Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in verband met flexibilisering, verduidelijking en enkele aanvullingen van de rechtspositieregeling van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:
b. rechterlijke ambtenaren: de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet op de rechterlijke organisatie;
b. In het eerste lid worden de onderdelen c tot en met e geletterd f tot en met h.
c. In het eerste lid worden na onderdeel b drie onderdelen ingevoegd, luidende:
c. salaris: het bedrag waarop de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in verband met het vervullen van een ambt, met inachtneming van het bij of krachtens de artikelen 7, 9, eerste en derde lid, en 13 tot en met 16 van deze wet bepaalde, aanspraak heeft;
d. bezoldiging: het salaris van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, vermeerderd met een periodieke schadeloosstelling of geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in artikel 46 van deze wet, en met de toelagen, die in de op deze wet berustende regelgeving zijn aangewezen als tot de bezoldiging behorende toelagen, waarop hij aanspraak heeft;
e. ambt: de door de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding te vervullen functie, met inbegrip van de daarbij behorende rang;
d. In het eerste lid komt onderdeel g (nieuw) te luiden:
g. burgerlijke rijksambtenaren: degenen die door het Rijk zijn aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn;
e. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «en de substituut-griffiers van, alsmede» vervangen door: en substituut-griffier van, en.
f. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «, de plaatsvervangende en waarnemende» vervangen door: en de plaatsvervangende.
g. In het tweede lid, onderdeel i, wordt «de parketten» vervangen door: de in de onderdelen e tot en met h bedoelde parketten en de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij het parket-generaal.
Hoofdstuk 1A vervalt.
Hoofdstuk 2 komt te luiden:
HOOFDSTUK 2. BENOEMING, PLAATSING EN BEËDIGING
1. De benoeming in de functie van president van, vice-president van, raadsheer in of raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, coördinerend vice-president van, vice-president van, raadsheer in of raadsheer-plaatsvervanger in een gerechtshof, coördinerend vice-president van, vice-president van, rechter in of rechter-plaatsvervanger in een rechtbank, of procureur-generaal, plaatsvervangend procureur-generaal, advocaat-generaal of advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister voor het leven.
2. De benoeming in de functie van procureur-generaal, deel uitmakend van het College van procureurs-generaal, advocaat-generaal bij een ressortsparket of het parket-generaal, dan wel officier van justitie geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
3. De benoeming in de functie van plaatsvervangend advocaat-generaal bij een ressortsparket of het parket-generaal, plaatsvervangend officier van justitie, officier enkelvoudige zittingen dan wel plaatsvervangend officier enkelvoudige zittingen geschiedt bij besluit van Onze Minister.
4. In afwijking van het derde lid kan het College van procureurs-generaal een advocaat-generaal bij een ressortsparket of het parket-generaal onderscheidenlijk een officier van justitie bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket of het parket-generaal benoemen tot plaatsvervangend officier van justitie bij een arrondissementsparket, het landelijk parket, het functioneel parket of het parket-generaal onderscheidenlijk plaatsvervangend advocaat-generaal bij een ressortsparket of het parket-generaal.
5. De benoeming in de functie van gerechtsauditeur geschiedt bij besluit van Onze Minister, indien het een benoeming in tijdelijke dienst betreft, onderscheidenlijk bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister, indien het een benoeming in vaste dienst betreft. Onze Minister benoemt niet onderscheidenlijk doet geen voordracht voor benoeming dan op voorstel van de betrokken functionele autoriteit.
6. De benoeming in de functie van griffier dan wel substituut-griffier van de Hoge Raad geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
7. De benoeming in de functie van rechterlijk ambtenaar in opleiding geschiedt bij besluit van Onze Minister.
1. Een advocaat-generaal bij een ressortsparket of het parket-generaal wordt benoemd in de rang van hoofdadvocaat-generaal, plaatsvervangend hoofdadvocaat-generaal of advocaat-generaal.
2. Een officier van justitie bij een arrondissementsparket of het parket-generaal wordt benoemd in de rang van hoofdofficier, fungerend hoofdofficier, plaatsvervangend hoofdofficier, officier eerste klasse, officier of substituut-officier.
3. Een officier van justitie bij het landelijk parket of het functioneel parket wordt benoemd in de rang van hoofdofficier, plaatsvervangend hoofdofficier, officier eerste klasse, officier of substituut-officier.
4. Een gerechtsauditeur wordt benoemd in de rang van senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur.
5. De eerste of opvolgende benoeming in een rang, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, geschiedt telkens bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. De eerste of opvolgende benoeming in een rang, bedoeld in het vierde lid, geschiedt overeenkomstig artikel 2, vijfde lid.
Tot rechterlijk ambtenaar kan alleen een Nederlander worden benoemd.
1. Tot rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden benoemd degene:
a. aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend;
b. die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorts nadere regels worden gesteld met betrekking tot de beroepsvereisten voor de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 7° en 9°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en de rechterlijke ambtenaren in opleiding.
4. Aan de bij of krachtens het eerste tot en met derde lid gestelde beroepsvereisten wordt tevens voldaan indien de betrokkene in het bezit is van een ten aanzien van door hem uit te oefenen beroep afgegeven EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroeps-opleidingen.
1. De benoeming in de functie van president van, vice-president van of raadsheer in de Hoge Raad onderscheidenlijk procureur-generaal, plaatsvervangend procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad kan op verzoek van de betrokkene, nadat hij de leeftijd van eenenzestig jaren heeft bereikt, worden gewijzigd in een benoeming in de functie van raadsheer in buitengewone dienst onderscheidenlijk advocaat-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad.
2. Een wijziging van de benoeming als bedoeld in het eerste lid wordt voor de vaststelling van aanspraken en verplichtingen ten aanzien van pensioenen en uitkeringen wegens vrijwilllig vervroegd uittreden gelijkgesteld met ontslag. Artikel 46n is niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad.
1. In geval van benoeming van een rechterlijk ambtenaar in een bij een gerechtshof of rechtbank te vervullen ambt als bedoeld in de artikelen 2, eerste en vijfde lid, en 3, vierde lid, wordt bij besluit van de Raad voor de rechtspraak, overeenkomstig de aanbeveling van het betrokken gerechtsbestuur, vastgesteld bij welk gerechtshof of welke rechtbank dat ambt door hem wordt vervuld.
