Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog op de opsporing van strafbare feiten en het belang van het slachtoffer van misdrijven waarbij besmetting kan hebben plaatsgevonden, te voorzien in een regeling van onderzoek naar de aanwezigheid van ernstige besmettelijke ziekten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd:
Na artikel 151d worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:
1. In geval van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat besmetting van een slachtoffer met een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ernstige ziekte kan hebben plaatsgevonden, kan de officier van justitie, aan de verdachte verzoeken celmateriaal af te staan ten behoeve van een onderzoek dat doel heeft vaststellen of hij drager is van een dergelijke ziekte. De officier van justitie kan dit verzoek tevens richten aan een ander dan de verdachte, indien uit zodanige aanwijzingen blijkt dat besmetting door misdrijf met behulp van het celmateriaal van die ander is overgebracht op een slachtoffer. Van deze medewerking kan slechts blijken door het verlenen van schriftelijke toestemming.
2. Indien degene aan wie het verzoek is gericht, medewerking weigert, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek bevelen dat van hem celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in het eerste lid. Het bevel kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie.
3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt uitgevoerd door afname van een hoeveelheid bloed door een arts, tenzij aannemelijk is dat afname van bloed om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is. Behalve in het geval dat de betrokkene vrijwillig meewerkt, kan de officier van justitie bevelen dat op andere wijze celmateriaal dat geschikt is voor het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt afgenomen.
4. Door een arts wordt zoveel celmateriaal afgenomen als voor het onderzoek, bedoeld in het eerste of tweede lid, noodzakelijk is. Zo nodig wordt het bevel, bedoeld in het tweede lid, met behulp van de sterke arm ten uitvoer gelegd.
5. De officier van justitie kan opdracht geven aan celmateriaal dat is aangetroffen ter zake van een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, een onderzoek als bedoeld in het eerste lid te verrichten. De officier van justitie kan, indien hij van oordeel is dat zich daarvoor zwaarwegende redenen voordoen en er sprake is van een bekende verdachte opdracht geven het onderzoek te verrichten aan ander celmateriaal dan op grond van het eerste of tweede lid is afgenomen of in de vorige volzin bedoeld is. Deze opdracht kan niet worden gegeven bij een bekende persoon die niet wordt verdacht van een misdrijf, bedoeld in het eerste lid.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven.
1. Het onderzoek, bedoeld in artikel 151e, eerste, tweede, en vijfde lid, wordt door de officier van justitie opgedragen aan een deskundige, verbonden aan een laboratorium, dat op grond van het vijfde lid is aangewezen. De deskundige brengt zo spoedig mogelijk een met redenen omkleed verslag van zijn onderzoek uit aan de officier van justitie.
2. De officier van justitie geeft degene wiens celmateriaal is onderzocht en het slachtoffer zo spoedig mogelijk kennis van de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 151e, eerste lid. Hij doet tevens mededeling van de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 151e, vijfde lid, aan het slachtoffer, en aan de verdachte indien diens identiteit bekend is. Hij doet beide mededelingen alleen aan de betrokkene die daarom heeft verzocht. Hij wijst voorts de verdachte op de mogelijkheid van het doen verrichten van een tegenonderzoek.
3. De verdachte kan binnen veertien dagen nadat hem de uitslag is medegedeeld de officier van justitie verzoeken een andere door hem aangewezen deskundige, verbonden aan een van de aangewezen laboratoria, te benoemen met de opdracht tot het verrichten van dit onderzoek. De deskundige brengt aan de officier van justitie een met redenen omkleed verslag uit. De officier van justitie doet mededeling van de uitslag aan de verdachte en aan het slachtoffer dat daarom heeft verzocht.
4. In geval van toepassing van het derde lid wordt de verdachte een deel van de kosten van het tegenonderzoek in rekening gebracht indien dit onderzoek het in opdracht van de officier van justitie verrichte onderzoek bevestigt.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven.
1. Het slachtoffer van een misdrijf als bedoeld in artikel 151e, eerste lid, kan de officier van justitie verzoeken het onderzoek bedoeld in artikel 151e, eerste lid, en artikel 151i, eerste lid, te bevelen.
2. De officier van justitie doet mededeling van zijn gemotiveerde beslissing op het verzoek binnen twaalf uur nadat hij het verzoek heeft ontvangen.
3. Indien de officier van justitie weigert aan het verzoek te voldoen, kan het slachtoffer het verzoek indienen bij de rechter-commissaris.
1. Indien de uitslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 151e, eerste lid, negatief is, kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek na een periode van drie tot zes maanden na de eerste test opnieuw aan de verdachte verzoeken celmateriaal af te staan. Als de verdachte zijn medewerking weigert, kan het bevel tot medewerking slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie.
2. Indien de verdachte zijn medewerking aan dit onderzoek weigert, kan de officier van justitie zijn aanhouding bevelen. Artikel 55, tweede lid, en artikel 151e, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Zodra het monster is afgenomen, maar uiterlijk binnen zes uur na aanhouding, wordt de verdachte in vrijheid gesteld.
3. Artikel 151f, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Indien de uitslag van het in artikel 151e, eerste of vijfde lid, of artikel 151h, eerste lid, bedoelde onderzoek positief is en nadien blijkt dat het slachtoffer met dezelfde ziekte is besmet, kan de officier van justitie een deskundige, verbonden aan een ingevolge het derde lid aangewezen laboratorium, benoemen met de opdracht om het bewaarde celmateriaal te onderzoeken teneinde vast te stellen of de besmetting daadwerkelijk is overgedragen, en hem een met redenen omkleed verslag uit te brengen.
2. Artikel 151f, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels omtrent de uitvoering van dit artikel gegeven.
Na artikel 177a wordt een artikel ingevoegd, dat luidt:
1. Het slachtoffer van een misdrijf als bedoeld in artikel 151 e, eerste lid, kan aan de rechter-commissaris schriftelijk verzoeken om een onderzoek als bedoeld in artikel 151e, eerste of vijfde lid, artikel 151h, eerste lid, of artikel 151i, eerste lid, nadat dit door de officier van justitie is geweigerd.
2. De rechter-commissaris stelt de officier van justitie, het slachtoffer en degene ten aanzien van wie onderzoek wordt verlangd in de gelegenheid te worden gehoord.
3. Het slachtoffer kan zich doen bijstaan of zich doen vertegenwoordigen door een advocaat indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
4. De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk; hij weigert het verzoek van het slachtoffer of wijst het toe en beveelt het onderzoek bedoeld in artikel 151e, eerste of vijfde lid, artikel 151h, eerste lid, of artikel 151i, eerste lid.
5. Artikel 151f is van overeenkomstige toepassing nadat het bevel is gegeven.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen daarvan verschillend kan luiden.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie,