Met dit wetsvoorstel wordt uitvoering gegeven aan de Protocollen van 12 februari 2004 tot wijziging van de Verdragen van Parijs en Brussel inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie, die zijn opgenomen in Trb. 2005, 89 en Trb. 2005, 90. Voor een toelichting op beide Protocollen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring daarvan dat tegelijk met het onderhavige wetsvoorstel is ingediend. Het Verdrag van Parijs, dat voor Nederland rechtstreekse werking heeft, bevat een vrij uitvoerige regeling van de aansprakelijkheid van exploitanten van kerninstallaties. De Wet aansprakelijkheid kernongevallen (hierna: Wako) bevat daarom slechts een aanvullende regeling voor wat betreft enkele punten die niet door het Verdrag van Parijs zijn geregeld of waarvoor dat verdrag aan de nationale wetgever een zekere beleidskeuze toestaat. De door eerdergenoemd Protocol bij het Verdrag van Parijs gewijzigde bepalingen hebben eveneens rechtstreekse werking.
De gewijzigde tekst van het verdrag noopt slechts tot het vervallen, invoegen of wijzigen van een beperkt aantal artikelen in de Wako. Zo dient het artikel te vervallen op grond waarvan de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie aansprakelijk is voor een kernongeval dat rechtstreeks te wijten is aan een ernstige natuurramp van uitzonderlijke aard (artikel 3). Voortaan geldt hiervoor de regeling zoals opgenomen in het Verdrag van Parijs. Verder worden twee inhoudelijk nieuwe artikelen ingevoegd. In de eerste plaats betreft het de bepaling dat de rechter de exploitant geheel of gedeeltelijk kan ontslaan van de verplichting om schadevergoeding te betalen aan een persoon door wiens grove nalatigheid of opzet de schade is ontstaan (artikel 2a). Voorts wordt uitvoering gegeven aan een Aanbeveling van de Raad van de OESO teneinde ongewenste gevolgen van het Gezamenlijk Protocol te voorkomen bij het vervoer van nucleaire stoffen tussen kernexploitanten wier kerninstallaties zijn gelegen in een staat die partij is bij het Verdrag van Parijs en in een staat die partij is bij het Verdrag van Wenen (artikel 17a). Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het bedrag aan te passen dat de Staat op basis van de zuiver nationale regeling ter beschikking stelt indien de vergoeding uit hoofde van de particuliere aansprakelijkheidsverzekering van de exploitant en van het Verdrag van Brussel tezamen ontoereikend is om de schade te vergoeden (artikel 18).
Een concept van het wetsvoorstel is gezonden aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten, dat geen aanleiding heeft gezien tot het maken van opmerkingen.
Vermindering aantal ondertekenaars van de wet
De Wako kent sedert de totstandkoming in 1979 een ondertekening door vijf bewindspersonen. In de praktijk is inmiddels gebleken dat de betrokkenheid van de Ministers van Economische Zaken en van Verkeer en Waterstaat zowel bij de totstandkoming van (wijzigingen van) deze wet en de daaraan ten grondslag liggende verdragen, als bij de uitvoering ervan uiterst beperkt is. Conform Aanwijzing 201 van de Aanwijzingen voor de regelgeving is daarom, met instemming van beide ministers, de ondertekening van het onderhavige wetsvoorstel, evenals het gelijktijdig ingediende wetsvoorstel tot goedkeuring van de Protocollen van 12 februari 2004 tot wijziging van de Verdragen van Parijs en Brussel, beperkt tot de Ministers van Financiën, van Justitie en van Buitenlandse Zaken.
