Kamerstuk 31250-67

Verslag van een algemeen overleg

Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking


31 250
Beleidsbrief Ontwikkelingssamenwerking

26 150
Algemene Vergadering der Verenigde Naties

nr. 67
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 20 augustus 2009

De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 heeft op 1 juli 2009 overleg gevoerd met minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 23 april 2009 met de beleidsnotitie multilaterale ontwikkelingssamenwerking (31 250, nr. 57);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 25 juni 2009 met de beantwoording van vragen van de commissie voor BUZA inzake de beleidsnotitie multilaterale ontwikkelingssamenwerking (31 250, nr. 64);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 juni 2009 over de Nederlandse inzet VN Conferentie over de financiële crisis en de gevolgen voor ontwikkelingslanden (31 371, nr. 218);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 29 juni 2009 met de resultaten VN conferentie over de financiële crisis en de gevolgen voor ontwikkelingslanden (26 150, nr. 75).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Ormel

De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

Van der Kolk-Timmermans

Voorzitter: Ormel

Adjunct-griffier: Van Toor

Aanwezig zijn 8 leden der Kamer, te weten: Boekestijn, Ferrier, Irrgang, Koşer Kaya, Ormel, Vendrik, Voordewind en Waalkens,

en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking die vergezeld is van enkele ambtenaren.

De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. De minister heeft een uitermate heldere notitie geschreven over de Nederlandse inzet in multilateraal verband. Onze fractie is multilateralist bij uitstek! Je kunt niet meer in deze gecompliceerde wereld dingen alleen doen. De minister groepeert de coalities in multilateraal verband in drie families. Die heeft hij van commentaar voorzien en ook heeft hij zijn inzet daarbij beschreven. Daar kunnen wij ons in vinden. Als je echter criteria aanlegt voor division of labor en put your money where your mouth is, moet je in multilateraal verband de lead nemen in beleidsonderdelen waar je sterk in bent. En je moet de lead gunnen aan landen die hun sporen in andere trajecten hebben verdiend. Ik ga niet zover dat ik de prioriteiten nadrukkelijk benoem, maar onze inzet is gericht op het bereiken van de millennium development goals. Er moeten forse inspanningen worden geleverd. Ook onze partners moeten hun beloften waarmaken. Ik weet dat de minister zich sterk heeft gemaakt voor het nakomen van de financieringsverplichtingen. Door de economische recessie en de koppeling aan het bnp zien we dat sommige landen zich terugtrekken achter de dijken en dat is geen goede zaak. We zien dat er miljarden worden meegenomen van de ene naar de andere mondiale top en dat er vervolgens «balletje balletje» wordt gespeeld. Dat geld wordt echter onvoldoende ingezet. Nog te veel is het een spel voor de bühne, maar het wordt tijd dat wij ons samen met de partijen sterk maken voor de mdg’s. De minister heeft een kritische houding ten opzichte van de ngo’s ingenomen, maar die zou hij zich ook moeten aanmeten als het gaat om multilaterale groeperingen.

Wat betreft de bestrijding van armoede en honger, zien wij dat de WTO niet tot een afronding kan komen en dat de Wereldbank zich grote zorgen maakt over de gevolgen van de economische recessie voor de allerarmsten. Het risico bestaat dat de komende voedselcrisis nog erger zal worden dan algemeen wordt verwacht. Wil de minister zijn gedachten laten gaan over de optie om voedselvoorraden aan te leggen die publiek beheerd worden? Het zou dan niet om enorme hoeveelheden moeten gaan, maar om behapbare stukken. Dat zou prijsverhogingen als gevolg van speculatie en klimaatverandering kunnen tegengaan. Multilaterale organisaties zouden dan een beroep kunnen doen op die publieke voedselvoorraden. Dat zou dan niet moeten via het gemeenschappelijk landbouwbeleid, maar vanuit de gedachte dat voedsel een strategisch goed is in de bestrijding van de honger en armoede in de wereld.

Voorzitter. Wij zijn voorstander van een versterking van de multilaterale kanalen. Gelet op de kritiek die er is, moet wel worden doorgegaan met het vergroten van de efficiency van die organisaties.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Een belangrijk punt voor de CDA-fractie is evenwicht tussen de kanalen. In de complementariteit in de oude zin van het woord ligt de kracht van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid. Dat betekent dat de eisen die aan het maatschappelijke kanaal worden gesteld, ook gesteld moeten worden aan het multilaterale kanaal. Ook hier moet de minister zijn moderniseringsagenda, waar mijn fractie hem in steunt, doorvoeren.

Maakt de minister er ook in VN-verband een punt van dat de krachten per land gebundeld moeten worden als het gaat om de bestedingseis? Zijn de vier intensiveringen van de beleidseisen ook multilateraal systematisch onderbouwd?

Particuliere kanalen moeten 75% van de bestedingen in vijf jaar geëvalueerd hebben. Mag je dat ook van de multilaterale kanalen verwachten? Er staan in de notitie interessante voorstellen en wij wachten met belangstelling op de uitwerking ervan.

En ten slotte wat ik hier misschien maar de «Brandnorm» zou moeten noemen. Mag Ad Melkert voortaan ook niet meer verdienen dan de directeur-generaal van de minister? Dit is wellicht een absurde vraag, maar kijken wij echt kritisch naar de overheadkosten van de VN, inclusief de salarissen?

De minister heeft toegezegd dat zo mogelijk het evenwicht tussen de kanalen gehandhaafd wordt, maar waarom stelt hij dan dat multilaterale ontwikkelingsinstellingen in toenemende mate het voorkeurskanaal dienen te zijn en de multilaterale ontwikkelingssamenwerking te willen intensiveren met maar liefst 550 mln.? Mijn fractie onderschrijft het belang van het multilaterale kanaal, inclusief de motivatie die de minister hiervoor aandraagt, maar daarom hoeft het nog geen voorkeursbehandeling te krijgen. Hoe moeten wij dit duiden? Kan de minister herbevestigen hetgeen hij zei tijdens het VAO, namelijk dat hij veel waarde hecht aan het maatschappelijk kanaal en niet van plan is om ook in tijden van krimp kortingen onevenredig over de kanalen te verdelen?

Wij begrijpen hetgeen de minister zegt in zijn notitie over de complexiteit. Hij schrijft dat de Nederlandse inzet daarom steeds minder relevant wordt en ook dat het daarom belangrijk is te intensiveren met geld. Daar is mijn fractie het niet mee eens. Nederland moet op gezag inzetten, niet versnipperen en meer concentreren. Goed dat de VN daarop inzet en dat Nederland wordt gevraagd daarbij een rol te spelen. Maar waarom ook niet multilateraal meer concentreren en daarbij leidend laten zijn dat Nederland inzet op gebieden waar ons land het verschil kan maken? Ik denk aan ons debat over Latijns Amerika. Nederland kan op het gebied van kennis en milieu het verschil maken. Waarom op deze gebieden niet nauwer samengewerkt met de IDB?

De CDA-fractie is blij dat de minister de rol van het bedrijfsleven in ontwikkelingslanden zo nadrukkelijk onderschrijft. Een probleem voor het bedrijfsleven in OESO-landen is, dat het bij multilaterale tenders gehouden is aan de OESO-regels voor duurzaamheid, milieu, arbeidsomstandigheden en mensenrechten. Dat vind ik volkomen terecht, maar het geldt niet voor staatsondernemingen in opkomende markten. Waarom niet? In het aanbestedingsbeleid van multilaterale instellingen krijgen aspecten als duurzaamheid, arbeidsomstandigheden, kinderarbeid enzovoort niet de aandacht die ze verdienen. Daaraan moet meer gewicht worden gegeven bij dit soort tenders. Wat gaat de minister daaraan doen?

Voorzitter. Het belang van multilaterale organisaties en ook de grote particuliere fondsen blijkt uit de successen die de wereldgemeenschap voorzichtig aan het boeken is in de strijd tegen hiv-aids en het bevorderen van seksuele en reproductieve rechten en gezondheid. Van belang blijft daarbij het blijven wijzen op de noodzaak van effectiviteit en het versterken van de basisgezondheidszorg.

Een groot probleem is het mondiale vluchtelingenvraagstuk. Miljoenen mensen, meest vrouwen en kinderen, zitten onder mensonwaardige omstandigheden in kampen. Dit is een van de grootste uitdagingen waar de wereldgemeenschap voor staat. UNHCR doet wat zij kan, maar loopt vaak op tegen een beperkt mandaat. Mijn fractie heeft in 2004 een motie ingediend om dat mandaat en eventueel de fondsen aan te passen. Hoe staat het met de uitvoering van deze motie?

Voorzitter. De complexe wereld vraagt om een multilaterale inzet. De rol van Nederland daarbij hoeft niet noodzakelijkerwijs in geld te worden uitgedrukt. Dat kan ook in gezag worden uitgedrukt. Van groot belang is dat de effectiviteit wordt vergroot. Op de effectiviteit van het multilaterale kanaal hebben wij nog weinig zicht. De notitie biedt daartoe wel enige openingen. Waar wij ook weinig zicht op hebben, is het budget. Waar moet de 550 mln. vandaan komen? Mijn fractie wil dan ook voorstellen om nu even pas op de plaats te maken en de uitkomsten van MOPAN en de scorecard af te wachten. Na Prinsjesdag hebben wij meer zicht op het budget en kunnen we bezien hoe we hiermee verder moeten gaan.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter! Ik ben blij dat de minister veilig en wel terug is uit de Gaza. Ik neem aan dat hij daar met verschillende VN-organisaties heeft gesproken. Hij krijgt de steun van mijn fractie als het gaat om zijn benadering van multilaterale organisaties. De meerwaarde ten opzichte van de andere twee kanalen is van groot belang. Ik denk aan infrastructurele projecten en het bieden van hulp in noodsituaties. Minister Koenders stelt voor om 553 mln. extra in de periode 2008–2011 te gaan investeren in het multilaterale kanaal. Dit is al een tijdje geleden besloten en daarna zagen wij een daling van het bnp. Kan de minister zijn voornemen nog steeds waarmaken? Ook hij moet met het oog op de daling van het bnp-budget bezuinigen en de trend is dat het nog slechter zal worden. Elk kanaal is van belang bij het ontwikkelingswerk. De fractie van de ChristenUnie vindt dat een eventuele verlaging evenredig moet worden verspreid over de diverse kanalen. Samen met de minister ziet de ChristenUnie zowel de positieve als de negatieve kanten van die kanalen.

