hebben. Het omkeren van de volgorde lost dit probleem niet op. Het efficiënter plannen van de examens zou eerder kunnen bijdragen aan het verlichten van de correctiedruk.
Ik denk overigens dat we met een heel ander probleem te maken hebben. Dat vraagt veel meer aandacht van ons dan deze kwestie die zelfs in de ogen van de heer Beertema miniem kan worden genoemd. Het betreft de kwaliteit van de examens. Daar krijgen wij ook veel berichten over. De oud-docenten die hier aan tafel zitten, kunnen daarbij ook wel vraagtekens plaatsen. Ik kreeg net het examen wiskunde onder ogen. Ik ben wiskundeleraar geweest. Ik wil me er verre van houden om daar een oordeel over te geven, maar ik zeg wel dat het uiten van enige zorgen wel op zijn plek is. Die zorgen moeten wij niet laten bestaan. Daarom lijkt het mij van belang dat wij ervoor zorgen dat er een onafhankelijk oordeel komt over de kwaliteit van de examens en dat dit gebeurt in samenspraak met degenen die deze vakken doceren op de vervolgopleiding. Anderen hebben daar ook voor gepleit. De Staatssecretaris heeft in reactie op het rapport van de Onderwijsinspectie aangegeven dat hij dat voornemen heeft. Ik vraag hem hoe het hiermee staat en wat zijn plannen op dat vlak zijn.
Ik kom op het examen Nederlands. De Staatssecretaris is voornemens om spelling weer te toetsen als onderdeel van het examen Nederlands. Dat is een goede zaak. Ik pleit er net als voorgaande sprekers voor om dat in nauw overleg te doen met de Vereniging Levende Talen. Mijn vraag richt zich natuurlijk op het dreigement dat erachter zit, namelijk dit dat we met eenzelfde situatie te maken krijgen als die met betrekking tot de rekentoets. Zelfs de heer Beertema ziet een dreiging, al ziet hij een andere dreiging dan ik.
Kan de Staatssecretaris ons nu al verzekeren dat we niet toegaan naar een aparte spellingstoets die beslissend wordt voor het al dan niet slagen? Kan de Staatssecretaris die zorgen wegnemen; geen spellingstoets naar analogie van de rekentoets?
Tijdens het vorige AO over examens heb ik gepleit voor de introductie van het examenvak computer science als keuzevak. Kort daarna is de Staatssecretaris begonnen met het initiatief Onderwijs 2032. Het gevolg daarvan is dat de broodnodige inhoudelijke aanpassing van het vak informatica stilligt en dat er sprake blijft van een tekort aan goede docenten op dat vlak. Dit, terwijl de digitale wereld uiteraard steeds belangrijker wordt. Ik verzoek de Staatssecretaris nogmaals om niet te wachten op Onderwijs 2032 en op dit vlak nu door te pakken. Ik hoor graag zijn reactie.
Tot slot zeg ik dat ik er blij mee ben dat de Staatssecretaris positief kijkt naar de maatwerkdiploma's. Wanneer kunnen we daarover volgens hem het advies van de Onderwijsraad ontvangen?
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter: Ik constateer dat we aan het eind zijn gekomen van de eerste termijn van de commissie.
De vergadering wordt van 10.58 uur tot 11.08 uur geschorst.
De voorzitter: Dames en heren, we gaan weer van start.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. We hebben het vandaag over de examens. Ik ben toch wel blij om te kunnen constateren dat zo'n kleine 200.000 leerlingen netjes door de eindexamenperiode zijn gehobbeld. Het is altijd spannend. Je leert elke dag op school, maar als het moment van het centraal eindexamen daar is – het is een soort ritueel in Nederland; het is spannend – moet het er toch nog een keer uitkomen. Dat is het moment waarnaar leerlingen vijf à zes jaar hebben toegewerkt.
Na wat turbulente rondes in de afgelopen jaren kunnen we constateren dat deze examenronde eigenlijk zonder al te veel ernstige calamiteiten is verlopen. Ik vind dat een compliment waard aan alle leraren en scholen die betrokken zijn bij de organisatie en natuurlijk ook aan alle leerlingen die zo ongelooflijk goed hun best hebben gedaan. Het overgrote deel van hen is geslaagd en een aantal leerlingen heeft een herexamen, waarmee ik hen veel succes wens.
Er is dit jaar wel een recordaantal klachten binnengekomen bij het LAKS. Grappig genoeg is over een aantal examens zelfs meer klachten geuit dan er deelnemers waren. Dat sterkt ons ook een beetje in de gedachte dat onder leerlingen ... Ik ben heel erg blij, want de leerlingen weten het LAKS inmiddels te vinden en ik ben ongelooflijk enthousiast over die klachtenlijn. Elk jaar zijn het immers gewoon leerlingen die dat gezamenlijk organiseren. Ik geef ze daarvoor een groot compliment. En de samenwerking met het CvTE verloopt ook vlekkeloos. Die lijnen staan dus helemaal open en dat leidt ertoe dat er goed gekeken wordt naar de dingen die binnenkomen. Kennelijk is ook de veronderstelling dat de normering «naar beneden gaat» als er meer geklaagd wordt. Het is misschien goed om hier nog maar eens publiekelijk te zeggen dat dit absoluut niet het geval is.
De officiële cijfers van de geslaagden en de gezakten zijn er nog niet. Ik hoop uiteraard dat de uitkomsten niet ver afliggen van die van vorig jaar. Hopelijk zijn die zelfs beter. In oktober wordt de definitieve monitor aan de Kamer gezonden, zoals we dat elk jaar doen.
Afgelopen oktober in het AO over examens hebben we naar aanleiding van de examenmonitor gediscussieerd. Ik denk dat het goed is om vast te stellen dat de wijze waarop we het in Nederland doen – het schoolexamen dat echt van de school is en een centraal eindexamen – heel mooi is. Ook de OECD complimenteert Nederland altijd daarmee. Het zorgt voor een soort garantiecheck op de kwaliteit en het civiel effect van diploma's. In de aanloopfase daar naartoe laat het echter heel veel ruimte voor scholen. Dat leidt ertoe dat een havodiploma dat behaald is in Noord-Groningen dezelfde waarde heeft als een havodiploma dat behaald is in Den Haag of in Venlo. In heel veel landen om ons heen is dat niet het geval. Daarvoor worden de dure woorden «civiel effect» gebruikt. Dat betekent dat we op de kwaliteit en de validiteit van het diploma kunnen rekenen.