De verwijzingen in het eerste lid naar de Verdragen van Parijs en Brussel worden aangepast in samenhang met de goedkeuring van de Protocollen van 2004. Verder wordt de opsomming van de overige begrippen in het eerste lid in overeenstemming gebracht met de begrippen zoals die in artikel 1( a) (i) tot en met (vi) van het Verdrag van Parijs worden gehanteerd. Ten aanzien van het begrip «schade» wordt verwezen naar de omschrijving van het begrip «kernschade» in artikel 1(a)(vii) van het Verdrag van Parijs, evenwel met de toevoeging dat daaronder ten volle zijn begrepen de in dat artikel onder 3 tot en met 6 vermelde elementen. Deze toevoeging is nodig omdat de verdragsdefinitie aangeeft dat die elementen onder het begrip kernschade zijn begrepen «in de mate vastgesteld door het recht van de bevoegde rechter».
Het nieuwe artikel 6(e) van het Verdrag van Parijs bepaalt dat de bevoegde rechter de exploitant van een kerninstallatie kan ontslaan van de verplichting om vergoeding voor kernschade te betalen indien de exploitant aantoont dat dergelijke schade geheel of gedeeltelijk het gevolg is van hetzij grove nalatigheid van de persoon die de schade lijdt of van een handelen of nalaten van die persoon met het opzet dergelijke schade te veroorzaken. Als voorwaarde daarbij is echter opgenomen dat het nationale recht daarin voorziet. Met het voorgestelde artikel wordt uitvoering gegeven aan deze voorwaarde.
Artikel 9 van het Verdrag van Parijs in de versie vóór de wijzigingen voortvloeiend uit het Protocol van 2004, bepaalt dat de exploitant van een kerninstallatie niet aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een kernongeval dat rechtstreeks is te wijten aan een ernstige natuurramp van uitzonderlijke aard, tenzij de nationale wetgeving het tegendeel bepaalt. Van de mogelijkheid in het verdrag om de exploitant voor dergelijke schaden wel aansprakelijk te houden is gebruik gemaakt in artikel 3 van de Wako.
Ingevolge het gewijzigde artikel 9 van het verdrag is de exploitant voortaan echter ook aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een kernongeval dat rechtstreeks is te wijten aan een ernstige natuurramp van uitzonderlijke aard. Artikel 3 van de Wako is hiermee overbodig geworden en dient dus te vervallen.
Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Protocollen van 2004, is de belangrijkste wijziging die het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs met zich brengt, de verhoging van de bedragen waarvoor een exploitant in het geval van een kernongeval aansprakelijk kan worden gesteld. Het in artikel 7(a) van het verdrag vastgelegde bedrag van € 700 miljoen waartoe de aansprakelijkheid van de exploitant zich ten minste moet uitstrekken, is in het eerste lid van het voorgestelde artikel 5 van de Wako overgenomen. Ten opzichte van de huidige limiet ingevolge de Wako van ongeveer € 340 miljoen betekent dit een ruime verdubbeling. Op dit moment is genoemde € 700 miljoen het maximale bedrag waarvoor op de private verzekeringsmarkt dekking is te verkrijgen voor schade door kernongevallen. Hierbij wordt wel opgemerkt dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat bepaalde risico’s waarvoor de exploitant aansprakelijk is of zal worden, niet of niet volledig door verzekeraars zullen kunnen worden gedekt. Dit geldt in het bijzonder voor de risico’s van terrorisme en bepaalde milieuschade. Volgens verzekeraars moet vooralsnog voor het terrorismerisico worden gedacht aan te verzekeren bedragen in de orde van grootte van maximaal € 500 miljoen, terwijl het bij de dekking van milieuschade vooralsnog de vraag is in hoeverre kosten van maatregelen tot herstel van een aangetast milieu gedekt zullen kunnen worden.
De verhoging van het aansprakelijkheidsbedrag, alsmede de andere geschetste verruimingen van de aansprakelijkheid zullen leiden tot verhoging van de premies die exploitanten van kerninstallaties voor hun aansprakelijkheidsverzekering zullen moeten betalen. Voor de vaststelling van deze premies is in het bijzonder van belang welke positie internationale herverzekeraars in dezen zullen innemen. Op dit moment bestaat daarover nog geen duidelijkheid.