2. In geval van benoeming van een rechterlijk ambtenaar in een bij een tot het openbaar ministerie behorend parket te vervullen ambt als bedoeld in de artikelen 2, tweede en derde lid, en 3, eerste tot en met derde lid, wordt bij besluit van Onze Minister vastgesteld bij welk parket dat ambt door hem wordt vervuld.
3. Het tweede lid is niet van toepassing in geval van een benoeming in het ambt van procureur-generaal.
4. Wijziging op verzoek van de betrokken rechterlijk ambtenaar van de vaststelling van het gerechtshof of de rechtbank onderscheidenlijk het parket waarbij een ambt als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid wordt vervuld, geschiedt eveneens bij besluit van de Raad voor de rechtspraak onderscheidenlijk Onze Minister.
1. Wanneer bij een gerechtshof of een rechtbank een plaats van coördinerend vice-president, vice-president, raadsheer, raadsheer-plaatsvervanger, rechter of rechter-plaatsvervanger openvalt, maakt het bestuur van dat gerechtshof of die rechtbank een lijst van aanbeveling van zo mogelijk drie kandidaten op.
2. De gerechtsvergadering kan het bestuur adviseren inzake de lijst van aanbeveling, bedoeld in het eerste lid, voor zover het de kandidaten betreft die nog niet als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij dat gerecht werkzaam zijn.
3. Het bestuur van het gerechtshof of de rechtbank zendt de lijst van aanbeveling, bedoeld in het eerste lid, eventueel vergezeld van een advies als bedoeld in het tweede lid, aan de Raad voor de rechtspraak.
4. Indien de lijst van aanbeveling alleen kandidaten bevat die het desbetreffende ambt al bij een ander gerecht vervullen, neemt de Raad voor de rechtspraak een besluit als bedoeld in artikel 5b, vierde lid. Indien de lijst van aanbeveling ook kandidaten bevat die het desbetreffende ambt nog niet vervullen, zendt de Raad voor de rechtspraak de lijst, onder medezending van een advies hierover, door aan Onze Minister.
5. Na ontvangst van de lijst van aanbeveling en het advies van de Raad voor de rechtspraak, bedoeld in het vierde lid, tweede volzin, beslist Onze Minister of hij ten aanzien van een kandidaat voor de vacature een voordracht voor benoeming als bedoeld in artikel 2, eerste lid, doet of de Raad voor de rechtspraak verzoekt een besluit als bedoeld in artikel 5b, vierde lid, te nemen.
6. Wanneer bij de Hoge Raad een plaats van raadsheer openvalt, geeft de Hoge Raad daarvan kennis aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, onder meezending van een door de Hoge Raad, na overleg met de procureur-generaal bij de Hoge Raad, opgemaakte lijst van aanbeveling van zes kandidaten, ten behoeve van de door de Tweede Kamer der Staten-Generaal op te maken voordracht van drie personen.
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de benoeming in vaste of tijdelijke dienst in een functie als bedoeld in artikel 2, tweede tot en met zesde lid.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de benoeming in een functie als bedoeld in artikel 2, zevende lid, waaronder in elk geval regels betreffende de benoeming in tijdelijke of vaste dienst, en worden regels gesteld met betrekking tot de aanwijzing van het gerecht of het parket waarbij een functie als bedoeld in artikel 2, zevende lid, wordt vervuld.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. het vaststellen van de geschiktheid om in een ambt te worden benoemd;
b. de procedure voor benoeming in een ambt bij het parket bij de Hoge Raad, een ambt bij een tot het openbaar ministerie behorend parket, het ambt van senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur of de functie van griffier of substituut-griffier van de Hoge Raad;
c. de procedure voor vaststelling van het gerecht of parket waarbij een ambt wordt vervuld in geval van benoeming in een ambt als bedoeld in artikel 5b, tweede lid, of in het ambt van senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur bij een gerechtshof of rechtbank; en
d. de in een benoemingsbesluit of een besluit tot vaststelling van het gerecht of parket waarbij een ambt wordt vervuld, te vermelden gegevens.
1. Een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding vervult het ambt waarin hij wordt benoemd op basis van een aanstelling voor een gemiddeld aantal uren per week.
2. In afwijking van het eerste lid worden raadsheren in buitengewone dienst, raadsheren-plaatsvervangers, rechters-plaatsvervangers, advocaten-generaal in buitengewone dienst, plaatsvervangende advocaten-generaal, plaatsvervangende officieren van justitie en plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen niet aangesteld, maar kunnen zij voor het verrichten van werkzaamheden door de functionele autoriteit worden opgeroepen.
3. Met uitzondering van raadsheren in buitengewone dienst van en advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad kunnen de in het tweede lid bedoelde rechterlijke ambtenaren hun ambt ook vervullen op basis van een aanwijzing voor een gemiddeld aantal uren per week.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de aanstelling van rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding en de aanwijzing van rechterlijke ambtenaren.
1. Een rechterlijk ambtenaar legt bij een benoeming in een ambt voorafgaand aan de datum van indiensttreding de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de eerste bijlage bij de wet.
2. Bij een opvolgende benoeming in een ambt, dat bij hetzelfde gerecht of parket wordt vervuld, wordt een rechterlijk ambtenaar, in afwijking van het eerste lid, niet opnieuw beëdigd, tenzij het:
a. de benoeming tot president van of procureur-generaal bij de Hoge Raad betreft; of
b. de benoeming van een gerechtsauditeur, niet tevens zijnde raadsheer-plaatsvervanger of rechter-plaatsvervanger, of de griffier van de Hoge Raad betreft.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de beëdiging van rechterlijke ambtenaren.
4. In afwijking van het eerste lid worden niet als zodanig beëdigd de plaatsvervangers van rechtswege alsmede de door het College van procureurs-generaal benoemde plaatsvervangers.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de beëdiging van rechterlijke ambtenaren in opleiding.
In het opschrift van hoofdstuk 3 wordt «Bezoldiging» vervangen door: Salaris.
Voor artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Tenzij anders is bepaald, worden de in dit hoofdstuk genoemde bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar uitgeoefend door Onze Minister onderscheidenlijk, indien het een bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar betreft, het gerechtsbestuur, en ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar in opleiding uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.