Er is wel een aantal zorgpunten. Een daarvan heeft betrekking op de vraag of de examens nu goed worden nagekeken; de discussie over de eerste correctie en de tweede correctie. Dat is het eerste punt waar ik graag iets langer bij stil wil staan. Laat ik maar direct zeggen dat de omdraaiing – daarover is vandaag en in de afgelopen weken veelvuldig gesproken met leraren en mij en daarover is veel in de kranten verschenen – wat mij betreft niet een doel op zich is. Het is een middel om ervoor te zorgen dat het nakijken van de centrale examens op een goede manier gebeurt. Op dat punt valt wel wat op en aan te merken. De afgelopen keren hadden we het over de examens en werd niet de omkering als probleempunt genoemd maar de vraag was hoe het kan dat de wet voorschrijft dat er een integrale correctie moet plaatsvinden door een eerste corrector en een tweede corrector en dat dit eigenlijk niet gebeurt. Het Cito-onderzoek – een aantal leden heeft dat ook aangehaald – bevatte verontrustende cijfers. Uit dat onderzoek kwamen twee dingen naar voren. In de eerste plaats kwam daarin naar voren dat, als de eindexamens goed werden nagekeken door een tweede corrector of een derde corrector – dat is in die proef gebeurd – het aantal onvoldoendes significant toeneemt. We konden eruit afleiden dat de eerste corrector bedoeld of onbedoeld wat soepeler nakijkt dan de tweede corrector. Daarmee wordt ook de noodzaak aangetoond van een tweede correctie. In de tweede plaats constateerden we dat er meer leraren waren die dat niet conform deden dan dat er leraren waren die dat wel conform deden. Slechts een derde van de leraren deed de tweede correctie volledig en integraal. Twee derde van de leraren deed dit meer steekproefsgewijs. Volgens mij is dat het probleem dat we hier steeds heel helder op tafel hebben gehad en ik heb de indruk dat een meerderheid van deze commissie dat erkent. Volgens mij is dat een bedreiging van het civiel effect van onze diploma's. Voor mij staat dus als een paal boven water dat we daar naar moeten kijken en dat we ons moeten afvragen of het beter en dus anders kan. De correctie moet goed worden uitgevoerd. Dat kan op twee manieren gebeuren. De eerste manier is omkering – dat wilden we uitproberen – van de eerste correctie en de tweede correctie waardoor er een steviger aanleiding is voor de tweede corrector om het integraal te doen. Wij veronderstelden dat de eerste corrector, de eigen docent, het toch ook nog wel graag een keer in zijn volledigheid ziet. Dan heb je die twee goede nakijkmomenten. De tweede manier is gewoon dat te doen wat de wet op dit moment voorschrijft, namelijk het integraal nakijken door zowel de eigen docent als de tweede docent in de ronde daarna.
De meningen over het omdraaien van de correcties zijn verdeeld. Dat geldt sowieso voor de meningen over de wijze waarop je met dit probleem moet omgaan. Ik heb eerder aan de Kamer geschreven dat ik meega met het voorstel van de VO-raad om de omkering twee jaar lang te proberen zodat kan worden gezien hoe dat bevalt, waar dat toe leidt, waar de knelpunten zitten en of dat leidt tot betere resultaten. Ik denk echter dat we er ook helder over moeten zijn dat dit tot heel veel reacties in het veld heeft geleid. Om die reden heb ik gezegd dat we een jaar een pas op de plaats maken, dat we nog eens een jaar echt goed kijken of het ook binnen het huidige systeem kan om te komen tot een integrale en zorgvuldige correctie. Maar dat vraagt wel commitment van alle partijen. Het vraagt twee dingen, namelijk commitment van de partijen aan de voorkant om er alles aan te doen met als doel er met achterbannen en op scholen voor te zorgen dat het mogelijk is om de eerste correctie en de tweede correctie volledig te doen. Van de VO-raad heb ik dat commitment gekregen. Van CNV Onderwijs heb ik dat ook gekregen. We hebben ook gesproken met de AOb en uit dat gesprek bleek dat men nog niet zo ver is. Ik weet dat een aantal mensen van de AOb in deze zaal zit. Ik roep deze mensen op om, als we dit willen laten slagen en we zeggen dat we het toch nog een jaartje gaan proberen, dat commitment te geven. Als het integraal gebeurt, is het probleem bij wijze van spreken opgelost. We moeten een en ander dan ook goed bekijken. Ik wil het opnieuw laten onderzoeken na de examens in 2016. Wat mij betreft wordt het een herhaling van het eerder gedane onderzoek. Daaruit moet blijken of het heeft gewerkt, dus of het inderdaad heeft geleid tot het integraal en volledig nakijken in twee rondes. Als dat niet het geval is, is dat volgens mij een extra argument om te kijken naar een andere manier. Ik blijf erbij dat ik denk dat een omdraaiing een manier kan zijn om dat te doen.
Er is veel gesproken over het draagvlak. Ik denk dat deze tussenstap een manier kan zijn om dat draagvlak te vergroten, dus om inzet van alle partijen te vragen. Ook is dit een manier om te benadrukken dat we, als men dit niet wil, ervoor moeten zorgen dat het goed gebeurt. Ik denk dat die boodschap helder is. Ook in het oorspronkelijke voorstel was het idee om te zoeken naar draagvlak. Wij hebben niet gezegd dat wij het vanaf nu tot in de eeuwigheid gaan omdraaien. Het idee was om dat twee jaar te proberen met als doel daarvan te leren. Dat kan in de toekomst altijd nog.
De heer Beertema vroeg of het omdraaien leidt tot een hogere werkdruk. Ik zie dat probleem niet onmiddellijk. Op dit moment moeten alle examens twee keer worden nagekeken, ongeacht of de volgorde is eerste en tweede corrector of dat het de omgekeerde volgorde is. Ik ben van mening dat de werkdruk dan hetzelfde is.
Gevraagd is, mocht er gewerkt worden met die omdraaiing, of dit een vrijbrief is voor de eigen docent om in die tweede ronde zelf de uitslag te bepalen. Wat mij betreft is het dat niet. Nu is het zo dat er, in geval van onenigheid tussen de eerste corrector en de tweede corrector, contact is over de vraag of ze er samen uit kunnen komen. Als ze er niet samen uitkomen, wordt opgeschaald naar conrectoren en eventueel komt de inspectie erbij. Dat mechanisme wil ik graag behouden, want dat is ook belangrijk om de kwaliteit van het nakijkwerk hoog te houden.
De heer Rog (CDA): Als de Staatssecretaris ervan uitgaat dat in de huidige systematiek de corrector – de eigen docent – misschien niet objectief genoeg is en er fouten door de eigen docent worden geconstateerd die dan als tweede corrector optreedt, is hij dan niet bang dat deze docent die door de vingers ziet?
Staatssecretaris Dekker: Dat is de vraag die de heer Van Meenen volgens mij ook stelde, al deed hij dat in iets andere bewoordingen. Ik ga ook uit van de professionaliteit van de docent en dat hij, als hij fouten tegenkomt, die serieus neemt en dat hij niet zegt dat het een fout is en dat hij handelt in het voordeel van de leerling. Wij willen nu eenmaal dat de kwaliteit van het nakijkwerk goed is. Ik denk echter wel dat de kans om dit soort dingen te achterhalen, veel groter wordt als het examen echt volledig twee keer wordt nagekeken. Uit het laatste onderzoek blijkt dat dit in twee derde van de examens niet het geval was. Ik ben dan ook bang dat er op dit moment veel meer fouten doorheen glippen dan in het geval dat het examen twee keer integraal wordt nagekeken in de huidige volgorde en in het geval dat je het omdraait waardoor er een stimulans komt om het examen in werkelijkheid twee keer na te kijken.
De heer Rog (CDA): Interessant vind ik dat de Staatssecretaris het nu heeft over vertrouwen, terwijl zijn insteek eigenlijk is geweest om die omkering te realiseren vanuit wantrouwen. Ik begrijp het niet. Ik ben de Staatssecretaris heel dankbaar voor het feit dat hij nu in overleg treedt. Dat vind ik heel goed. Het is goed dat hij op zijn schreden terugkeert, maar ik kan zijn argumentatie niet helemaal volgen. Nu is zijn verhaal dat hij vertrouwen heeft in leraren terwijl een en ander eerder vanuit wantrouwen was georganiseerd.