Tien jaar geleden werd, voordat de steun aan de multilaterale kanalen werd geïntensiveerd, een onderzoek uitgevoerd. Onderbouwd met onderzoeksgegevens werden de goed functionerende organisaties meer gesteund dan de slecht presterende organisaties. Waarop is de huidige intensivering gebaseerd? De VN wordt afgeschilderd als log en bureaucratisch. De neutrale organisatie zou onvoldoende kritisch zijn op de lokale autoriteiten en VN-instellingen zouden vaak langs elkaar heen werken. Uit welke bronnen put de minister als hij deze kritiek levert? Zijn het recente onderzoeken?

In de notitie staat de minister gaat werken met een scala aan facetten: perceptieonderzoeken, analyses van jaarplannen, interne en externe evaluaties. Wie gaan al die onderzoeken uitvoeren? Als een organisatie niet goed door de monitoring komt, wat zal dan het effect zijn? Zijn de resultaten van het MOPAN-onderzoek al bekend? Zo niet, zou het dan niet handiger zijn om deze af te wachten alvorens tot een intensivering over te gaan? De belangrijkste onderzoeken op het gebied van Multilaterale organisaties zijn namelijk gedateerd, voor zover ik kan overzien.

De ChristenUnie is het met de minister eens dat in tijden van financiële crisis en klimaatproblemen de multilaterale organisaties een belangrijke taak hebben. De organisaties moeten echter wel op hun verantwoordelijkheid worden gewezen door een sterk signaal af te geven. Zouden wij de criteria voor de particuliere kanalen ook niet moeten toepassen op de Multilaterale organisaties, voor zover de minister daar invloed op heeft? Er zouden meer zuidelijke vertegenwoordigers kunnen komen in de besturen van de Multilaterale organisaties. Wil de minister zich daarvoor inzetten en zodoende de contextgerichtheid te verbeteren?

Jarenlang kondigde de EU beterschap aan als het gaat om de inzet van de lidstaten van het ODA-percentage. Afgelopen week herbevestigde de Europese Raad dit, maar hoe realistisch is de conclusie dat er verbeteringen zullen komen? De resultaten blijven tot nu toe achter. Ik weet dat dit een belangrijk punt is voor deze minister. Het European Development Fund had te maken met een onderbesteding door een gebrek aan institutionele capaciteit in de ontvangende landen. Zijn hier al verbeteringen te constateren? Bij noodhulp wordt gewerkt met subcontracten, maar rechtvaardigt dat een extra coördinerende taak? De VN besteedt veel projecten uit. De minister schrijft zelf dat het in Congo gaat om 46% van alle projecten. Dat vergt dus coördinatie, maar levert ook veel bureaucratie op voor de ngo’s om dat hele proces nog eens door te gaan. Dat zijn geen simpele subsidieaanvragen. Er moet vaak vanuit New York toestemming komen voor de subsidies. Dat kan ook nog de nodige vertraging opleveren waardoor ngo’s te kampen krijgen met liquiditeitsproblemen. Zou die coördinatie ook niet kunnen zonder dat wij al die subcontracten organiseren?

De minister geeft aan dat Nederland een prominente rol op het gebied van Multilaterale organisaties moet gaan spelen. De 550 mln. zou hieraan een bijdrage leveren. Kan de minister aantonen welk belang die rol zal hebben? Hoe wil hij dat bewerkstelligen?

Er vinden in het kader van MOPAN professional peer reviews plaats als het gaat om zelfevaluatie. Dat riekt echter een beetje naar de slager die zijn eigen vlees keurt. Denkt de minister dat die reviews daar bovenuit stijgen zodat wij er werkelijk wat aan hebben?

Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben het eens met de heer Voordewind dat het goed is om de MOPAN-resultaten af te wachten. Wil hij ook wachten op de resultaten van de scorecards alvorens nadere besluiten te nemen over de steun aan multilaterale organisaties?

De heer Voordewind (ChristenUnie): Als de uitkomsten van dat onderzoek worden beoordeeld alvorens tot intensivering over te gaan, zou dat mijn steun hebben. Als je een scorecard maakt, zul je toch eerst een nulmeting moeten doen. Ik neem aan dat de minister dat gaat organiseren voordat hij de scorecards gaat opzetten.

De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. Wat ik net hoorde, vind ik nogal interessant. De vertegenwoordigers van ChristenUnie en CDA willen heel graag eerst resultaten zien voordat zij instemmen met intensivering van het multilaterale kanalen. Dat is natuurlijk een buitengewoon verstandig standpunt.

Mevrouw Ferrier (CDA): Dat is niet nieuw hoor, mijnheer Boekestijn.

De heer Boekestijn (VVD): Maar er is nog wel een klein probleempje: waarom niet dezelfde redenering voor de ngo’s? Het is dus niet helemaal consistent.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik begrijp deze opmerking van de heer Boekestijn wel, maar ik moet hem erop wijzen dat de laatste harde cijfers over de multilaterale organisaties van 1999 dateren, terwijl de particuliere kanalen zo ongeveer elk jaar worden geëvalueerd. Het is jammer dat de VVD het heeft laten afweten als het gaat om het nemen van beslissingen over de particuliere kanalen waar zo regelmatig geëvalueerd wordt.

De heer Boekestijn (VVD): De feiten zijn altijd erg belangrijk. In oktober 2006 hebben wij gevraagd om 15% van de MFS-budgetten voor 2007–2010 te evalueren. Sommige ngo’s hebben dat uitgelegd als eens in de vier jaar en dus liep dat percentage terug tot 3,6. Sommige hebben het helemaal niet gedaan. Dat vind ik niet goed.

Mevrouw Ferrier (CDA): Als er al een kanaal is dat verantwoording moet afleggen en voortdurend moet evalueren, is het wel het maatschappelijke kanaal. Dat is precies de reden waarom mijn fractie zegt: gelijke monniken, gelijke kappen. Wat wij opleggen aan het maatschappelijk kanaal, willen wij ook opleggen aan andere kanalen.

De heer Boekestijn (VVD): Dat klinkt heel logisch, maar de evaluatierapporten spreken een vernietigend oordeel uit over onze ngo’s.

De heer Irrgang (SP): Een consistente houding is inderdaad belangrijk. Daar ga ik de heer Boekestijn nog eens aan herinneren. Mijn vraag is: als de resultaten van de ngo’s goed zijn, gaat de VVD dan pleiten voor een verhoging van het budget?

De heer Boekestijn (VVD): Het kraantje gaat verder open als het goed gaat, maar ik geloof niet dat meer geld op macroniveau leidt tot groei in Afrika.

De heer Irrgang (SP): Dat is bijna religieus: ik geloof dat niet. Maar als de resultaten uitwijzen dat meer geld wel werkt? Bijvoorbeeld als je meer mensen aidsmedicijnen kan geven? Gaat dan de kraan verder open? Gaat zelfs de consistente partij van de heer Boekestijn dan pleiten voor een verhoging van het budget?

De heer Boekestijn (VVD): In het debat over ontwikkelingssamenwerking staan twee namen tegenover elkaar. Onze minister is nogal onder de indruk van Globalization and its discontent van Stiglitz. Daar tegenover staat Easterly. De gedachte dat een bak geld de problemen oplost, klopt niet. Ik verwijs naar het vernietigende rapport over global health. We moeten bottom up gaan werken. De gedachte dat de hoogte van het ontwikkelingsbudget iets te maken heeft met het welbevinden van Afrika is een oude gedachte. Wij moeten daarvan af. De minister kiest voor Stiglitz, maar Stiglitz is een soort vleesgeworden externaliteit. Hij praat altijd over marktfalen, iets wat weer erg populair is geworden door de economische crisis. Easterly stelt daarentegen telkens weer de vraag waarom wij slecht bestuur moeten ondersteunen met bakken geld. Hij wijst erop dat een top down benadering niet werkt. Dat is precies mijn probleem met het multilaterale kanaal. Ik kan geen keuze maken tussen bilateraal, ngo’s en multilateraal omdat ze alle drie grote problemen kennen. Dat is natuurlijk heel treurig. Er werken bij de Wereldbank heel knappe mensen, maar er wordt te veel gewerkt met begrotingssteun en bovendien is de bank onvoorstelbaar bureaucratisch. Ook wordt ten onrechte veel nadruk gelegd op schuldverlichting. Landen die schuldverlichting krijgen, gaan het niet beter doen. De schulden worden zelfs groter. Dat is natuurlijk een ernstige situatie.

Voorzitter. Ik heb het dan nog niet eens gehad over het vernietigende rapport van the Independent Evaluation Group, waaruit blijkt dat slechts 6% van de projecten was gericht op armoedevermindering. En dan was het ook nog onduidelijk of het in deze gevallen goed had gewerkt. Ook hier dus enorme problemen.

Wat te doen? Genoemd is MOPAN, maar de minister schrijft zelf al dat ook MOPAN geen instrument is voor objectieve resultaatmeting. Dit gaat dus ook niet werken. Wat kunnen wij dan wel doen? Drie dingen. In de eerste plaats moeten we onze bijdragen aan multilaterale organisaties politiseren. Op een gegeven moment moeten we zeggen: heren, zo kan het niet verder en wij stoppen onze bijdrage als het niet verandert. In de tweede plaats moeten wij veel kritischer worden over schuldkwijtschelding. Als ik de statistieken bekijk, word ik daar erg droevig van. Toch wil de minister ermee doorgaan. In de derde plaats moeten wij erg kritisch blijven over begrotingssteun. Dat alles zou objectief moeten worden onderzocht, maar er is helaas geen enkele instantie die ons daarbij kan helpen. De effectiviteit van multilaterale kanalen is zo laag dat je daar moeilijk enthousiast over kunt worden. De argumenten die voor deze kanalen pleiten, zijn bekend. Maar de uitkomsten ervan – schuldkwijtschelding, begrotingssteun – gaan in tegen de manier waarop ik tegen ontwikkelingssamenwerking aankijk. Elk voorstel voor een onafhankelijke evaluatie zal ik van harte steunen!

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Zoals in de notitie staat, ziet de wereld er inderdaad heel anders uit, dus ook de ontwikkelingssamenwerking in vergelijking met een aantal jaren geleden. Daarnaast is de kritiek op ontwikkelingssamenwerking toegenomen en dat is begrijpelijk. We moeten kritischer durven kijken, al was het maar om meer draagvlak te kunnen creëren. Het is goed dat de minister toe wil naar een coherente en integrale benadering van het OS-beleid. Daardoor kunnen niet alleen donorlanden een beter overzicht krijgen in elkaars toewijzingen van middelen aan partnerlanden, ook kunnen ontwikkelingslanden op die manier de middelen op een doeltreffende wijze besteden. Een ander voordeel van multilaterale hulp is dat het ongebonden is. Het leidt er niet toe dat landen hun eigen economische problemen proberen te bevorderen. Toch meent de minister dat bilaterale samenwerking voordelen biedt als het gaat om samenwerking op specifieke terreinen. Maar hoe verhoudt een coherente benadering zich tot bilaterale samenwerking? Is de minister van mening dat versplinterde samenwerking voordelen heeft boven gemeenschappelijk beleid? Dat de ontwikkelingen met betrekking tot de gedragscode niet snel gaan, komt omdat nog te veel landen de voorkeur geven aan bilateraal partnerschap en weinig energie steken in een effectief multilateraal Europees partnerschap. Het beleid moet zijn: bilaterale kanalen terugdringen ten gunste van multilaterale inspanningen. De EU zou hierbij een voorbeeldfunctie kunnen hebben. Waarom wordt hierop niet meer ingestoken? Nederland moet een voortrekkersrol spelen binnen de EU door zoveel mogelijk te kiezen voor het multilaterale kanaal. Is de minister het met mij eens dat effectief beleid het best bereikt kan worden door middel van dit kanaal en dat de energie beter gestoken kan worden in het bespoedigen van de uitvoering van de kernpunten, verankerd in de Verklaring van Parijs? Wat doet de minister om de versplintering in het Nederlandse beleid tegen te gaan? Heeft hij de ambitie om het bilaterale kanaal af te bouwen? Hoe gaat de minister bevorderen dat de ECC zich meer gaat concentreren op activiteiten waarvan de meerwaarde duidelijk is, zoals regionale integratie en landbouwontwikkeling?

Nederland heeft als een van de weinige landen de algemene vrijwillige bijdrage aan een aantal VN-fondsen en -programma’s meerjarig toegekend om de effectiviteit te bevorderen en de administratieve lasten te verminderen. Hoe gaat de minister er ten behoeve van een betere samenwerking en afstemming met partnerlanden voor zorgen dat meer donoren dit Nederlandse voorbeeld zullen volgen?

Ik vind de relatie tussen de financiële crisis en de ontwikkelingssamenwerking een belangrijk onderwerp. Na de voedsel- en klimaatcrisis nu dus een financiële crisis. Die heeft hard toegeslagen in de landen die er de minste schuld aan hebben. De werkloosheid stijgt, de binnen- en buitenlandse investeringen verminderen terwijl de begrotingstekorten toenemen. Bij ons heeft dit reeds een enorme impact, maar voor miljoenen mensen in andere delen van de wereld is de ramp nog groter. 70% van de mensen die in armoede leven, zijn vrouw en moeten van nog geen 1 dollar per dag rondkomen. Er is hier echt werk aan de winkel. Het is dan ook positief te waarderen dat tijdens de VN-top van afgelopen week is besloten dat de rijke landen hun bijdragen aan ontwikkelingssamenwerking niet verlagen als gevolg van de financiële crisis. In hoeverre kunnen die landen echter een andere reden bedenken om hun bijdragen te verminderen? Op welke manier wordt een eventuele reductie van een donorland gecontroleerd als zijnde een gevolg van de financiële crisis? Wat gebeurt er als er wel een reductie plaatsvindt? Nu worden de afspraken over 0,7% ook al zonder enig probleem geschonden. Wat gaat de minister daaraan doen?

Is de minister van mening dat zijn eerste prioriteit, namelijk het herbevestigen en waar mogelijk uitbreiden van de hulptoezeggingen tijdens de top, bereikt is? Waar had de minister in de slotverklaring met betrekking tot de herbevestiging van fondsen graag een verbetering gezien? En wat gaat hij doen aan het feit dat de mdg’s niet worden gehaald?

De heer Irrgang (SP): Voorzitter. Mijn fractie deelt de conclusie van de minister dat multilaterale ontwikkelingssamenwerking onontkoombaar is. Nederland heeft gewoon niet de schaal en de expertise om het zelf te kunnen doen. Multilaterale ontwikkelingssamenwerking is noodzakelijk. Hij stelt dat een verbetering van deze vorm van ontwikkelingssamenwerking bittere noodzaak is. Er is heel veel mis. De minister staat dan ook terecht terughoudend tegenover de slechte internationale gewoonte om, als er een probleem is, een nieuwe multilaterale instelling te creëren. Hij zou wat ons betreft een stap verder kunnen gaan: moeten de bestaande multilaterale organisaties niet eens kritisch tegen het licht worden gehouden? Moeten die eigenlijk wel allemaal blijven bestaan? Een voorbeeld is de Europese Commissie. We hebben bilaterale hulp en multilaterale hulp en daar zit dan die Commissie tussen. Het is een onnodige tussenlaag. Bovendien is er veel kritiek op de ineffectiviteit en bureaucratie van de hulp van de Europese Commissie. Deze hulp draagt nauwelijks bij aan het behalen van de millenniumdoelstelling om de extreme armoede in de wereld te halveren. Ten opzichte van voorgaande jaren draagt die hulp daaraan steeds minder bij. De hulp van de EU leidt tot een verhoging van de transactiekosten. Ook mist de Europese ontwikkelingshulp een focus op armoedebestrijding. Slechts 32% gaat naar de allerarmsten in de wereld. Er is sprake van een extreem langzame levering als gevolg van de torenhoge bureaucratie. Volgens eigen onderzoek van de Europese Commissie blijken de administratieve lasten zelfs groter dan die van de ontwikkelingslanden zelf: 40% ten opzichte van 25%. De Europese ontwikkelingssamenwerking kent grote problemen met fraude en verspilling in het veld. Ook worden verkeerde voorwaarden voor hulp gehanteerd, zoals de Europese vrijhandelsverdragen.

De minister heeft gewezen op het MOPAN-rapport en OESO-evaluaties van hulp van de Europese Commissie. Het OESO-rapport wijst op het gebrek aan zichtbare resultaten van die hulp, terwijl het MOPAN-onderzoek expliciet stelt dat het geen algemeen oordeel vormt en niet is gebaseerd op feitelijke ontwikkelingsresultaten en prestaties, aangezien het onderzoek slechts in een paar ontwikkelingslanden is uitgevoerd. Het onderzoek is pas in 2008 voor het eerst uitgevoerd en kan dus helemaal geen vooruitgang ten opzichte van voorgaande jaren laten zien, zoals de minister leek te beweren in het AO over de Europese ontwikkelingshulp van 9 oktober jongstleden.

Voorzitter. Wij zien niet de toegevoegde waarde van de Europese Commissie in bijvoorbeeld de transportsector en infrastructuur ten opzichte van b.v. de Wereldbank. Van schaalvoordelen kan geen sprake zijn, omdat de meeste hulp van de EU budgetsteun en geen projectsteun is.

De SP-fractie heeft geen bijzondere voorkeur voor een bepaald kanaal voor ontwikkelingshulp. Effectiviteit dient het leidende beginsel te zijn. De minister suggereert – wellicht om de coalitiepartners rustig te houden – dat hij niet minder wil gaan doen aan de medefinancieringsorganisaties, maar wel meer aan bilateraal en multilateraal. Dat is volgens mij wiskundig onmogelijk. Met het oog op de effectiviteit kan ik mij wel iets voorstellen bij de benadering van de minister, maar hij zou wel wat helderder mogen zijn op dit punt.

Mijn fractie heeft in haar notitie over ontwikkelingssamenwerking «Een betere wereld begint nu» 65 voorstellen gedaan voor een betere wereld en verbetering van het functioneren van internationale instellingen.

Voor wat betreft de conferentie over de financiële crisis in relatie tot ontwikkelingshulp sprak de minister van een doorbraak. Als ik de resultaten bezie, stel ik vast dat slechts oude beloften zijn herhaald. De Stiglitzcommissie pleitte voor een nieuw internationaal reservesysteem op basis van de speciale trekkingsrechten van het IMF. Van minister Bos heb ik begrepen dat het kabinet daar geen voorstander van is. Minister Koenders ontkende dat eerder bij het vragenuurtje, maar de resultaten van de conferentie laten zien dat er op dit punt slechts een onderzoek komt naar een nieuw reservesysteem. Iets is beter dan niets, maar kennelijk heeft Nederland zich daar niet tegen verzet.

De heer Boekestijn (VVD): U hebt behartigenswaardige woorden gesproken over de Europese Commissie. Niet alleen de Commissie, maar ook de Wereldbank geeft veel begrotingssteun. Nederland is een relatief belangrijke contribuant van de UNDP. Wat is het standpunt van de SP op dit punt? De UNDP kent ook grote problemen.