Voor zover schaden niet of niet volledig op de private verzekeringsmarkt kunnen worden verzekerd zal dekking plaatsvinden op de zgn. Aanvullende Staatspolis. Hierop zijn ook thans reeds de aansprakelijkheidsrisico’s gedekt waarvoor private verzekeraars geen dekking bieden, zoals schade door opzet aan de zijde van de exploitant, schade door een kernongeval dat rechtstreeks te wijten is aan een ernstige natuurramp van uitzonderlijke aard en rechtsvorderingen ter zake van personenschade die zijn ingediend na een termijn van 10 jaren na de datum van het kernongeval.
In het tweede lid is de systematiek overgenomen van artikel 5, derde lid, van de Wako. Op grond daarvan kan de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Minister van Justitie, de aansprakelijkheid van een exploitant op een lager bedrag vaststellen dan € 700 miljoen, indien de aard van desbetreffende kerninstallatie of van de desbetreffende nucleaire stoffen, alsmede de te verwachten gevolgen van een ongeval waarbij deze betrokken zijn, dit rechtvaardigt. In het huidige derde lid worden geen specifieke aansprakelijkheidsbedragen genoemd. Daarin moet echter een wijziging worden aangebracht aangezien artikel 7(b) van het herziene verdrag nu expliciet minimumbedragen noemt, te weten € 70 miljoen voor kerninstallaties en € 80 miljoen voor vervoerde nucleaire stoffen. Deze bedragen zijn derhalve in het tweede lid overgenomen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de verwijzing naar artikel 21(c) in artikel 7(b), aanhef, van het verdrag, voor Nederland niet relevant is. Dat artikel heeft betrekking op staten die na 1 januari 1999 tot het Verdrag van Parijs zijn toegetreden, maar niet onmiddellijk in staat waren te voldoen aan het aansprakelijkheidsbedrag van € 700 miljoen in het gewijzigde verdrag. Voor hen is in artikel 21(c) van het verdrag gedurende een overgangsperiode tot 12 februari 2009 de mogelijkheid geschapen om in plaats van € 700 miljoen, als aansprakelijkheidsbedrag € 350 miljoen aan te houden. Deze overgangssituatie geldt overigens niet voor de eerdergenoemde bedragen van € 70 miljoen en € 80 miljoen.
Het in het eerste lid genoemde aansprakelijkheidsbedrag geldt voor kernschade, geleden op het grondgebied of binnen de maritieme zones van staten zoals omschreven in het gewijzigde artikel 2 van het Verdrag van Parijs. Dit betekent dat de kernschade niet alleen behoeft te zijn geleden op het grondgebied of binnen de maritieme zones van een verdragsluitende partij of aan boord van een schip of luchtvaartuig dat door die verdragsluitende partij geregistreerd is, maar dat dit ook geldt voor kernschade, geleden op het grondgebied of binnen de maritieme zones van een staat die geen verdragsluitende partij is of aan boord van een door die staat geregistreerd schip of luchtvaartuig, indien die staat:
a. partij is bij het Verdrag van Wenen en het Gezamenlijk Protocol;
b. geen kerninstallatie heeft op zijn grondgebied of in zijn maritieme zones; of
c. wetgeving heeft inzake de aansprakelijkheid voor kernongevallen die voorziet in vergelijkbare wederkerige uitkeringen en is gebaseerd op beginselen die identiek zijn aan die van het Verdrag van Parijs.