Artikel 7 wordt gewijzigd als volgt:
a. Onder vernummering van het eerste en tweede lid tot tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
1. De rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding die hun ambt op basis van een aanstelling vervullen, ontvangen een salaris.
b. In de aanhef van het tweede lid (nieuw) wordt «bezoldiging» vervangen door «salaris» en wordt na «opleiding» ingevoegd: , bedoeld in het eerste lid,.
c. In het tweede lid (nieuw) wordt in de beschrijving van categorie 4 «arrondissementsparketten» vervangen door: parketten.
d. In het tweede lid (nieuw) wordt in de beschrijving van categorie 8 «ressorts-advocaat-generaal» vervangen door: advocaat-generaal bij een ressortsparket of het parket-generaal.
e. In het tweede lid (nieuw) wordt in de beschrijving van categorie 11 na «gerechtsauditeur;» ingevoegd: substituut-griffier van de Hoge Raad;.
e. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de hoogten van de salarissen van de rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de indeling in het tweede lid vastgesteld.
De artikelen 8, 10 en 12 vervallen.
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 5f, tweede en derde lid, die een ambt op basis van een aanwijzing vervullen en niet reeds uit anderen hoofde als rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding salaris genieten, ontvangen over de periode van hun aanwijzing een salaris overeenkomstig het bij en krachtens artikel 7 bepaalde.
2. De rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 5f, tweede lid, die werkzaamheden verrichten na daartoe door de functionele autoriteit te zijn opgeroepen en niet reeds uit anderen hoofde als rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding salaris genieten, ontvangen een vergoeding volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels.
b. In het derde lid, onderdeel c, wordt «ressortsparket» vervangen door: parket.
c. In het derde lid, onderdeel d, wordt «, door Onze Minister van Justitie bij de aanwijzing te bepalen» vervangen door: bij hetzelfde parket.
d. In het derde lid, onderdeel e, wordt «of met een gerechtsauditeur, door Onze Minister van Justitie bij de aanwijzing te bepalen» vervangen door: bij hetzelfde parket.
Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «in de bijlage, bedoeld in artikel 7, tweede lid,» vervangen door «krachtens artikel 7, derde lid,» en wordt «opgenomen» vervangen door: vastgesteld.
b. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar wiens eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft kan door het betrokken gerechtsbestuur van het eerste lid worden afgeweken. Indien het gerechtsbestuur voornemens is in deze zin te besluiten, stelt het de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid hierover advies uit te brengen. Heeft de Raad voor de rechtspraak advies uitgebracht, dan zendt het gerechtsbestuur een afschrift van het vervolgens genomen besluit aan de Raad voor de rechtspraak.
3. Ten aanzien van een rechterlijk ambtenaar, anders dan bedoeld in het tweede lid, onderscheidenlijk een rechterlijk ambtenaar in opleiding kan door Onze Minister onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak van het eerste lid worden afgeweken, doch niet anders dan op voorstel van of na het inwinnen van advies bij de functionele autoriteit onderscheidenlijk de rector.
In de artikelen 14 en 15 wordt «in de bijlage een schaal is opgenomen» telkens vervangen door: krachtens artikel 7, derde lid, een schaal is vastgesteld.
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
a. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In geval van een in artikel 5b, vierde lid, bedoelde wijziging van de vaststelling van het gerecht of het parket waarbij een ambt wordt vervuld, wordt aan het in het eerste lid bepaalde overeenkomstige toepassing gegeven.
Artikel 16 komt te luiden:
1. Indien een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, die nog niet het maximum salaris van de voor hem geldende salarisschaal geniet, naar het oordeel van het in artikel 6 bedoelde gezag zijn ambt uitstekend vervult, kan zijn salaris worden verhoogd tot een in die salarisschaal vermeld hoger bedrag.
2. Indien een niet voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar, die het maximum salaris van de voor hem geldende salarisschaal geniet, naar het oordeel van het in artikel 6 bedoelde gezag zijn ambt uitstekend vervult, kan zijn salaris worden verhoogd tot een bedrag vermeld in de salarisschaal behorende bij het ambt waarvan het maximum salaris het naast hogere is van dat van het ambt waarin hij is benoemd.
3. Het oordeel over de wijze waarop een ambt wordt vervuld, bedoeld in het eerste en tweede lid, komt tot stand op basis van het verslag van een met de rechterlijk ambtenaar gehouden functioneringsgesprek of een vastgestelde beoordeling van het functioneren van de rechterlijk ambtenaar.
4. Verhoging van het salaris als bedoeld in het eerste en tweede lid geschiedt met ingang van een door het in artikel 6 bedoelde gezag te bepalen dag. In geval van verhoging van het salaris als bedoeld in het eerste lid, blijft de jaarlijkse verhoging tot het daarna in de schaal vermelde salaris geschieden op dezelfde dag van het jaar als waarop die overeenkomstig artikel 13 plaatsvond.
5. Een salarisverhoging als bedoeld in het tweede lid kan worden ingetrokken indien de rechterlijk ambtenaar zijn ambt naar het oordeel van het in artikel 6 bedoelde gezag niet meer uitstekend vervult. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 17 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste, tweede en vierde lid wordt «de bezoldiging» telkens vervangen door: het salaris.
b. In het tweede lid vervalt telkens «oude», wordt «dit ambt» vervangen door «deze functie», wordt «aanstelling» vervangen door «benoeming» en wordt «het nieuwe ambt» vervangen door: de nieuwe functie.
c. In het derde lid wordt «De bezoldiging» vervangen door: Het salaris.
d. Het vijfde lid komt te luiden:
5. Indien het salaris moet worden berekend over een gedeelte van de kalendermaand, wordt het salaris per dag vastgesteld door het maandelijkse salaris te delen door het aantal dagen van de desbetreffende kalendermaand.
e. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het tweede, derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de toelagen die ingevolge het bij of krachtens deze wet bepaalde tot de bezoldiging van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding behoren.
Aan artikel 18 worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Indien de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geen betrekkingen als bedoeld in het tweede tot en met vijfde lid nalaat, kan het in het tweede lid bedoelde bedrag geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten die in verband met lijkbezorging en de aan het overlijden voorafgaande ziekte zijn gemaakt, indien de nalatenschap van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
7. Op het bedrag, bedoeld in het tweede en derde lid, wordt in mindering gebracht een uitkering op grond van artikel 35 van de Ziektewet, een uitkering op grond van artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkering, indien deze uitkeringen worden uitgekeerd. Indien een uitkering als bedoeld in de eerste volzin zowel uit een benoeming in een rechterlijk ambt als uit een of meer andere betrekkingen voortvloeit, wordt voor de toepassing van de eerste volzin onder uitkering verstaan het gedeelte van de uitkering dat aan de benoeming in het rechterlijk ambt kan worden toegerekend.
