Vastgesteld 1 april 2015
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 4 maart 2015 overleg gevoerd met Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over
WWB-onderwerpen en de Participatiewet.
(De volledige agenda is opgenomen aan het eind van het verslag.)
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Voorzitter: Van Vliet
Griffier: Post
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Heerma, Karabulut, Kerstens, Potters, Schouten, Van Vliet en Van Weyenberg,
en Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter: Ik heet iedereen welkom, vooral de mensen op de publieke tribune. Het doet mij altijd deugd als u interesse toont in de politiek en wat wij hier voor u allen denken te doen. Ik heet de Staatssecretaris van Sociale Zaken en haar ambtenaren welkom en ook mijn gewaardeerde collega’s. Er staan elf punten op de agenda en de actualiteit haalt ons allen ook altijd in. Daarom stel ik een spreektijd van zes minuten in eerste termijn voor, met twee interrupties per woordvoerder. Dat moeten dan wel tweetrapsrakketten zijn en geen drietrapsraketten. Ik zie dat mevrouw Schouten een punt van orde heeft.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Ik moet vanwege plenaire verplichtingen om half vier weg, dus ik haak wat eerder af.
De voorzitter: Ik ga ervan uit dat de eerste termijn voor half vier is afgerond. Vooralsnog houden wij de volgorde aan de tafel aan. Mocht u in de problemen komen, zal ik daar als voorzitter rekening mee houden. Ik geef als eerste het woord aan de heer Potters van de VVD-fractie.
De heer Potters (VVD): Voorzitter. In de afgelopen jaren hebben wij in Nederland een moeilijke tijd gehad. Wij hebben moeilijke maatregelen moeten nemen om het land weer op orde te krijgen. Langzamerhand worden tekenen van herstel zichtbaar. Zo maakte het CBS in februari bekend dat de werkgelegenheid in het vierde kwartaal van 2014 verder is gestegen. Er kwamen ten opzichte van een kwartaal eerder 42.000 banen bij en dat is de grootste toename in drieënhalf jaar. Dat er een aantal plekken in Nederland is waar de werkgelegenheid nog niet voor het oprapen ligt, is echter ook bekend. Oost-Groningen is daar een voorbeeld van. Een Gronings dorp als Oude-Pekela kent relatief veel mensen die afhankelijk zijn van een uitkering, om preciezer te zijn van een bijstandsuitkering.
De VVD legt zich niet bij deze situatie neer. Wij denken liever in kansen en mogelijkheden dan in beperkingen. Dat verwachten wij ook van de mensen die in de bijstand zitten. Er zijn wel degelijk mogelijkheden voor bijstandsgerechtigden in een grensstreek als Oost-Groningen. Net over de Duitse grens, in de regio Weser-Ems, zitten bedrijven te springen om mensen. Uit een rapport van de provincie Groningen van vorig jaar blijkt dat er net over de Duitse grens veel vacatures beschikbaar zijn in de verkoop, de logistiek, de energie, de elektro, de metaal, de machinebouw, de auto-industrie en de gezondheidszorg. Vooral de terkorten aan technisch geschoolden en personeel voor de gezondheidszorg in Duitsland nu snel toe. Ook in de bouw en in de kinderopvang blijven vacatures langer onbezet.
Uit het rapport blijkt dat Duitse bedrijven nauwelijks actief mensen uit Nederland rekruteren en bovendien krijgen ze weinig Nederlandse sollicitanten op vacatures. Over en weer wordt er dus nog steeds maar weinig toenadering gezocht. Duitse bedrijven hebben ook nauwelijks bekendheid of ervaring met Nederlands-Duitse arbeidsprojecten en -programma’s, terwijl in Duitse grensregio’s wel veel te doen is om Spaanse arbeidsprogramma’s. Steeds meer Duitse bedrijven halen momenteel laagopgeleide arbeidskrachten uit Spanje. Eigenlijk is Nederland in arbeidsmarktopzicht niet echt in beeld en is het in de regio ook geen issue. De VVD wil de Staatssecretaris ook in dit algemeen overleg oproepen om hier een grotere voortrekkersrol in te gaan nemen en te gaan kijken hoe wij uitstroom, ook van bijstandsgerechtigden, in het grensgebied in Oost-Groningen en in andere grensgebieden, zoals bij Venlo, richting de Duitse arbeidsmarkt mogelijk kunnen maken. Is de Staatssecretaris het met de VVD eens dat het mooi zou zijn als bijstandsgerechtigden in een grensgebied echt aan de slag kunnen en niet meer afhankelijk zijn van een uitkering in hun eigen regio? Is zij bereid om deze voortrekkersrol op zich te nemen?
De Duitse gesprekspartners geven aan dat er wel degelijk kansen liggen om de Duits-Nederlandse arbeidsmarkt te verbeteren. Zij hebben het daarbij niet zozeer over aanpassing van wet- en regelgeving, maar over standaardisatie van diploma’s, meer aandacht voor de Duitse taal, het ontbreken van één aanspreekpunt voor bedrijven, het ontbreken van een goed informatiepunt en het ontbreken van aandacht voor de kansen die de Nederlandse arbeidsmarkt biedt. Kan de Staatssecretaris ingaan op deze problematiek? Is zij bereid om deze barrières te slechten en zich echt als een ambassadeur te gaan opstellen om de match te gaan maken tussen vraag en aanbod net over de grens?
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Een aantal punten in het verhaal van de heer Potters herken ik. Dat is niet zo raar. Ik heb namelijk volgens mij het afgelopen halfjaar vier moties op dit punt ingediend, die aangenomen zijn. Die gaan onder andere over een aantal zaken die de heer Potters nu ook vraagt. Is dit nog een keer een oproep aan het kabinet of vraagt hij nu ook nieuwe dingen ten opzichte van alles wat al gevraagd is door de Kamer en waar het kabinet deels al mee bezig is?