Het nieuwe artikel 7(g) van het Verdrag van Parijs staat lidstaten echter toe om met betrekking tot de hierboven onder c bedoelde staten, lagere aansprakelijkheidsbedragen vast te stellen, ter zake van kernschade die in bedoelde staten wordt geleden, voor zover dergelijke staten niet voorzien in wederkerige uitkeringen van een gelijkwaardig bedrag. Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Protocollen van 2004, waarnaar in dit verband kortheidshalve wordt verwezen, hebben de verdragsluitende partijen na de ondertekening van het Protocol tot wijziging van het Verdrag van Parijs, een Gezamenlijke Verklaring opgesteld waarin is vastgelegd dat zij er op voorhand mee instemmen indien een lidstaat vóór de bekrachtiging van of toetreding tot het Protocol het voorbehoud maakt om met betrekking tot nucleaire schade geleden op het grondgebied van of binnen maritieme zones ingesteld in overeenstemming met het internationale recht van, of aan boord van een schip of luchtvaartuig dat is geregistreerd in een niet-verdragsluitende staat, aansprakelijkheidsbedragen vast te stellen die lager zijn dan het minimumbedrag vastgesteld ingevolge artikel 7(a), voor zover een dergelijke andere staat geen wederkerige uitkeringen van een gelijkwaardig bedrag biedt. Het derde lid vormt de uitwerking van artikel 7(g) van het verdrag in combinatie met het krachtens de Gezamenlijke Verklaring te maken voorbehoud.
In het vierde lid is het oorspronkelijke tweede lid van artikel 5 overgenomen, waardoor het mogelijk blijft om het in het eerste lid vastgestelde aansprakelijkheidsbedrag van € 700 miljoen aan te passen indien de ontwikkelingen op de verzekeringsmarkt daartoe aanleiding geven.
In het eerste lid wordt niet meer gesproken van «de vervaltermijnen». De reden hiervoor is dat de huidige tekst ten onrechte stelt dat in het vierde lid een vervaltermijn is opgenomen.
Met de wijziging in het derde lid wordt enerzijds beoogd om door gebruik van het begrip «rechtsvorderingen» in dat lid dezelfde terminologie te hanteren als in het eerste, tweede en vierde lid, terwijl tevens is verduidelijkt dat het hier rechtsvorderingen betreft ter zake van schade aan personen.
Het huidige vijfde lid geeft de regel van artikel 8(b) van het Verdrag van Parijs weer, die bepaalt dat voor gevallen waarin nucleaire stoffen zijn gestolen, verloren, geworpen of verlaten, de vervaltermijn voor het indienen van rechtsvorderingen 20 jaar is. Het desbetreffende artikel is echter met het Protocol van 2004 geschrapt, aangezien het niet langer nodig wordt geacht een speciale verjaringstermijn voor dergelijke zeldzame gevallen te handhaven. Hierdoor dient het vijfde lid te vervallen, evenals de verwijzing naar dit lid in het eerste lid van dit artikel.
Met de omzetting van de verwijzing naar artikel 10(b) van het Verdrag van Parijs tot een verwijzing naar artikel 10 (d) wordt de corresponderende wijziging in dat verdrag gevolgd.
In het huidige artikel 7 van het Verdrag van Parijs en artikel 5 van de Wako is sprake van een maximumbedrag van de aansprakelijkheid van de exploitant. In het gewijzigde artikel 7 van het verdrag en de voorgestelde wijziging van artikel 5 van de Wako is echter geen sprake meer van een maximumbedrag, maar van een bedrag van aansprakelijkheid dat ten minste moet worden aangehouden. Het eerste lid van artikel 10 wordt aan deze gewijzigde terminologie aangepast.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 8.
Voor de wijziging van «maximumbedrag» in «bedrag van de aansprakelijkheid» wordt verwezen naar de toelichting op artikel 10. De aanpassing van de verwijzing van onderdeel (f) van artikel 3 van het Verdrag van Brussel tot onderdeel (g) vloeit voort uit de corresponderende wijziging in dat verdrag.
In de huidige eerste volzin van dit artikel is uitvoering gegeven aan de verplichting krachtens de vorige versie van artikel 5(a) van het Verdrag van Brussel, om in de nationale wetgeving de nodige voorzieningen te treffen, opdat het daarbedoelde recht van verhaal van de exploitant ten goede komt aan de Partijen bij dat verdrag, voor zover aanvullende openbare middelen beschikbaar zijn gesteld. In het gewijzigde artikel 5(a) is de verplichting voor lidstaten vervallen om op dit terrein nationale wetgeving op te stellen. De Partijen bij het verdrag hebben dit verhaalsrecht nu direct ingevolge het verdrag. De eerste volzin van artikel 14 is daarom vervangen door een bepaling waarin wordt verwezen naar artikel 5 van het Verdrag van Brussel. De inhoud van de oorspronkelijke tweede volzin van dit artikel is gehandhaafd.
