Vastgesteld 15 juli 2010
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 heeft op 30 juni 2010 overleg gevoerd met minister Huizinga-Heringa van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 21 april 2010 met een lijst van vragen en antwoorden over het ontwerp-Drinkwaterbesluit (30 895, nr. 57);
– schriftelijke vragen van het lid Koppejan d.d. 2 juni 2010 en het antwoord daarop over individuele watermeters in gebouwen met twee of meer stijgleidingen, (Aanhangsel der Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2784);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 29 juni 2010 over het Drinkwaterbesluit (30 895, nr. 64).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Koopmans
De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Van der Leeden
Voorzitter: Neppérus
Griffier: Lemaier
Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Koppejan, Lucas-Smeerdijk, Jansen, Samsom en Neppérus,
en minister Huizinga-Heringa van Verkeer en Waterstaat, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
De voorzitter: Ik heet alle aanwezigen welkom.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. De Kamer heeft in 2008 bij de behandeling van de Drinkwaterwet Kamerbreed een amendement-Boelhouwer/Koppejan aangenomen dat voorziet in kostendekkende en transparante tarieven van drinkwaterbedrijven. Drinkwaterbedrijven hebben een monopoliepositie. Burgers en bedrijven zijn gebonden afnemers en hebben geen keuzevrijheid. Bovendien is drinkwater een eerste levensbehoefte. Daarom dienen burgers en bedrijven beschermd te worden tegen te hoge tarieven. Het amendement beoogt daarom overwinsten en te hoge dividenduitkeringen aan banden te leggen.
Wij zijn echter erg teleurgesteld over de wijze waarop nu in het voorliggende Drinkwaterbesluit invulling wordt gegeven aan artikel 13 van de Drinkwaterwet. De minister gaat zo goed als voorbij aan deze wettelijke verplichting. Zij geeft zelfs aan dat een dergelijke specificatie noch zinvol noch uit praktisch oogpunt wenselijk is. In plaats daarvan zegt de minister dat het voldoende is dat de benchmark betrokken wordt in de tarifering voor het volgende jaar. Dit, terwijl de minister voornemens is om benchmarkstudies niet vaker dan eens in de drie jaar te houden. Tarieven worden daarentegen jaarlijks vastgesteld. Daarom kan de benchmark nooit voldoende zijn voor het vaststellen van de jaarlijkse tarieven. De voorstellen van de minister leiden niet tot voldoende transparantie. Zij vindt het prima dat drinkwaterbedrijven alle kosten via de begroting op één hoop gooien en daaruit hun tarieven afleiden. Maar daarmee gaat de minister voorbij aan het feit dat drinkwaterbedrijven meer leveren dan alleen drinkwater. De wet spreekt niet voor niets over kostendekkendheid van tarieven (meervoud), dus niet alleen over het tarief voor levering van drinkwater. Drinkwaterbedrijven leveren ook noodwater en ander water. Wij verzoeken de minister dan ook om de artikelen 9 en 10 van het ontwerp-Drinkwaterbesluit zodanig aan te passen dat er sprake is van specificatie van echte kosten van de verschillende diensten en watersoorten. Pas als duidelijk is welke kosten voor welke diensten in rekening mogen worden gebracht, kunnen de kostendekkendheid en transparantie gegarandeerd worden. Dan ook kan de consument voldoende bescherming worden geboden. Graag krijg ik een toezegging van de minister.
Als de minister kan instemmen met meer wettelijke waarborgen van kostendekkende en transparante drinkwatertarieven, is het vervolgens van belang dat er voldoende toezicht is op de naleving hiervan. Wij zijn het met de minister eens dat de publieke aandeelhouders hier de eerstverantwoordelijken zijn. In haar laatste brief geeft de minister de VROM-Inspectie een toetsende rol via de kostenraming en achteraf op basis van de financiële verslaglegging. Heeft die inspectie echter wel voldoende ervaring met dit type financiële controles? Waarom is niet gekozen voor de NMa die op dit terrein veel meer expertise in huis heeft? Bovendien vindt onze fractie het wenselijk dat burgers en bedrijven de mogelijkheid krijgen om naar aanleiding van de financiële verslaglegging de NMa om een uitspraak te vragen over de mate waarin er daadwerkelijk kostendekkende tarieven zijn gehanteerd.
Wat betreft de vermogenskostenvergoeding zegt de minister toe beleidsregels te zullen ontwikkelen voor het bepalen hiervan. Bij de voorbereiding daarvan zal dan advies worden ingewonnen bij de NMa. Wij willen de minister vragen om deze beleidsregels voorafgaand aan de vaststelling ervan toe te zenden aan de Kamer.
In een vorig AO is ook aandacht besteed aan de ontwikkeling van innovatieve methoden die het mogelijk maken om de aanwezigheid aan te tonen van legionellasoorten die daadwerkelijk tot legionellosis kunnen leiden. De Tweede Kamer heeft toen bepleit om in het Drinkwaterbesluit ruimte voor dergelijke technieken te creëren. Kan de minister de commissie informeren of en hoe zij hieraan invulling gaat geven? Onderkent de minister dat uit het oogpunt van volksgezondheid het inderdaad de voorkeur heeft om besluiten over het nemen van maatregelen tegen legionellarisico's indien mogelijk te baseren op het al dan niet aanwezig zijn van ziekteverwekkende soorten?
Verder zijn wij niet tevreden over de antwoorden van de minister naar aanleiding van schriftelijke vragen over het door drinkwaterbedrijven opdringen van individuele watermeters die niet in staat zijn om het daadwerkelijke watergebruik te meten en dus volstrekt zinloos zijn. Zie het voorbeeld van Rotterdam. Dat is niet goed voor het draagvlak onder burgers voor dergelijke watermeters, terwijl het juist erg belangrijk is om zo veel mogelijk individuele watermeters aan te sluiten in het kader van duurzaam en efficiënt watergebruik. Daarom verzoeken wij de regering om een beroep te doen op Evides en zo nodig op andere drinkwaterbedrijven om nog slechts gebruik te maken van watermeters die daadwerkelijk inzicht bieden in het werkelijke watergebruik. Als na de inwerkingtreding van de Drinkwaterwet er nog steeds bedrijven zijn die gebruikmaken van watermeters die geen inzicht bieden in het werkelijke waterverbruik, willen wij de minister vragen om gebruik te maken van haar aanwijzingsbevoegdheid. Dat moet drinkwaterbedrijven ertoe brengen om alleen nog maar watermeters te gebruiken die inzicht bieden in het werkelijke waterverbruik.
Uit het veld hoor ik dat er een forse kop op de Europese richtlijn in het Drinkwaterbesluit zit verstopt, namelijk een puur nationale norm voor metabolieten die voor de gezondheid van de mens bewezen ongevaarlijk zijn, zogenaamd niet humaan toxicologisch relevant. De Eerste Kamer was hier reeds kritisch op. Volgens de Drinkwaterrichtlijn, die de basis vormt van dit besluit, zijn zulke stoffen niet relevant. Dus is normering in het Drinkwaterbesluit overbodig. Is de minister bereid om deze norm weer uit het besluit te halen?