De heer Irrgang (SP): Het verschil tussen u en mij is, dat wij alle problemen erkennen en ook vinden dat er iets aan moet gebeuren. U hebt gelijk dat er bij UNDP grote problemen zijn. Ook bij de Wereldbank gebeuren veel dingen waarmee mijn fractie het totaal oneens is. Maar dat betekent niet dat je de botte bijl in het OS-budget moet zetten, waar u voor pleit. Mijn fractie wil weten wat wel goed werkt. Daarop moeten wij dan meer inzetten. Als iets niet goed werkt, moeten wij stoppen of verminderen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter! Laat ik om te beginnen minister Koenders namens mijn gehele fractie en in het bijzonder namens Femke Halsema een groot compliment maken voor zijn recente bezoek aan Gaza. Zo hoort ontwikkelingssamenwerking in de praktijk te werken. Wij hebben er met grote vreugde kennis van genomen dat de minister in zijn rol als hulpverlener toch een belangrijk politiek signaal gaf. Ook de foto’s zijn bij mijn vrouwelijke collega’s in de smaak gevallen! Het zag er allemaal heel hip en catchy uit! Het lijkt mij dat de minister van Buitenlandse Zaken best een tikje jaloers mag zijn op dit vertoon van politieke moed. Hulde voor deze minister! Ga zo door!

Wij zijn iets minder enthousiast over de beleidsnotitie van de minister. Hij kondigt aan, de multilaterale kanalen meer te willen benutten als ze maar effectief en efficiënt werken. Uit de notitie moet ik opmaken dat hij al begonnen is in 2008 en dat er al ruim 140 mln. meer is gegaan naar het multilaterale kanaal. Dat vind ik raar. Hoe kan je een beleidsaankondiging doen terwijl er al zoveel geld is verschoven? De ambitie van deze minister is om de komende vier jaar ruim 0,5 mld. te verschuiven. Wat is daarvan overgebleven nu de financiële crisis zo’n geweldige hap heeft genomen uit het OS-budget? Dat gaat over een orde van grootte van 400 mln. terwijl het bbp steeds verder zakt. Die rekening wordt meteen bij de minister neergelegd. Goede tijden, slechte tijden, helaas werkt het zo bij ontwikkelingssamenwerking. Gaat dit algemeen overleg nog ergens over?

Een van de belangrijkste multilaterale organisaties is de Wereldbank. Mijn fractie is daar traditiegetrouw buitengewoon kritisch over. Ik denk aan de top down benadering en de grenzeloze arrogantie die in het gebouw van de Wereldbank is gemetseld. Het IMF kan er trouwens ook wat van – daar is het vaak nog een graadje erger – met jarenlange steun van de partij van de heer Boekestijn. De minister schrijft hoopvol dat dit alles – de Washingtonconsensus – voorbij is. Dat moet ik echter nog zien. Ik denk aan hetgeen de Wereldbank rondom klimaat en energie aan het doen is. De bank zet nog steeds in op fossiele brandstof. De energiepolitiek van de Wereldbank is de energiepolitiek van gisteren en niet van morgen. Met Nederlands belastinggeld wordt een verkeerde energiepolitiek gesteund. Dat moet dus gepolitiseerd worden.

Een oud punt is dat van de conditionaliteit. Daarin is veel verbeterd bij zowel IMF als Wereldbank, maar er worden nog steeds forse eisen gesteld aan landen bij leningen en hulppakketten. Er wordt te weinig gekeken naar de impact van bepaalde pakketten op armoede. Dat zou echter volgens mij de essentie moeten zijn. Daar moet de Wereldbank naar toe. Ik heb niet de indruk dat er op dit punt voldoende vooruitgang is en daarom heb ik er niet veel zin in om daar belastinggeld aan te besteden. De minister schrijft dat hij op dit punt straffe voorwaarden hanteert. Dat is nogal een belofte! Ik wil graag meer helderheid op dit punt.

Nederland heeft terecht de begrotingssteun aan Rwanda opgeschort, maar een paar dagen later kwam de Europese Commissie er met een zak geld overheen. Dat deed mij pijn aan de ogen. Op deze manier ging de effectiviteit van het terechte Nederlandse beleid geheel teloor. Op zich geldt voor de Wereldbank en Europa hetzelfde argument. Als je samen een ontwikkelingsdoel kunt realiseren, is dat in theorie beter. Maar ook voor wat betreft de EU is de barre praktijk dat de Commissie haar werk onvoldoende doet. Het EOF is veel te bureaucratisch, er blijft veel te veel geld aan de strijkstok hangen. Het voorbeeld van Rwanda geeft al aan dat het EOF wordt gestuurd door de verkeerde politieke opvattingen over aard en omvang van de Europese hulp. Nederland moet dus terughoudend zijn bij het inzetten van extra geld via dit kanaal.

Er blijft dan nog één kanaal over waar je kunt gaan zoeken naar een meer gerichte inzet. Daar hoor ik graag meer over van de minister. Ik doel op de mogelijkheid om, volgend op de Parijsverklaring, samen met andere landen te bekijken waar je elkaar kunt vinden. Je kunt andere landen dan de eer gunnen om er een vlag te planten en lead donor te zijn. Op grond van goede historische ervaringen zou Nederland zijn OS-geld via dat kanaal kunnen inzetten. Als de minister dat voor ogen heeft, heeft dat onze steun. Op die manier kan OS-geld gebundeld en met meer resultaat worden ingezet.

Voor wat betreft de VN-verklaring sluit ik mij aan bij de heer Irrgang. Vlak na de zomer zullen wij nog een pittig debat moeten hebben met de ministers Koenders en Bos over de voorbereiding van de G20. Ik heb begrepen dat Nederland weer loopt te leuren om een uitnodiging. Ga daar vooral mee door, maar als die uitnodiging er komt, is dat het podium om de Stiglitzagenda te poneren! Dat begint echt bij een ander internationaal monetair stelsel. Ik hoop dat het kabinet Stiglitz daarbij zal steunen, want dit is een ontwikkelingssamenwerkingsbelang van de eerste orde.

De heer Boekestijn (VVD): Mijn fractie deelt uw zorgen over de Europese Commissie. Bent u bereid om in het najaar onze bijdrage aan het EOF te politiseren, of blijft het bij woorden?

De heer Vendrik (GroenLinks): Volgens mij was mijn hele pleidooi daarop gericht.

De heer Boekestijn (VVD): Bent u bereid te zeggen: als het zo doorgaat, stoppen wij met onze 8% aan het EOF?

De heer Vendrik (GroenLinks): Vanzelfsprekend. Dat standpunt heeft mijn fractie ingenomen bij alle OS-budgetten, dus ook bij Wereldbank en IMF. Ik vraag het kabinet bij voortduring om bepaalde Wereldbank- of IMF-projecten niet langer te steunen of die steun op te schorten. Dat geldt dus ook voor de Europese Commissie. Ik vind het heel belangrijk dat de EU een zwaarder stempel kan drukken middels het ontwikkelingsbeleid. Wij waren voor de Europese grondwet om te zorgen dat er een gecoördineerde buitenlandse politiek, inclusief ontwikkelingssamenwerking, van Europa komt. Daar ligt wat ons betreft het primaat. Alles wat van belang is voor ontwikkelingslanden, bevindt zich eigenlijk al op het Europese toneel. Het doet mij daarom buitengewoon veel verdriet dat het EOF niet goed functioneert. Ik hoop dat het niet nodig is, maar als men er zo’n grote puinhoop van maakt en er geen zicht is op verbetering, moet Nederland op een gegeven moment zijn bijdrage stopzetten.

Minister Koenders: Voorzitter. In de beleidsnotitie onderstrepen wij het belang voor Nederland en zeker ook voor de ontwikkelingslanden van de versterking van het internationaal bestuur. Wij zijn ons zeer bewust van problemen als de financiële crisis, klimaat, armoede en milieu, conflicten en fragiliteit, de positie van vrouwen en moedersterfte. Op deze punten is een versterkte inzet nodig om het internatonale bestuur op deze terreinen te verbeteren. Bij velen bestaat het gevoel dat zich op een gegeven moment de kans aandient om het multilaterale stelsel te versterken. Tot nu toe overheerste het unilateralisme. De organisaties werkten nog op basis van de machtsdeling van na de Tweede Wereldoorlog. Een versterking van het multilaterale stelsel gaat niet vanzelf en niet altijd zullen de wensen van Nederland kunnen worden gehonoreerd. De kern van internationale samenwerking is immers dat je bereid bent om compromissen te sluiten. Daarin heeft Nederland een belangrijke rol te spelen, omdat Nederland veel belang heeft bij versterking van het multilaterale stelsel en omdat wij opkomen voor ontwikkelingslanden die niet gediend zijn met botte machtspolitiek, hetzij in klassiek-diplomatieke, hetzij in financieel-economische zin. Vanuit die filosofie is deze nota geschreven. De door mij genoemde problemen vereisen een daadwerkelijke hervorming van het stelsel van internationaal bestuur. Dat slaat dus niet alleen op organisaties, maar ook de wijze waarop publiek en private sectoren zich internationaliseren en proberen voor de grote problemen van deze tijd een oplossing te vinden. Die kanalen werken ook samen. Het is te gemakkelijk om ze afzonderlijk te behandelen of te spreken in termen van een beauty contest.

Het gaat erom dat de Nederlandse middelen effectief worden ingezet en dat is niet altijd even gemakkelijk. Multilaterale organisaties coördineren in het algemeen erg goed de humanitaire hulpverlening, zodat het ten goede komt aan ngo’s en er geen dubbel werk wordt gedaan. Ik ben het niet helemaal eens met het boek van mevrouw Polman over dit onderwerp, maar op dit punt wel. Er is echter nog steeds niet sprake van een ideale situatie. Alles wat je multilateraal doet – en zeker met 192 landen – brengt problemen met zich mee. Er moeten compromissen worden gesloten, er zijn verschillende visies en er is veel bureaucratie. Dat is een groot nadeel van multilateraal werk. Dat staat ook duidelijk in de notitie. De tweede boodschap van de notitie is dan ook dat Nederland niet als een soort «gekke henkie» de multilaterale organisaties moet omarmen.

Ik heb vrij veel aandacht besteed aan het stelsel van internationaal bestuur. Dat betekent niet dat ik zo’n hoge pet op heb van VN-organisaties. Het is een ramp om vergaderingen waaraan 192 landen deelnemen, bij te wonen. Iedereen bedrijft daar zijn eigen hobby’s. Het is allemaal heel interessant, maar je moet er wel uitkomen. Dat is vaak erg vervelend en het duurt heel lang. Er worden diverse talen gesproken en alle stukken moeten worden verspreid. Dat is allemaal heel lastig. Ik wil maar duidelijk maken dat je niet alle kaarten op het multilaterale stelsel moet zetten. Integendeel, onze sterke bilaterale inzet geeft ons kennis van zaken om in het multilaterale stelsel onze inbreng te hebben. Wij staan voorop als het gaat om hervormingen van de Wereldbank bij de multi donor trustfunds, van de conditionaliteiten, van de decentralisatie, de nadruk op armoedebestrijding. Onze standpunten worden mede ingegeven door de analyses van activiteiten van multilaterale organisaties die dag in dag uit gemaakt worden door onze ambassades. Het verhaal dat niet gekeken wordt naar de resultaten van multilaterale organisaties klopt dus niet. Het is welhaast dagelijks werk van onze mensen.

Multilateraal werk is per definitie ingewikkeld en is altijd gebaseerd op compromissen. Bovendien is het ook nog afhankelijk van de organisatie zelf. Dat is lastig. Wij hebben geprobeerd het kaf van het koren te scheiden. Er zijn er maar liefst 282 in de wereld. Dat hoeft niet per definitie een slechte zaak te zijn. Je hebt nu eenmaal ook een organisatie nodig die zich bezighoudt met weersvoorspellingen, dat kan heel belangrijk zijn voor armoedebestrijding. De vraag is dan wel of zo’n organisatie impliciet ook meewerkt aan projecten die wellicht beter door een andere organisatie kunnen worden gedaan. Toch vind ik dat sommige Kamerleden wel heel hard oordelen over het werk van multilaterale organisaties, maar daar kom ik nog op terug. Ik heb de achtergrond van de notitie willen schetsen. Nederland moet daarin willen investeren om zijn positie te behouden met het oog op een «hefboomfunctie». Wij zitten in Europa zeer laag als het gaat om de multilaterale bijdragen. Het is bijna historisch laag en daardoor dreigen wij posities te verliezen. Nederland zit op ongeveer 25%, terwijl het Europese gemiddelde 42% is. Nogmaals, ik zie het niet als een beauty contest. Het is het samenspel van instrumenten dat van belang is.

Iedereen is het eens over het belang van global public goods. Dat is nu dé agenda. En ook het wereldwijd reduceren van CO2-emissies kan niet bilateraal gebeuren. Ik wil ontwikkelingslanden een kans geven om mee te doen aan dat soort programma’s door te participeren in het bestuur. Dat betekent wel dat je moet meedoen aan een lastige organisatie als de UNFCCC en de GEF, maar het is wel de enige manier waarop effectiviteit en legitimiteit van milieuprojecten samenkomen. Wij zijn wel kritisch geweest ten aanzien van de milieu- en klimaatfondsen van de Wereldbank. Dankzij Nederland is er nu een apart window dat gericht is op schone energie. Dat was er anders niet gekomen. We hebben de zaak gepolitiseerd en nu zie je een verlaging van het aantal fondsen dat betrekking heeft op fossiele brandstoffen. Is dat voldoende? Nee. Is dat een reden om de Wereldbank minder geld te geven? Dat hangt af van de afweging die wij maken bij de scorecards.

Nederland heeft een grote traditie op het gebied van internationale samenwerking. Wat mij betreft politiseren wij veel. Vorige week is Nederland gevraagd een brug te vormen tussen de G77 en de rijke landen. Er wordt hier wat terughoudend over gedaan, maar men zou de stukken van Stiglitz eens moeten lezen. Hij had nooit gedacht dat het zo ver zou komen. Dat is een lofrede over de top. Dat zou ik niet eens willen zeggen. Men moet zich echter bedenken dat er nog nooit een document is geweest van Wereldbank en IMF dat zo de kern heeft geraakt van de structurele oorzaken van de financiële crisis, inclusief het global reserve system. Gezegd is dat er slechts een studie met opties komt, maar als men de afgelopen 30 jaar de discussie heeft gevolgd over het global currency system, weet men dat dit een doorbraak van de eerste orde is. Het moeilijkste was om de VS erbij te krijgen. De ontwikkelingslanden staan hier volledig achter. Ze hebben nu eindelijk een stem gekregen in iets waarmee ze tot nu toe niets te maken mochten hebben. Ik zie dat als een doorbraak en die positie moet Nederland vast kunnen houden. Dat kopen wij niet met geld. Als wij echter zo laag zitten in onze bijdragen aan multilaterale kanalen, moeten wij op z’n minst nadenken over de vraag of dat wel verstandig is. In mijn notitie ben ik erg kritisch. Ik heb van vorige regeringen nog nooit notities gezien waarin scorecards zijn ontwikkeld. Samen met andere landen nemen wij initiatieven met betrekking tot het performance framework. Ondertussen heb ik al besloten om minder te besteden aan enkele multilaterale organisaties.

Naast de global public goods kunnen de multilaterale kanalen hun diensten ook bewijzen bij de huidige financieel-economische crisis. Bilaterale kanalen schieten hierbij tekort. De aanpak van die crisis heeft immers een bepaalde schaalgrootte nodig en wij werken dus samen met de Wereldbank om ervoor te zorgen dat de handelskredieten voor ontwikkelingslanden zo snel mogelijk worden hersteld. De crisis zet de ontwikkelingslanden enorm terug. Het is een drama en eigenlijk een schande dat een crisis die in Wall Street is begonnen, de armste landen van de wereld raakt. Dat is de kern van de oneerlijkheid van het wereldsysteem. Wij kunnen gemakkelijk injecties geven aan banken, maar in ontwikkelingslanden ligt dat anders. Vandaar ook de actie van de Wereldbank. Ik hoop dat de Kamer daar begrip voor heeft en niet zegt: het moet net zo zijn als in het particuliere kanaal. Ik heb niets tegen particuliere kanalen, maar er moet wel een urgente zaak worden aangepakt!

Een andere kwestie is de normstelling. Nederland maakt de normen niet. Wij hebben een Parijse agenda. Het ownership ligt bij ontwikkelingslanden. Dat betekent dat de VN onmisbaar zijn bij een internationale regulering. Dat kost geld, of het nu gaat om de bevordering van mensenrechten, medicijnen voor de armste landen of om minimumkwaliteitsnormen voor voedsel via de FAO. Dat vereist een schaalgrootte die ons land te boven gaat.

Veel ontwikkelingslanden prefereren multilaterale organisaties. Ze hoeven dan niet met afzonderlijke donoren te praten en bovendien zien ze VN-organisaties een beetje als «hun» organisaties. Dat is in mindere mate het geval bij de Wereldbank. Nederland zit wat betreft uitgaven aan multilaterale kanalen relatief hoog bij de VN en relatief laag bij de Wereldbank. Wij onderkennen de noodzaak om de Wereldbank te moderniseren, maar als wij praten over seksuele en reproductieve rechten moeten alle drie kanalen worden gebruikt. Het bilaterale kanaal laat zien dat de grote bureaucratische organisaties niet dynamisch genoeg zijn en gevoed moeten worden door nieuwe coalities waarin ook Nederland een rol speelt. Maar dan moeten wij wel die rol kunnen blijven spelen. Met gezag alleen kom je er echter niet. Gezag is prima, maar er moet ook geld bij. Gezag kan je morgen weer kwijt zijn.

Ook ik ben kritisch over het EOF, maar ik wijs erop dat de Kamer heeft ingestemd met het Verdrag van Cotonou. Dat verdrag kunnen wij niet zomaar opzeggen. Wij moeten nu eenmaal 8% van de Nederlandse ODA – is 420 mln. in 2009 – afdragen. Daarmee is ook de VVD akkoord gegaan. Dat betekent niet dat wij kritiekloos zijn ten opzichte van de EU. Iedereen zal u vertellen dat het tegendeel het geval is. Nederland was het enige land dat initiatieven nam met betrekking tot de begrotingssteun aan o.a. Rwanda. Nederland is een geloofwaardige bilaterale donor, maar duidelijk moet zijn dat Nederland niet het enige land in de wereld is dat de politiek dicteert. Zo gaat dat niet. Ik kan niet ingaan tegen 26 andere landen, maar breng wel het Nederlandse standpunt in. Juist vanwege de belangrijke Nederlandse inbreng heeft de discussie over budgetsteun een heel ander karakter gekregen. Het gaat niet om multilateraal, bilateraal of particulier. Het feit dat Nederland actief is in die drie kanalen, zorgt ervoor dat wij met een zekere mate van gezag – zonder dit te overdrijven – en geld in staat zijn, een hefboomfunctie te vervullen.

De heer Boekestijn (VVD): In het Verdrag van Cotonou staan artikelen die wij heel goed kunnen gebruiken om dit soort zaken aan de orde te stellen. Doet de minister dat ook?

Minister Koenders: Natuurlijk, maar u zei heel wat anders een paar minuten geleden. U wilt dat Nederland stopt met zijn bijdrage, maar u moet wel even nadenken voordat u zoiets bepleit. U had tegen het verdrag van Cotonou moeten stemmen. Nu niet mooie sier maken met het verzoek om onze bijdrage aan de EU te stoppen. Juist omdat Nederland een bijdrage geeft, kan ik actief zijn als het gaat om budgetsteun. Ik denk ook aan de steun aan Zimbabwe. Ik heb gezegd dat de EU een gezamenlijk besluit moet nemen met een aantal andere landen. Dat is de realiteit van internationale politiek. We kunnen niet achter onze dijken gaan staan en roepen: als de anderen niet meer meedoen, ben ik weg.

De heer Boekestijn (VVD): Wat wel kan, is de toepassing van de artikelen van het verdrag van Cotonou politiseren. Als dat anders wordt uitgelegd door een meerderheid van de verdragspartners, kan je wel degelijk «nucleair». Daarmee bedoel ik: als artikelen niet worden nagevolgd en sancties blijven uit, dan kunt u er politieke heibel over maken.

Minister Koenders: Vindt u dat deze minister dat onvoldoende doet?

De heer Boekestijn (VVD): U kunt zeggen: als het zo moet, gaan wij onze bijdrage herzien.

Minister Koenders: Dit is de illusiepolitiek van de VVD. Stel dat u dat bij de NAVO zou doen. Gaat u dan ook uit de NAVO?

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik begrijp dat je telkens moet afwegen welk kanaal je wilt begrijpen. Multilaterale kanalen hebben het belangrijke voordeel dat landen niet hun eigen economische belangen laten prevaleren. We weten ook dat niet alle landen, waaronder Nederland, daar heel zuiver in zitten. Multilaterale samenwerking zou meer vorm en inhoud moeten krijgen als het gaat om mondiale vraagstukken als kredietcrisis, klimaat, armoedebestrijding. Hoe kan de minister een goede afweging maken zonder dat wij ons als «gekke henkie» gedragen als het gaat om instanties die er een potje van maken? Die moeten toch worden aangesproken?

De heer Irrgang (SP): Ik vind de opstelling van de minister een beetje flauw. We zitten niet vastgebakken aan het EOF. Deze discussie heb ik ook gevoerd met de minister bij de behandeling van het Verdrag van Cotonou. Toen had hij het over 2020, maar het bleek uiteindelijk 2013 te zijn als de financiële perspectieven aflopen. Laten wij dan weer een kritisch debat voeren over de Europese hulp. Dat is namelijk een grote puinhoop en op een gegeven moment moet je de beslissing durven nemen om ermee te kappen.

Minister Koenders: Als ik in 2013 nog minister ben, praat ik er graag met u over.

De heer Irrgang (SP): Nee, u moet nu de Nederlandse inzet aan de orde stellen en die boodschap overbrengen in Brussel.

Minister Koenders: Dat doen wij ook. Ik reageerde op het feit dat enkele leden van de commissie vinden dat aan het einde van dit jaar de bijdrage aan het EOF moet worden gestopt. Dat is dus niet mogelijk. Ik ben altijd kritisch geweest over Europese hulp en ben dat nog steeds, maar het zijn wel erg grote woorden om die hulp een puinhoop te noemen. Dit soort woorden horen wij de laatste tijd erg snel in deze Kamer, maar ik vind het wat al te populistisch. De Europese Commissie laat zich nu ook leiden door de afspraken van Parijs en Accra. De Nederlandse oud-directeur-generaal Koos Richelle heeft veel bereikt om de Europese hulpinspanning te verbeteren. Over het algemeen wordt die hulp zeer positief gewaardeerd door de ontwikkelingslanden. EuropeAid is opgericht als uitvoerder en voor delegatie van verantwoordelijkheden naar posten en delegaties van de Commissie. Dat zijn naast Nederland heel weinig landen. Dit betekent dat het helemaal niet zo’n puinhoop is. Er hebben belangrijke veranderingen plaatsgevonden: decentralisatie en de «klant» is er direct bij betrokken. In veel landen waarvan wij analyses maken, wordt gecoördineerd met de Europese Commissie. Daarover zijn afspraken gemaakt. De Commissie werkt behoorlijk efficiënt in die zin dat een omvangrijk hulpbudget wordt beheerd door erg weinig mensen. Het is een van de meest effectieve organisaties: 3,8 fte per 10 mln. Dat is waarschijnlijk de laagste bestaffing van alle DAC-leden. Eerdere stuwmeren van het EOF zijn volledig verdwenen. Als er nu geld overblijft, gaat het terug naar de lidstaten. De Commissie heeft een belangrijk monitoringsysteem opgezet waar ook Nederland wat aan heeft. Dat systeem houdt de performance bij van vrijwel alle projecten in alle landen. Die activiteiten worden gewaardeerd, ook na afloop. Uit die analyses blijkt dat 75% van alle activiteiten goed verloopt, terwijl de rest grotere of kleinere problemen kent. Dat is ongeveer het gemiddelde in de wereld van ontwikkelingssamenwerking, want je neemt natuurlijk risico’s. Ook qua transparantie is het echt een ander verhaal dan een paar jaar geleden. Samen met andere landen zijn er dus goede resultaten geboekt. Dat is iets anders dan zeggen: het is een puinhoop en wij moeten ermee stoppen. DAC en OESO hebben kunnen vaststellen dat er op het terrein van Europese ontwikkelingshulp belangrijke vooruitgang is geboekt. De reviews waren veel positiever dan eerdere reviews. Men mag best kritisch zijn over activiteiten van welke organisatie dan ook, maar ik vind het woord «puinhoop» niet juist.

De heer Ferrier (CDA): Mijn fractie hecht aan de EU als multilateraal kanaal, als samenwerkingsverband, maar is ook kritisch op het functioneren van enkele onderdelen. Er is inderdaad meer afstemming, er is een gedragscode, we hebben de Parijse agenda, maar voor het EOF 10 willen wij van 8% naar 25% steun gaan, terwijl het merendeel van de EOF-steun begrotingssteun is. Met die vorm van steun heeft Nederland nu juist grote moeite.

Minister Koenders: Ik weet niet of Nederland moeite heeft met begrotingssteun. Die steun is een instrument dat volgens de Parijse agenda een belangrijke rol krijgt in onze hulp. Wij onderkennen de nadelen van deze steun, die je altijd moet afzetten tegen projectensteun of programmahulp. Nederland is ongeveer het enige land in Europa dat kritiek heeft op budgetsteun, maar wij kunnen natuurlijk ook iets leren van de visies van andere landen. Aan het adres van de heer Irrgang merk ik nog op dat onze kritiek vooral is gebaseerd op enkele vooronderstellingen van de budgetsteun. Ik weet niet of ik hierop nu moet ingaan. Hierover heb ik al een brief gestuurd. Maar duidelijk is wel dat je in internationale samenwerking niet altijd je zin krijgt. Dat Nederland het enige land is dat kritisch is over budgetsteun, is jammer. Maar ik heb wel coalities gebouwd om het kritischer in te zetten. Op een aantal punten maakt de EU terecht die keuze. Er wordt de nodige voortgang geboekt en ik heb er dan ook geen problemen mee.

Mevrouw Ferrier (CDA): Mijn fractie heeft geen moeite met begrotingssteun op zich, maar vindt wel dat er scherpe voorwaarden aan moeten worden gesteld. Ik denk aan Rwanda en Eritrea. Begrijp ik het goed dat de minister op Europees niveau allianties smeedt om er kritischer naar te kijken? Wanneer wordt bepaald om de bijdrage aan het EOF van 8% naar maar liefst 25% te verhogen? Daar heb ik wel moeite mee.

Minister Koenders: Er ligt een voorstel van de Commissie waarbij Nederland gewoon wordt overstemd. Andere landen zien het anders. In een aantal gremia heb ik te kennen gegeven dat wij er problemen mee hebben. Ik denk aan landen als Rwanda en Nicaragua. Ik ben het eens met de heer Vendrik dat je ontwikkelingssamenwerking moet politiseren. Samen met andere landen moet je nagaan of het geld goed wordt besteed. Maar je moet er nu eenmaal rekening mee houden dat andere landen een andere mening kunnen hebben. Wij kunnen het niet alleen maar bilateraal maken.

Voorzitter. De notitie is zeer kritisch over multilaterale organisaties. Mijn geloof in die organisaties is niet heilig, maar ze zijn wel essentieel. De redenen daarvoor heb ik net genoemd: risicospreiding, publieke goederen en hefboomwerking. Ook is het meestentijds goedkoper. Voorbehoedsmiddelen worden massaal ingekocht en goed verspreid. Dat gaat veel efficiënter via multilaterale organisaties, of het nu VN, Wereldbank of de EU is. Wij hebben daarin keuzes gemaakt, zoals blijkt uit de notitie. Wij doen relatief veel via de VN. Ook daar ben ik actief in het streven om hervormingen aan te brengen. Dat is erg moeilijk. Wij zullen aan de hand van de scorecards op een aantal punten enkele organisaties moeten straffen. Wat dat betreft worden alle kanalen gelijk behandeld. Het is niet goed mogelijk om mij voor elk kanaal op een precies percentage vast te leggen, maar naar aanleiding van een vraag van de heer Voordewind kan ik wel zeggen dat wij niet onevenredig gaan bezuinigen op het particuliere kanaal.

De notitie is geschreven op een moment dat wij nog niet te maken hadden met de huidige gigantische financieel-economische crisis. De regering moet helaas fors bezuinigen op ontwikkelingssamenwerking, maar houdt wel vast aan het percentage van 0,8. Ook andere landen doen dat, al zijn dat er te weinig. Ik heb wat dit betreft grote zorgen over Frankrijk, Italië en Portugal, maar landen als de VS en het Verenigd Koninkrijk gaan snel omhoog. In deze tijden van crisis is het erg belangrijk dat landen hun hulp hebben herbevestigd. Dat is niet direct het meest sexy punt van de VN-verklaring, maar het is wel essentieel. Anders holt het achteruit.

In de memorie van toelichting bij de komende begroting staan uiteraard de cijfers met betrekking tot het ODA-budget in relatie tot de financieel-economische crisis. Juist nu er sprake is van een stabiele kapitaalstroom in de richting van ontwikkelingslanden is het tragisch dat die stroom stagneert. Het zal moeilijk zijn voor de regering om het beleid te intensiveren, zoals zij in gedachten had. Er is ook nog een praktische oorzaak. We hebben voor het particuliere kanaal een percentage vastgezet waardoor er eigenlijk geen reële bezuiniging is. Er is wel een range, maar dat heeft te maken met de effectiviteit. Dat doen wij ook bij het multilaterale kanaal. Als het werk niet goed wordt uitgevoerd, zullen wij daarop korten. Daar geldt dus precies dezelfde moderniseringsagenda. Maar ik kan natuurlijk aan de VN niet hetzelfde lijstje geven als aan de particuliere kanalen. We leven in een wereld met 191 andere landen. We kijken constant naar de salarissen bij de VN en die zijn over het algemeen niet hoger dan die bij de Nederlandse overheid, een paar uitzonderingen daargelaten. Ik probeer het multilaterale kanaal relatief te ontzien omdat het zo ontzettend belangrijk is in tijden van crises en omdat het zo kwetsbaar is. Voor de begroting 2010 en volgende zullen wij bezien hoe het uitpakt. De juridische verplichtingen voor de korte termijn zijn bij de multilaterale organisaties minder dan bij de andere kanalen. Ondanks alle discussies over een beauty contest is de realiteit een andere, namelijk dat de regering buitengewoon weinig keuzemogelijkheden heeft omdat er fors moet worden bezuinigd. Het multilaterale kanaal leent zich, vanwege de relatief geringe juridische verplichtingen, het gemakkelijkst om die bezuinigingen vorm te geven.

De heer Irrgang (SP): Dit is voor mij hogere wiskunde. De minister zei dat hij van plan is evenredig te bezuinigen op de diverse kanalen, maar ook dat hij de multilaterale kanalen relatief gaat ontzien. Veranderen de verhoudingen nu wel of niet?

Minister Koenders: De regering wordt geconfronteerd met een aantal problemen en dus met de noodzaak om te bezuinigen. Dat wordt nu doorgerekend en daarover kan ik nu geen uitsluitsel over geven. Dat komt in de nieuwe begroting. Het is een enorme operatie. Ik moet meer dan 0,5 mld. vinden in een situatie waarin veel landen in grote problemen verkeren. Er zijn diverse prioriteiten die vereisen dat ik multilateraal te werk ga. Tegelijkertijd heb ik committeringen gedaan voor het bilaterale en particuliere kanaal waar ik niet omheen kan. Maar het is niet de bedoeling om bij de bezuinigingen de kaasschaaf te hanteren. Gezien de afspraken die er gemaakt zijn met de Kamer over de omvang, wordt er op het particulier kanaal in ieder geval niet reëel bezuinigd. Dat betekent dus dat wellicht tussen het bilaterale en multilaterale kanaal een herschikking zal plaatsvinden. Als het zover is, zal ik de Kamer inlichten. Ik betreur dat tot op zekere hoogte, omdat ik ben uitgegaan van een reële groei die het mogelijk zou maken om enkele bijdragen aan multilaterale instellingen selectief te verhogen. De notitie heeft een dubbele boodschap. Er moet meer geld naar die instellingen, maar daar voeg ik aan toe: dat doe ik op basis van evaluaties en scorecards. Als die scorecard niet goed genoeg is, zal de verhoging navenant minder zijn. Dat is de realiteit van de moderniseringsagenda. Meer kan ik daarover niet zeggen. De heer Vendrik heeft gelijk: de kaarten liggen nu geheel anders.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Particuliere en multilaterale kanalen zoveel mogelijk ontzien, betekent dat je terecht komt bij het bilaterale kanaal. De scorecard gaat meewegen en tegelijkertijd moet de minister bezuinigingen inboeken. Toch houdt hij staande dat hij relatief de multilaterale kanalen meer wil gaan geven. Dat betekent feitelijk dat we pagina 104 uit zijn notitie even terzijde kunnen leggen, want het komt allemaal terug bij de begroting. Klopt dat?

Minister Koenders: Ik ben bang van wel. Dat is de realiteit van de huidige crisis.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het lijkt mij van belang om met zijn allen even vast te stellen dat die pagina dus minder relevant is. Het is echter wel de budgettaire vertaling van de politieke inzet van deze minister. Als die vertaling er niet meer toe doet, wat blijft er dan nog over van de politieke inzet van de minister?

Minister Koenders: Mijn politieke inzet is dezelfde, maar zal moeten worden uitgevoerd in een nieuwe setting. In het kader van een beperktere setting zal ik op basis van dezelfde prioriteitstelling de volgende begroting invullen. Maar ik zei al dat de juridische verplichtingen anders liggen bij de verschillende kanalen, dus dat is niet zo gemakkelijk. Ik wil hier nog wel aan toevoegen dat ik mij erover verbaas dat de discussie alleen maar gaat over de kanaalkeuze. Ik heb duidelijk gemaakt waarom ik het belangrijk vind om in te zetten op het multilaterale kanaal. Dat betekent niet dat ik alleen daarop inzet. De balans is echter zoek en bovendien dreigt Nederland een aantal posities te verliezen. Ik heb niemand – althans niemand van de regeringsfracties – gehoord die dat niet met mij eens is. Ik heb de heer Voordewind indertijd gevraagd of hij het ermee eens is om gezien de economische crisis meer te doen via het multilaterale kanaal. Die kans moet de Kamer mij geven. De Kamer moet niet de percentages precies willen vastleggen. Dat zou het mij onmogelijk maken om te functioneren en dat wil ik hier helder gezegd hebben. De Kamer heeft mijn inzet in de notitie gevonden. Daarin staat ook dat ik niet evenredig op het particuliere kanaal bezuinig. Daarmee zou ik de discussie graag afsluiten, maar ik wil wel weten of ik hiervoor een meerderheid heb. Ik geef toe dat het lastig is, maar de uitgangspunten van de notitie blijven bestaan.

De moderniseringsagenda van dit kabinet houdt in dat wij kritisch staan ten opzichte van organisaties van VN, Wereldbank en IMF. Dat blijkt op verschillende manieren. Zo laten wij surveys maken door al onze ambassades. Dat is de essentie: wat gebeurt er multilateraal op landenniveau? Je kunt in New York heel wat verzinnen, maar hoe pakken de programma’s ter plekke uit? Zijn ze effectief en efficiënt? Dat is het eerste waarnaar wij kijken. Heel vaak is het niet zo moeilijk. Zoals het ook bij corruptiebestrijding gaat: gedeeltelijk zijn het perceptie-indexen. Samen met het Verenigd Koninkrijk en Denemarken ben ik bezig met performance frameworks, waarbij specifieke punten voor hervorming worden afgesproken die jaarlijks gemonitord worden. Wat dit betreft gebeurt er in het multilaterale kanaal zeker zoveel op het terrein van de evaluatie als bij het particuliere en bilaterale kanaal. Er zijn ook nog evaluaties van de evaluatiediensten van de organisaties zelf. Multilaterale organisaties hanteren doorgaans een strak regime van evaluaties van individuele projecten, aangevuld met evaluaties op thema’s en sectoren. Daardoor wordt een ruime dekking gerealiseerd. Om de kwaliteit van de evaluaties te verhogen, zijn in DAC-verband afspraken gemaakt over een systeem van peer reviews van de evaluatiediensten van de multilaterale organisaties, waarin onze IOB een belangrijke voortrekkersrol speelt. Daarnaast kijkt de IOB ook in haar eigen evaluaties naar het werk van multilaterale organisaties. Ik wijs op de evaluatie van de humanitaire hulp en van het Afrikabeleid. Het komt ook voor dat de board van een multilaterale organisatie besluit tot een evaluatie van de organisatie als geheel. Dat doen wij vaak zelf ook. Je zou kunnen zeggen dat veel VN-organisaties overgecontroleerd worden. Ik vind het belangrijk dat dat gebeurt, want de indruk mag niet ontstaan dat men maar wat doet. Ik noem als voorbeeld de FAO. Nederland was niet tevreden over de gang van zaken daar, hetgeen tot uitdrukking komt in de fondsen voor deze organisatie. Uiteraard is dat jammer, zeg ik in de richting van de PvdA-fractie. Het zijn evaluaties die door meerdere donoren worden samengesteld. Daarnaast is er nog het zogenoemde result based management, inclusief result based budgetting, in alle multilaterale organisaties. Dat bekijken wij bij elke middelenaanvulling. Aard en omvang van de financiering zijn afhankelijk van al deze elementen: evaluaties, controles, peer reviews, werkbezoeken van onze mensen in onze ambassades en een bijna constant verkeer tussen onze ambassades en bijvoorbeeld het kiesgroepkantoor in Washington. Bijna altijd wordt bij budgetsteun of bij projecten van de Wereldbank door ons een koppeling gelegd tussen wat wij zien in het veld en de hoogte van onze bijdrage aan de verschillende multilaterale organisaties. Dit willen wij verder professionaliseren in de richting van scorecards en in samenwerking met gelijkgezinde landen waar precies dezelfde discussie plaatsvindt. Engeland, Italië en Spanje willen ook meer gaan inzetten op het multilaterale kanaal. Het gaat om armoedebestrijding, resultaten en evaluaties. Wij hebben evaluaties van UNDP-beleid gehad in 2008, waaruit bleek dat UNDP een van de meest effectieve VN-organisaties is. Nu kan men natuurlijk zeggen: de rest is kennelijk nog erger, maar voor sommigen is het natuurlijk nooit goed. De Kamer wil niet weten hoeveel evaluaties en controles plaatsvinden van het werk van multilaterale organisaties. Of zij vervolgens tevreden is met de uitkomsten daarvan, is natuurlijk wat anders. Maar ik kan niet meer laten meten en evalueren. Op een gegeven moment moet gewoon de armoede worden bestreden. Maar wij willen leren van de praktijk, vandaar dat wij dit nogal kritische systeem ten aanzien van het multilaterale kanaal hebben opgebouwd. Er zijn regeringen geweest – ook regeringen waarin de VVD zat – die klakkeloos elk jaar geld overmaakten naar de VN-organisaties. Nu is er eindelijk een regering die de VN-organisaties kritisch volgt en dan roept iedereen: dat is nog niet voldoende. Uiteraard luistert de regering ook naar wensen van de Kamer. Ik wijs op het project «making pregnancy safer» waarbij wij de WHO steunen. Nederland is verder een belangrijke donor van het Unifem-project dat sexual violence against women moet tegengaan. Hierbij werken wij samen met ngo’s op een gecoördineerde manier waardoor de transactiekosten relatief laag kunnen blijven. Soms lopen de kanalen enigszins door elkaar heen in de praktijk. Dat hoeft niet per se ernstig te zijn, maar het maakt het wel complexer.

