Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het met het oog op een goede toepassing van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wenselijk is te waarborgen dat zorgvuldig, tijdig en volgens uniforme maatstaven wordt vastgesteld dat een verzekerde op zorg is aangewezen, dat het in verband daarmee wenselijk is dat die vaststelling in alle gevallen plaatsvindt door hetzelfde bestuursorgaan en dat de verantwoordelijkheid voor de aanwijzing en het toezicht op het functioneren van dat bestuursorgaan in één hand ligt;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt gewijzigd als volgt:
Aan artikel 1, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel k door een puntkomma, een onderdeel l toegevoegd, luidende:
l. indicatieorgaan: de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, genoemd in artikel 9b, eerste lid.
De artikelen 9a en 9b worden vervangen door de artikelen 9a tot en met 9i, luidende:
1. Aanspraak op zorg als bedoeld in artikel 6 bestaat slechts voor zover is besloten dat de verzekerde daarop, gezien de aard, inhoud en omvang van de zorg, is aangewezen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur:
a. kunnen regels worden gesteld omtrent gevallen waarin een besluit niet kan worden afgewacht;
b. kunnen vormen van zorg worden aangewezen waarop het eerste lid niet van toepassing is.
1. De besluiten, bedoeld in artikel 9a, worden genomen door de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg.
2. Indien het indicatieorgaan naar het oordeel van Onze Minister zijn taak ernstig verwaarloost, kan hij, zonodig in afwijking van het eerste lid, de noodzakelijke voorzieningen treffen.
3. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het indicatieorgaan in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.
4. Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het tweede lid.
1. In afwijking van artikel 9b, eerste lid, hebben cliënten als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de jeugdzorg slechts aanspraak op zorg, aangewezen krachtens artikel 5, tweede lid, onderdelen b en c, van die wet, indien de stichting die werkzaam is in de provincie waar de betrokken jeugdige duurzaam verblijft, een besluit heeft genomen waaruit blijkt dat die cliënt op die zorg is aangewezen. De regels gesteld krachtens artikel 3, vijfde lid, van de Wet op de jeugdzorg zijn van toepassing.
2. De artikelen 9a en 9b, alsmede het eerste lid zijn niet van toepassing ten aanzien van zorg als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot een jeugdige van wie een beroepsbeoefenaar, behorende tot een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen beroepsgroep of een daarmee in die maatregel gelijkgestelde behandelaar, een redelijk vermoeden heeft dat bij de jeugdige sprake is van een bij of krachtens die maatregel aangewezen psychische stoornis van een bij die maatregel aan te geven ernst en tevens het vermoeden heeft dat de jeugdige, zijn ouders, stiefouders of anderen die de jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, niet zijn aangewezen op jeugdzorg waarop aanspraak bestaat op grond van de Wet op de jeugdzorg of de Beginselenwet justitiële inrichtingen. Bij de maatregel, bedoeld in de eerste volzin, worden tevens regels gesteld omtrent de informatie die de beroepsbeoefenaar in een geval als bedoeld in die volzin verstrekt aan de betrokken stichting, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet op de jeugdzorg.
1. Het indicatieorgaan neemt besluiten als bedoeld in artikel 9b op aanvraag, gedaan door of namens een verzekerde, en brengt daarvoor aan de verzekerde geen kosten in rekening.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de werkwijze van het indicatieorgaan en de geldigheidsduur van zijn besluiten als bedoeld in artikel 9b.
3. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot het vaststellen van besluiten als bedoeld in artikel 9b, door het indicatieorgaan. De beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.
1. Het indicatieorgaan verricht slechts bij of krachtens de wet opgedragen werkzaamheden.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden werkzaamheden aangewezen die het indicatieorgaan naast de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mag verrichten. Deze werkzaamheden hebben slechts betrekking op beantwoording van de vraag of iemand, gezien zijn gezondheid of maatschappelijk functioneren, in aanmerking komt of zou moeten komen voor een voorziening of een aanspraak.
1. Onze Minister verstrekt het indicatieorgaan op aanvraag een subsidie voor het uitvoeren van de in artikel 9b bedoelde taak.
2. Onze Minister kan het indicatieorgaan op aanvraag een subsidie verstrekken voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 9e, tweede lid.
3. Titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.
1. Het indicatieorgaan stelt jaarlijks voor 1 juli een jaarverslag op. Het jaarverslag beschrijft de taakuitoefening en het gevoerde beleid. Het jaarverslag beschrijft voorts het gevoerde beleid met betrekking tot de kwaliteitszorg.
2. Het jaarverslag wordt aan Onze Minister en aan beide kamers der Staten-Generaal toegezonden.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud en inrichting van het jaarverslag.
1. Het indicatieorgaan ziet met betrekking tot de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden toe op:
a. een tijdige voorbereiding en uitvoering;
b. de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;
c. de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met hem in aanraking komen;
d. de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten die worden ontvangen.
2. Het indicatieorgaan treft voorzieningen, waardoor personen en instellingen, die met hem in aanraking komen, in de gelegenheid zijn voorstellen tot verbeteringen van werkwijzen en procedures te doen.
3. In het jaarverslag, bedoeld in artikel 9g, doet het indicatieorgaan verslag van hetgeen tot uitvoering van het eerste en het tweede lid is verricht.
1. Het indicatieorgaan verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, indien dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.
2. Het indicatieorgaan geeft bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens, dan wel uit het feit dat natuurlijke of rechtspersonen deze aan het orgaan hebben verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.
In artikel 12, eerste lid, wordt «9b» vervangen door: 9a, 9b en 9c.
Artikel 53 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid komt onderdeel b te luiden:
b. het indicatieorgaan;.
2. In het tweede lid wordt «een indicatieorgaan als bedoeld in het eerste lid,» vervangen door: het indicatieorgaan.
3. In het vierde lid wordt «of een indicatieorgaan als bedoeld in het eerste lid,» en «dat indicatieorgaan» vervangen door «of het indicatieorgaan» en «het indicatieorgaan».
In artikel 54, eerste lid, wordt «een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a, eerste lid,» vervangen door: het indicatieorgaan.
In artikel 58, eerste lid, wordt «een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a, eerste lid» vervangen door: het indicatieorgaan.
Na artikel 77 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Onze Minister zendt telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het indicatieorgaan.
Voor 1 januari 2012 stelt Onze Minister de Staten-Generaal op de hoogte van de gevolgen die, wat betreft de regeling van het indicatieorgaan, naar zijn oordeel moeten worden verbonden aan het algemene beleid ten aanzien van zelfstandige bestuursorganen.
Artikel 60 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid wordt «indien een commissie als bedoeld in het derde lid,» vervangen door: indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
2. In het tweede lid wordt «in de gevallen dat ingevolge het eerste lid een commissie» vervangen door: in de gevallen waarin de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid,.
3. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.
4. In het derde lid (nieuw) wordt «in het derde lid» vervangen door: in het eerste en tweede lid.
In artikel 14, derde lid, van de Zorgverzekeringswet wordt «bij en krachtens artikel 9b, vierde en vijfde lid» vervangen door: bij en krachtens artikel 9c, eerste en tweede lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 november 2005 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake het gebruik van het burgerservicenummer in de zorg (Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg) (Kamerstukken I, 2006/2007, 30 380, A) op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, tot wet is verheven en in werking is getreden, komt artikel 1, onderdeel d, van die wet te luiden:
d. indicatieorgaan: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 9b, en de stichting, bedoeld in artikel 9c, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;.
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 november 2005 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake het gebruik van het burgerservicenummer in de zorg (Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg) (Kamerstukken I, 2006/2007, 30 380, A) op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, tot wet is verheven en artikel 18 van die wet in werking is getreden, wordt de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gewijzigd als volgt:
Aan artikel 9c wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Bij de aanvraag van een besluit als bedoeld in het eerste lid is artikel 9d, eerste lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing. Op de stichting, bedoeld in het eerste lid, is artikel 9bis, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 9d, eerste lid, worden twee zinnen toegevoegd, luidende: Bij de aanvraag wordt het burgerservicenummer of, bij ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van de verzekerde vermeld. Artikel 9bis, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Aan artikel 52 wordt een tiende lid toegevoegd, luidende:
10. Het eerste lid, met uitzondering van de daarin genoemde bewaartermijn, en het tweede tot en met het negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het indicatieorgaan en op de stichting, bedoeld in artikel 9c, eerste lid.
Indien het bij koninklijke boodschap van 22 november 2005 ingediende voorstel van wet houdende regels inzake het gebruik van het burgerservicenummer in de zorg (Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg) (Kamerstukken I, 2006/2007, 30 380, A) tot wet wordt verheven en in werking treedt na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt die wet gewijzigd als volgt:
Artikel 1, onderdeel d, komt te luiden:
d. indicatieorgaan: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 9b, en de stichting, bedoeld in artikel 9c, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;.
Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt:
1. Onderdeel C komt te luiden:
Aan artikel 9c wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Bij de aanvraag van een besluit als bedoeld in het eerste lid is artikel 9d, eerste lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing. Op de stichting, bedoeld in het eerste lid, is artikel 9bis, tweede tot en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aan artikel 9d, eerste lid, worden twee zinnen toegevoegd, luidende: Bij de aanvraag wordt het burgerservicenummer of, bij ontbreken daarvan, het sociaal-fiscaalnummer van de verzekerde vermeld. Artikel 9bis, tweede tot en met vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
3. Aan onderdeel D wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:
5. Toegevoegd wordt een tiende lid, luidende:
10. Het eerste lid, met uitzondering van de daarin genoemde bewaartermijn, en het tweede tot en met het negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het indicatieorgaan en op de stichting, bedoeld in artikel 9c, eerste lid.
Aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door een indicatieorgaan dat door het college van burgemeester en wethouders van een gemeente was aangewezen op grond van artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat luidde onmiddellijk voor de inwerkingtreding van deze wet, gelden als aanvragen gedaan bij en besluiten genomen door de rechtspersoon, bedoeld in artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, zoals dat artikel door de inwerkingtreding van deze wet is komen te luiden.
Het Zorgindicatiebesluit berust op artikel 9a, tweede lid, 9d, tweede lid, en artikel 9e, tweede lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en artikel 60, tweede lid, van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen.
Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,