Staatssecretaris Dekker: Dat is de connotatie die de heer Rog daar op de een of andere manier graag aan geeft. Ik kijk gewoon naar de feiten die inhouden dat de correctie in het overgrote deel van de gevallen niet integraal wordt gedaan. Uit het laatste onderzoek blijkt dat dit voor een meerderheid geldt. Vervolgens is nagegaan wat er gedaan kan worden om te bevorderen dat dit wel gebeurt. Omdraaiing zou een mogelijkheid daartoe zijn. Daar is de vorige keer ook uitgebreid over gediscussieerd. Ik ben toen nota bene degene geweest die zei: laten we niet over een nacht ijs gaan en dit dus niet met een motie er doorheen jassen. Ik proefde echter wel dat er destijds een meerderheid was in deze commissie voor het omdraaien van de correcties. Mevrouw Straus stemde weliswaar niet in met de motie maar op mijn advies ... Ik heb toen namelijk gezegd: laten we eerst de eerste proeven afwachten. En met de VVD was daar een ruime meerderheid voor geweest. Ik zie nu dat er twee partijen zijn die voortschrijdend inzicht tonen. Dat kan allemaal. Ik heb ook voortschrijdend inzicht getoond, zeg ik dan maar. Anders is er misschien een interruptie nodig om dat te zeggen. Dat is de stand van zaken. Volgens mij moeten we vooruitkijken. We kunnen elkaar vliegen afvangen: doe je dit uit vertrouwen of uit wantrouwen? Is er een probleem of is dat er niet? Wat mij betreft is voor het civiel effect nodig dat examens twee keer goed worden nagekeken. Dat moet linksom of rechtsom gebeuren. We gaan het nog een keer op de oude manier doen, maar dat gaat echt alleen maar werken als iedereen zich daar achter schaart, dus niet alleen de VO-raad maar ook de vakbonden die zich zo tegen die omdraaiing hebben gekeerd. Ik ben geneigd om te zeggen dat je je achterban op moet roepen: doe dat nou netjes, zorg voor een goede tweede correctie. Dan moet blijken of dat tot resultaat leidt.
Mevrouw Ypma vroeg of er slimmer kan worden gepland. Ja, dat gebeurt al. Ook in de brief heb ik dat aangegeven, namelijk in antwoord op vraag 7. Nederlands, kunst en tehatex op het vwo worden vroeg in de examenperiode gepland. Voor het havo worden Nederlands en biologie vroeg in de examenperiode gepland. Er zijn wel een paar praktische dingen waarmee rekening moet worden gehouden, bijvoorbeeld met de examens die in Caribisch Nederland of op de Caribische eilanden worden afgenomen. We proberen daar zo veel mogelijk te schuiven om wat de tijd betreft zo gunstig mogelijk te plannen.
Gevaagd is of er nog iets gedaan kan worden aan de marge van het nakijken door de tweede corrector.
Mevrouw Ypma (PvdA): Ik ben overigens ook benieuwd naar die tweede beantwoording.
Ik ben echter vooral geïnteresseerd in het antwoord op de vraag waar nog wel ruimte is. Ik zie dat we gisteren pas antwoorden op de vragen hebben gekregen. Het was daardoor dus wat lastig om die tijdig tot ons te nemen. Wij hebben in de vragen maatschappijleer en geschiedenis als voorbeelden gesteld. Ik heb zelf maatschappijleer gegeven en gezien dat die kinderen hele lappen tekst opschrijven. En ik kreeg een correctiemodel waarin stond dat er een aantal woorden in die lap tekst moet staan. Het is best ingewikkeld om dat allemaal na te kijken. En dat geldt ook voor de tweede correctie. Als je dat integraal nakijkt, wat we graag willen, kost dat veel tijd. Dan is het dus prettig als dat soort vakken wat eerder in de periode wordt gepland. Ik wil graag een stevige toezegging van de Staatssecretaris. Als ik die niet krijg, ben ik genoodzaakt om via een motie een uitspraak van de Kamer te vragen.
Staatssecretaris Dekker: In het vorige debat – ik weet niet of mevrouw Ypma toen ook aanwezig was – is dit ook aan de orde geweest en toen heb ik een stevige toezegging gedaan en wat mij betreft doe ik dat nu weer. Ik wil er best met het CvTE nog een keer voor gaan zitten om te kijken of we intensieve vakken naar voren kunnen halen, maar er zitten gewoon praktische dingen in. Er is niet één intensief vak en er zijn er ook niet slechts twee. Er zijn meerdere intensieve vakken. Daarbij komt dat die vakken ook technisch in te roosteren moeten zijn. Ook daarmee moet rekening worden gehouden. Ook zijn er examens die aan de andere kant van de plas worden gehouden. Dat betekent dat je rekening moet houden met het tijdsverschil en de flexibiliteit van de afnameroosters. Het is dus een kunststukje om een goed examenrooster te maken, maar ik doe nog een keer de harde toezegging aan mevrouw Ypma dat we echt gaan proberen om de intensieve nakijkexamens – volgens mij speelt dat vooral bij de tweede correctie – naar voren te halen.
Mevrouw Ypma (PvdA): Fijn dat de Staatssecretaris er zo in zit. Eerlijk gezegd, had ik dat ook wel verwacht. De vorige keer was hij namelijk ook vrij duidelijk. Maar waar gaat het dan mis? Waarom gebeurt het gewoon nog niet? Het is eigenlijk zo simpel. Doe het dan gewoon! Of moeten we een koninkrijkje omver gooien? Ik wil dat dit echt gebeurt. Het is een simpele maatregel waarmee we die tweede correctie echt kunnen verbeteren en dat willen we volgens mij allebei. Ik ben geneigd om te vragen: heeft de Staatssecretaris nog iets van ons nodig?
Staatssecretaris Dekker: Nee, ik heb niets van de commissie nodig, behalve misschien enig begrip en toch ook wel een positieve blik ten aanzien van de dingen die al gebeurd zijn. In het vorige debat is gezegd dat er sindsdien niets is gebeurd. Dat vind ik te gemakkelijk. In de beantwoording van de vragen – ik erken dat die laat is gekomen omdat ik graag het commitment van alle partijen had willen meegeven, maar dat is slechts voor een aantal partijen gelukt – heb ik een aantal voorbeelden gegeven van examens die heel bewust wat meer naar voren zijn gehaald. Ik ga er overigens geen gewoonte van maken om pas aan de vooravond van een debat dit soort vragen te beantwoorden. Mevrouw Ypma spreekt over maatschappijleer en geschiedenis en zegt dat het wat dat betreft steeds wat knelt. Ik wil daar graag naar kijken.
Mevrouw Ypma vraagt of het niet belangrijk is om samen met leraren na te gaan hoe je de eerste correctie en de tweede correctie op een goede manier doet. Dat is de crux. Dat is de essentie van het voorstel dat ik hier heb gedaan; ik ben bereid om het een jaar aan te houden, maar dan moeten we het echt met z'n allen doen. Dan moet er sprake zijn van full commitment van iedereen. Dat moet uiteindelijk leiden tot een goed resultaat.
De heer Rog (CDA): Een van de hoofdoorzaken die ik benoemde, was tijd. Wil de Staatssecretaris dat aspect ook meenemen in de discussie over het draagvlak? Nu wordt er naar twee vakken gekeken. Ik voeg daaraan toe dat er ook grote lappen tekst worden geproduceerd voor de vakken filosofie en economie. De factor tijd is ook voor andere examenvakken als oorzaak benoemd voor het feit dat slechts een beperkt deel de volledige integrale correctie op zich neemt. Neemt de Staatssecretaris dat mee?