Artikel 2 van het Verdrag van Parijs in de versie van vóór de wijzigingen voortvloeiend uit het Protocol van 2004, houdt in dat het verdrag niet van toepassing is op kernongevallen die zich voordoen op het grondgebied van een staat die geen partij is bij het verdrag, noch op schade op zodanig grondgebied geleden. Genoemd artikel geeft evenwel de mogelijkheid dat de wetgeving van de partij op wier grondgebied de kerninstallatie van de aansprakelijke exploitant is gelegen, anders bepaalt. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in het huidige artikel 15, eerste lid, van de Wako, waardoor de aansprakelijkheid van een exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie zich tevens uitstrekt tot schade:
a. die is geleden op het grondgebied van een staat die partij is bij het Verdrag van Parijs, ongeacht waar het kernongeval zich heeft voorgedaan;
b. die is geleden op het grondgebied van een andere staat dan bedoeld onder a, die partij is bij het Gezamenlijk Protocol en het gevolg is van een kernongeval dat zich heeft voorgedaan op het grondgebied van een staat die partij is bij het Gezamenlijk Protocol; of
c. ongeacht waar deze geleden is, die het gevolg is van een kernongeval dat zich op het grondgebied van Nederland heeft voorgedaan.
In het Protocol van 2004 is de reikwijdte van artikel 2 van het verdrag aanzienlijk uitgebreid. Het verdrag zal in de nieuwe situatie van toepassing zijn op kernschade die is geleden op het grondgebied, of binnen de maritieme zones van een verdragsluitende partij of aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in die verdragsluitende partij geregistreerd is, maar ook op kernschade geleden op het grondgebied, of binnen de maritieme zones van een staat die geen verdragsluitende partij is of aan boord van een in die staat geregistreerd schip of luchtvaartuig, indien die staat:
a. partij is bij het Verdrag van Wenen en het Gezamenlijk Protocol;
b. geen kerninstallatie heeft op zijn grondgebied of in zijn maritieme zones; of
c. wetgeving heeft inzake de aansprakelijkheid voor kernongevallen die voorziet in vergelijkbare wederkerige uitkeringen en is gebaseerd op beginselen die identiek zijn aan die van het Verdrag van Parijs, met inbegrip van onder andere aansprakelijkheid zonder schuld van de aansprakelijke exploitant, exclusieve aansprakelijkheid van de exploitant of een bepaling van dezelfde strekking, exclusieve bevoegdheid van de bevoegde rechter, gelijke behandeling van alle slachtoffers van een kernongeval, erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen en vrije overmaking van vergoeding, interesten en kosten.
Door deze uitbreiding van de reikwijdte van het verdrag bestaat geen behoefte meer aan de huidige reikwijdtebepaling in artikel 15, eerste lid, van de Wako waarmee de reikwijdte van het oude verdrag werd uitgebreid. Aangezien het toepassingsgebied van een wet een essentieel onderdeel daarvan vormt dat in de betrokken wet dient te worden geregeld, komt tevens de in het huidige tweede lid van dit artikel opgenomen mogelijkheid te vervallen om bij algemene maatregel van bestuur voor wat betreft het toepassingsgebied af te wijken van de wet.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 10.