Zoals bekend is onze fractie net als de minister een voorstander van een vrije markt voor industriewater. Nu bevat de Drinkwaterwet echter nog een beperking voor de levering van industriewater, namelijk vanuit het drinkwaternetwerk van het ene monopolie naar een industriële afnemer in een ander monopolie. In een recent artikel in het Tijdschrift voor Europees en economisch recht wijzen twee auteurs erop dat die leveringsbeperking in strijd is met het vrije verkeer van goederen, zoals beschermd door het Europees Verdrag. Kent de minister dit artikel en deelt zij deze analyse? Zo ja, wat gaat zij eraan doen? Wat zijn de financiële risico's die Nederland loopt als de Drinkwaterwet in strijd blijkt te zijn met de regeling voor het vrije verkeer van goederen in de EU?
Mevrouw Lucas-Smeerdijk (VVD): Voorzitter. Op de agenda staat het Drinkwaterbesluit. Op 2 juni 2008 heeft de VVD bij de behandeling van de Drinkwaterwet duidelijk gemaakt wat voor haar de belangrijkste uitgangspunten zijn. Het eerste is dat de drinkwatervoorziening een publieke taak is met waar mogelijk ruimte voor marktwerking. Het tweede is transparante tarieven die bovendien voor de burger zo laag mogelijk zijn. Het derde uitgangspunt is een degelijk toezicht op kwaliteit en financiën.
Vanochtend hebben wij een aanvullende brief gekregen van de minister naar aanleiding van de kritische brief van onder andere de Consumentenbond. Ik zal proberen de brief van de minister te betrekken in mijn betoog.
Door de Kamer is bij de behandeling van de Drinkwaterwet een helder signaal afgegeven middels het amendement-Boelhouwer/Koppejan. De Kamer wil kostendekkende en transparante tarieven. De burger heeft geen keuze in het drinkwaterbedrijf en heeft dus recht op inzicht in hetgeen hij ervoor betaalt. Transparantie is essentieel. Wij vinden het daarom goed dat in artikel 8 van het Drinkwaterbesluit is bepaald welke kosten horen bij de wettelijke taak van drinkwaterbedrijven. Uit het antwoord van de minister op de gestelde vragen wordt echter niet duidelijk of deze roep om transparantie ook echt gehoord wordt. In het antwoord op vraag 36 over de specificatie van kosten stelt de minister een nadere specificatie van kosten noch zinvol noch praktisch te vinden. De VVD vindt een specificatie van kosten wél zinvol en ook noodzakelijk om de gebonden klant van informatie te voorzien. Dan weet die klant waarvoor hij precies betaalt. Daarover kan je niet duidelijk genoeg zijn.
De minister schrijft in haar aanvullende brief dat het ontwerpbesluit nadere regels omvat over de prestatievergelijking. Mij wordt echter niet duidelijk of de minister in de prestatievergelijking en de financiële verslaglegging de drinkwaterbedrijven onderscheid laat maken in de kosten per product of dienst. Mijn fractie is er voorstander van dat in de jaarverslagen de kosten per product of dienst worden gespecificeerd. Door hier transparantie te bieden kan voorkomen worden dat de kosten van drinkwater voor gebonden klanten vervuild worden met kosten die worden gemaakt voor andere taken, zoals het leveren van industriewater of legionella-adviesdiensten. Wil de minister hierop sterk sturen?
In de toelichting op artikel 8 wordt ruimte geboden om ook de kosten van maatschappelijk ondernemen, waaronder activiteiten in ontwikkelingslanden, aan de kostprijs toe te rekenen. Mijn fractie heeft hier moeite mee. Voor private partijen is maatschappelijk ondernemen vaak een manier om klanten aan zich te binden en zich te onderscheiden in de markt. In het geval van gebonden klanten is dit niet aan de orde. De drinkwatervoorziening is immers een publieke taak. De aandeelhouders zijn lokale overheden. Als deze aandeelhouders willen investeren in maatschappelijk ondernemen is dat een politieke keuze. De VVD vindt niet dat deze kosten zonder meer op de gebonden klanten kunnen worden afgewenteld. Dat zou een vorm van verkapte belasting zijn. Wij vragen de aandeelhouders dan ook hier zeer kritisch op te zijn en ook hier transparantie te verschaffen aan de klant. Deze kosten mogen niet worden versleuteld in de kostendekkende tarieven. We kunnen consumenten niet ongevraagd laten meebetalen aan ontwikkelingssamenwerking via hun drinkwaternota. Laat duidelijk zijn: wij zijn niet tegen ontwikkelingssamenwerking, maar via de belastingen betalen burgers al mee aan ontwikkelingssamenwerking door het Rijk en in veel gevallen ook door gemeenten en provincies. Het verschil is echter dat zij bij de verkiezingen daarover hun stem kunnen laten horen. De VVD vraagt de minister dan ook in het besluit de ruimte voor maatschappelijk ondernemen te beperken door deze kosten niet te laten toerekenen aan de kostendekkende tarieven. Ook vragen wij de aandeelhouders om stapeling te voorkomen. Ontwikkelingssamenwerking is in eerste instantie een taak van het Rijk.
Ik heb het al gezegd: de VVD kiest voor publiek waar nodig en marktwerking waar het kan. We zijn daarom kritisch over de beperkingen die worden opgelegd aan de doorlevering van industriewater. Ik sluit mij aan mij de vragen die de heer Koppejan hierover heeft gesteld.
De VVD vindt het belangrijk dat de volksgezondheid goed wordt beschermd door dit besluit, bijvoorbeeld door controle op legionellabesmetting en regulering van het gebruik van pesticiden en biociden. Deze bescherming is belangrijk, maar moet wel ruimte bieden voor innovaties en maatwerk. In artikel 3.1.3. staat welke middelen mogen worden gebruikt om het water te zuiveren. Ons hebben signalen bereikt dat kleinschalige productie van drinkwater vanuit oppervlaktewater door mobiele waterzuiveringsinstallaties door middel van elektrolyse via dit besluit onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden valt en dus niet toegestaan is. Bij deze innovatieve techniek is echter geen sprake van toevoeging van stoffen aan het water. Na de aardbeving in Haïti heeft Nederland deze kleinschalige installaties aan dat land geleverd om daar voor schoon drinkwater te zorgen. In Nederland zijn die installaties echter nog niet door de democratische molen heen gekomen. Wil de minister zo nodig de lijst van goedgekeurde biociden aanpassen?
De heer Jansen (SP): Voorzitter. Drinkwaterbedrijven zijn nutsbedrijven. Ze zijn eigendom van gemeenten en provincies. Terecht, want drinkwater is een eerste levensbehoefte en het drinkwater is een natuurlijk monopolie. Overal waar de exploitatie aan de markt wordt overgelaten, zie je de droevige gevolgen: hogere prijzen, slechtere kwaliteit en lekverliezen. Een internationale benchmark van de universiteit van Leuven in 2007 toonde aan dat de Nederlandse publieke drinkwaterbedrijven in Europa aan de top staan. Toch hebben we een probleem. De overheid is de afgelopen twintig jaar vergeten wat een nutsbedrijf is. Dat is volgens de SP een bedrijf dat op kostenbasis opereert en geen winst uitkeert. Eventuele winst moet worden gebruikt voor versterking van het vermogen om de uitvoering van de kerntaken te verbeteren. Als die uitvoering op peil is, kan de winst worden gebruikt om de tarieven te verlagen. De SP heeft bij de behandeling van de wet voorgesteld om de winstuitkeringen van bedrijven aan banden te leggen. Wat ons betreft wordt er alleen een vermogensvergoeding uitgekeerd voor actieve investeringen van overheden, dus niet over vermogen dat is opgebouwd uit eerder ingehouden winst. Dan worden de dubbele petten afgezet en kan je volstaan met een relatief simpel financieel toezicht.