Staatssecretaris Dekker: De factor tijd speelt zeker een rol. We zien dat de lijst van intensieve nakijkvakken heel erg lang wordt. Ik kan ze niet allemaal op dag 1 plannen. Ik vind de factor tijd zeker cruciaal en ik vind ook dat er op scholen goed gekeken moet worden. We kunnen het nakijken niet gemakkelijker maken of ervoor zorgen dat dit sneller te doen is. Leraren en schoolleiders moeten dus kijken hoe het gedaan kan worden. Als je eindexamenklassen hebt, is er aan het eind van het jaar een piek. Dan moet er op een aantal aaneengesloten dagen en soms in het weekend worden doorgewerkt. Dat hoort er dan even bij. Maar in totaliteit moet daar wel rekening mee worden gehouden. Dat kan in mijn ogen ook. Als leerlingen klaar zijn met de examens, hoeven ze in de laatste anderhalve maand geen les meer te hebben. Dat is een manier waarop er wat te compenseren valt, maar uiteindelijk is dat de discussie over het taakbeleid op scholen. Die discussie hoort daar in mijn ogen thuis en moet goed gevoerd worden. Deze mag echter geen afbreuk doen aan de eis – die is in de wet vastgelegd – dat linksom of rechtsom de eerste correctie en de tweede correctie moeten worden gedaan. Als die niet worden gedaan, is dat niet goed.
De heer Rog (CDA): Ik word er ook op gewezen dat de roosters voor volgend jaar al bekend zijn, dus dat er enige haast gemaakt moet worden om dit nog te kunnen aanpassen.
Staatssecretaris Dekker: Dat verschilt misschien van school tot school. Ik weet het niet. Ik ken ook scholen waar het wel goed geregeld is. De vraag is of het altijd ten koste moet gaan van roosters. Leraren staan niet alleen maar voor de klas. Het voor de klas staan neemt ongeveer de helft van de tijd in beslag. De andere helft van de tijd wordt gevuld met andere taken. Volgens mij kunnen ze dat onderling heel goed regelen.
Ik ga door met het thema spelling. Het is de ochtend van het voortschrijdend inzicht. Dit punt is terecht aangekaart door de heer Van Dijk. Dat deed hij met een motie. Hij deed dat in ieder geval met vragen in het vorige debat. We zien dat schrijfvaardigheid onderdeel is van het schoolexamen. In het centraal eindexamen gaat het meer om leesvaardigheid en argumentatie. Dit jaar is de toetsing van leesvaardigheid wat anders vormgegeven dan in de jaren daarvoor. In die verandering is de aandacht voor spelling weggevallen. Net als de heer Van Dijk en een aantal anderen van deze commissie vind ik dat onwenselijk, al is het alleen maar vanwege de symbolische waarde. Het zou toch raar zijn dat je een Nederlands examen kon doen en dat het geen consequenties had als het vol stond met spelfouten. Ik heb het CvTE dan ook verzocht om de aftrek van punten in het geval van onjuiste spelling in 2016 in de correctievoorschriften op te nemen.
Gevraagd is op welke manier er wordt getoetst. Nou ja, dat gebeurt eigenlijk op de manier die twee jaar geleden gebruikelijk was. Er worden dus punten afgetrokken als er sprake is van een onjuiste spelling. Er is niet zozeer sprake van een nieuwe spellingstoets waar de heer Van Meenen bang voor is. Tegen de heer Van Dijk zeg ik dat dit ook niet een-twee-drie gebeurt door bijvoorbeeld het opstel of de samenvatting in het examen te herintroduceren. Ik vind dat dit echt onderdelen zijn die moeten worden meegenomen in de gehele vakvernieuwing, als je daarnaar kijkt. Dat gebeurt op dit moment ook. Het CvTE voert wat dat betreft ook overleg met de verschillende vakverenigingen om na te gaan welke onderdelen het best in het schoolexamen kunnen worden meegenomen en welke onderdelen het best kunnen worden meegenomen in het centraal eindexamen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dank voor het antwoord. De vraag is echter wat de Staatssecretaris precies gaat doen. Hij zegt nu eenvoudigweg dat hij het gewoon mee gaat rekenen, maar verder verandert er niet zo veel. Dat leidt volgens mij tot vragen. Waar wordt de spelling precies een factor? Kan de Staatssecretaris dat toelichten? En kan hij ook reageren op de suggesties die de Vereniging Levende Talen doet op dit punt? Zij heeft daar namelijk zorgen over.
Staatssecretaris Dekker: Er moeten ook voor dit examen teksten worden geschreven. In de huidige correctievoorschriften staat dat er geen aftrek is als er spelfouten in die geschreven teksten staan. Geherintroduceerd wordt ook correcte spelling als onderdeel daarvan. Nu wordt er breder gesproken over mogelijke vernieuwing van het vak Nederlands. Ik zei dat daarover wordt gesproken met CvTE. Dat heb ik verkeerd gezegd. Daarover wordt gesproken door het nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling (SLO) dat aan vakvernieuwing doet. Vakvernieuwing leidt natuurlijk ook tot nieuwe examens. Het vernieuwen van die examens gebeurt in samenspraak met experts, vaak ook met wetenschappers, docenten en vakverenigingen. Daarbij wordt ook gekeken welke verschillende onderdelen daarin worden meegenomen. Vervolgens kan worden nagegaan welke onderdelen het best kunnen worden geëxamineerd in het schoolexamen en welke het best geëxamineerd kunnen worden in het centraal eindexamen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het blijft toch wat mistig op deze manier. Het aspect spelling meetellen in de zogenaamde leestoets, is wat te kort door de bocht. Volgens mij is het nu van belang om heel zorgvuldig na te gaan hoe je spelling en schrijfvaardigheid gaat toetsen. Wij willen inderdaad geen ongelukken die vergelijkbaar zijn met de rekentoets. Ze moeten ook niet doorslaan. Het moet zorgvuldig gebeuren. Is het een idee dat de Staatssecretaris ons een brief schrijft met zijn exacte voorstel, zodat de Kamer daarover in debat kan gaan?
Staatssecretaris Dekker: Ik ben best bereid om dit ook nog even op papier te zetten. Het zijn overigens dingen die vooral door de vakexperts en het CvTE worden bekeken: wat kun je goed toetsen in het centraal examen en wat kun je beter toetsen in het schoolexamen? Zoals ik al aangaf, maakt het onderdeel schrijfvaardigheid op dit moment deel uit van het schoolexamen en dus niet van het centraal eindexamen. Daar worden andere onderdelen in getoetst, zoals argumentatie. Ook voor het onderdeel argumentatie geldt echter dat je stukjes moet schrijven. De vraag is of – volgens mij is dat de bottomline waar we het de vorige keer ook over hebben gehad – als je daar stukjes voor moet schrijven, in het Nederlandse examen ook de spelling meetelt. De toetsmakers hebben daarover op een gegeven moment ook gezegd dat dit een discussieonderwerp is. Je kunt namelijk misschien wel heel goed argumenteren, maar je maakt wel spelfouten. Daarom is gezegd: dan laten we dat onderdeel eruit. En eigenlijk vind ik dat met u onwenselijk, ook omdat daar een slecht signaal van uitgaat, namelijk dit dat spelling er niet toe doet. Wat mij betreft komt de spelling erin, zoals dit ook in het verleden het geval is geweest. Dat betekent echter niet onmiddellijk dat het gehele centrale eindexamen op de schop gaat en dat er vanaf volgend jaar heel nieuwe onderdelen getoetst worden. Spelling gaat gewoon weer meetellen in de correctie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voor de duidelijkheid: de Staatssecretaris zegt toe dat hij hierover een brief schrijft. Dan kunnen we er zorgvuldig naar kijken.