Na artikel 18 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, met dien verstande dat:
a. de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geacht wordt te zijn overleden op een door het in artikel 6 bedoelde gezag te bepalen dag; en
b. het tweede tot en met zevende lid van artikel 18 geen overeenkomstige toepassing vinden, indien gegronde vermoedens bestaan dat de vermissing het gevolg is van ongeoorloofde afwezigheid.
2. Indien blijkt dat de als vermist beschouwde rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in leven is en geen gegronde vermoedens bestaan dat van ongeoorloofde afwezigheid sprake is geweest, kan de bezoldiging alsnog aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding dan wel aan anderen worden uitbetaald.
3. De in het tweede lid bedoelde bezoldiging wordt verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het totaal van pensioen en uitkeringen dat uit hoofde van de vermissing van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, met betrekking tot het tijdvak waarover alsnog aanspraak bestaat op bezoldiging, is toegekend.
In artikel 19 wordt «bezoldigde rechterlijke ambtenaren» vervangen door: rechterlijke ambtenaren, die hun ambt op basis van een aanstelling of aanwijzing vervullen, en de rechterlijke ambtenaren in opleiding.
Na artikel 19 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de doorbetaling van bezoldiging aan rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen, in aanvulling op het in dit hoofdstuk bepaalde, voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding nadere arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld.
De hoofdstukken 4 en 5 vervallen.
De artikelen 40 en 41 komen te luiden:
Aan een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding worden op zondagen en dagen die bij of krachtens de Algemene termijnenwet zijn aangemerkt als algemeen erkende feestdagen geen werkzaamheden opgedragen, tenzij het dienstbelang dit naar het oordeel van de functionele autoriteit onvermijdelijk maakt.
1. Het bestuur van de rechtbank onderscheidenlijk het gerechtshof verdeelt de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij dat gerecht.
2. Het hoofd van het parket verdeelt de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij dat parket.
3. De president van de Hoge Raad verdeelt de werkzaamheden van de gerechtsauditeurs bij de Hoge Raad.
4. Het bestuur van de rechtbank onderscheidenlijk het hoofd van het arrondissementsparket verdeelt de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren die de opleiding bij dat gerecht onderscheidenlijk dat parket doorbrengen.
5. Van de in het eerste tot en met vierde lid bedoelde verdeling van werkzaamheden kan slechts worden afgeweken voor een beperkte duur en indien het dienstbelang dit naar het oordeel van het bestuur van het gerecht, de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk het hoofd van het parket onvermijdelijk maakt.
In artikel 42 wordt «zijn taak» telkens vervangen door: zijn ambt.
In artikel 43, eerste lid, wordt «de goede vervulling van zijn taak» vervangen door: naar het oordeel van de functionele autoriteit de goede vervulling van het ambt.
Artikel 45 komt te luiden:
1. Aan een rechterlijk ambtenaar onderscheidenlijk rechterlijk ambtenaar in opleiding die is benoemd of verkozen in een functie in een publiekrechtelijk college, wordt voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van dat college en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van dat college, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend door Onze Minister dan wel, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of een rechtbank, het gerechtsbestuur onderscheidenlijk door de Raad voor de rechtspraak, tenzij het belang van de dienst zich daartegen verzet.
2. Aan een rechterlijk ambtenaar onderscheidenlijk rechterlijk ambtenaar in opleiding wordt voor het verrichten van of het deelnemen aan activiteiten op de terreinen, bedoeld in artikel 48, eerste en derde lid, voor of van een vereniging of centrale van verenigingen als bedoeld in artikel 50, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend door Onze Minister dan wel, indien het een rechterlijk ambtenaar betreft die werkzaam is bij een gerechtshof of een rechtbank, het gerechtsbestuur onderscheidenlijk door de Raad voor de rechtspraak, tenzij het belang van de dienst zich daartegen verzet.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over het buitengewoon verlof als bedoeld in het eerste en tweede lid, waaronder in elk geval regels betreffende de doorbetaling van bezoldiging gedurende perioden waarin buitengewoon verlof als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verleend.
Artikel 46 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «of een rechterlijk ambtenaar in opleiding kan door Onze Minister onderscheidenlijk» vervangen door «onderscheidenlijk rechterlijk ambtenaar in opleiding kan door Onze Minister dan wel» en wordt «door de functionele autoriteit» vervangen door: het gerechtsbestuur onderscheidenlijk door de Raad voor de rechtspraak.
b. In het tweede lid wordt na «Onze Minister» ingevoegd: of de Raad voor de rechtspraak.
c. In het derde lid, wordt «De functionele autoriteit» vervangen door «Het gerechtsbestuur» en wordt «de functionele autoriteit» vervangen door: het gerechtsbestuur.
Artikel 46a vervalt.
Artikel 46f wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt na «indien» ingevoegd: en voor zolang.
b. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «de artikelen 46h en 46i» vervangen door: artikel 46h, 46i of 46k.
c. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
3. Een schorsing als bedoeld in het tweede lid eindigt na drie maanden, met dien verstande dat de Hoge Raad de schorsing telkens voor ten hoogste drie maanden kan verlengen.
4. De Hoge Raad beëindigt een schorsing als bedoeld in het tweede lid zodra de grond hiervoor is vervallen.
Artikel 46g komt te luiden:
1. De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de rechterlijk ambtenaar wordt geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk zal worden ingehouden.
2. Indien de schorsing anders dan door ontslag eindigt, kan de Hoge Raad beslissen dat de niet genoten bezoldiging alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald. Op de alsnog uit te betalen bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten, die de rechterlijk ambtenaar heeft genoten uit arbeid die hij tijdens de schorsing heeft verricht, tenzij zulks naar het oordeel van de Hoge Raad onredelijk of onbillijk is.
Artikel 46h wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt na «koninklijk besluit» ingevoegd: op voordracht van Onze Minister.
b. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. Ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ontvangen. Van het bepaalde in de vorige volzin kan worden afgeweken indien de rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt.
c. In het derde lid (nieuw) wordt «aan hem bij koninklijk besluit ontslag verleend» vervangen door: hij bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
Na artikel 46h wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Onder passende arbeid wordt in de artikelen 46i, 46k en 46ka verstaan: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de rechterlijk ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding daarvan om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de rechterlijk ambtenaar kan worden gevergd.