Een bijkomend voordeel is dat je geen ingewikkelde eisen hoeft te stellen aan de solvabiliteit. In neoliberale kringen was het de afgelopen decennia populair om te roepen dat opgepot vermogen vooral vrijgemaakt moet worden. Hedgefunds kochten bedrijven op die hun eigen overname moesten financieren. De SP heeft voor publieke nutsbedrijven altijd gepleit voor een stevige solvabiliteit. Voor nutsbedrijven geldt niet dat het rendement op eigen vermogen hoger moet zijn dan de rente op geleend geld. Dus leidt een hogere solvabiliteit op termijn tot lagere tarieven. Kan de minister deze redenering volgen dan wel uitleggen wat er volgens haar niet aan klopt?
Voorzitter. De Kamer heeft niet gekozen voor beperking van de winstuitkering. De second best oplossing is dus strikter toezicht. De SP-fractie onderschrijft de kritiek van de consumentenorganisaties op de manier waarop de minister de bedoeling van de wetgever heeft vertaald in het Drinkwaterbesluit. Die is onder de maat. Het Drinkwaterbesluit moet op dit punt worden aangescherpt door verplichte consultatie van de NMa voor de vaststelling van de belangrijke parameters en, beter nog, door de NMa ook de financiële toets te laten uitvoeren.
Het is prima dat de drinkwaterbedrijven een bijdrage leveren aan de realisatie van de millenniumdoelstellingen van de VN, maar dat mag geen onderdeel vormen van de kostprijs van het drinkwater zoals de minister beweert in haar toelichting bij artikel 8 van het Drinkwaterbesluit. Als je jezelf op de borst klopt, moet je ook zelf de portemonnee trekken. Dus zou de 1% in mindering moeten worden gebracht op de winstuitkering. Ik overweeg, op dit punt een motie in te dienen.
Artikel 18 van de Drinkwaterwet zegt iets over de fusietoets. Toestemming voor fusie wordt slechts verleend na voorafgaande toetsing aan wettelijke fusiecriteria die overigens supervaag zijn geformuleerd in de AMvB. Neem de verhoging van de doelmatigheid. Bij de fusie van Vitens, enkele jaren geleden, is door de gezaghebbende econoom professor Schenk aangetoond dat de gerealiseerde schaal leidt tot een lagere doelmatigheid, dus hogere kosten. Gaat de minister de fusietoets zelf uitvoeren of maakt zij gebruik van externe adviezen? Is er nog ruimte voor een vorm van maatschappelijke consultatie of duiken we weer de achterkamertjes in? Wat gebeurt er als pas achteraf blijkt dat de fusie niet aan de criteria voldoet, bijvoorbeeld omdat informatie is achtergehouden? Gaat de minister dan achterover leunen? Een serieuze fusietoets moet gepaard gaan met de mogelijkheid om een fusie terug te draaien. Naar mijn mening sluit de wet dat niet uit. Ook op dit punt overweeg ik een motie.
In de wet staat dat het drinkwaterbedrijf moet bijdragen aan de bescherming van zijn bronnen tegen verontreiniging door middel van monitoring en het (mede)beheren van terreinen rondom deze bronnen. De hoofdverantwoordelijkheid voor het voorkomen of beperken van verontreiniging van de bronnen ligt echter bij de veroorzaker. Drinkwaterbedrijven hebben geen sanctiemiddelen om tegen vervuilers van grondwater op te treden. Hoe is de voortgang van de sanering? Wat als in 2016 niet alle ernstige vervuiling in de buurt van bronnen is gesaneerd? Wat moet er gebeuren met de overige vervuiling in de omgeving van de putten? Wie gaat de sanering betalen als er na 2015 geen rijksbudget meer beschikbaar is? Hoe denkt de minister een gebiedsgerichte aanpak te kunnen afdwingen als dit niet in de regelgeving wordt voorgeschreven? Ook op dit punt overweeg ik een motie.
Voorzitter. Omwille van de tijd sluit ik mij aan bij de opmerkingen van de heer Koppejan over legionella en bemetering. Voor dat laatste pleiten wij al jaren. Het is goed dat dit gebeurt, maar de kwaliteit moet wel zodanig zijn dat de gebruiker er iets aan heeft.
Ik sluit af met het afsluitbeleid. De wet stond al een jaar geleden in het Staatsblad, maar de ministeriële regeling voor het afsluitbeleid is er nog steeds niet. Artikel 9 (het SP-amendement) is voorlopig dus nog steeds een dode letter. Ondertussen sloot Evides in Dordrecht vorige week enkele tientallen gezinnen af. Hoe lang laat de minister ons nog wachten op de ministeriële regeling? Hoe is het afsluitbeleid van Evides te rijmen met de plechtige belofte van de Vewin dat er een terughoudend afsluitbeleid wordt gevoerd? Wat gaat de minister doen tegen drinkwaterbedrijven die zich niet aan deze belofte houden?
De heer Samsom (PvdA): Voorzitter. De drinkwatervoorziening heeft veel gelijkenis met het netbeheer bij elektriciteit en gas. Er is sprake van een natuurlijk monopolie en van een eerste levensbehoefte, waarbij het publieke belang allesoverheersend is. De drinkwatervoorziening dient dus in publieke handen te blijven. De gelijkenis gaat misschien nog verder als ik denk aan de organisatie van de bedrijven en de manier waarop tarieven worden vastgesteld en doorberekend. Als relatieve nieuweling op dit dossier heb ik mij enigszins verbaasd over het feit dat de hele VROM-Inspectie uit de kast wordt getrokken om iets te doen wat de NMa ongelooflijk goed kan en al jaren doet op het gebied van tariefvaststelling, kostentoerekening, rendementen en dergelijke. Ik realiseer mij dat dit in dit stadium van wetgeving allemaal water onder de brug zou kunnen zijn. Niettemin wil ik graag van de minister horen hoe zij hierover denkt, ook omdat het oplossingen kan bieden voor de vragen die mijn collega's hebben. Ik begrijp de vragen over transparantie van tarieven, de kostentoerekening en dergelijke, maar we moeten het ook niet overdrijven. Niet elk schroefje hoeft te worden verantwoord, want te veel informatie leidt tot geen informatie. Er moet een middenweg worden gezocht en die hebben wij gevonden bij de netbeheerder als het gaat om elektriciteit en gas. Ik zou zeggen: sluit daarop aan. Maak gebruik van de kennis en ervaring die daar bestaan.
Een volgend punt is ontwikkelingssamenwerking via het drinkwaterbedrijf. Ik constateer dat de VVD zich hierbij in de voet schiet en dat de SP van de broekzak naar de vestzak grijpt. Dat in de voet schieten betreft de noodzaak om drinkwaterbedrijven met al hun expertise een rol te geven bij het oplossen van een van de grootste problemen waarmee de mensen ten zuiden van de evenaar worstelen: het gebrek aan schoon drinkwater. Ik ben er trots op dat wij het via de wet zelf mogelijk maken dat drinkwaterbedrijven daarin investeren. Als je dat niet doet, ga je inefficiënt om met geld voor ontwikkelingssamenwerking. Ik ken geen efficiëntere manier dan op deze manier gebruikmaken van de kennis van drinkwaterbedrijven. En met broekzak-vestzak bedoel ik dat investeringen uit winstuitkeringen uiteindelijk ook uit publiek geld komen. Het is publiek geld dat grotendeels wordt betaald door mensen in de provincie die drinkwater afnemen, hetzij belasting betalen aan de provincie. Het verhaal van de heer Jansen kent een zekere schoonheid, maar uiteindelijk maakt het natuurlijk niets uit.