De voorzitter: Ja, straks herhalen we de toezeggingen.
Mevrouw Straus (VVD): De Staatssecretaris merkte op dat het CvTE bezig is met een revisie van het examen Nederlandse taal en de manier waarop daarnaar gekeken wordt. Mij valt op dat in de brief van de voorzitter van het sectiebestuur van de Vereniging Levende Talen helemaal niet gerefereerd wordt aan dat onderzoek. Ik heb daar net in eerste termijn een aantal vragen over gesteld en hoop dat de Staatssecretaris daarop antwoordt. Wil hij in zijn brief ook duidelijk aangeven wat voor onderzoek dat is, wie daarbij betrokken zijn en op welke manier als het ware het doorkijkje wordt gegeven naar wanneer dat onderzoek gereed moet zijn? Ik heb het idee dat het systeem – periodiek de examens op de hand nemen in samenspraak met de vakverenigingen en docenten – onvoldoende bekend is en dat het misschien niet goed genoeg werkt.
Staatssecretaris Dekker: Om te beginnen zeg ik dat het niet het CvTE was. Dat heb ik zojuist gecorrigeerd. Het SLO is bezig met een voorstudie naar mogelijke vernieuwingen in het vak Nederlands. Het is eigenlijk de vernieuwing die periodiek wordt doorgevoerd in verschillende vakken. Wij hebben dat recent ook gehad voor economie en wiskunde. Dan wordt er echt gekeken wat er moet gebeuren om de vakken bij de tijd te laten aansluiten. Dat zal vroeg of laat ook voor het vak Nederlands weer gebeuren. Daarnaar vindt op dit moment studie plaats. Ik zal in de brief ook aangeven wie daarbij betrokken zijn. Meer in de breedte zou het mij verbazen als er zoveel onbekendheid was over de werkwijze van het CvTE en het SLO. Het CvTE benadert bijvoorbeeld regelmatig vakverenigingen voor de totstandkoming van examens. Die examens worden vaak gebaseerd op syllabi. Die syllabi worden altijd voorgelegd aan het veld, dus er vindt een brede raadpleging plaats. Dat betekent dat vakgenoten de kans hebben om daar op te reageren. Op verschillende momenten bij de totstandkoming van vakken, curricula en examens zijn docenten en vakverenigingen betrokken. Misschien is het goed dat ik dat in die brief nog maar eens een keer meeneem, zodat u dit ook helder op het netvlies hebt.
Mevrouw Straus (VVD): Ik ken dat systeem. Het CvTE heeft dat een keer uitgebreid aan ons toegelicht. Op papier lijkt dat een systeem dat mooi werkt, maar in de praktijk kom ik te veel docenten tegen die niet weten dat zij dit kunnen doen en die geen idee hebben wie er namens hun in die commissies zitten. En ze hebben geen idee hoe zij eventueel zouden kunnen opteren om in die commissies te komen. Verder zeggen zij: dan word ik door iemand vertegenwoordigd, maar ik wil misschien soms ook wel gewoon een idee kunnen aanleveren. Zij vragen zich af waar zij daarmee terecht kunnen. Ik vind het heel fijn als de Staatssecretaris dit in een brief gaat zetten, niet alleen voor het Nederlands maar voor de gehele systematiek. Ook zou ik heel graag willen dat het CvTE reflecteert op de werkwijze, dus dat het nagaat of die anno 2015 nog goed genoeg is of dat er iets anders zou moeten gebeuren. Wij kennen immers ook de situatie waarin mensen je vertegenwoordigen in een commissie. Jarenlang zijn dit dezelfde personen en dat kan er ook wel eens toe leiden dat mensen in het veld zich niet meer in de ideeën herkennen. Ik heb het examen Duits als voorbeeld gegeven. Jonge leraren willen daadwerkelijk iets met dat vak, maar zij zeggen dat zij er niet doorheen komen. Dat is mijn cri de coeur voor die leraren. Ik zou willen dat het systeem veel transparanter, vlotter, dynamischer en opener was.
De voorzitter: Het is aan de Staatssecretaris om te oordelen of hij hierin vragen heeft gehoord.
Staatssecretaris Dekker: Een aantal punten dat mevrouw Straus aandraagt, neem ik mee terug. De bekendheid met dit soort dingen kan kennelijk beter. Het gebeurt wel, maar we kunnen dat misschien wel meer en beter laten zien. Hetzelfde geldt voor vernieuwing: de usual suspects en de vraag of je daar steeds nieuwe mensen bij kunt betrekken. Die zaken vind ik heel relevant. In het kader van het draagvlak en brede consensus zeg ik er direct bij dat er op een gegeven moment een eindexamen moet liggen. Over elk eindexamen is er wel een groep docenten die zegt: wij hadden liever nadrukkelijker dit erin gezien. Of zij zeggen dat het anders had gemoeten. Denk maar aan de discussie over het exact rekenen en het contextrijk rekenen. Ik zie die kampen het niet snel met elkaar eens worden, maar er moet toch een goed examen komen. Maar het is wel goed om die discussie te voeren. Die gaat immers over de kern van het onderwijs: wat is onze wens over wat onze kinderen meekrijgen? Ik heb liever dat het daarover gaat dan om een van de randvoorwaarden. Daar moet dus een goed platform voor zijn.
De heer Van Meenen stelde een vraag die in het verlengde hiervan ligt. Hij vroeg naar de kwaliteit van de examens en wat er wordt gedaan, ook bij het Cito. Hij vroeg of er vakleraren bij zijn betrokken. Het gaat dan om het maken van examens. Dat gebeurt altijd op basis van syllabi. En ook bij de totstandkoming van syllabi zijn leraren betrokken. Ik neem al die punten mee om ze in mijn brief uiteen te zetten en te kijken of dat soort procedures genoeg bekend is.
De heer Van Meenen stelde ook een vraag over het programmeren als onderdeel van het centraal eindexamen. Naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad over informatica loopt er op dit moment een traject naar vakvernieuwing in de bovenbouw. Dat ligt wat mij betreft dus niet stil. De vorige keer ging het over de vraag of het ook een centraal eindexamenvak moet worden. Het heeft mijn voorkeur om dat mee te nemen in het traject van de talenherziening van het curriculum onder de titel Onderwijs 2031, omdat dat vrij ingrijpend is. Daar zie ik dat informatica en leren programmeren thema's zijn die heel nadrukkelijk op de agenda staan.
