Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 5 juli 2007 en de reactie van de indieners d.d. 15 oktober 2007, aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Het advies van de Raad van State van het Koninkrijk is cursief afgedrukt.
Bij brief van de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 18 juni 2007 heeft de Tweede Kamer bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet van het lid Van Gent tot wijziging van de Wet arbeid en zorg in verband met het toekennen van vaderverlof aan partners van de moeder na de bevalling, met memorie van toelichting.
Het voorstel van wet ziet op het opnemen in de Wet arbeid en zorg van een recht op vaderverlof van twee weken met behoud van loon. De Raad maakt een opmerking over de noodzaak van het voorstel in verhouding tot bestaande mogelijkheden, over de financiering van het vaderverlof, over de vergelijking van de situatie in de verschillende Europese landen en over de vormgeving.
1. Noodzaak van het voorstel in verhouding tot bestaande mogelijkheden
Met het ouderschapsverlof, de ouderschapsverlofkorting en de levensloopregeling heeft de wetgever zowel verlofrechten als (gedeeltelijke) betaling van het verlof geregeld. Daarnaast is het mogelijk dat op het niveau van bedrijven of bedrijfstakken afspraken worden gemaakt om betaald of onbetaald «vaderverlof» te verlenen. De Raad mist in de memorie van toelichting een bespreking van de reeds bestaande mogelijkheden voor verlof na de bevalling. Hij adviseert om in de memorie van toelichting de noodzaak van de voorgestelde regeling te bespreken, gelet op de thans bestaande mogelijkheden.
1. De indieners nemen deze suggestie van de Raad over en hebben de memorie van toelichting op dit punt aangepast (zie paragraaf 3).
2. Financieringsvorm
In het voorgestelde artikel 4:2 van de Wet arbeid en zorg wordt geregeld dat voor het vaderverlof een loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever geldt. Niet is gemotiveerd waarom ervoor is gekozen om de werkgevers de financiële lasten van het vaderverlof geheel te laten dragen, noch bevat de toelichting een indicatie van de kosten van het vaderverlof. In de Wet arbeid en zorg is met betrekking tot de verschillende verlofvormen sprake van verschillende vormen van financiering:
een uitkering die wordt gefinancierd uit het Algemeen Werkloosheidsfonds, doorbetaling van loon door de werkgever of onbetaald verlof. De volledige loondoorbetalingsverplichting geldt nu in de eerste plaats voor verlofvormen waarbij het verlof van korte duur is: kraamverlof en calamiteiten- en ander kort verzuimverlof. Verder geldt de loondoorbetalingsverplichting voor het kort-durend zorgverlof (van maximaal twee weken)1. In verband met de loondoorbetalingsverplichting voor het kortdurend zorgverlof zijn bij de invoering van de Wet arbeid en zorg compenserende maatregelen genomen, zodat de kosten uiteindelijk min of meer evenredig werden verdeeld over de overheid, de werknemers en de werkgevers.2 Vanuit de systematiek van de Wet arbeid en zorg zou het voor de hand liggen het vaderverlof overeenkomstig de verlofvormen genoemd in hoofdstuk 3 van de Wet arbeid en zorg te financieren. Mede tegen die achtergrond bezien motiveert de toelichting niet overtuigend waarom het gerechtvaardigd moet worden geacht om de kosten van de voorgestelde grotere betrokkenheid van vaders bij de zorg van hun kind uitsluitend bij werkgevers te leggen. De Raad adviseert in de memorie van toelichting de keuze voor financiering uitsluitend door de werkgevers nader te motiveren, de memorie van toelichting aan te vullen met een indicatie van de te verwachten jaarlijkse last voor de werkgevers en het voorstel zo nodig aan te passen.
2. De indieners hebben de memorie van toelichting op dit punt aangepast (zie paragraaf 8).
3. Vaderverlof in andere landen
In paragraaf 4 van de memorie van toelichting wordt aandacht besteed aan het vaderverlof in andere landen. Op basis van de Emancipatiemonitor 20063 wordt van een achttal Europese landen in een tabel aangegeven dat daar recht op vaderverlof bestaat variërend van vijf dagen tot twintig dagen. Concluderend wordt gesteld dat de tabel duidelijk maakt dat Nederland ergens onder-aan bungelt in Europa. De Raad meent dat het, om verantwoord conclusies te kunnen trekken over de positie van Nederland ten opzichte van de andere Europese landen, aanbeveling verdient om zoveel mogelijk Europese landen in de vergelijking te betrekken. Op basis van de Emancipatiemonitor 2006 kan de tabel worden aangevuld met zeven Europese landen waar geen recht op vaderverlof bestaat, met drie landen waar voor een periode van twee dagen recht op ouderschapsverlof bestaat en met één land waar twee weken recht op ouderschapsverlof bestaat.
De Raad adviseert de tabel aan te vullen en de conclusie van paragraaf 4 aan te passen.
3. De indieners nemen de suggestie van de Raad over en hebben de memorie van toelichting dienovereenkomstig aangepast (zie paragraaf 4).
4. Vormgeving
Artikel 4:2 is zodanig vorm gegeven dat het vaderverlof altijd de arbeidsduur van twee weken bedraagt. De Raad geeft in overweging om naar analogie van artikel 3:2 in combinatie met artikel 3:3, tweede lid, van de Wet arbeid en zorg, de mogelijkheid te bieden om ook voor minder dan twee weken vaderverlof te nemen.
4. Deze suggestie van de Raad nemen de indieners niet over: het is de uitdrukkelijke bedoeling van het wetsvoorstel dat de partner van de moeder direct na de bevalling twee weken verlof krijgt.
5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage.
5. Redactionele kanttekeningen