De heer Jansen (SP): Dank voor de impliciete steun, maar ik vind dat er een expliciet besluit moet worden genomen door de aandeelhouders/volksvertegenwoordigers. Je moet dit niet onder het tapijt vegen. Er gebeuren heel nuttige dingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, maar er is af en toe ook wel sprake van enig hobbyisme. Dan kunnen volksvertegenwoordigers even de vinger op de zere plek leggen.
De heer Samsom (PvdA): Er is door ons een expliciet besluit genomen, namelijk dat het in de drinkwatertarieven moet worden verwerkt. De VVD zegt dat er niets meer te kiezen is, maar dat klopt niet. Ik ben er trots op dat wij dit zo geregeld hebben en men kan mij wegstemmen.
De heer Jansen (SP): Wij zeggen dat drinkwaterbedrijven het mogen doen met een maximum van 1% van de omzet. Ik wil graag dat er expliciet over gesproken wordt en dat een deel van de winst daarvoor wordt gebruikt. Wij zijn er overigens erg voor dat het gebeurt, maar dan wel na een fatsoenlijk publiek debat.
De heer Samsom (PvdA): Mijn stelling dat het lood om oud ijzer is, noopt mij om hiermee ontspannen om te gaan. Als u echter de winstuitkering van drinkwaterbedrijven tot nul reduceert, is er geen ruimte meer om dit soort dingen te realiseren. Maar hier komen we wel uit, denk ik. Ik betoog dat het moet blijven gebeuren en dat het niet zo gek veel uitmaakt welk deel van de publieke middelen daarvoor wordt aangewend.
Mevrouw Lucas-Smeerdijk (VVD): U zegt: het is allemaal publiek geld, het kan mij niet zo veel schelen waar het vandaan komt. Ik vind het echter wel belangrijk. Het mag niet versleuteld worden in drinkwatertarieven waarop mensen geen invloed hebben. Ik ben erg benieuwd waaruit u het dan wél wilt gaan betalen.
De heer Samsom (PvdA): Bijvoorbeeld uit de drinkwatertarieven. Ik vind dat een prima regeling en ik begrijp uw inbreng niet zo goed. Het is juist de VVD die zich zorgen maakt over de besteding van geld voor ontwikkelingssamenwerking. Terecht, maar er is een route die zich onderscheidt van vele andere door efficiency en directe winst voor mensen. Die route wil ik graag in stand houden.
Mevrouw Lucas-Smeerdijk (VVD): Ik ben het met u eens dat het inzetten van expertise in ontwikkelingssamenwerking zeer gewenst is. De VVD is echter tegen stapeling van overheidslichamen die aan ontwikkelingssamenwerking doen. Dan verliezen we de regie en daar ben ik geen voorstander van.
De heer Samsom (PvdA): Een deel van de stapeling is inderdaad onwenselijk, maar dit deel is wenselijk omdat het gaat om bedrijven die het goed kunnen. U mag uw principes erop loslaten, maar dat gaat in dit geval ten koste van de effectiviteit. Aan dat laatste heeft ontwikkelingssamenwerking grote behoefte.
Ten slotte een enkele opmerking over Evides en de constructie die Delta kiest. Oorspronkelijk zou Delta worden gesplitst en zou Evides worden losgekoppeld van het commerciële deel van Delta. Daar waren wij het mee eens. Er was haast mee geboden, want per 1 januari 2011 zou die splitsing een feit zijn. Dat is nu niet meer het geval. Ik kan mij voorstellen dat er een ander tijdschema wordt gekozen, maar het principe staat overeind. Een publiek bedrijf hoort thuis bij de netbeheerder van Delta en niet bij de commerciële poot
omdat er anders sprake is van kruissubsidiëring en van een publiek onderpand voor commerciële activiteiten. Na de uitspraak van het Hof zal Delta hoogstwaarschijnlijk met een ander tijdschema komen. Misschien gaat het bedrijf wel iets geheel anders doen met zijn energiebedrijf. Dat heeft gevolgen voor Evides en ik vraag de minister daar goed op te blijven letten. Wij mogen niet in de situatie terecht komen dat Evides wordt vastgeplakt aan de commerciële poot van Delta. Dan is middellijk aandeelhouderschap niet de goede oplossing.
Minister Huizinga-Heringa: Voorzitter. Ik zie af van een inleiding over hoe goed de nieuwe Drinkwaterwet en ons drinkwater zijn. In vergelijking met ons omringende landen is de prijs van dat drinkwater relatief laag.
In het schriftelijke antwoord staat dat een specificatie van de kosten in het Drinkwaterbesluit weinig zinvol is. Ik blijf van mening dat een dergelijke specificatie weinig meerwaarde heeft. Specificatie van de kosten vindt immers ook al plaats in de benchmark. Waarom zouden we dubbel werk doen als toch al een goede vergelijking mogelijk is? Tegelijkertijd kan het ook weinig kwaad. Als de Kamer wil dat er ook in het besluit een specificatie moet komen, is daar niets op tegen. Die toezegging wil ik wel doen. Het gaat dan natuurlijk wel alleen om de kosten van het drinkwater. Industriewater is echt een andere zaak, want dat is een marktactiviteit.
De heer Koppejan en anderen hebben zich afgevraagd of de VROM-Inspectie wel voldoende expertise heeft voor een toetsende rol. De NMa heeft geen formele rol bij het toezicht op de tarieven, maar de expertise van de NMa zal zeker wel gebruikt worden. Ook bij de naleving van het verbod op kruissubsidies komt de NMa om de hoek kijken. De heer Samsom vroeg zich af waarom de VROM-inspectie een rol is toegekend en niet aan de NMa. Die discussie is ook gevoerd bij de behandeling van de Drinkwaterwet en toen is de Kamer akkoord gegaan met de voorgestelde constructie. Die discussie wil ik nu niet overdoen.
De voorzitter: Een aantal Kamerleden heeft toen wel de NMa wel als mogelijkheid genoemd.
De heer Samsom (PvdA): De vraag is of de positie van de VROM-Inspectie wettelijk verankerd is of alleen in het besluit is vastgelegd. In het laatste geval hoef je inderdaad niet de discussie over te doen. Moeten we een eventuele rol van de NMa in de wet verankeren of kunnen wij dat in het besluit regelen? Als op een van die vragen met «ja» wordt geantwoord, kunnen we door. Anders ben ik het met de minister eens dat het veel water onder de brug is. We moeten het dan wel onthouden voor de toekomst.
Minister Huizinga-Heringa: De positie van de VROM-Inspectie is inderdaad wettelijk verankerd. Kennelijk heeft de discussie toen geleid tot een besluit van die strekking. De rol van de NMa is niet wettelijk verankerd in het besluit, maar is voor wat betreft de kruissubsidies wel vanzelfsprekend. Het spreekt voor zich dat de NMa wordt geconsulteerd als het gaat om de beleidsregels voor de winstregulering. Nu kan men zeggen dat dit expliciet moet worden opgenomen in het besluit, maar men kan er natuurlijk ook van uitgaan dat dit gaat gebeuren als ik dit hier uitspreek.
De heer Jansen (SP): Voorzitter, ik herinner mij ook dat enkele Kamerleden de wens hebben uitgesproken dat de NMa een rol toebedeeld krijgt in het financiële toezicht. Ik ben benieuwd naar de bron van de woorden van de minister. In mijn bijdrage heb ik gepleit voor een verplichte consultatie van de NMa als belangrijke parameters voor het financiële toezicht moeten worden vastgesteld. Dat zou heel goed in het besluit kunnen worden opgenomen. Als de minister toezegt dat te zullen doen, is er geen motie meer nodig. Of heeft zij principiële bezwaren?
Minister Huizinga-Heringa: Wettelijk is verankerd dat de rol vervuld wordt door de VROM-Inspectie. Waar nuttig en nodig zal de NMa worden geconsulteerd, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de beleidsregels en de parameters. Het lijkt mij niet nuttig om twee toezichthouders te benoemen. Als wij hebben besloten dat de VROM-Inspectie deze taak gaat vervullen, laten wij ons daar dan aan houden. Laten wij aanvullend gebruikmaken van de financiële inzichten van de NMa als deze belangrijk en van toegevoegde waarde zijn. Zowel de regering als de Kamer wil dat de tarieven op een goede en transparante wijze tot stand komen. Dat staat vast. Alles wat ons kan helpen om dat voor elkaar te krijgen zullen wij natuurlijk te baat nemen. Ten aanzien van het doel is er geen verschil tussen Kamer en kabinet. De NMa zal geconsulteerd worden als dat dienstig is. Dat zeg ik de Kamer toe. Dat is eigenlijk vanzelfsprekend.
De heer Koppejan (CDA): Ik heb ook gevraagd of het niet wenselijk is dat wij burgers en bedrijven de mogelijkheid bieden om naar aanleiding van de financiële verslaglegging een uitspraak van de NMa te vragen indien men ervan overtuigd is dat er geen kostendekkende tarieven zijn toegepast. Dan is dus sprake van een soort beroepsmogelijkheid. Dat is de rol die de NMa ook in andere gremia vervult.
Minister Huizinga-Heringa: Ik krijg van mijn ambtenaren te horen dat er al beroepsmogelijkheden zijn ingeval burgers denken dat tarieven niet goed tot stand zijn gekomen. Ik stel voor om hierop in tweede termijn een antwoord te geven dat iets meer is uitgewerkt.
De voorzitter: Het lijkt mij prima dat de minister hier in tweede termijn op terugkomt.
Minister Huizinga-Heringa: De heer Koppejan heeft gesproken over individuele watermeters. Dit onderwerp is uitgebreid aan bod gekomen in de schriftelijke vragen. Gisteren heb ik de antwoorden op de tweede of de derde serie vragen ondertekend. De heer Koppejan vraagt om in ieder geval een appel te doen op de waterbedrijven om dergelijke watermeters niet meer te gebruiken. Dat appel wil ik natuurlijk doen, dat zeg ik de Kamer toe. Echter, meer dan een appel is het niet. Een wettelijke basis om een aanwijzing te geven heb ik immers niet. Ook onder de nieuwe Drinkwaterwet is er geen mogelijkheid voor de minister van VROM om in dit geval een aanwijzing te geven.
De heer Koppejan (CDA): Dat laatste antwoord had ik verwacht – het stond immers ook in de schriftelijke antwoorden – maar ik ben het er niet mee eens. De artikelen 11 en 12, die de minister een aanwijzingsbevoegdheid geven, gaan immers over de tarieven. Ze moeten kostendekkend en transparant zijn en mogen niet discrimineren. In dit geval gaat het om transparantie en kostendekkendheid. Een drinkwatermeter biedt juist de mogelijkheid om te betalen naar verbruik. Een eerlijke manier van afrekenen bevordert de transparantie. Er is dus wel degelijk een rechtstreekse link met deze artikelen. Daarnaast wordt voor €60 aan vastrecht in rekening gebracht voor deze watermeters die niet meten wat ze zouden moeten meten. Dat lijkt mij alles te maken hebben met tarieven.
Minister Huizinga-Heringa: Voordat ik in een juridische discussie verzeild raak met de heer Koppejan over de vraag wat wel of niet op basis van de wet kan: ik wil niets afdoen aan de juridische kennis van de heer Koppejan, maar dit gaat mijn juridische kennis te boven. Daarvoor heb ik een ambtelijk apparaat. De heer Koppejan heeft hiervoor goede medewerkers en zijn eigen inzichten. Net als de heer Koppejan vind ik het een wat vreemde situatie. Ik heb er goed naar gekeken. Ik ben ervan overtuigd dat ik geen mogelijkheid heb om in te grijpen. Ik laat een en ander nog een keer juridisch uitzoeken. Kan het, dan doe ik het. Ik ben er namelijk best toe bereid. Mij weerhoudt de gedachte dat ik hiervoor geen wettelijke basis heb. Mocht het hierbij blijven, dan laat ik het bij een appel op de waterbedrijven.
De voorzitter: Ik denk dat het handig is dat u de Kamer informeert over de uitkomst. Hebt u een termijn in gedachten?
Minister Huizinga-Heringa: Ik denk dat dit aan het eind van het reces wordt. Er is al een paar keer naar gekeken. Willen wij het nog eens heel goed tegen het licht houden, dan hebben wij daar wat tijd voor nodig.
De voorzitter: In september?
Minister Huizinga-Heringa: In september.
De voorzitter: In september van dit jaar komt de minister hierop terug.
De heer Jansen (SP): Dank hiervoor. In die brief wil ik ook graag iets meer duidelijkheid krijgen over bemetering in het algemeen. In Nederland zijn er namelijk nog enkele honderdduizenden woningen die überhaupt geen meter hebben. Heeft de minister op grond van de wet mogelijkheden om af te dwingen dat al die woningen een meter krijgen? Kan de minister dit punt meenemen in haar brief?
Minister Huizinga-Heringa: Dat onderwerp zullen wij zeker ook meenemen in de brief.
Verder is gevraagd of ik het artikel over ongeoorloofde drooglegging ken. Ik ken dat artikel en de kwestie ten aanzien van het industriewater die in dat artikel wordt aangekaart. Een en ander houdt verband met het vrije verkeer van goederen en diensten. Een reactie op het artikel is daarom niet eenvoudig te geven. Ik zal laten onderzoeken of de regels uit de Drinkwaterwet met betrekking tot industriewater stroken met het Europese recht en de Kamer hierover schriftelijk informeren. Voor de goede orde: industriewater heeft wel te maken met de Drinkwaterwet, maar niet met het Drinkwaterbesluit.
De heer Jansen vraagt wanneer er een ministeriële regeling komt met betrekking tot het afsluitbeleid. De regeling wordt voorbereid. Dit najaar kan men haar verwachten.
Voorts zijn er vragen gesteld over innovatie. De heer Koppejan en anderen hebben gevraagd hoe ik aankijk tegen de ontwikkeling van nieuwe analysemethoden. Mevrouw Lucas vraagt zich af hoe ik denk over de toepassing van de norm op ziekteverwekkende soorten. Ik sta buitengewoon positief tegenover dergelijke innovatieve ontwikkelingen. Afgelopen maandag heb ik een bezoek gebracht aan een drinkwaterbedrijf. Ik heb gezien dat de ontwikkeling van bijvoorbeeld een legionellachip buitengewoon veel mogelijkheden biedt. Ik zal voor een zodanige aanpassing zorgen dat deze mogelijkheden in wetten en besluiten niet tegengewerkt worden.
Velen hebben gesproken over de 1% voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Laat ik beginnen met de opmerking dat het goed is dat de Kamer zich realiseert dat het een motie van de Kamer zelf geweest is die hiervoor gezorgd heeft. Een Kamermeerderheid heeft gezegd: wij willen drinkwaterbedrijven de mogelijkheid geven om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. Deze bedrijven hebben expertise op het gebied van schoon drinkwater en die expertise is in sommige delen van de wereld broodnodig. Het zou zonde zijn als deze bedrijven niet in staat zijn om iets met hun kennis te doen ten dienste van degenen die deze kennis graag zouden willen hebben. Vorig jaar is er een brief verschenen van de minister van VROM waarin staat dat drinkwaterbedrijven tot maximaal 1% van hun omzet mogen besteden aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. Mij is gebleken dat drinkwaterbedrijven over het algemeen maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar lang niet aan die 1% komen. Het grootste drinkwaterbedrijf, Vitens, komt tot 0,2%, een fractie van wat toegestaan is. Men besteedt dit zodanig dat de investering ook ander geld aantrekt, van de Wereldbank en andere organisaties. De investering van 1 mln. in het geval van Vitens trekt heel veel ander geld aan waarmee goede dingen gedaan kunnen worden. Laten wij daar niet moeilijk over doen, zou ik zeggen. Laten wij de wens van de vorige Kamer respecteren en laten wij het voor drinkwaterbedrijven mogelijk maken om dit werk te doen. Volgens mij doet men dit niet alleen om klanten aan te trekken. Mevrouw Lucas noemde dat als een belangrijk argument. Mogelijk is het een belangrijk argument, maar het is niet het enige. Ook drinkwaterbedrijven willen graag hun kennis delen met anderen die deze kennis zeer nodig hebben.
Mevrouw Lucas-Smeerdijk (VVD): Ik noemde dit juist een groot verschil met private organisaties. Deze organisaties gebruiken maatschappelijk verantwoord ondernemen om klanten aan te trekken en zich te onderscheiden in de markt. Bij gebonden klanten is dat niet nodig. Dat is dus het verschil. Ik vind principieel dat je een en ander niet moet meenemen in de kostprijs. Daar wil ik een reactie op. Moet dit in de kostprijs worden meegenomen of moet het uit de winst betaald worden?
Minister Huizinga-Heringa: Het gaat om 1% van de omzet. De heer Jansen zei: gebruik de winst. De winst die gemaakt mag worden, wordt iedere twee jaar vastgesteld. De rest wordt teruggesluisd naar de klant, in die zin dat het tarief lager wordt. 1% van de winst afhalen betekent dat de winst minder daalt en het tarief dus niet wordt aangepast voor de klant. Hoe je het ook berekent, linksom of rechtsom, het komt altijd in het tarief terecht. Aan de andere kant moeten wij ons wel realiseren dat het om een minimale ophoging van het tarief gaat. In het geval van Vitens gaat om €0,40 per aansluiting per jaar. Dat zijn geen bedragen waarvan je zegt: dat zouden wij niet moeten willen.
De heer Jansen (SP): De SP-fractie heeft daar geen moeite mee. Indertijd hebben wij de motie ook gesteund. Mijn invulling staat volgens mij helemaal niet haaks op de motie. Het grote voordeel ervan is dat er een expliciet besluit genomen wordt door de aandeelhouders, lees: de gemeenten en de provincies. Ik constateer dat de besluitvorming tot nu toe impliciet en vaag is. Er zitten nuttige projecten bij, maar er is ook sprake van het nodige hobbyisme. Ik wil dat er beter verantwoording wordt afgelegd. Dat is de achtergrond van mijn voorstel.
De heer Koppejan (CDA): Ik was zelf de indiener van de motie. Ik deel de doelstelling van de minister. In aansluiting op wat de heer Jansen zei: maakt het materieel wat uit als het op aandeelhoudersniveau wordt besloten? Het voordeel hiervan is dat men in volle bewustzijn zegt: wij kiezen ervoor om dit te doen. Zijn er praktische nadelen als wij het op deze manier doen? De ideële motieven staan inderdaad voorop. Ik deel de mening van collega Samsom dan ook. Ik denk dat er nog andere voordelen zijn: het delen van kennis en expertise, uitwisseling van mensen. Dit is een win-winsituatie. Wij kunnen ook leren van de inzet van onze expertise in andere landen. Ik heb mij laten vertellen dat dit ook de winst is voor het drinkwaterbedrijf. Het eigen personeel leert ervan en wordt gemotiveerd. Soms komen er ook gelden van de Wereldbank. Wat wij er nu zelf instoppen komt misschien wel in veelvoud terug in betaalde opdrachten. Ik ben altijd een voorstander van de combinatie van koopman en dominee. Ook in die zin zie ik veel voordelen in deze aanpak.
Minister Huizinga-Heringa: Dank aan de heer Koppejan dat hij mijn betoog met zo'n welsprekendheid ondersteunt.
Even terug naar de vraag van de heer Jansen en de heer Koppejan: is er iets op tegen om te kiezen voor maximaal 1% van de winst? Nee, ik denk niet dat daar iets op tegen is. Ik denk dat het een goede zaak is als inzichtelijk is om hoeveel geld het gaat en waar het naartoe gaat. Willen wij inzichtelijke en transparante kosten hebben, dan moet dit natuurlijk ook inzichtelijk en transparant zijn. Kiezen voor maximaal 1% van de winst zal de inzichtelijkheid ten goede komen. Laten wij bezien of wij dit zo kunnen aanpakken. Nogmaals, voor de toerekening aan de klant zal het geen verschil uitmaken.
De heer Jansen heeft verder een aantal vragen gesteld over de verontreiniging van bronnen en de sanering ervan. Wanneer is dit geregeld? Het gaat om buitengewoon belangwekkende vragen, maar voor vandaag staat sec het Drinkwaterbesluit op de agenda. De heer Jansen overwoog een motie op dit punt. Ik wil hier met de grootste spoed schriftelijk op reageren. De medewerkers die hier alles van weten, zijn hier niet aanwezig. Ik kan er wel een slag naar slaan, maar het lijkt mij beter om schriftelijk te antwoorden.
De heer Jansen (SP): Dat waardeer ik. Ik zal mijn probleem explicieter maken. In artikel 7, lid 2a van het Drinkwaterbesluit staat nu dat het drinkwaterbedrijf een verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het beschermen van bronnen tegen verontreiniging et cetera. De feitelijke veroorzaker blijft echter buiten schot. Ik wil dat dit waterdicht geregeld wordt, eventueel in andere wetgeving.
De voorzitter: Ik heb een praktische vraag: wanneer kunnen de antwoorden er zijn? Laten wij er maar van uitgaan dat er morgen een VAO is. Kan de brief er morgen zijn, voor 12.00 uur?
Minister Huizinga-Heringa: Er wordt uiterste druk op gezet dat de antwoorden er morgen voor 12.00 uur zijn.
De voorzitter: Wij spreken dus af – ik word nu enigszins een schooljuffrouw – morgen om 12.00 uur, uiterlijk 12.30 uur.
Minister Huizinga-Heringa: Dat halve uur heb ik er dan toch maar weer mee gewonnen.
De voorzitter: Maar dan zijn wij ook onverbiddelijk.
Minister Huizinga-Heringa: Wij doen onze uiterste best; meestal helpt dat ook wel.
Mevrouw Lucas stelde een vraag over biocide: is er een commissie voor de toelating van biociden en gewasbeschermingsmiddelen? Verder vroeg zij of de lijst van biociden moet worden aangepast.
De voorzitter: Ik vraag mij af of dat de vraag was.
Minister Huizinga-Heringa: Zo hebben wij de vraag in ieder geval geïnterpreteerd.
De voorzitter: Mevrouw Lucas gaat haar vraag nu herhalen.
Mevrouw Lucas-Smeerdijk (VVD): Via het besluit wordt er een verbinding gelegd met de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Hierin is een lijst opgenomen van biociden. Waterzuiveringsinstallaties die gebruikmaken van elektrolyse zijn niet toegestaan. Kan de minister via het besluit invloed uitoefenen op de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden om ervoor te zorgen dat slimme vormen van waterzuivering mogelijk gemaakt worden?
Minister Huizinga-Heringa: Wij gaan terughoudend om met het toelaten van biociden ter bestrijding van legionella in het drinkwater, voor zover de toegepaste biociden in het drinkwater terechtkomen. Wij stellen dit vast in het Drinkwaterbesluit. Maar dat is nog geen antwoord op de vraag.
Mevrouw Lucas-Smeerdijk (VVD): Nee, dat is niet echt een antwoord. Bij elektrolyse wordt het water door middel van elektriciteit gezuiverd. Er wordt helemaal niets toegevoegd aan het water. Toch valt deze methode onder de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Daar hoort het echter niet thuis.
Minister Huizinga-Heringa: Laten wij dit punt meenemen in de brief die de Kamer morgen bereikt.
De heer Samsom heeft gevraagd naar Evides en Delta. Vind ik het aanvaardbaar dat Delta nog tot eind 2013 aandelen van Evides in bezit heeft? Wij zijn van plan om de Drinkwaterwet zodanig aan te passen dat niet meer, zoals nu het geval is, middellijk en onmiddellijk aandeelhouderschap van provincies en gemeenten mogelijk is. Alleen onmiddellijk is dan nog mogelijk. Als wij de wet nu al aanpassen, is dat buitengewoon lastig. Dan maken wij onszelf immers vatbaar voor schadeclaims van Evides en Delta. Met Evides is de afspraak gemaakt dat men zorgt voor onmiddellijk aandeelhouderschap. Eind 2013 zou dit geregeld moeten zijn. Wij bereiden een wijziging van de Drinkwaterwet voor zodat, zodra het middellijke aandeelhouderschap bij Evides weg is, direct de Drinkwaterwet van kracht wordt en alleen onmiddellijk aandeelhouderschap geaccepteerd wordt. Hierdoor is het niet mogelijk dat zich elders weer een ongewenste situatie gaat voordoen. Dat is de route die wij nu bewandelen.
De voorzitter: Ik bedank de minister voor haar antwoorden. Dan beginnen wij nu aan de tweede termijn van de Kamer.
De heer Koppejan (CDA): Voorzitter. Dank aan de minister voor de uitvoerige beantwoording en de diverse tegemoetkomingen. Dat ik desondanks toch nog met een motie zal komen, komt niet omdat de minister niet duidelijk geweest zou zijn, maar omdat zij een demissionaire status heeft. Ik vind het belangrijk om in een motie bepaalde zaken nadrukkelijk vast te leggen voor haar opvolger.
Een paar vragen zijn nog niet helemaal beantwoord. De minister heeft beloofd op één vraag in tweede termijn terug te komen. Verder heb ik gevraagd of de minister de beleidsregels met betrekking tot de vermogenskostenvergoeding nog aan de Kamer wil toezenden voordat ze definitief worden.
Ook heb ik gevraagd naar een kop op de Europese richtlijn met betrekking tot de nationale norm voor metabolieten. Misschien kan de minister hierop nog even reageren.
Mevrouw Lucas-Smeerdijk (VVD): Voorzitter. Ook ik bedank de minister voor haar uitgebreide toelichting en de gedane toezeggingen, met name op het punt van het opnemen van de specificatie van de kosten in het besluit en op het punt van de levering van industriewater. De tarieven worden niet door de Drinkwaterwet gereguleerd. De afzetmarkt zou ook niet door de Drinkwaterwet gereguleerd moeten worden. Ik zal bezien of er bij de collega's belangstelling bestaat om op het punt van de NMa een motie in te dienen.
De heer Jansen (SP): Voorzitter. Dank aan de minister voor de beantwoording. Het is fijn dat dit najaar de ministeriële regeling over het afsluitbeleid voorhanden is. Overigens zijn er vier ministeriële regelingen aangekondigd. Ik neem aan dat het een pakketje wordt en dat die andere dus ook dit najaar volgen. Zo niet, dan hoor ik het wel.
De minister zegt, in de wet te gaan vastleggen dat bij drinkwaterbedrijven alleen onmiddellijk aandeelhouderschap mogelijk is. Dat is een zeer goede zaak. Ik zal deze tip doorgeven aan een collega van economische zaken, waar de discussie over energiebedrijven speelt. De insteek van de minister heeft mijn warme sympathie.
Wat het overige betreft: ik wacht de antwoorden op de vragen over bodembescherming af. Ik denk dat ik nog wel steeds behoefte heb aan een VAO morgen, in verband met de uitspraak over de manier waarop de ontwikkelingssamenwerking geregeld wordt. De vraag is dus hoe die 1% verankerd moet worden.
De heer Samsom (PvdA): Voorzitter. Ik wacht de motie van mevrouw Lucas op het punt van de NMa af. Wij constateren allemaal dat de VROM-Inspectie en de NMa hetzelfde gaan doen, de een voor de elektriciteitsbedrijven en de ander voor drinkwaterbedrijven. Dat is onhandig. In de toekomst moet daar, snel of langzaam, iets aan gedaan worden. Ik wijs er wel op dat wij in het kader van de heroverwegingen en een nieuw regeerakkoord sowieso woeste dingen van plan zijn met alle uitvoerende diensten. Wellicht lost het zich via die route op. Ik geloof niet dat de VROM-Inspectie en de NMa in één bakje vallen, maar misschien kunnen wij de herschikking afwachten en daarna bezien of verdere stroomlijning nodig is. Hoe dan ook, over de inhoud zijn wij het eens. Over de manier waarop wij daar het beste kunnen komen, zullen wij wel overeenstemming bereiken.
Dan het middellijke aandeelhouderschap. Ik ben niet tegen middellijk aandeelhouderschap. Ik ben alleen tegen het middellijk aandeelhouderschap van een publieke dienstverlener, het drinkwaterbedrijf, via een commercieel bedrijf. Dan is immers kruissubsidiëring en dergelijke mogelijk. Ik constateer dat de minister kiest voor de pragmatische route en zegt: laten wij het maar een beetje gebeuren, daarna kunnen wij de regel vaststellen die het had moeten afdwingen. Ik kan mij vinden in dat pragmatisme. Wel wijs ik erop dat wij nog enige druk op de ketel moeten houden. Het feit dat Delta en Evides nu niet los van elkaar kunnen komen omdat de balanspositie van Delta afhankelijk is van Evides, toont eigenlijk aan dat in dit geval sprake is van een situatie die niet helemaal overeenkomt met wat wij wenselijk achten. Delta zou, ook zonder het commerciële bedrijf, zonder Evides, kredietwaardig genoeg moeten zijn om zelf verder te kunnen. Het feit dat het dat niet is, zegt iets over de manier waarop de aandeelhouders daar de afgelopen jaren mee omgegaan zijn. Dat is sowieso onwenselijk. Dus wel de druk op de ketel houden om zo snel mogelijk te zorgen voor een splitsing van het aandeelhouderschap. Daarna moet een en ander vastgelegd worden in de wet. Wij hebben er geen bezwaar tegen als een en ander wat ingewikkelder gemaakt wordt. Ik kan mij echter voorstellen dat een simpel verbod op middellijk aandeelhouderschap voor waterbedrijven de makkelijkste oplossing is.
De voorzitter: Ik geef het woord aan de minister voor haar reactie. Zij zal in ieder geval ingaan op het punt van de beroepsgang en de tarieven.
Minister Huizinga-Heringa: Voorzitter. Om met dat laatste te beginnen, er is al een beroepsmogelijkheid tegen de hoogte van de tarieven. Er is een geschillencommissie die toegankelijk is voor burgers en bedrijven die drinkwater afnemen. Na de geschillencommissie is de gang naar de rechtbank mogelijk.
De heer Koppejan vroeg of wij de beleidsregels aan de Kamer zullen doen toekomen. Dat zullen wij zeker doen.
Dan kom ik bij de vraag over de kop op Europese regels. Ik kan een lang antwoord geven en een kort antwoord. Het korte antwoord is: nee, er is geen sprake van een kop op de Europese regelgeving.
Mevrouw Lucas overweegt een motie op het punt van de NMa. Ik wacht deze motie af. De heer Samsom vraagt zich af of er niet sprake is van eenzelfde situatie als bij de energiebedrijven. Daar is de NMa bij betrokken. Waarom doen wij het bij de drinkwaterbedrijven anders? Op het gevaar af dat wij de discussie weer overdoen: de situatie van de drinkwaterbedrijven is verschillend van de situatie bij energiebedrijven, al was het alleen maar omdat energiebedrijven uiteindelijk een commercieel doel hebben en drinkwaterbedrijven niet. Als je kijkt naar de kosten en je zet deze af tegen de totale omzet van de drinkwaterbedrijven, dan brengt dit een enorme kostenverhoging mee. Waar komt die terecht? Uiteindelijk ook weer bij de burger. Ik neem nota van de woeste plannen van de PvdA ten aanzien van de coalitieonderhandelingen. Tegen de tijd dat het zover is, zullen wij daar ongetwijfeld meer over horen.
De voorzitter: Wij zullen hier maar geen coalitieonderhandelingen beginnen. Het woord is aan de heer Samsom.
De heer Samsom (PvdA): Het ging mij niet om de commerciële activiteit van de elektriciteitslevering, maar om het netbeheer. Op dat vlak is de parallel groot. Overigens zijn het niet onze woeste plannen, maar plannen uit de heroverwegingen. De VROM-Inspectie, de Inspectie Verkeer en Waterstaat, de Voedsel en Waren Autoriteit, de Inspectie Werk en Inkomen, de Inspectie Jeugdzorg, de Inspectie voor de Gezondheidszorg en nog een paar andere inspecties worden hierin allemaal samengevoegd; ik kan niet wachten! Helaas hoort de NMa er dan weer niet bij. Dus ons probleem is vandaag niet opgelost.
De heer Koppejan (CDA): Ik vroeg mij af of de VROM-Inspectie op dit moment überhaupt de kennis, expertise en ervaring met dit soort financiële controles heeft. Als dat niet het geval is, moet men daar weer mensen voor aannemen. Dan werkt het juist kostprijsverhogend. Maak dan gebruik van de expertise die elders wel beschikbaar is, zou ik zeggen.
Minister Huizinga-Heringa: De VROM-Inspectie heeft inmiddels expertise op dit punt opgebouwd. Naar ik begrijp is het niet nodig om hiervoor mensen aan te nemen. Het is eigenlijk niet nuttig om dit op deze manier uit te discussiëren.
Volgens de heer Samsom kiest het kabinet voor de pragmatische weg. Wij kiezen inderdaad voor de pragmatische weg. Ik ben mij ervan bewust dat er druk op de ketel nodig is. Vandaar dat wij alvast een wetswijziging voorbereiden, opdat voor Evides en Delta duidelijk is dat men de zaak niet moet laten lopen. Men moet de zaak uit elkaar trekken. De Drinkwaterwet zal op dit punt immers gewijzigd worden. Dan is het inderdaad de kortste klap om te zeggen: alleen onmiddellijk aandeelhouderschap. Dan ben je alle moeilijke afwegingen – wanneer wel en wanneer niet – in één keer kwijt. Voor een drinkwaterbedrijf is het goed dat de provincie en de gemeente direct aandeelhouder zijn.
De heer Samsom heeft mij enigszins teleurgesteld. Ik dacht dat hij woeste plannen had, maar het zijn de heroverwegingen. Een klein minpuntje dus aan het einde van dit algemeen overleg.
De voorzitter: Daar nemen wij kennis van. De heer Jansen heeft nog een vraag.
De heer Jansen (SP): Ik zie nu pas dat de minister nog niet gereageerd heeft op mijn vraag over de fusietoets. Kan zij dat alsnog doen?
Minister Huizinga-Heringa: Als de heer Jansen dat goed vindt, neem ik deze vraag mee in de brief die de Kamer morgen bereikt.
De voorzitter: Ik dank de minister voor haar antwoorden.
Dan kom ik bij de toezeggingen. De minister van VROM zegt toe nogmaals juridisch te laten uitzoeken of zij op basis van de wet de bevoegdheid heeft om drinkwaterbedrijven een aanwijzing te geven indien men zich niet houdt aan de eisen van artikel 11 of 12. De minister gaat hierbij tevens in op de vraag van de heer Jansen of het mogelijk is om alle woningen verplicht te bemeteren. In dezelfde brief komt een reactie op het artikel in het Tijdschrift voor Europees en economisch recht over leveringsbeperking en de relatie met Europese regelgeving. Deze brief volgt in september van dit kalenderjaar.
Verder komt de minister morgen voor 12.30 uur schriftelijk terug op vragen van de heer Jansen over de verontreiniging van bronnen en de sanering ervan en over de fusietoets en op de vraag van mevrouw Lucas over de elektrolyse.
De beleidsregels over de vermogenskostenvergoeding worden naar de Kamer gestuurd. Wanneer zal dat gebeuren?
Minister Huizinga-Heringa: Zodra ze er zijn.
De voorzitter: Zodra ze er zijn. Dat is een mooi antwoord, maar wanneer is dat: ergens in dit najaar?
Minister Huizinga-Heringa: Ja.
De voorzitter: In het najaar dus.
Ik dank de collega's voor hun inbreng. Dat geldt ook voor de minister en haar ondersteuning. Wij stellen vast dat er morgen een VAO zal zijn waarin de heer Jansen de rij zal openen.