Er zijn vragen gesteld over de N-termen. Ik denk dat het goed is om te zeggen dat ik de opmerking over de N-termen – ik zeg dit ook tegen de heer Rog, want hij zei dat de N-term wordt gebruikt om allerlei fouten te verdoezelen – direct van tafel wil hebben. Als er fouten in de examens staan, kunnen die worden gecorrigeerd. Eenieder die een fout ontdekt, moet aan de bel trekken. Daar is de examenlijn ook voor. Ook dit jaar hebben we gezien dat dit ten aanzien van een aantal onderdelen gebeurde. Dan wordt de betreffende vraag eruit gehaald, of het correctievoorschrift wordt veranderd. De N-term is dus niet voor de correctie van dat soort dingen. Daar hebben we echt andere mechanismen voor. De N-term is er omdat ook in kwalitatief goede examens met goede vragen er altijd – dat geldt jaar naar jaar en examen na examen – wat verschillen zijn in de zwaarte. Dat kunt u zich ook wel voorstellen. Als je met verschillende vragen werkt, is het ene examen moeilijker dan het andere. Dat wil je corrigeren om ervoor te zorgen dat de zwaarte over al die jaren heen gelijk is. Dan kunnen er ook betrouwbare uitspraken worden gedaan over hoe de school het heeft gedaan of hoe de totale leerlingenpopulatie het heeft gedaan en om te zien of de vaardigheden toenemen. Dat is de essentie van de N-termen.
Tot slot vroeg mevrouw Ypma naar de validiteit van examens. We hebben het gehad over de validiteit van nakijkwerk. Ook in de basis moet het goed zijn. Het moeten dus goede examens zijn. Externe validering kan daar zeker bij helpen. Ook naar aanleiding van het vorige debat en de motie-Jadnanansing is het CvTE samen met de inspectie bezig om de aanbevelingen in het rapport, waaraan u refereerde, «op te pakken». Dat betekent dat de verantwoordelijkheden behouden blijven maar dat er veel meer externe checks komen. Daarin kan de inspectie zeker ook een rol spelen. Specifiek ten aanzien van de aanbevelingen waar u naar vroeg, kan ik al een doorkijkje geven; daar wordt in positieve zin in meegegaan. Na de zomer zal het CvTE aangeven hoe een en ander eruit gaat zien.
De heer Rog (CDA): Wat de N-termen betreft maakt de Staatssecretaris zich er heel gemakkelijk van af. Ik heb daar een aantal vragen over gesteld, onder andere over de grote verschillen: een N-term van 0,5 tot een N-term van 2,2. Ik heb het gehad over de grote verschillen in het eerste tijdvak en die in het tweede tijdvak. Dit betekent iets voor scholieren. Er zijn scholieren die, als zij in het tweede tijdvak examen hadden gedaan in plaats van in het eerste tijdvak, hun diploma behaald zouden hebben terwijl ze nu gezakt zijn. Ik denk dat het van groot belang is dat scholieren ervan uit kunnen gaan dat de examens deugen en dat ze van gelijk niveau zijn. Dat zijn ze op dit moment echter niet. Voelt de Staatssecretaris zich aangesproken om in actie te komen? En wat doet hij met mijn suggestie om de fouten in de examens aan de voorkant te voorkomen door ambassades te betrekken bij de controle van de deugdelijkheid van de inhoud van de examens vreemde talen? Ik wil graag dat de Staatssecretaris daar nader op ingaat.
Staatssecretaris Dekker: De heer Rog spreekt wederom van fouten, terwijl ik zojuist in mijn beantwoording heb aangegeven dat er in mijn ogen helemaal geen sprake is van fouten waar een N-term een soort correctie op zou moeten vormen. De N-term is echt voor andere dingen bedoeld. Fouten moeten eruit gehaald worden. Elk jaar worden er voor ieder centraal examen duizenden vragen gemaakt en er sluipt wel eens een foutje in. Het CvTE is de eerste die dat ruiterlijk toegeeft en het is de eerste die – soms gebeurt dat op voordracht van het LAKS en soms gebeurt dat op voordracht van een leraar – erkent dat er iets niet goed is gegaan, dat een fout eruit wordt gehaald en dat die niet wordt meegenomen in de beoordeling. De N-term is echt voor iets anders bedoeld. Die is er om ervoor te zorgen dat door de jaren heen het ene examen wiskunde B net zo zwaar is als het andere examen wiskunde B. Omdat je slechts een beperkt aantal vragen hebt en de zwaarte daarvan soms wat kan verschillen, moet je daar wellicht voor corrigeren. Dat doe je door de secuur te bepalen en daar geldt de N-term voor. Voor het herexamen van dit jaar zijn de N-termen nog niet bekend. Ik meen dat die pas vrijdag komen. Het is niet zo dat de N-termen voor het herexamen per definitie hoger of lager zijn dan voor het eerste tijdvak. Dat verschilt heel erg van examen tot examen. De discussie over de N-termen is technisch van aard. Ik merk dat die tot een hoop verwarring leidt en dat die steeds terugkomt in de AO's die gaan over examens. Ik heb de leden van de commissie zojuist beloofd om een brief te schrijven met uitleg over de procedures, de totstandkoming van syllabi en betrokkenheid van leraren. Ik heb toegezegd dat in de brief komt te staan hoe het in het vervolg zal gaan met het examen Nederlands. In het najaar komt ook de eindexamenmonitor. We hebben doorgaans twee keer per jaar een AO over dit onderwerp. Misschien is het goed om in de brief een derde onderwerp op te nemen, namelijk de N-termen: waar dienen die toe en hoe werken die? Dit om misverstanden te voorkomen. We kunnen daarna altijd nog een discussie voeren over de politieke zaken, maar dan zitten we op een lijn als het gaat over hoe het technisch werkt.
De heer Rog (CDA): Ik dank de Staatssecretaris voor deze toezegging. Hij vindt het heel wezenlijk dat dit gebeurt. Ik besef zeer goed dat het om twee zaken gaat en verzoek hem om in de eerste plaats in te gaan op de kwaliteit van de examens en het aantal fouten. Er zijn namelijk echt examens waarin het wemelt van de fouten. Dat neemt niet weg dat er ook examens zijn die deugen. Ik verzoek de Staatssecretaris om in de tweede plaats in te gaan op het aspect van de N-termen. Ik zou het dus prettig vinden als de Staatssecretaris beide aspecten in die brief meeneemt, zodat we daar inderdaad het gesprek over kunnen voeren.
Staatssecretaris Dekker: Dit is de derde keer. We draaien in rondjes. Ik daag de heer Rog uit om de examens te laten zien waarin het wemelt van de fouten. Ik ken ze namelijk niet. Ik vind dit ook een verdachtmaking aan het adres van het CvTE, namelijk die dat er geen goede examens worden afgegeven, dat er alleen examens zijn die vol staan met fouten. Dat doet geen recht aan al die deskundig betrokkenen die heel integer werken aan topexamens. In heel de wereld kijkt men met bewondering naar de kwaliteit van de examens in Nederland. Ik zal in die brief dan ook niet ingaan op uw suggestie of verdachtmaking dat de examens vol staan met fouten. Ik ga vertellen hoe de N-term werkt en werp dit echt verre van mij.
De heer Rog (CDA): De Staatssecretaris maakt mij nu verdacht. Hij maakt er een spelletje van door te zeggen dat ik het CvTE in een hoek wil drukken. Dat is niet de situatie. Ik geef aan dat er examens zijn waarin veel fouten staan. De Staatssecretaris vraagt mij om dat te laten zien. Ik antwoord hem dat ik dat wil laten zien en dat ik dat zal doen.
De voorzitter: Ik heb geen vraag gehoord. De Staatssecretaris en de heer Rog gaan dat onderling in correspondentie uitvechten.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb begrepen dat de Staatssecretaris klaar is met zijn beantwoording. Ik heb nog een vraag over het correctiemodel voor de examens havo en vwo wiskunde A. Ik krijg daarover een bericht van een wiskundeleraar – ik kan de Staatssecretaris dat bericht aanleveren – waarin staat dat hij dit jaar voor het eerst allerlei onzin goed moest rekenen. Leerlingen hoeven bijvoorbeeld geen onderscheid meer te maken in een functie en haar afgeleide. Dat moeten we noteren als een notitiefout. Als je wiskunde niet correct noteert, deugt de betekenis ook niet. Kan de Staatssecretaris hier iets over zeggen? Wellicht kan hij hierop in tweede termijn ingaan.
De voorzitter: Ik neem aan dat de Staatssecretaris weet wat een afgeleide is.
Staatssecretaris Dekker: Dat weet ik nog net wel. Volgens mij weet de voorzitter – hij is oud-wiskundedocent – dat ook.
De voorzitter: Ja, dat komt me vaag bekend voor.
Staatssecretaris Dekker: Het was ook mijn favoriete vak, maar ik heb niet alle ins en out van elk correctiemodel paraat. Het antwoord daarop is dus nee. Ik weet ook niet of dat gaat lukken voor de tweede termijn. Ik kan dit meenemen in de brief die ik heb toegezegd.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb het idee dat we overgaan op de tweede termijn. Ik heb kopietjes laten maken en zal in de tussentijd de mail overhandigen. Dan mag de Staatssecretaris alsnog bedenken op welk moment hij hierop ingaat.
De voorzitter: Uitstekend. Ik constateer dat de eerste termijn beëindigd is. Ik zie dat de collega's behoefte hebben aan een korte, afrondende tweede termijn.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ik houd het kort. Ik ga geen VAO aanvragen omdat ik blij ben dat de Staatssecretaris heeft aangegeven dat hij in een verduidelijkende brief nader ingaat op de essentiële punten. Daar heb ik waardering voor.
De Staatssecretaris gaf in zijn inleiding aan dat het aantal klachten over sommige examens het aantal examenkandidaten overschrijdt. Hij merkte daarbij op dat dit toch iets te maken zou kunnen hebben met sommige examens die meerdere fouten bevatten. Ik wil af van het beeld dat organisaties worden weggezet. Het gaat mij erom dat wij een verantwoordelijkheid hebben voor het goed functioneren van het stelsel. Als er kritiek is en die leeft in het onderwijsveld – ik waardeer het dat de Staatssecretaris heeft gezegd dat hij het onderwijsveld erbij gaat betrekken – verzoek ik de Staatssecretaris om de ruimte te geven om die te ventileren en hem daarop aan te spreken. Dat is de wijze waarop we met elkaar omgaan en daar wil ik volop de ruimte voor behouden.
Ik zie uit naar de brief.
De heer Beertema (PVV): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris hartelijk voor de beantwoording.
Ik kan een gevoel van teleurstelling natuurlijk niet onderdrukken. Een niet-aangenomen motie die plotseling wel door de Staatssecretaris werd uitgevoerd ... Een mooier voorbeeld van gefundenes fressen is niet te verzinnen. Het werd echter onmiddellijk voor mijn neus weggetrokken, dus de Staatssecretaris heeft mijn dag niet goedgemaakt.
Zijn er scholen die al werken met omkering van die correctie? Als dat zo is, kunnen zij dan de vrijheid behouden om daarmee door te gaan?
Mevrouw Ypma (PvdA): Voorzitter. Het is goed om te horen dat wij allen hetzelfde doel voor ogen hebben maar dat we alleen een verschillende route zien om dat doel te bereiken.
In eerste termijn heb ik al aangegeven dat ik vind dat het omdraaien van het nakijksysteem uitgaat van wantrouwen en dat dit wat de Partij van de Arbeid betreft onnodig is. Ik heb ook gezegd dat we veel beter onze energie kunnen steken in het met docenten zoeken naar oplossingen die op draagvlak kunnen rekenen en in het van tafel halen van extra werkdruk en minder werkplezier.
Ik dring aan op het komen tot betere oplossingen, samen met docenten. Voor de zekerheid vraag ik een VAO aan om daarover een Kameruitspraak te vragen.
De voorzitter: Dat is genoteerd.
Mevrouw Straus (VVD): Ik benadruk dat het de VVD er niet om te doen is, het ene systeem boven het andere te stellen. Het gaat haar erom dat de tweede correctie integraal plaatsvindt. Ik ben blij dat de Staatssecretaris beaamt dat dat de bedoeling is van dit alles. Het gaat dus niet om steekproeven in de tweede correctie maar om integraliteit.
Ik dank de Staatssecretaris voor het feit dat hij een brief heeft toegezegd met onder andere de totstandkoming van de examens en de wijze van betrokkenheid van het veld daarbij, met name de docenten en de vakverenigingen. Ik druk hem nogmaals op het hart dat het mij niet slechts gaat om een beschrijving van de huidige situatie maar dat het mij ook gaat om een reflectie van het CvTE en wellicht ook van de Staatssecretaris. Het gaat er mij om of dit anno 2015 nog wel de beste manier is om docenten inhoudelijk bij de totstandkoming van examens te betrekken. Ik ben heel benieuwd wat daaruit komt. Daarna kijken we weer verder.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Dit was een vruchtbaar algemeen overleg. Zo mag het vaker gaan.
We krijgen een brief over de spelling. Het is heel belangrijk dat we hier zorgvuldig een besluit over nemen. Ik vind de volgende quote van de Stichting Levende Talen wel aansprekend: «Een leesvaardigheidsexamen met een snufje spelling biedt wellicht een economisch interessante toets, omdat die redelijk objectief na te kijken is. Maar dit rendementdenken holt het mooie vak Nederlands uit. Juist het opstel biedt de leerlingen de gelegenheid om een meesterproef of te leggen.» Ik geef dit mee voor die brief.
Ik kom op de omkering van de examens.
De voorzitter: U bedoelt waarschijnlijk de omkering van de correctievolgorde.
De heer Jasper van Dijk (SP): Exact voorzitter. Dank, u houdt me scherp.
De Staatssecretaris schrijft het volgende: «Het omkeren van de correcties is voor mij geen doel op zich, maar het is een middel. Om recht te doen aan de zorgen en de bezwaren die zijn geuit, ben ik bereid om mijn besluit nog een jaar aan te houden.» Dat zijn twee prachtige zinnen. Pas die nu eens toe op de rekentoets. Waarom wordt hier wel geluisterd naar het onderwijs en waarom gebeurt dat niet als het gaat om de rekentoets?
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik sluit naadloos aan bij de laatste woorden van de heer Van Dijk.
Ik denk dat we een heel goed overleg hebben gehad waarin buitengewoon goede dingen zijn gezegd. Die zouden volgende week hun toepassing kunnen vinden in het debat dat wij hebben over een nieuw element in het examen, namelijk de rekentoets. Ik zie erg naar dat debat uit en ik zie ook uit naar de door de Staatssecretaris toegezegde brief. Ik dank de Staatssecretaris voor die toezegging.
Ik heb ook geen VAO nodig. Ik begrijp eerlijk gezegd ook niet waarom die nodig zou zijn, maar het is aan de Partij van de Arbeid om daarover te oordelen. Dat zullen we wel zien.
Mevrouw Ypma (PvdA): Dat is uitlokking, voorzitter!