In artikel 46i, eerste lid, onderdeel c, vervalt telkens «als bedoeld in artikel 46k, eerste lid,».
Artikel 46k wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «een andere taak» vervangen door «, op voorstel van de functionele autoriteit in een verzoek als bedoeld in artikel 46o, tweede lid, een ander ambt of andere functie», vervalt de tweede volzin, en wordt «de hem opgedragen taak» vervangen door: het ambt dat of de functie die hem wordt opgedragen.
b. In het derde lid wordt «de rechterlijk ambtenaar een andere taak wordt opgedragen die wordt vervuld in een ambt waarin hij niet voor het leven wordt benoemd» vervangen door: aan de rechterlijk ambtenaar een ander ambt of andere functie, niet zijnde een functie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen.
c. In het vierde lid wordt «de rechterlijk ambtenaar een taak wordt opgedragen die wordt vervuld in een ambt waarin hij voor het leven wordt benoemd en die taak minder uren omvat dan zijn oorspronkelijke taak» vervangen door: aan de rechterlijk ambtenaar een ambt als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde.
Artikel 46l wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «het verrichten van zijn taak» vervangen door: het vervullen van zijn ambt.
b. In het tweede en derde lid wordt «het verrichten van de taak» telkens vervangen door: het vervullen van zijn ambt.
In artikel 46n, tweede tot en met vierde lid, wordt «een krachtens artikel 54, tweede lid, getroffen besluit ter zake van werkloosheid» telkens vervangen door: het krachtens artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid.
Artikel 46o wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid vervalt «herziening van een uitkering als bedoeld in artikel 46n, tweede lid, en over».
b. In het derde lid vervalt «het ontslag of de schorsing van een rechterlijk ambtenaar».
Artikel 46p wordt gewijzigd als volgt:
a. In het vijfde lid wordt «beslissingen waarbij een rechterlijk ambtenaar wordt ontslagen of geschorst, de schorsing wordt verlengd of beëindigd, dan wel hem bij ongeschiktheid wegens ziekte een andere taak wordt opgedragen» vervangen door: een beslissing als bedoeld in het vierde lid.
b. Het zesde lid vervalt.
In artikel 46q wordt «een andere taak» vervangen door: een ander ambt of andere functie.
Artikel 47 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt na «een rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig» ingevoegd: , een gewezen rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig.
b. Het tweede lid komt te luiden:
2. Geen beroep kan worden ingesteld tegen:
a. een besluit tot benoeming, plaatsing of aanwijzing als bedoeld in hoofdstuk 2, tenzij het beroep wordt ingesteld door een rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding als zodanig, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden.
b. een besluit van de Hoge Raad als bedoeld in hoofdstuk 6A; en
c. een vordering als bedoeld in artikel 46o.
c. Het derde en vierde lid vervallen.
Artikel 48 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid wordt «de functionarissen, bedoeld in het eerste lid» vervangen door: rechterlijke ambtenaren of rechterlijke ambtenaren in opleiding.
b. In het derde lid wordt «een deelnemer aan het overleg dat verzoekt» vervangen door: hierom door een of meer leden van de Sectorcommissie rechterlijke macht of Onze Minister wordt verzocht.
c. Het vierde lid vervalt.
Artikel 50 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het vierde lid komt te luiden:
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het overleg tussen Onze Minister en de Sectorcommissie rechterlijke macht.
b. Het vijfde en zesde lid vervallen.
Artikel 51 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «functionarissen als bedoeld in artikel 48, eerste lid,» vervangen door: rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.
b. In het tweede lid, onderdelen a, b en c, wordt «functionarissen, bedoeld in artikel 48, eerste lid,» telkens vervangen door: rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding.
c. Het derde lid komt te luiden:
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het inwinnen van advies van een commissie over een geschil en het onderwerpen van een geschil aan een arbitrale uitspraak van een commissie door de deelnemers aan het overleg, bedoeld in artikel 50, eerste lid, waaronder in elk geval regels over de procedure voorafgaand aan het voorleggen van een geschil aan de commissie en over de samenstelling en de werkwijze van de commissie.
De artikelen 52 en 53 vervallen.
Artikel 54 komt te luiden:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding regels worden gesteld met betrekking tot de volgende onderwerpen:
a. arbeidsduur en werktijd;
b. vakantie en verlof;
c. voorzieningen in geval van werkloosheid;
d. arbeidsgezondheidskundige begeleiding en voorzieningen in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid;
e. ontslag, herplaatsing, schorsing en disciplinaire maatregelen ten aanzien van niet voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding;
f. rechten en plichten bij reorganisatie;
g. ambtskostuum;
h. installatie;
i. bescherming bij de arbeid; en
j. overige rechten en plichten.
De eerste bijlage komt te luiden:
Bijlage als bedoeld in artikel 5g, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren
Formulier voor het afleggen van de eed of belofte door een rechterlijk ambtenaar
Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.
Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarin mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen.
Ik zweer/beloof dat ik gegevens waarover ik bij de uitoefening van mijn ambt de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn ambt de noodzaak tot mededeling voortvloeit, geheim zal houden.
Ik zweer/beloof dat ik mijn ambt met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal uitoefenen en mij in deze uitoefening zal gedragen zoals een goed rechterlijk ambtenaar betaamt.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig !/Dat verklaar en beloof ik !
Op ........................, werd te .....................
ten overstaan van (1) ..............................
door (2) .............................
de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.
(1) .............................
(2) .............................
De tweede en derde bijlage vervallen.
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel b komt te luiden:
b. rechterlijke ambtenaren:
1°. de president van, de vice-presidenten van, de raadsheren in en de raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge Raad;
2°. de coördinerend vice-presidenten van, de vice-presidenten van, de raadsheren in en de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven;
3°. de coördinerend vice-presidenten van, de vice-presidenten van, de rechters in en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken;
4°. de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad;
5°. de procureurs-generaal die het College van procureurs-generaal, bedoeld in artikel 130, vormen;
6°. de advocaten-generaal en de plaatsvervangende advocaten-generaal bij de ressortsparketten en het parket-generaal;
7°. de officieren van justitie, de plaatsvervangende officieren van justitie, de officieren enkelvoudige zittingen en de plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen bij de arrondissementsparketten, het landelijk parket, het functioneel parket en het parket-generaal;
8°. de gerechtsauditeurs bij de gerechten;
9°. de griffier en de substituut-griffier van de Hoge Raad;
b. In onderdeel c wordt «onder 1° en 2°» vervangen door: onder 1° tot en met 3°.
In de artikelen 7, 12 en 13 wordt «substituut-griffiers» vervangen door: substituut-griffier.
In artikel 9 wordt «het lid van een gerechtshof of rechtbank» vervangen door «de bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijk ambtenaar» en wordt «dat lid» vervangen door: die rechterlijk ambtenaar.
In artikel 13 wordt «hun taak» telkens vervangen door: hun ambt.
In artikel 14, vierde lid, komen de vierde tot en met zesde volzin te luiden:
Alvorens voor de eerste keer te worden opgeroepen leggen zij de eed of belofte af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en worden regels gesteld over de beëdiging. Aan de buitengriffiers wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels door het gerechtsbestuur een vergoeding toegekend.
Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het tweede en derde lid komen te luiden:
2. De voorzitter van het bestuur en de sectorvoorzitters zijn rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast die hun rechtsprekend ambt op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervullen.
3. De voorzitter van het bestuur draagt de titel van president.
b. Het negende lid komt te luiden:
9. De voorzitter van het bestuur en de sectorvoorzitters kunnen niet tevens rechterlijk ambtenaar, genoemd in artikel 1, onderdeel b, onder 1° en 4° tot en met 9°, zijn.
Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:
a. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Toekenning van de toelage geschiedt door het bestuur uitgezonderd de betrokken voorzitter onderscheidenlijk sectorvoorzitter.
b. In het derde lid wordt «waarin zij niet zijn aangesteld overeenkomstig artikel 2, eerste lid,» vervangen door: dat zij niet vervullen op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid,.
c. In het zesde lid wordt «de bezoldiging» vervangen door: het salaris.
In artikel 20, derde lid, en 22, eerste en derde lid, wordt «die niet zijn aangewezen voor het vervullen van een gehele of gedeeltelijke taak» telkens vervangen door: die hun ambt niet vervullen op basis van een aanwijzing als bedoeld in artikel 5f, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het eerste lid vervalt.
b. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.
c. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar, die tevens voorzitter van het bestuur of sectorvoorzitter is, worden de bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het bestuur toegekende bevoegdheden uitgeoefend door het bestuur uitgezonderd die rechterlijk ambtenaar.
In artikel 38, derde lid, tweede volzin, wordt «zijn» vervangen door: is.
In artikel 47, derde lid, onderdeel a, wordt «artikel 1e, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren» vervangen door: artikel 5c, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Artikel 66 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt «46g, eerste en tweede lid,» en wordt na «toepassing» ingevoegd: , met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van artikel 46j onderscheidenlijk artikel 46o, tweede lid, onder functionele autoriteit wordt verstaan: bestuur onderscheidenlijk president van het gerecht.
b. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de tweede bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hun beëdiging.
c. In het zesde lid vervalt «de wijze van eedsaflegging,».
Artikel 67 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het derde lid, derde volzin, vervalt «46g, eerste en tweede lid,» en wordt na «toepassing» ingevoegd: , met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van artikel 46j onderscheidenlijk artikel 46o, tweede lid, onder functionele autoriteit wordt verstaan: bestuur onderscheidenlijk president van het gerecht.
b. Het vijfde lid komt te luiden:
5. De deskundige leden leggen alvorens zij met hun werkzaamheden aanvangen de eed of belofte af volgens het formulier zoals dat is vastgesteld in de tweede bijlage bij deze wet. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over hun beëdiging.
c. In het zesde lid vervalt «de wijze van eedsaflegging,».
Artikel 72 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het derde en vierde lid komen te luiden:
3. Bij de Hoge Raad is een griffier werkzaam.
4. Bij de Hoge Raad kunnen gerechtsauditeurs en een substituut-griffier werkzaam zijn.
b. In het zesde lid wordt «het vervullen van een gedeeltelijke werktijd» vervangen door «een minder dan volledige arbeidsduur» en wordt «hun werktijd» vervangen door: hun arbeidsduur.
In artikel 73, derde lid, komen de tweede tot en met vierde volzin te luiden:
Alvorens voor de eerste keer door de president van de Hoge Raad te worden opgeroepen leggen zij de eed of belofte af. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt het formulier voor de eed of belofte vastgesteld en worden regels gesteld over de beëdiging. Aan een waarnemend griffier wordt volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels door Onze Minister een vergoeding toegekend.
Artikel 84 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het vierde lid wordt in de eerste volzin na «bedrijfsleven» ingevoegd: , die hun rechtsprekend ambt op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervullen.
b. Het zesde lid vervalt.
c. Het zevende lid wordt vernummerd tot zesde lid.
d. In het zesde lid (nieuw) komen de onderdelen a tot en met c te luiden:
a. lid van het bestuur van een gerecht;
b. lid van de Staten-Generaal;
c. minister of staatssecretaris;
e. In het zesde lid (nieuw) wordt in onderdeel h «onder 1° en 3° tot en met 8°» vervangen door: onder 1° en 4° tot en met 9°.
f. In het zesde lid (nieuw) vervalt onderdeel i en wordt onderdeel j geletterd i.
Artikel 86 wordt gewijzigd als volgt:
a. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Toekenning van de toelage geschiedt door de Raad voor de rechtspraak uitgezonderd het betrokken lid.
b. In het tweede lid wordt in de tweede volzin na «als lid van de Raad» ingevoegd: bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister.
c. In het derde lid wordt «waarin hij niet is aangesteld overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren» vervangen door: dat hij niet op basis van een aanstelling als bedoeld in artikel 5f, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren vervult.
d. In het zesde lid komt de tweede volzin te luiden:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van een niet-rechterlijk lid door de Raad uitgezonderd het niet-rechterlijk lid.
e. Het zevende lid komt te luiden:
7. Ten aanzien van een rechterlijk lid van de Raad worden de in de artikelen 7, 17, 18, 18a, 40, 45 en 46 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het gerechtsbestuur toegekende bevoegdheden uitgeoefend door de Raad uitgezonderd het rechterlijk lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de uitoefening van rechtspositionele bevoegdheden ten aanzien van een rechterlijk lid door de Raad uitgezonderd het rechterlijk lid.
f. In het achtste lid wordt «de bezoldiging» vervangen door: het salaris.
Artikel 89 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het tweede lid vervalt.
b. Het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.
In artikel 107, derde lid, vervalt «en zevende».
In artikel 113, vierde lid, wordt «het vervullen van een gedeeltelijke werktijd» vervangen door «een minder dan volledige arbeidsduur» en wordt «hun werktijd» vervangen door: hun arbeidsduur.
Artikel 119 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «een lid van een rechtbank of een gerechtshof of een lid van het openbaar ministerie» vervangen door: een rechterlijk ambtenaar, die bij een rechtbank, een gerechtshof of een tot het openbaar ministerie behorend parket werkzaam is in een functie als bedoeld in artikel 2, eerste tot en met derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren,.
b. In het tweede lid wordt «een lid van een rechtbank of een gerechtshof» vervangen door: een bij een rechtbank of een gerechtshof werkzame rechterlijk ambtenaar.
c. Het vierde lid komt te luiden:
4. De president van de Hoge Raad kan, op aanbeveling van de procureur-generaal, een vice-president van, een raadsheer in of een raadsheer in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, indien hij daarmee instemt, belasten met de waarneming van het ambt van advocaat-generaal bij de Hoge Raad.
d. Het vijfde lid vervalt.
In artikel 120, eerste lid, wordt «artikel 111» vervangen door: artikel 113.
In artikel 125, onderdeel c, wordt na «plaatsvervangende advocaten-generaal» ingevoegd: , bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 6°.
Artikel 130 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het derde lid wordt in de tweede volzin na «koninklijk besluit» ingevoegd: op voordracht van Onze Minister.
b. Aan het derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Toekenning van de toelage geschiedt door Onze Minister.
Artikel 135 wordt gewijzigd als volgt:
a. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij het parket-generaal kunnen advocaten-generaal, plaatsvervangende advocaten-generaal, officieren van justitie, plaatsvervangende officieren van justitie, officieren enkelvoudige zittingen en plaatsvervangende officieren enkelvoudige zittingen werkzaam zijn.
b. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Een in het tweede lid bedoelde advocaat-generaal onderscheidenlijk officier van justitie is van rechtswege plaatsvervangend advocaat-generaal bij de ressortsparketten onderscheidenlijk plaatsvervangend officier van justitie bij de arrondissementsparketten, het functioneel parket en het landelijk parket.
Artikel 136 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het vierde lid wordt «wordt tevens een officier van justitie benoemd» vervangen door: is tevens een officier van justitie werkzaam.
b. Het vijfde en zevende lid vervallen.
c. Het zesde en achtste lid worden vernummerd tot vijfde en zesde lid.
d. In het vijfde lid (nieuw) wordt «en bij het functioneel parket» vervangen door: , bij het functioneel parket en bij het parket-generaal.
Artikel 137 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het derde lid wordt «wordt tevens een officier van justitie benoemd» vervangen door: is tevens een officier van justitie werkzaam.
b. Het vierde en zesde lid vervallen.
c. Het vijfde en zevende lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
d. In het vierde lid (nieuw) wordt «en plaatsvervangend officier van justitie bij het functioneel parket» vervangen door: , bij het functioneel parket en bij het parket-generaal.
Artikel 137a wordt gewijzigd als volgt:
a. In het derde lid wordt «wordt tevens een officier van justitie benoemd» vervangen door: is tevens een officier van justitie werkzaam.
b. Het vierde en zesde lid vervallen.
c. Het vijfde en zevende lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
d. In het vijfde lid (nieuw) wordt «en plaatsvervangend officier van justitie bij het landelijk parket» vervangen door: , bij het landelijk parket en bij het parket-generaal.
Artikel 138 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het derde lid wordt «wordt tevens een advocaat-generaal benoemd» vervangen door: is tevens een advocaat-generaal werkzaam.
b. Het vierde en zesde lid vervallen
c. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
d. In het vierde lid (nieuw) wordt na «ressortsparketten» ingevoegd: en bij het parket-generaal.
In artikel 142 wordt «onder 4° tot en met 6°» vervangen door: onder 5° tot en met 7°.
Artikel 145 wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «aanstellen» vervangen door: benoemen.
b. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de selectie en de opleiding van rechterlijke ambtenaren in opleiding.
Er wordt een tweede bijlage toegevoegd, luidende:
Bijlage als bedoeld in de artikelen 66, vijfde lid, en 67, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie
Formulier voor het afleggen van de eed of belofte door een deskundig lid
Ik zweer/beloof dat ik trouw zal zijn aan de Koning, en dat ik de Grondwet en alle overige wetten zal onderhouden en nakomen.
Ik zweer/verklaar dat ik middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, tot het verkrijgen van een benoeming aan iemand iets heb gegeven of beloofd, noch zal geven of beloven.
Ik zweer/verklaar dat ik nimmer enige giften of geschenken hoegenaamd zal aannemen of ontvangen van enig persoon van wie ik weet of vermoed dat hij een rechtsgeding heeft of zal krijgen waarbij ik als deskundig lid betrokken zou kunnen zijn.
Ik zweer/beloof dat ik gegevens waarover ik als deskundig lid de beschikking krijg en waarvan ik het vertrouwelijke karakter ken of redelijkerwijs moet vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift mij tot mededeling verplicht of uit mijn werkzaamheden als deskundig lid de noodzaak tot mededeling voortvloeit, geheim zal houden.
Ik zweer/beloof dat ik mijn werkzaamheden als deskundig lid met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zal verrichten en mij in deze verrichtingen zal gedragen zoals een goed deskundig lid betaamt.
Zo waarlijk helpe mij God Almachtig !/Dat verklaar en beloof ik !
Op ........................, werd te .....................
ten overstaan van (1) ..............................
door (2) .............................
de bovenvermelde eed/belofte afgelegd.
(1) .............................
(2) .............................
De Beroepswet wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel g wordt geletterd h.
b. Na onderdeel f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
g. ten aanzien van een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, de bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het bestuur toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door het bestuur uitgezonderd dat lid;
Artikel 4 komt te luiden:
1. Op de leden met rechtspraak belast is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, met uitzondering van de artikelen 5a, 5b, 5c, vierde tot en met zesde lid, en 5g, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;
b. zij met betrekking tot hun benoeming en salaris worden gelijkgesteld met degenen die hetzelfde ambt vervullen bij een gerechtshof;
c. het bestuur de lijst van aanbeveling opmaakt bij het openvallen van een plaats van coördinerend vice-president, vice-president, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger en de Raad voor de rechtspraak deze lijst telkens, onder medezending van een advies hierover, aan Onze Minister van Justitie doorzendt met het oog op een voordracht voor benoeming overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
d. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 6, 45 en 46 worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren;
e. zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie de eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft;
f. het bestuur de werkzaamheden van de leden met rechtspraak belast verdeelt; en
g. het lid met rechtspraak belast, dat tevens president is van de Centrale Raad van Beroep, ten aanzien van hen bevoegd is tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing, en het doen van een verzoek aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad, bedoeld in artikel 46o, tweede lid.
2. Op de gerechtsauditeurs is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op gerechtsauditeurs, met uitzondering van artikel 5b, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;
b. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 6, 45 en 46 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof of rechtbank;
c. het bestuur de werkzaamheden van de gerechtsauditeurs verdeelt; en
d. zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie de eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde ten aanzien van de in het eerste en tweede lid genoemde leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs.
De Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:
a. Onderdeel g wordt geletterd h.
b. Na onderdeel f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
g. ten aanzien van een lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, de bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het bestuur toegekende bevoegdheden worden uitgeoefend door het bestuur uitgezonderd dat lid;
Artikel 5 komt te luiden:
1. Op de leden met rechtspraak belast is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, met uitzondering van de artikelen 5a, 5b, 5c, vierde tot en met zesde lid, en 5g, tweede lid, onderdeel a, en vierde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;
b. zij met betrekking tot hun benoeming en salaris worden gelijkgesteld met degenen die hetzelfde ambt vervullen bij een gerechtshof;
c. het bestuur de lijst van aanbeveling opmaakt bij het openvallen van een plaats van coördinerend vice-president, vice-president, raadsheer of raadsheer-plaatsvervanger en de Raad voor de rechtspraak deze lijst telkens, onder medezending van een advies hierover, aan Onze Minister van Justitie doorzendt met het oog op een voordracht voor benoeming overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
d. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 6, 45 en 46 worden gelijkgesteld met bij een gerechtshof of rechtbank werkzame rechterlijke ambtenaren;
e. zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie de eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft;
f. het bestuur de werkzaamheden van de leden met rechtspraak belast verdeelt; en
g. het lid met rechtspraak belast, dat tevens president is van het College, ten aanzien van hen bevoegd is tot het opleggen van de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing, en het doen van een verzoek aan de procureur-generaal bij de Hoge Raad, bedoeld in artikel 46o, tweede lid.
2. Op de gerechtsauditeurs is de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, voor zover betrekking hebbend op gerechtsauditeurs, met uitzondering van artikel 5b, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. het bestuur wordt aangemerkt als hun functionele autoriteit;
b. zij voor de overeenkomstige toepassing van de artikelen 6, 45 en 46 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof of rechtbank;
c. het bestuur de werkzaamheden van de gerechtsauditeurs verdeelt; en
d. zij voor de overeenkomstige toepassing van artikel 13 worden gelijkgesteld met rechterlijke ambtenaren van wie de eerste benoeming een ambt bij een gerechtshof of rechtbank betreft.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de overeenkomstige toepassing van het krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde ten aanzien van de in het eerste en tweede lid genoemde leden met rechtspraak belast en gerechtsauditeurs.
In artikel 1:1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht vervalt «niet voor het leven benoemde».
In de artikelen 3, eerste lid, en 5, tweede en derde lid, van de Algemene wet op het binnentreden wordt «het gerechtshof» vervangen door: het ressortsparket.
Artikel 2 van de Ambtenarenwet wordt gewijzigd als volgt:
a. In het eerste lid wordt «de deskundige leden, bedoeld in de artikelen 48, derde lid, 66, tweede lid, 67, derde lid, 69, tweede lid, en 70, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: de deskundige leden, bedoeld in de artikelen 48, derde lid, 55a, tweede lid, 66, tweede en derde lid, 67, derde lid, 69, tweede lid, en 70, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, de militaire leden, bedoeld in artikel 54, derde lid, van diezelfde wet,.
b. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:
– de buitengriffiers en de waarnemend griffiers, bedoeld in de artikelen 14, vierde lid, en 73, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
c. In het tweede lid wordt «de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in de artikelen 1, onder b, onderdelen 4° tot en met 8°, en 145 van de Wet op de rechterlijke organisatie» vervangen door: de rechterlijke ambtenaren, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 5° tot en met 9°, van de Wet op de rechterlijke organisatie, en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, bedoeld in artikel 145 van diezelfde wet.
De artikelen 1:1, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en 47, derde en vierde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, zoals deze luidden voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing, indien een schriftelijke beslissing of een handeling van een onafhankelijk bij wet ingesteld met rechtspraak belast orgaan, de voorzitter of een lid van een zodanig orgaan, het bestuur van een zodanig orgaan of de voorzitter van dat bestuur, de Raad voor de rechtspraak, dan wel de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal bij de Hoge Raad, waarbij een voor het leven benoemde rechterlijk ambtenaar als zodanig of een nagelaten betrekking of rechtverkrijgende belanghebbende is, voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is genomen of verricht.
Na de inwerkingtreding van deze wet:
a. berust het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren op de artikelen 5, derde lid, 5d tot en met 5f, 5g, derde en vijfde lid, 7, derde lid, 9, tweede lid, 19a, 19b, 45, derde lid, 50, vierde lid, 51, derde lid, en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
b. berusten het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid van rechterlijke ambtenaren, het Kostuum- en titulatuurbesluit rechterlijke organisatie en het Besluit van 3 mei 2005 tot vaststelling van tijdelijke rechtspositionele voorzieningen van sociaal flankerend beleid voor rechterlijke ambtenaren bij reorganisaties (Stb. 238) op artikel 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
c. berust het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren op de artikelen 145, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie en de artikelen 5d, tweede lid, en 54 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren;
d. berust het Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak op de artikelen 16, eerste en zesde lid, 25, tweede lid, en 86, eerste, zesde, zevende en achtste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, 3 van de Beroepswet en 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie; en
e. berust het Besluit uitoefening rechtspositionele bevoegdheden gerechtsambtenaren en ambtenaren bureau Raad voor de rechtspraak op de artikelen 25, tweede lid, en 89, derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De minister van Justitie,