Voorzitter. Ik denk dat gesproken kan worden van een vrij grote verandering in het denken van IMF en Wereldbank, maar ben het eens met de heer Vendrik dat je dat aan de praktijk moet toetsen. Opereert de Wereldbank wel voldoende decentraal? In de verklaring van de Top van vorige week wordt voor het eerst iets gezegd over conditionaliteit. Er zijn te veel eisen en bovendien is er te weinig sprake van enige stroomlijning. Er moet een nieuwe verhouding komen tussen staat en markt. Impliciet staat in die verklaring dat gestopt moet worden met de Washingtonconsensus. Sommigen zeggen dat die consensus al dood is, hij is in ieder geval stervende. Wij blijven er kritisch naar kijken. Ik zeg erbij dat de IMF-programma’s laten zien dat er een totaal andere wind waait. In het verleden heb ik wel eens gezegd dat ik schrok toen ik zag dat het IMF nauwelijks voorwaarden stelde aan Congo, terwijl ook vanuit de Kamer is gevraagd om scherpe criteria te hanteren. Bij dat laatste kan ook worden gedacht aan het milieu en fossiele brandstoffen. Het gaat ons erom dat er zo weinig mogelijk conditionaliteiten zijn, dat er een duidelijke scheidslijn is tussen IMF en Wereldbank en dat het beleid is gericht op armoedebestrijding. Guatemala heeft een IMF-programma dat is gericht op sociale uitgaven en arbeidsintensieve publieke werken. Colombia heeft van het IMF ondersteuning gekregen in de vorm van een nieuwe flexible credit line. Die is bedoeld voor landen met een relatief goed economisch beleid, maar wordt nu specifiek gericht op landen die lijden onder de financieel-economische crisis. Die beweging moet worden versterkt. Er is veel kritiek geweest de laatste jaren op het neoliberale beleid van IMF en Wereldbank, een beleid dat het onmogelijk maakte om voedselvoorraden aan te houden. Dat laatste is nu wel weer mogelijk. Er was sprake van een doorgeslagen marktdenken; er werd onvoldoende nagedacht over de relatie tussen staat en markt. Dat betekent niet dat privatisering helemaal niet meer aan de orde is. Ik denk aan landen waar de overheid disfunctioneert en de armsten geen water of energie krijgen. Maar er kan geen sprake meer zijn van een losgeslagen commercieel beleid met als uitgangspunt «one size fits all». Hier is echt een doorbraak te zien en Nederland zal daaraan een bijdrage leveren die als kenmerken heeft armoedebestrijding en duurzame groei in ontwikkelingslanden.

Denemarken, Zweden, Luxemburg en Nederland zitten wat betreft de hulpafspraken boven de 0,7%, de bijdragen van Spanje en het Verenigd Koninkrijk groeien fors. In 2008 is de totale omvang van de ontwikkelingssamenwerking toegenomen. Uiteraard maak ik mij zorgen over de gevolgen van de economische crisis. Men weet van mij dat ik landen aanspreek op hun voornemens en op onderdelen boeken wij af en toe enig resultaat.

Wat betreft de motie van mevrouw Ferrier over de UNHCR: wij hebben besloten om de bijdrage aan die organisatie meerjarig te verhogen tot 42 mln. Voor hulp aan vluchtelingen is het multilaterale kanaal essentieel. Wij hebben ruimhartig bijgedragen aan diverse consilidated appeals. Een organisatie als UNRWA werkt veel beter dan individuele en bilaterale kanalen.

Wij zijn erg voor een versterking van de positie van zuidelijke leiders in de raden van IMF en Wereldbank. In de VN geldt een one man one vote system. Dat is overigens ook geen gelukkig systeem als je evenveel stemmen geeft aan de Fiji als aan Canada. Dat maakt het lastig om tot consensus te geraken, maar ik vind wel dat het normatieve stelsel in de VN moet worden gehandhaafd.

Schuldverlichting leidt tot meer schulden, zegt de heer Boekestijn. Hij moet mij nog maar eens de feiten laten zien, maar alles wijst erop dat het omgekeerde het geval is. Wel hebben wij vorige week met het oog op de financieel-economische crisis gezegd dat de bestaande schuldhoudbaarheidsnetwerken flexibeler moeten worden. Als wij de schulden van de rijke landen fors vergroten, kunnen wij de armste landen, die de crisis niet hebben veroorzaakt, een contracyclisch beleid niet ontzeggen.

Uit het evaluatierapport WHO kan niet worden afgeleid dat het een puinhoop is. Ik heb een volstrekt ander en meer evenwichtig beeld. Je kunt kritiek hebben op enkele global health initiatives, maar er is ook erg veel bereikt. Ik denk aan hiv/aids. Dit gaat vooral via het multilaterale kanaal waarbij ook ngo’s worden ingeschakeld.

UNFPA heeft in 2006/2007170 evaluaties uitgevoerd waarvan 159 op landenniveau. Niet gezegd kan worden dat multilaterale organisaties minder evaluaties doen. Daarnaast zijn er ook peer reviews en externe evaluaties. Het is dus zeker niet alleen een kwestie van het keuren van eigen vlees.

Dat particuliere kanalen 75% van hun bestedingen in vijf jaar moeten hebben geëvalueerd, vloeit voort uit een afspraak die in de tijd is opgebouwd en waarmee de Kamer heeft ingestemd. Ik kan de multilaterale kanalen niet dezelfde verplichting opleggen. Ze hebben vaak ook andere manieren van evalueren. We hebben die afspraak juist gemaakt in het belang van de ngo’s omdat die meer wilden aan evaluatie en minder aan administratieve lasten.

Voorzitter. Ten slotte stel ik vast dat bij EOF 7 geen sprake is van onderbesteding.

Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. De minister heeft gevraagd of hij wat betreft de Kamer door kan gaan met zijn beleid.

De voorzitter: Zolang de Kamer niet iets anders uitspreekt, steunt zij de minister.

Mevrouw Ferrier (CDA): Daar gaat het niet om. Het zijn moeilijke tijden, er is minder geld en er is meer nood. Begrijp ik het goed dat de intensiveringen (pagina 104) van de baan zijn en dat wij na Prinsjesdag verder praten? Kan de minister toezeggen dat wij dan meer zicht hebben op de resultaten van de evaluaties en peer reviews?

Minister Koenders: Deze notitie is de basis van mijn beleid ten aanzien van multilaterale organisaties. Tegelijkertijd moet ik vaststellen dat hetgeen op pagina 104 van de notitie staat niet meer goed haalbaar is. We zullen nieuwe berekeningen moeten maken en in de memorie van toelichting bij de komende begroting geven wij uitsluitsel. Ik werk dus op basis van de afspraken die ik met de Kamer heb gemaakt over het particuliere kanaal en de inzet van de regering ten aanzien van het multilaterale kanaal. Dat is de basis van de voorbereiding van de begroting 2010.

De heer Voordewind (ChristenUnie): Kunnen we ervan uitgaan dat de minister zich ervoor inzet om de balans tussen de drie kanalen in stand te houden? Kan hij dat inzichtelijk maken in de memorie van toelichting bij de nieuwe begroting? Hij zegt dat uitgangspunt van zijn beleid deze notitie is, maar tegelijkertijd wil hij naar de scorecards en het MOPAN-onderzoek kijken. Er kunnen dus nog verschuivingen plaatsvinden?

Minister Koenders: Zeker. Ik zal echter niet onevenredig korten op het particuliere kanaal. U kunt nu al zien dat dat niet het geval is. Uw probleem is dus al opgelost. Dat neemt niet weg dat ik een aantal redenen heb om bij de begrotingsvoorbereiding een zekere flexibiliteit te hanteren. Daarbij zal ik de criteria van deze notitie over multilaterale kanalen als uitgangspunt nemen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Pagina 104 is kennelijk niet meer relevant, maar er is al geld uitgegeven en we zitten halverwege 2009. In de periode 2008–2011 gaat het om meer dan 1,5 mld. Welk deel is dan niet relevant? Als de minister zegt dat de politieke inzet van de nota overeind staat, leid ik daaruit af dat bij het verdelen van de pijn het multilaterale kanaal wordt ontzien.

Minister Koenders: Dat laatste is juist. Onze prioriteiten zijn vastgelegd in de nota «Een zaak van iedereen». Dat betekent dat de fondsen die nu multilateraal al bevestigd zijn, daarvan een uitvloeisel zijn. Ik ben dus niet vooruitgelopen op de nota. De Kamer heeft de nota nu ook op de agenda gezet, maar zij heeft elk jaar ingestemd met een intensivering op diverse onderdelen, waaronder het multilaterale kanaal.

Mevrouw Koşer Kaya (D66): Dit antwoord brengt mij in verwarring. Als je kiest voor het multilaterale kanaal, gaat dat ten koste van de andere kanalen.

De voorzitter: De minister heeft gezegd hierop terug te komen bij de begroting. Als u anderszins wilt, kunt u een VAO aanvragen.

Ik dank de minister en zijn ambtenaren en sluit deze vergadering.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).

Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks) en Van Miltenburg (VVD).