De heer Van Meenen (D66): Zeker! Zo mag u dat opvatten. Ik ben nu overigens geen voorzitter, maar ik spreek nu namens D66.
De voorzitter: Mevrouw Ypma, laat u de heer Van Meenen zijn betoog afronden alstublieft.
De heer Van Meenen (D66): Ik was bijna klaar met mijn betoog.
Ik zie uit naar de brief. Het wordt een «brede brief» over examens. Ongetwijfeld spreken we daarover in het najaar.
Mijn voornaamste zorg gaat uit naar de kwaliteit van de examens. Goede examens zijn immers uiteindelijk de beste garantie voor een heel goed civiel effect en daar moeten we voortdurend voor waken.
De voorzitter: De wijze waarop u mevrouw Ypma aansprak, roep bij haar de behoefte op om kort te reageren.
Mevrouw Ypma (PvdA): Natuurlijk gaat de heer Van Meenen over zijn woorden en ga ik over die van mij, maar ik wijs erop dat er nogal heen en weer wordt gegaan als het dit onderwerp betreft. Het gaat de goede kant op, maar ik vind dat wij als volksvertegenwoordiging en kadersteller een duidelijke rol moeten pakken. Ik vind dat wij de Staatssecretaris een duidelijk kader moeten meegeven. Als ik de antwoorden op de vragen lees over te weinig tijd voor nakijkwerk en de mogelijkheid om de vakken meer naar voren te halen die meer correctiewerk en -tijd kosten, vind ik het nodig dat er een Kameruitspraak wordt gedaan. Om die reden heb ik het VAO aangevraagd.
De voorzitter: We laten het hierbij.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter: Ik geef het woord aan de Staatssecretaris voor zijn beantwoording in tweede termijn.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. De heer Rog sprak over het aantal klachten in relatie tot het aantal fouten dat uit de examens is gehaald. Er zijn duizenden klachten binnengekomen. Ik raad de heer Rog echt aan om een keer bij de klachtenlijn van het LAKS te gaan zitten. Ik heb net al een geweldig groot compliment gegeven aan de leerlingen. Zij organiseren dit immers zelf. Niet-examenkandidaten van havo-4, van vwo-3 en van het vmbo organiseren dus zelf dat drie weken lang elke middag de telefoon wordt opgenomen en dat de serieuze dingen worden doorgekabeld naar het CvTE. Lang niet al die klachten hebben echter betrekking op de vragen en lang niet alle klachten leiden tot aanpassingen. Misschien is het goed voor dit debat om te constateren dat dit jaar heeft geleid tot 39 aanpassingen in de correctievoorschriften die betrekking hadden op fouten dan wel vragen. Een deel daarvan had betrekking op verheldering; voor de eerste corrector en de tweede corrector moest helder zijn hoe er moest worden nagekeken. In een enkel geval had de klacht echt betrekking op een verkeerde vraag die uit het examen gehaald moest worden. Over het geheel gezien is het aantal vragen dat uit de examens is gehaald in mijn ogen redelijk beperkt.
De heer Beertema vroeg of er al scholen zijn die werken met die omkering. Bij mijn weten is dat niet het geval. Wellicht zijn het de scholen die meedoen in de pilot. Ik moet nog om de tafel gaan zitten als men zich eraan committeert, ook met de AOb. Dat de AOb zich eraan committeert is namelijk part of the deal. Anders gaat het feest niet door. Ik wil ook met een aantal scholen om de tafel gaan om na te gaan hoe men erin zit en waar ruimte kan worden geboden.
Tegen mevrouw Ypma zeg ik dat ik het VAO ook afwacht. Ik heb een uiterste poging gedaan om een heel harde toezegging te doen, maar kennelijk was die niet hard genoeg. Ik heb echter wel de indruk dat we op dezelfde lijn zitten en daar gaat het uiteindelijk om.
Voorzitter: Rog
De heer Van Meenen (D66): De Staatssecretaris zegt dat part of the deal is dat ook de AOb zich moet committeren. Stelt u zich voor dat de AOb zegt dat men toch niet mee kan gaan in die redenering. Zal dit dan betekenen dat de Staatssecretaris weer terugkomt op zijn besluit om volgend jaar nog niet de correctievolgorde om te draaien?
Staatssecretaris Dekker: Ik heb helemaal niet de indruk dat ik er niet met de AOb uit zou willen komen. Men heeft aangegeven dat men dit heel belangrijk vindt. Ik ga er dan ook van uit dat de AOb zijn achterban en leraren oproept om die tweede correctie te doen op de wijze waarop die moet worden gedaan. Dit lijkt mij niet een heel ingewikkelde vraag. Daar moeten we het over eens kunnen worden.
De heer Van Meenen (D66): Dat wachten we dan maar even af.
Staatssecretaris Dekker: Mevrouw Straus heeft een opmerking gemaakt. We nemen die inderdaad mee in die ene brief.
Tot slot kom ik op de kwaliteit van de examens. Ik kijk zeer uit naar het debat dat wij volgende week zullen hebben over de rekentoets. Dat vind ik namelijk een uitstekende toevoeging aan het eindexamen om ervoor te zorgen dat echt wordt gekeken hoe kinderen zijn opgeschoten met de rekenvaardigheden. We weten dat die jarenlang onder de maat zijn geweest. Ik sluit echter niet uit dat daar langzaam maar zeker wat verbetering in komt. Ik zorg ervoor dat de commissie daarover zo snel mogelijk een brief krijgt.
Voorzitter: Van Meenen
De voorzitter: Ik som de toezeggingen op:
− de Kamer ontvangt in het najaar de jaarlijkse eindexamenmonitor;
− de Kamer ontvangt een «brede» brief over de examens waarin aandacht is voor de kwaliteit van de examens, de totstandkoming, de methodiek voor handhaving daarvan, de betrokkenheid van het onderwijsveld daarbij en een reflectie op de toekomst en de correctievoorschriften voor spelling in teksten van het centraal examen vanaf 2016.
Kan eenieder zich hierin vinden?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik wijs nog op de mail die ik aan het eind van mijn termijn aan de Staatssecretaris heb laten overhandigen. Als ik het goed heb, wordt die meegenomen in de brief over de eindexamens.
De voorzitter: Is dat ook de gedachte van de Staatssecretaris?
Staatssecretaris Dekker: Volgens mij zijn er vier onderwerpen voorbijgekomen – die staan in het verslag – die weliswaar los van elkaar staan maar die ik in een soort verzamelbrief opneem. Die zaken hebben te maken met examens. Aangezien de monitor in oktober uitkomt en we daarover meestal een debat hebben, lijkt het me goed om die brief voor dat AO aan de commissie te sturen. Een reactie op basis van het bericht van die docent over de correctievoorschriften, komt ook in die brief te staan.
De voorzitter: Ik constateer dat er een VAO is aangevraagd door de Partij van de Arbeid. Dat zal ongetwijfeld volgende week plaatsvinden en daarin zal een motie worden ingediend of er zullen meerdere moties worden ingediend.
Ik dank de leden, de Staatssecretaris en zijn ambtenaren. Verder bedank ik de mensen op de publieke tribune en de mensen die thuis aan de buis gekluisterd hebben gezeten. Ik wens u allen een mooie dag met veel voortschrijdend inzicht toe. Zo niet, dan toch.
Ik sluit de vergadering.
Sluiting 12.11 uur.