In het geval van het vervoer van nucleaire stoffen naar of van een exploitant in een staat die geen partij is bij het Verdrag van Parijs, is de exploitant van een Nederlandse kerninstallatie aansprakelijk totdat de nucleaire stoffen zijn uitgeladen uit het vervoermiddel waarmee ze op het grondgebied van die staat zijn aangekomen, onderscheidenlijk vanaf het moment dat die stoffen op dat grondgebied zijn ingeladen. Een mogelijk gevolg van de toepassing van het Gezamenlijk Protocol is echter dat een exploitant van een kerninstallatie, gevestigd in een staat die partij is bij het Verdrag van Wenen en het Gezamenlijk Protocol, aansprakelijk is voor schade tijdens een dergelijk transport. Ingevolge artikel IV van het Gezamenlijk Protocol worden de materiële artikelen van het ene verdrag namelijk evenzeer van toepassing voor de partijen bij het andere verdrag. In die zin worden de betrokken partijen in hun onderlinge betrekking niet langer beschouwd als een niet-Verdragsluitende partij. In de geschetste situatie is het Verdrag van Brussel dan echter niet van toepassing aangezien het Verdrag van Parijs op zo’n transport immers niet van toepassing is. Voor slachtoffers van een dergelijk kernongeval betekent dit dat een aanzienlijk lager bedrag voor schadevergoeding beschikbaar is dan wanneer het Verdrag van Brussel wel van toepassing zou zijn. Deze onwenselijke situatie vormde voor de Raad van de OESO aanleiding om op 27 november 1992 Aanbeveling C/92/166/FINAL vast te stellen waarin de staten die partij zijn bij het Verdrag van Brussel en bij het Gezamenlijk Protocol, wordt aanbevolen om op nationaal niveau maatregelen te treffen opdat de «Parijs-Brusselse» exploitant de aansprakelijkheid op zich neemt in gevallen waarin vervoer van nucleaire stoffen plaatsvindt tussen staten die partij zijn bij het Gezamenlijk Protocol en waarbij het Verdrag van Brussel van toepassing zou zijn geweest indien het Gezamenlijk Protocol niet van kracht was.
Met het voorgestelde artikel 17a wordt uitvoering gegeven aan de Aanbeveling van de Raad van de OESO.
Ingevolge de huidige versie van het Verdrag van Brussel dient de staat waar de aansprakelijke installatie is gelegen, het door (de verzekeraar van) de aansprakelijke exploitant beschikbaar te stellen bedrag (de zgn. eerste tranche), in de tweede tranche aan te vullen tot maximaal SDR 175 miljoen (ongeveer € 203 miljoen). Daarboven vullen alle lidstaten gezamenlijk dit bedrag of, indien de aansprakelijkheid in een bepaalde lidstaat – zoals in Nederland het geval is – op een hoger bedrag is vastgesteld dat hogere bedrag, in de derde tranche nog eens aan met maximaal SDR 125 miljoen (ongeveer € 145 miljoen). Bij een kernongeval waarvoor een Nederlandse kernexploitant aansprakelijk is komt daarmee krachtens de Verdragen van Parijs en Brussel maximaal ongeveer € 485 miljoen beschikbaar (€ 340 miljoen door verzekeraars en € 145 miljoen door de overige lidstaten). De Staat behoeft in een dergelijk geval als installatiestaat in de tweede tranche niet bij te dragen aangezien het bedrag van die tranche geheel is opgenomen in het aansprakelijkheidsbedrag van de kernexploitant, waarvoor deze verzekeringsdekking heeft moeten verzorgen.
Aangezien de regering van mening was dat de in internationaal kader vastgestelde bedragen te laag waren om benadeelden bij een ernstig kernongeval een enigszins bevredigende schadevergoeding te kunnen garanderen, is in artikel 18 van de Wako een bepaling opgenomen die uitgaat boven de verplichtingen voortvloeiend uit de verdragen. Op basis daarvan kunnen benadeelden die in Nederland schade lijden, bij een schade van bijzonder grote omvang beroep doen op een dekking die hoger is dan het bedrag waarvoor de aansprakelijke Nederlandse exploitant dekking heeft verkregen op de private verzekeringsmarkt, vermeerderd met het bedrag dat beschikbaar komt op grond van het Verdrag van Brussel. De Staat dient dan, totdat een bedrag van€ 2 268 901 080,45 (aanvankelijk 5 miljard gulden) is bereikt, aanvullend openbare middelen ter beschikking te stellen. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat hiermee uitdrukkelijk niet bedoeld is de indruk te wekken dat met het gekozen bedrag alle financiële gevolgen van een ernstig kernongeval kunnen worden vergoed. Een dergelijke schade zal immers vele malen groter kunnen zijn.
Op basis van de gewijzigde verdragen vindt een aanzienlijke verhoging plaats van de bedragen die beschikbaar komen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot goedkeuring van de Protocollen van 2004 is uiteengezet dat verzekeraars voortaan € 700 miljoen (eerste tranche), Nederland als lidstaat op wiens grondgebied de kerninstallatie van de aansprakelijke exploitant is gevestigd € 500 miljoen (tweede tranche) en de andere lidstaten bij het Verdrag van Brussel € 300 miljoen (derde tranche) als maximum ter beschikking moeten stellen. Met dit totaalbedrag van € 1,5 miljard wordt echter nog niet het niveau bereikt dat thans in artikel 18 van de Wako is vastgesteld. Daar komt bij dat sedert de vaststelling in 1991 van het bedrag van € 2 268 901 080,45, de geldontwaarding ongeveer 40% heeft bedragen. Teneinde het in artikel 18 genoemde bedrag materieel weer op het niveau te brengen dat in 1991 is vastgesteld, wordt voorgesteld over te gaan tot verhoging van dat bedrag tot € 3,2 miljard.
Huidige situatie | Nieuwe situatie | |
---|---|---|
1e tranche (verzekering) | € 340 mln | € 700 mln |
2e tranche (Nederland als installatiestaat) | € nihil | € 500 mln |
3e tranche (lidstaten Verdrag van Brussel) | € 145 mln | € 300 mln |
€ 485 mln | € 1 500 mln | |
4e tranche (aanvulling ex art. 18 Wako) | € 1 785 mln | € 1 700 mln |
Totaal | € 2 270 mln | € 3 200 mln |
De in de huidige versie van het vierde lid opgenomen wederkerigheidsregel is beperkt tot staten die partij zijn bij het Verdrag van Brussel. Nu in het gewijzigde artikel 2 van Verdrag van Parijs de reikwijdte van dat verdrag aanzienlijk is uitgebreid ligt het in de rede dit ook voor het onderhavige lid te doen gelden.
Deze wijziging vloeit rechtstreeks voort uit de wijziging in artikel 18.
Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 10.
Voorheen kon geen misverstand bestaan over de vraag welke procedure in dit geval van toepassing zou zijn, aangezien het Eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen onderscheid maakte tussen dagvaardingsprocedures en verzoekschriftprocedures. Dat is thans wel het geval, zodat de verwijzing naar genoemd wetboek in dit artikel dient te worden aangepast.
Voor wat betreft de voorgestelde wijziging in de aanhef van het eerste lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 10.
De wijzigingen in de onderdelen a en b behelzen louter redactionele aanpassingen.
Met deze overgangsbepaling wordt bewerkstelligd dat schaden als gevolg van een kernongeval dat zich heeft voorgedaan vóór het in werking treden van de onderhavige wet, worden afgehandeld op basis van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen zoals die luidde vóór het in werking treden van de onderhavige wet. Dit is onder andere van belang voor wat betreft de aansprakelijkheidsbedragen. Exploitanten hebben immers zorg moeten dragen voor dekking van die, over het algemeen lagere, bedragen op de particuliere verzekeringsmarkt.
Het koninklijk besluit van 14 november 1997 stelde het in artikel 5, eerste lid, van de Wako bedoelde aansprakelijkheidsbedrag vast op € 340 335 162,07. Dit besluit dient te worden ingetrokken aangezien met het voorgestelde nieuwe artikel 5, eerste lid, van de Wako dit bedrag op € 700 miljoen wordt vastgesteld.