De heer Potters (VVD): Dat is een goede vraag. Het nieuwe element is dat het ook rondom de bijstandsgerechten georganiseerd zou moeten worden. Ik weet dat er heel veel projecten zijn rondom het UWV en dat er uitwisselingsprojecten zijn. Je ziet dat in de grensregio bij Oude-Pekela mensen langdurig in de bijstand zitten, terwijl in Duitsland nu echt behoefte is aan wat lager geschoold personeel. Dan vind ik dat de Staatssecretaris op dit punt echt een voortrekkersrol op zich moet nemen. Kleine gemeenten hebben moeite om de verbinding te leggen met de Duitse deelstaten. Ik denk dat het goed is als vanuit het kabinet de lijn wordt ingezet: hoe kunnen wij ervoor zorgen dat net over de grens – het gaat om een aantal kilometers – niet alleen mensen die in de WW zitten, maar ook mensen die in de bijstand zitten kunnen profiteren van die aantrekkende arbeidsmarkt en dat zij zich niet alleen richten op Groningen of Venlo en omgeving? Dat is specifiek wat ik nu vraag van de Staatssecretaris. Ja, over een aantal elementen hebben wij al met elkaar gesproken. Die ondersteun ik van harte. Ik wil echter de Staatssecretaris heel graag vragen om specifiek op dit punt, de bijstandsgerechtigden, die voortrekkersrol op zich te nemen.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Er zit in principe niet heel veel verschil in de belemmeringen waar bijstandsgerechtigden – laten wij gewoon werkzoekenden zeggen, want daar gaat het om – tegenaan lopen. Die zitten in heel veel zaken, juist ook in wet- en regelgeving. De heer Potters zegt dat dat niet zo is, maar dat is zeker wel zo. Die kleine grensgemeenten werken al samen. Ik was bijvoorbeeld vorige week nog in die regio, bij de Eems Dollard Regio (EDR). Daarin participeren gewoon alle gemeenten in die regio. Zij hebben contacten met hun Duitse partners. Zij lopen juist tegen wettelijke beperkingen op, zoals het ontbreken van een aanspreekpunt. Dat zijn allemaal zaken die voor werkzoekenden in den brede, niet alleen voor bijstandsgerechtigden, gelden en die het kabinet integraal moet aanpakken. Ik ben het ermee eens dat ook deze Staatssecretaris daar de schouders onder moet zetten, maar ik zou het niet willen beperken tot de bijstandsgerechtigden. Deelt de heer Potters dit idee?
De heer Potters (VVD): Natuurlijk deel ik dat het in principe voor alle werkzoekenden zou moeten gelden. Waar echter via UWV nu een aantal pilots loopt, mis ik dat nog aan de kant van de bijstand. De Staatssecretaris heeft gezegd dat bijstandsgerechtigden binnen een reisafstand van anderhalf uur werk zouden moeten accepteren. Het gaat mij erom dat die kleine gemeenten worden geholpen om met die Duitse deelstaten in gesprek komen. Er moet gewoon ook één gezicht, één aanspreekpunt, voor de bijstandsgerechtigden zijn om deze stap te kunnen zetten. Dat is in elk geval de vraag die ik krijg, waar kleine gemeenten mee zitten. Ik zou dat heel graag aan de Staatssecretaris mee willen geven.
De heer Van Weyenberg (D66): Het lijkt mij een uitstekend idee om iets te doen om in grensregio’s de kans te vergroten om over de grens aan het werk te komen. Mevrouw Schouten noemde terecht al een aantal moties, die door mijn fractie zijn gesteund en soms meeondertekend. Ik heb één specifieke vraag. De heer Potters benadrukt de bijstand. Gemeenten zeggen dat zij ook tegen belemmeringen aanlopen. Ik hoorde uit de gemeente Enschede dat er mensen zijn voor wie het niet loont om over de grens aan het werk te gaan vanwege verschillen in het niveau van het minimumloon en dat zij graag in de bijstand wat ruimte zouden willen hebben om daar iets mee te doen, ook in pilots en experimenten. Mag ik de oproep van de heer Potters ook zo begrijpen dat als er ideeën zijn voor experimenten die de kans op werk over de grens vergroten, zijn fractie daar voorstander van is?
De heer Potters (VVD): Ik ben er altijd voorstander van om in een pilot te kijken hoe je de kans op werk kunt vergroten, absoluut. Wat ik terugkrijg, is dat men daar heel graag hulp van het ministerie bij krijgt en dat men één aanspreekpunt en één gezicht wil hebben. Volgens mij delen wij heel veel punten. Het gaat mij erom dat mensen die langdurig in de bijstand zitten echt perspectief hebben om uit te stromen. Volgens mij moeten wij de pilots die al lopen niet alleen beperken tot mensen die in de WW, bij UWV, zitten, maar moeten wij ook kijken wat die betekenen voor mensen in de bijstand.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben heel blij met dat antwoord. De heer Potters zegt namelijk keihard dat hij nooit tegen experimenten is om het lonend te maken, zeker niet in dit geval. De VVD-fractie heeft tegen de motie van de heer Van Ojik en mijzelf gestemd om experimenten in de bijstand toe te staan. Ik ben dus blij met dit antwoord. Ik zal hem eraan houden. Dat geldt wat mij betreft zeker voor experimenten in de grensregio. Ik zie er dus naar uit om er, met de heer Potters samen, voor te zorgen dat de gemeente Enschede en andere gemeenten in de grensregio’s nu de kans krijgen om hun verzoek, met steun van de VVD, ingewilligd te krijgen.
De heer Potters (VVD): Ik ben blij dat wij met zijn allen zo enthousiast zijn over dit punt. Prima. Ik heb met de heer Kerstens al eerder aangegeven dat instroom en uitstroom bij de bijstand flexibeler moeten kunnen zijn om de kans op werk zo groot mogelijk te maken. Ik kom nog terug op de voortgang op dit punt. Als dit helpt om mensen over de grens aan de slag te krijgen, gaan wij daar heel goed naar kijken.
Mevrouw Karabulut (SP): Wat zo interessant is, is dat de heer Potters eraan voorbijgaat dat in Duitsland ook bijna 3 miljoen mensen werkloos zijn en dat sociale regelingen in Nederland en Duitsland ontzettend van elkaar verschillen. Dat maakt het heel erg complex. Belangrijker nog is dat de heer Potters met zijn partij de grootste banenversnipperaar is. Wat is de reactie van de heer Potters op het feit dat er 56.000 mensen meer de bijstand in zijn gestroomd sinds Rutte II? Sinds 2008 zijn dat er al meer dan 130.000. Dan past het toch niet om juist in de regio’s waar een tekort aan banen is die banen te snoeien door forse bezuinigingen? Is de heer Potters bereid om dat in te zien, zijn ogen daarvoor te openen en te stoppen met dat vernietigen van banen waar men nu toch echt al een tijdje mee bezig is?
De heer Potters (VVD): Volgens mij begon ik mijn bijdrage met zeggen dat er moeilijke maatregelen zijn genomen en dat wij juist zien dat de arbeidsmarkt nu echt aan het aantrekken is. Wij zien dat er banen bij komen, ook in het laatste kwartaal, en dat mensen weer perspectief hebben. Ik wil mevrouw Karabulut toch even wijzen op haar eigen verkiezingsprogramma, dat volgens het CPB echt het allerslechtste was waar het ging om werkgelegenheid. Het was niet een beetje slecht, maar echt dramatisch. Als zij in het kabinet had gezeten en haar eigen programma op dat punt had uitgevoerd, waren er nog veel meer werklozen bij gekomen. Volgens mij doen wij er alles aan om de werkgelegenheid in Nederland te laten aantrekken. Dat doen overigens de bedrijven, niet de overheid. Wij moeten ervoor zorgen dat bedrijven voldoende ruimte krijgen om te kunnen ondernemen, waardoor er echt banen ontstaan. De werkgelegenheid ligt in Duitsland gewoon echt hoger. Misschien moet mevrouw Karabulut ook een keertje over de grens gaan kijken. Men zoekt daar nu echt mensen. Het zou doodzonde zijn als mensen die in Oost-Groningen een paar kilometer van de grens wonen en die langdurig aangewezen zijn op de bijstand daar geen gebruik van zouden kunnen maken, terwijl ze volgens mij dolgraag aan de slag willen. Het is immers maar paar kilometer verderop. Ik ben het met haar eens dat er belemmeringen zijn. Die moeten worden weggenomen. Daar moet het kabinet volgens mij nu hard op inzetten, zowel op banenplannen als feitelijk op uitstroom naar werk. Dat is volgens mij de oproep die ik vandaag heb gedaan.
Mevrouw Karabulut (SP): Het is gewoon oliedom wat de VVD doet. De VVD is bezig met het kapot bezuinigen van de economie. In regio’s waar al een zwakke economie is en weinig banen voorhanden zijn, bezuinigt zij bestaande banen weg. De heer Potters gaat wederom voorbij aan het feit dat het zijn verantwoordelijkheid is dat er onder Rutte II 56.000 mensen meer in de bijstand zijn gestroomd. Wat zijn dan nu zijn plannen, behalve dan wijzen naar Duitsland? Hij erkent zelf al dat het rete-ingewikkeld is om dat op korte termijn te regelen. Wat is dan vervolgens zijn alternatief? Is dat inderdaad doorgaan op deze doodlopende weg, waarbij hij echt kampioen werkloosheid wordt? Of ziet hij in dat het huidige beleid, het strafregime, simpelweg niet werkt?
De heer Potters (VVD): Volgens mij komen wij hier samen nooit op één lijn en dat is misschien maar goed ook. Ik kan er alleen maar naar verwijzen dat er het afgelopen kwartaal 42.000 banen bij zijn gekomen, dat Nederland uit de crisis komt, dat het beter gaat op de arbeidsmarkt, dat het beter gaat op de woningmarkt en dat wij langzaam stappen vooruit aan het zetten zijn. Ik vind het echter veel belangrijker dat de mensen die nog niet mee kunnen doen wel perspectief krijgen. Het zou toch fantastisch zijn – dat moet mevrouw Karabulut met mij eens zijn, tenzij zij liever wil dat mensen in de bijstand blijven zitten – voor mensen in Oost-Groningen als zij een paar kilometer over de grens gewoon aan de slag kunnen en dat dit kabinet dat ten volle ondersteunt? Of zegt zij hier: laat de mensen in Oost-Groningen maar lekker in de bijstand zitten, laat ze maar wachten tot er een keer een kans in Nederland komt. Dan wordt het perspectief eigenlijk gewoon beperkt tot nul. Dat is volgens mij wat zij hier zegt.
De voorzitter: Het was een interruptie van mevrouw Karabulut, mijnheer Potters. Tegenvragen gaan wij nu niet stellen, want dat lokt natuurlijk weer allerlei dingen uit. Vervolgt u uw betoog.
De heer Potters (VVD): De Staatssecretaris heeft nu 18 miljoen beschikbaar gesteld voor Oost-Groningen als incidenteel herstructureringsgeld in het kader van de Participatiewet. Dat is goed. Ik wil wel weten hoe dat wordt betaald. Is er ook een link te leggen met het feit dat wij echt willen dat de arbeidsmarkt verbetert en dat er uitstroom kan zijn naar werk over de grens? Het kan natuurlijk niet zo zijn dat wij alleen maar geld beschikbaar stellen. Het is ook echt de bedoeling dat de arbeidsmarkt daar verbeterd wordt.
Mijn volgende punt is de tegenprestatie. De Staatssecretaris stelt dat ze erop vertrouwt dat de gemeenten de Participatiewet niet afwijkend implementeren en dus een tegenprestatie aan bijstandsgerechtigden vragen. In veel gemeenten lijkt het gewoon goed te gaan. Wij krijgen echter ook signalen dat enkele gemeenten de verordening anders opstellen, misschien wel strijdig met het rijksbeleid. Zo heeft de gemeente Arnhem onlangs in de verordening opgenomen dat de tegenprestatie volledig vrijwillig is. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat zij gemeenten hierop aanspreekt en erop wijst dat ze zich wel gewoon aan de wet moeten houden, zowel in formele zin als in materiële zin?
Werkgevers hebben afgesproken zich hard te maken voor 100.000 extra banen voor arbeidsgehandicapten. Vorige week was in de media te lezen dat het UWV-register waarin wordt bijgehouden wie binnen de doelgroep van de banenafspraken valt, nauwelijks wordt bijgewerkt door gemeenten. Het kan wat de VVD betreft niet de bedoeling zijn, zowel voor de betrokkenen zelf als voor bedrijven, dat er hierdoor straks boetes worden opgelegd omdat het aantal arbeidsgehandicapten dat in dienst zou worden genomen niet wordt gehaald. Wat gaat de Staatssecretaris daar concreet tegen doen? Kunnen wij op korte termijn maatregelen verwachten?
De voorzitter: U hebt nog één minuut.
De heer Potters (VVD): Dan wordt dit waarschijnlijk mijn laatste punt. De VVD is er tevreden mee dat het verdeelmodel voor de bijstand nu is aangepast. Wij zien dat de grens van 10% nu is teruggeschroefd naar 7,5% en dat de grote steden daar een voordeel van hebben. Ik vraag de Staatssecretaris nog eens dieper in te gaan op hoe dit financieel wordt gedekt en of het BUIG-budget (Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten) straks nog wel toereikend zal zijn voor alle gemeenten.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Het is een volle agenda. Ik zal er een paar punten uit halen. Het eerste gaat over het verdeelmodel. Ik ben blij met die 7,5% in plaats van 10% als een soort begrenzing. Er ligt een motie van mevrouw Karabulut en mijzelf waarin wordt gevraagd om het model ook echt te verbeteren. Graag hoor ik van de Staatssecretaris vandaag heel precies wat zij gaat doen, hoe zij het gaat doen en wat het tijdpad is. Die verbetering zou moeten gelden voor 2016 en, zo mogelijk, voor 2015. Ik zal de nadruk dan leggen op 2016. Welke dingen worden verbeterd? Hoe wordt het model aangepast? Mij bereiken ook signalen dat toch de insteek is om het redelijk bij het oude te laten en in 2017 nog eens verder te zien. Dat is heel erg duidelijk niet wat de Kamer het kabinet heeft gevraagd. Daar wil ik graag een heldere reactie op van de Staatssecretaris.
Het belang om het model beter te maken is gegroeid door een aantal zaken waarover wij zijn geïnformeerd door de Staatssecretaris. Na heel lang aandringen mag een gemeente eindelijk in de stukken kijken. Ik vind het overigens echt geen schoonheidsprijs verdienen dat het allemaal zo lang heeft moeten duren voor het ministerie meewerkte. Vervolgens worden zomaar foute brongegevens ontdekt bij twee gemeenten. Er zijn dingen die mijn vertrouwen meer goed doen dan dit soort zaken. Kan de Staatssecretaris garanderen dat nu alle gemeenten goed in het systeem zijn ingevoerd? Waarom is zij niet bereid om, zoals de gemeente Arnhem vraagt, een aantal steekproeven te doen ten aanzien van dit model? Dat steun ik op zich. Het Sociaal en Cultureel Planbureau doet een aantal zaken. Een ervan is een schatting maken van de verschillende typen huishoudens die er in gemeenten zijn. De gegevens van het CBS mogen namelijk niet allemaal worden gedeeld. Ik vind het een heel redelijk verzoek om voor tien gemeenten te kijken of met dat model aardig kan worden geschat hoe die huishoudenpopulatie verdeeld is en of het model nu echt in de buurt van de werkelijkheid komt. Ik doe nogmaals het verzoek aan de Staatssecretaris om dat te doen. Is de Staatssecretaris bereid om heel uitvoerig in te gaan – dat mag wat mij betreft ook schriftelijk – op het verwijt dat over het model wordt gemaakt, namelijk dat het zo is opgesteld dat hoe meer je op het gemiddelde van Nederland zit, hoe beter het model werkt en dat hoe meer je anders bent, hoe meer je wordt bevoordeeld of benadeeld door het model doordat het je minder goed weet te schatten. Ik vraag de Staatssecretaris om hier heel precies op te reageren. Juist als dit soort zaken aan de orde is, maakt dat verbetering volgend jaar alleen maar urgenter.
Mijn volgende onderwerp is het aantal extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. In het sociaal akkoord is de afspraak gemaakt dat daarop in 2014 een eerste stap moest worden gezet. In het begrotingsakkoord hebben wij die doelstelling zelfs verdubbeld, naar 5.000 extra banen. Dat is nog nog niet afdwingbaar waardoor het quotum in werking zou treden, maar wel een hoger doel voor werkgevers. Nu hebben wij de nulmeting gezien die de Staatssecretaris heeft opgestuurd. Daarin heeft zij het over de cijfers voor 2015 en 2016, maar lijkt 2014 ineens miraculeus te zijn verdwenen. Mijn heel simpele vraag – het is inmiddels maart – is wat de score was in 2014. Hoeveel extra banen zijn erbij gekomen? Wat betreft de aanmelding bij het doelgroepenregister sluit ik me kortheidshalve aan bij de vragen van de heer Potters.
Mij bereiken ook signalen van een aantal gemeenten, met name in Noord-Holland, die bij hun aanbestedingen ook wat aan social return willen doen zonder dat dat tot verdringing leidt. Zij lopen vast bij organisaties die zij inhuren die op zich weinig arbeid inzetten, maar waar zij wel een grote aanbesteding bij doen. Zij willen eigenlijk tegen zo’n partij kunnen zeggen dat ze wel degelijk selecteren op ambitie en vervolgens willen zij die na het gunnen van de aanbesteding met die partij concreet invullen. Dat is de zogenaamde «bouwblokmethode». Zij lopen daarbij aan tegen problemen in de Aanbestedingswet, zo is mij gemeld. Is de Staatssecretaris op de hoogte van dit probleem? Zou zij samen met de Minister van EZ hiernaar willen kijken en de Kamer willen informeren over hoe dit kan worden opgelost? Dit is een alternatieve vorm gericht op duurzame social return. Het gaat niet per opdracht, maar generiek. Daardoor krijgen wij niet een soort draaideuren, maar worden echt meer mensen met bijvoorbeeld een beperking aan de slag geholpen. Als dit soort aanbestedingsregels in de weg staat, lijkt me dat iets om naar te kijken.
Tijdens de behandeling van de Participatiewet is een motie aangenomen over loondispensatie. Ik heb wel eens enthousiastere reacties van het kabinet gezien op een motie dan het briefje dat wij daarover kregen. De korte samenvatting was toch: wij hebben er geen zin in. Gisteren hebben wij weer in brief van de VNG ontvangen, van Divosa, waarin eigenlijk staat: het is eigenlijk hartstikke zonde dat wij dat instrument niet mogen inzetten. Ik herhaal de vraag aan de Staatssecretaris of zij bereid is om loondispensatie toe te staan als erom wordt gevraagd door gemeenten of cliënten.
Tot slot heb ik één vraag over de overheid zelf. De overheid heeft ook een banenaanjager aangenomen. Er moeten 25.000 banen bij de overheid komen. Blijkbaar heeft men geconstateerd – de heer Kerstens heeft daarnaar gevraagd – dat daar een aanjager voor nodig is. Dat heeft in elk geval tot één extra baan geleid, maar wel voor een voormalige PvdA-wethouder. Ik wil niets afdoen aan de kwaliteiten van Hans Spigt, maar ik vind het wel opmerkelijk dat er bij de rijksoverheid blijkbaar niemand beschikbaar is om die rol gewoon zelf te vervullen. Waarom moet daar nu iemand voor worden ingehuurd? Om het heel precies te maken: waarom kan de Staatssecretaris die rol zelf eigenlijk niet op zich nemen, of Minister Blok? Ik vind het toch opvallend dat wij hiervoor blijkbaar extern moeten inhuren. Ik hoor hier graag een reactie van de Staatssecretaris op. Ik wil nogmaals zeggen – dat vind ik heel belangrijk – dat dit niets afdoet aan de kwaliteiten en de ervaringen van de heer Spigt, want hij is een expert op dit dossier. Ik vind het gewoon erg bijzonder dat het aanjagen van zo’n functie waarbij de overheid het goede voorbeeld moet geven al meteen moet worden weggeorganiseerd.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik ga proberen om er heel snel doorheen te komen, want het zijn heel veel punten. Er is een gigantische groei van het aantal uitkeringsgerechtigden, van WWB’ers. Het aantal personen met een bijstandsuitkering is verder toegenomen in 2014 met 22.000. De teller staat nu op 435.000 mensen die afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. Dat zijn er 56.000 meer dan aan het begin van Rutte II. Hoe oordeelt de Staatssecretaris hierover? Is dit haar bedoeling?
Er zijn ook allerlei wetten aangescherpt. Ik maak mij er verschrikkelijk veel zorgen over dat inmiddels alle wetswijzigingen, aanscherpingen en het straffen van werklozen in plaats van het bestrijden van de werkloosheid leiden tot grote willekeur en ziekte en tot rechteloosheid.
Psychische patiënten worden slachtoffer van een hard beleid waarin geen ruimte meer is voor de menselijke maat, terwijl de Staatssecretaris ons in 2013 nog zei dat mensen met psychische beperkingen extra aandacht verdienen. Divosa zegt dat bijna een kwart van de mensen met een bijstandsuitkering een psychische aandoening heeft en dat die moeilijk geholpen kunnen worden. Wij hebben ook de voorbeelden gezien van oma’s die niet op hun kleinkinderen mogen passen en worden geconfronteerd met boetes van € 34.000. Wij hebben mensen gezien die tot wanhoop worden gedreven en over de kling worden gejaagd. Werken zonder loon is schering en inslag. Er zijn moeders in de bijstand die werken, maar er geen cent aan overhouden. Er zijn gemeenten die aanvragen opschorten, terwijl dat helemaal niet mag. Altijd Wat Monitor, het televisieprogramma, vult er tegenwoordig wekelijks de uitzendingen mee. Welke verbeteringen stelt de Staatssecretaris voor? Is zij bereid om gemeenten de aanwijzing te geven dat zij direct de aanvragen in behandeling moeten nemen, zodat mensen niet in de schulden komen? Is de Staatssecretaris bereid om de regels aan te pakken, zodat de menselijke maat weer geïntroduceerd kan worden en de professionals weer hun werk kunnen doen? Bijna de helft van de medewerkers van de sociale diensten die zijn geënquêteerd – wij hebben het dan over medewerkers die altijd heel gezagsgetrouw zijn en de regels uitvoeren – vindt dat ze te weinig vaardigheden en te weinig instrumenten hebben om überhaupt met mensen met psychische problemen om te gaan.
Het rekenmodel – de vorige spreker had het er ook al over – is heel erg ingewikkeld. Kan de Staatssecretaris reageren op de twee klachten van gemeenten, namelijk dat ze te weinig budget hebben en dat ze grote twijfels hebben bij het verdeelmodel? Ik weet wel dat zij bezig is om dat model aan te passen, omdat zij ook wel inziet dat het niet helemaal klopt. Waarom doet zij dat pas in 2016? Een heel slimme wethouder van de gemeente Arnhem die verstand heeft van algoritmes – ik denk dat ik en de Staatssecretaris daar samen niet aan kunnen tippen – heeft er fouten uitgehaald. Die zijn inmiddels hersteld. Kan de Staatssecretaris uitsluiten dat er nog andere fouten in zitten?
De mantelzorgboete hangt mensen boven het hoofd. Voor een deel gaat die op 1 juli in. Mensen vrezen daarvoor. Ouderen die met hun kind samenwonen, worden straks beboet. Sociaal Raadsliedenwerk – volgende week gaan wij het daar nog uitgebreider over hebben – waarschuwt er ook voor dat als die kostendelersnorm wordt geïntroduceerd, nog meer mensen onder de beslagvrije voet komen te vallen en dus onder het absolute bestaansminimum. Het zegt tegen de Staatssecretaris: doe dit niet, want u bent met ons bezig om er juist voor te zorgen dat eindelijk die beslagvrije voet wel wordt gerespecteerd. Ik hoor graag een reactie op het on hold zetten, bevriezen, van de introductie van de mantelzorgboete.
Ik kom nu op mijn laatste punt, maar zeker niet het minste: het aan het werk helpen van mensen met een arbeidsbeperking. Het was de bedoeling dat er één regeling zou komen en dat iedereen een eerlijke kans zou krijgen op werk. Wij zien de arbeidsparticipatie van mensen met arbeidsbeperking in de laatste rapportages alleen maar dalen. De onzekerheid, ook van mensen met een baan in de sociale werkvoorziening, neemt alleen maar toe. Er is geen duidelijkheid over het aantal gerealiseerde banen dit jaar. Ik hoor daar graag een reactie op. De vorige spreker vroeg daar ook al naar. Het aantal garantiebanen staat niet in verhouding tot het aantal mensen dat zoekt naar een baan. Volgens die gegevens komen 250.000 mensen al niet in aanmerking voor een baan. Hoe gaat de Staatssecretaris dit gat vullen?
De voorzitter: U hebt nog één minuut.
Mevrouw Karabulut (SP): Afgelopen maanden is ook duidelijk geworden dat de invoering van beschut werk en de overgang naar de Participatiewet voor veel medewerkers in de sociale werkvoorziening niet vlekkeloos verloopt. Gemeenten zoeken naar goedkope alternatieven vanwege de perverse prikkels in het systeem. Er is gedoe met tijdelijke contracten die niet verlengd worden. Er is gedoe met het realiseren van een cao voor beschut werk. Er is überhaupt gedoe met het realiseren van beschut werk. Kan de Staatssecretaris hier nu garanderen dat zij gaat regelen dat die 30.000 beschutwerkplekken er komen? Het gaat niet vanzelf.
Kan de Staatssecretaris in gesprek gaan met gemeenten over het compenseren van de financiële tekorten? Gemeenten zeggen dat zij perverse keuzes moeten maken, dat zij niet mensen aan een contract kunnen helpen én een cao-loon kunnen betalen, dat zij dat simpelweg niet kunnen bekostigen. Is de Staatssecretaris bereid om het initiatief te nemen om samen met de VNG te komen tot een nieuwe cao voor beschut werk en ervoor te zorgen dat de lopende cao-onderhandelingen vlot worden getrokken? De mensen in de sociale werkvoorziening zitten nu al onder het wettelijk minimumloon. Dat wordt weliswaar aangevuld, maar als het zo doorgaat dan zakken zij verder en verder in inkomen. Dat kan niet de bedoeling zijn.
De voorzitter: Dank u wel. U moet nu echt afronden. U krijgt nog één zin.
Mevrouw Karabulut (SP): Mijn allerlaatste vraag gaat over de bruteringsoperatie van de bijstand. De Staatssecretaris zegt dat de netto-inkomenswaarborg zal worden losgelaten. Het kan toch niet zo zijn dat het besteedbaar inkomen van uitkeringsgerechtigden in de toekomst nog verder omlaag zal gaan, met deze Staatssecretaris aan het roer? Ik zou dat graag willen uitsluiten vandaag.
De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik richt mij in mijn bijdrage op een aantal onderwerpen dat wij vandaag op de agenda hebben staan en op drie punten die daar niet op staan. Met één daarvan zal ik beginnen en met de andere twee sluit ik af. Ik ben blij dat de Staatssecretaris werk heeft gemaakt van een oproep die ik een tijd geleden deed om een toen voorzichtig vorm krijgend initiatief in Oost-Groningen rondom de sociale werkplaats aldaar te ondersteunen, met raad en daad en ook met centen. Dat was met 18 miljoen euro, zo bleek vorige week. Dank daarvoor, zeker ook namens al die Groningers die op hun beurt een compliment verdienen omdat zij niet bij de pakken neer zijn gaan zitten. Ik hoop dat het een aanmoediging is voor de hele SW-sector bij het verwezenlijken van een of meerdere eigen sectorplannen, waarvoor wij al eerder 30 miljoen euro opzij hebben weten te zetten. Wellicht heeft de Staatssecretaris een beeld van de voortgang van de gesprekken daarover.
Ik ga nu naar de agenda. Vorig jaar bedacht een wethouder uit Enschede dat je eerst je opgespaarde pensioen maar moest opeten voordat je in aanmerking kwam voor een bijstandsuitkering. De Staatssecretaris heeft daar toen op verzoek van de Kamer een stokje voor gestoken. Hetzelfde doet zij nu met betrekking tot het eventueel door een in de bijstand belandende zelfstandige zonder personeel opgebouwde pensioen. Ook daar is de PvdA blij mee. Pensioen is bedoeld voor je oude dag en niet om dat eerder op te eten.
Mijn volgende punt is de bijstand en tijdelijk werken. Een aantal collega’s heeft daar al iets over gezegd. De Kamer heeft er eerder op aangedrongen om het voor mensen met een bijstandsuitkering aantrekkelijker te maken om tijdelijk werk te aanvaarden, zonder dat ze, als dat werk is afgelopen, als dank voor bewezen diensten een tijd zonder geld komen te zitten doordat alle molens opnieuw en langzaam op gang moeten komen. Tijdelijk werk levert extra inkomsten op en extra ervaring. Het is ook voor de meeste mensen de toegangsdeur tot de arbeidsmarkt. Ik stel na lezing van de brief van de Staatssecretaris in reactie op een eerdere motie daarover die samen met de heer Potters heb ingediend, de motie op stuk nr. 87 (28 719), vast dat er nu stappen worden gezet. Het verkorten van de aanvraagprocedure, het laten voortduren van de uitkering, het niet opnieuw laten ingaan van een eventuele zoektermijn en het soepeler toepassen van de inkomensvrijlating zijn stuk voor stuk stappen die drempels wegnemen en mensen meer kansen bieden op de arbeidsmarkt. Graag hoor ik van de Staatssecretaris op welke termijn wij meer duidelijkheid kunnen verwachten op twee aspecten die zij op verzoek van ons en anderen nog nader bestudeert: brutering van de uitkering en het correct toepassen van de loonheffingskorting. Voor de meeste mensen is dat technisch, maar het is wel erg van belang.
Ik kom nu op het werken over de grens. Werken aan de andere kant van de grens biedt soms kansen. Samen met andere collega’s heb ik er ook voor gepleit om die kansen te pakken en om ze te scheppen. Er is voor gepleit om samenwerking te zoeken met de Duitse en Belgische autoriteiten en met het Duitse en Belgische bedrijfsleven, door informatie uit te wisselen en vooral ook door heldere informatie te verstrekken aan werkzoekenden over wat er zoal aan werken over de grens vastzit en wat de gevolgen ervan zijn. Die zijn er namelijk. Los van de voldoening die het weer hebben van een baan en het daarbij behorende salaris natuurlijk met zich meebrengen, zijn die gevolgen niet altijd even positief. Ik heb er dan ook vooral voor gepleit om zulke belemmeringen weg te nemen. Op zich is dat niet tot dovemansoren gezegd, constateer ik. Het kabinet erkent dat die belemmeringen er zijn en werkt aan het wegnemen ervan.
Onlangs stelde ik de Staatssecretaris een aantal schriftelijke vragen over het werken over de grens voor bijstandsgerechtigden. Zij gaf daar een formeel juridisch antwoord op en dat snap ik natuurlijk. De wet gaat ervan uit dat iemand in een voorkomend geval passende arbeid aanvaardt, ook als dat over de grens is. Ik lees daarin dat iemand niet verplicht is om over de grens te solliciteren, bijvoorbeeld als er in het individuele geval sprake is van een of meerdere belemmeringen zoals ik die net bedoelde. Er wordt echter wel vanuit gegaan dat iemand een concreet aanbod aanvaardt als dat passend is. Zolang de overheid zelf erkent dat er belemmeringen zijn, zolang die belemmeringen niet zijn weggenomen en zolang zo’n belemmering zich in een concreet geval voordoet, ga ik ervan uit dat een concreet aanbod in zo’n geval niet passend is en dat iemand dat zou moeten kunnen weigeren. Ik neem aan dat de Staatssecretaris dat met mij eens is.
De heer Potters (VVD): Ik hoor de heer Kerstens een deel van mijn pleidooi herhalen: kijk waar belemmeringen zijn voor het vanuit de bijstand aan de slag gaan over de grens. Ik merk nu echter – dat geldt vast ook voor hem – dat het soms voor kleine gemeenten als Oude-Pekela best lastig is om die connecties met deelstaten te maken. Is de heer Kerstens het met de VVD eens dat de Staatssecretaris daar een voortrekkersrol in zou moeten vervullen, om desnoods ter plaatse die verbinding daadwerkelijk te gaan maken om ervoor te zorgen dat die vacatures in Duitsland ingevuld kunnen worden door mensen uit de bijstand?
De heer Kerstens (PvdA): Jazeker. De PvdA heeft, net als andere partijen, gewezen op de kansen die werken over de grens biedt aan mensen. Zij heeft er bij het kabinet op aangedrongen om daar werk van te maken, zeker ook in het voorbeeld dat de heer Potters noemde. Ik heb alleen ook gezegd dat zolang er belemmeringen zijn, je van een individueel iemand niet kunt verwachten om die allemaal voor lief te nemen en bij wijze van spreken een dief van zijn eigen portemonnee of veel erger te zijn door een baan te aanvaarden die eigenlijk niet passend is. Voor het overige vind ik dat er over de grens kansen liggen, maar dat er ook belemmeringen zijn. Het is ons aller verplichting om te bekijken hoe wij die belemmeringen kunnen wegnemen om die kansen te vergroten.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik probeer de vraag van de heer Kerstens, die ik begrijp, even op waarde te schatten. Volgens mij heeft hij een heel helder antwoord van de Staatssecretaris gekregen, namelijk dat in de wet een grens van anderhalf uur staat en dat het daarbinnen gewoon gevraagd kan worden. Kan ik hieruit opmaken dat of de heer Kerstens het niet met dat antwoord eens is omdat het niet klopt of dat hij, als het antwoord wel klopt, voorstellen gaat doen om de wet te veranderen?
De heer Kerstens (PvdA): Bij het aanvaarden van een plek die aangeboden wordt, moet het gaan om een passend plek. Bij dat element «passend» speelt onder andere de reisafstand een rol. Het is nu eenmaal zo – dat heeft het kabinet eens en te meer erkend – dat aan het werken over de grens belemmeringen kunnen zitten die mensen in een slechtere positie kunnen brengen. Ik ga ervan uit dat als je een aanbod krijgt met zulke belemmeringen, dat aanbod dan niet passend is. Dat is wat ik de Staatssecretaris heb gevraagd.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben heel nieuwsgierig, want ik proef toch wel wat licht tussen het antwoord van de Staatssecretaris en de vraag van de heer Kerstens. Ik wacht vol vertrouwen op het antwoord. Eigenlijk pleit de heer Kerstens er dus ook voor om gemeenten de ruimte te geven om bijvoorbeeld in de grensstreek specifieke regelingen te treffen voor uitstroom uit de bijstand. Mag ik ervan uitgaan, parallel aan een vraag die ik eerder aan de heer Potters stelde, dat de PvdA verzoeken voor meer flexibiliteit, meer maatwerk en meer experimenten, ook in de bijstand, door grensgemeenten zal ondersteunen?
De heer Kerstens (PvdA): Ook mijn partij heeft al eerder aan het kabinet gevraagd om in het kader van het bevorderen van werken over de grens zonder belemmeringen experimenten toe te staan.
Naast de minstens 125.000 extra banen voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt waarover het kabinet met de sociale partners afspraken heeft gemaakt, is in de Participatiewet ook geld toegezegd voor structureel 30.000 zogenaamde beschutwerkplekken met betaling van het wettelijk minimumloon. Omdat daar niet op alle plekken invulling aan wordt gegeven, heb ik daar inmiddels zowel mondelinge als schriftelijke vragen over gesteld. Mevrouw Karabulut heeft dat ook gedaan. Na een bevestiging van de Staatssecretaris dat het inderdaad moet gaan om werk dat met een salaris moet worden beloond en de toezegging dat ze in voorkomende gevallen met de desbetreffende gemeenten in gesprek zal gaan, moet ik helaas vaststellen dat dat, voor zover ik kan beoordelen, het in elk geval door mij gewenste resultaat nog niet heeft gehad. Dagbesteding of vrijwilligerswerk kan voor de mensen in kwestie op zich natuurlijk ontzettend nuttig en aangenaam zijn, maar als dat met een uitkering gebeurt dan is het geen beschut werk zoals wij dat bedoeld hebben. Ik weet dat het geld voor die 30.000 plekken tegen minimumloon niet geoormerkt aan gemeenten wordt uitbetaald. Zij krijgen een totaalbedrag. Laten wij echter wel wezen: het is er wel voor bedoeld. Hoe monitort de Staatssecretaris de invulling van de beschutwerkplekken?
De voorzitter: U hebt nog één minuut.
De heer Kerstens (PvdA): Hoe betrekt de Staatssecretaris daar het niet juist invullen ervan bij en wanneer vindt zij dat er aanleiding is om in te grijpen?
Ten slotte kom ik op oppassen op de kleinkinderen als je op een bijstandsuitkering aangewezen bent. Het tv-programma de Monitor besteedde daar afgelopen zondag aandacht aan naar aanleiding van een concreet geval waarin iemand die uitkering met terugwerkende kracht kwijtraakte. Dat gebeurde onder meer – ik citeer kortheidshalve – omdat ze op de kleinkinderen zou hebben gepast en dat niet had gemeld. Nu snap ik dat ook de Staatssecretaris niets kan zeggen over een lopende rechtszaak. Ik ga er toch wel vanuit dat ze in elk geval kan zeggen dat opa’s en oma’s normaal gesproken niets te vrezen hebben als op hun kleinkinderen passen. Het zou goed zijn als de Staatssecretaris dat bevestigt. Dat neemt een hoop onrust weg. Eigenlijk vind ik dat het oppassen op je eigen kleinkinderen helemaal geen issue zou moeten zijn. Dat is iets wat je gewoon voor elkaar doet en het is nog leuk ook, voor alle betrokkenen. Is de Staatssecretaris dat met mij eens?
Mevrouw Karabulut (SP): Het is een grof schandaal zoals er soms tegenwoordig in ons land met mensen wordt omgegaan die op zoek zijn naar een baan. Ik zou graag de heer Kerstens willen horen pleiten voor de terugkeer van de menselijke maat. Doet hij dat?
Mijn eigenlijke vraag gaat over de beschutwerkplekken. De heer Kerstens zei net al dat wij daar vragen over hebben gesteld. Ik heb eerder een amendement ingediend, samen met mevrouw Voortman, om die 30.000 plekken minimaal te regelen bij wet. De heer Kerstens constateert nu ook dat dat niet vanzelf gaat. Gaan wij nu datzelfde voorstel opnieuw indienen, maar dan met de handtekening van de PvdA eronder?
De heer Kerstens (PvdA): Ik ga eerst in op de opmerking van mevrouw Karabulut over de menselijke maat. Ik ben het wat dat betreft met haar eens. Ik ben overigens ook de mening toegedaan dat met de nieuwe Wet werk en bijstand, die uiteindelijk op 1 januari 2015 is ingegaan, die menselijke maat weer een plek heeft gekregen, in elk geval in de wetgeving. Gemeenten zijn verplicht om te wegen, om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden van mensen en die ook te betrekken in hun besluiten. Dat kan het geval zijn bij de vraag of iemand een vergissing heeft begaan of welbewust een fout heeft gemaakt en of daar een straf bij hoort en, zo ja, welke. Het kan ook aan de orde zijn bij de vraag hoe iemand geholpen kan worden om weer mee te gaan doen op de arbeidsmarkt. Ik vind dat de menselijke maat leidend moet zijn. Ik ga ervan uit dat juist ook de aanpassingen die in het oorspronkelijke wetsvoorstel zijn verwerkt het gemeenten mogelijk maken en ook verplichten om rekening te houden met persoonlijke omstandigheden.
Dan het beschut werk. Wij hebben destijds tegen het amendement van mevrouw Karabulut en mevrouw Voortman gestemd. In de Participatiewet staat dat er geld is voor 30.000 werkplekken. Mevrouw Karabulut heeft ook gemerkt dat ik daar bovenop zit. Dat is de reden dat ik er ook vandaag weer aandacht voor vraag. Het is in eerste instantie aan de Staatssecretaris om ervoor te zorgen dat gemeenten doen wat wij van ze verwachten, namelijk beschutwerkplekken aanbieden tegen het minimumloon. Een van de vragen die ik aan haar gesteld heb, is wanneer zij de conclusie gaat trekken dat het onvoldoende gebeurt en wat zij gaat doen als dat het geval is.
Mevrouw Karabulut (SP): Ik heb geen vraag gesteld aan de Staatssecretaris. Ik heb een vraag gesteld aan de heer Kerstens, die met mij constateert dat er gemeenten zijn die besluiten om een sociale voorziening te sluiten en dat er gemeenten zijn die besluiten om de beschutwerkplekken niet te realiseren. De Staatssecretaris heeft in antwoord op ons beider vragen aangegeven dat zij het allemaal leuk en aardig vindt, maar dat gemeenten daarbij beleidsvrijheid hebben. De heer Kerstens heeft het amendement-Karabulut/Voortman verworpen. Als hij wil dat wij gemeenten gaan verplichten, zal dat geregeld moeten worden. Mijn vraag is of wij dat nu gaan regelen – ik meende tussen de regels door te horen dat hij dat zou willen – of dat dit gewoon weer loos vragen is en dan niets doen.
De heer Kerstens (PvdA): Dat laatste is het niet. Dat is het namelijk nooit als ik vragen stel aan de Staatssecretaris. Laat helder zijn dat de PvdA wil dat er invulling wordt gegeven aan de afspraken die in zowel de Participatiewet als het sociaal akkoord zijn gemaakt met vakbonden en werkgevers. Daarin is gesproken over geld voor 30.000 beschutwerkplekken tegen betaling van het minimumloon. Daar blijven wij bovenop zitten. Als wij op een gegeven moment de conclusie trekken – de wet is natuurlijk nu nog pas twee maanden in werking – dat er onvoldoende gebeurt, ga ik vast mevrouw Karabulut opzoeken om te kijken of wij elkaar kunnen vinden.
De heer Pieter Heerma (CDA): Voorzitter. Ik wil beginnen met een onderwerp dat diverse sprekers hiervoor ook al aangeraakt hebben en ik kan daarbij grotendeels aansluiten bij de vragen die collega Kerstens zojuist daarover heeft gesteld. Dat gaat over het flexibel werken vanuit de bijstand, waar de collega’s Kerstens en Potters een motie over hebben ingediend. In de brief van de Staatssecretaris van afgelopen najaar wordt een aantal mogelijkheden verkend om de barrières die er zijn om vanuit de bijstand flexibel aan de slag te gaan weg te nemen. De Staatssecretaris geeft daarin ook de mitsen en maren aan en de risico’s die eraan vastzitten. Toch is het goed dat dit gaat gebeuren. Het is toch gek als mensen niet aan de slag komen uit de bijstand, niet omdat zij geen baan kunnen vinden of omdat zij niet willen, maar gewoon omdat de regels zo gemaakt zijn dat ze aan het bijstandsloket bijna verteld moet worden: je moet het niet doen, want er komt alleen maar gedoe van. Dat moeten wij met elkaar niet willen. Ik vraag met collega Kerstens hoe het zit met het kijken naar de mogelijkheden van brutering en van inkomensvrijlating. Wat is de stand van zaken op dit moment ten aanzien van de zaken die in de brief zijn aangekondigd?
Een andere brief van afgelopen najaar gaat over de kostendelersnorm in de bijstand. Ik heb bij de behandeling van dat wetsvoorstel een motie ingediend met de heer Van Weyenberg over het risico van ontwijking van de kostendelersnorm. In debat hebben wij het uitgebreid gehad over de toename van commerciële huurrelaties, bijvoorbeeld ook in het buitenland. Ik vind de brief die de Staatssecretaris hierover aan de Kamer heeft gestuurd wat al te optimistisch: het zal wel loslopen, het valt wel mee, wij verwachten geen toename. Als je de brief goed leest, zie je dat erin staat dat er nu al bij een op de drie onderzochte gevallen een verschil was tussen de ingeschreven personen en de mensen die er feitelijk wonen. Een op de drie is niet gering. Volgens mij zijn er wel degelijk aanwijzingen dat met de kostendelersnorm dit soort commerciële huurrelaties gaat toenemen. Ik wil graag een nadere toelichting van de Staatssecretaris. Ziet zij het echt zo zonnig? Op welke termijn kunnen wij de eerste rapportage over die aantallen commerciële huurrelaties bij de kostendelersnorm ontvangen?
Ik ga nu door naar de loondispensatie. De heer Van Weyenberg vroeg daar net ook al naar. Bij de behandeling van de Participatiewet is een motie aangenomen over loondispensatie vanuit de Participatiewet. Stel dat mensen zeggen: ik heb liever een baan met loondispensatie dan geen baan zonder die loondispensatie. Waarom kunnen wij dat niet mogelijk maken? De loondispensatie is er immers ook voor mensen die bij UWV in een andere bak zitten, namelijk degenen die een Wajong-uitkering hebben. De Staatssecretaris heeft toen in dat debat uiteengezet dat loondispensatie en loonkostensubsidie manieren zijn waarmee mensen lonend aan de slag kunnen, maar dat ze hier toch geen voorstander van is. De motie over het onderzoek is wel aangenomen.
De heer Van Weyenberg zei zojuist al eufemistisch dat hij wel eens een enthousiastere brief gezien had. Ik had bij het lezen van de brief het idee dat die vooral toe redeneerde naar het vooraf gestelde antwoord, namelijk nee. Dat was nadelig voor ongeveer iedereen. Het gekke is dat sindsdien vanaf verschillende plekken dat pleidooi voor die loondispensatie juist wordt gehouden. In januari kregen wij een brief van de Landelijke Cliëntenraad waarin een pleidooi werd gehouden voor loondispensatie als middel. Wij hebben van de week een brief ontvangen van Divosa waarin stond: maak dat nou alsjeblieft mogelijk voor die gemeenten, want het bestaat ook bij het UWV. Daarom vraag ik het nogmaals aan de Staatssecretaris. Als wij zien dat dit pleidooi blijft komen, waarom zouden wij dan de ruimte voor de persoon die dat individueel wil, die daar een verzoek voor doet omdat hij liever een baan heeft met loondispensatie dan geen baan zonder die loondispensatie, niet toch maken? Ik hoor daar toch graag een nadere reactie op en ik hoop dat die iets minder zuinig is dan de reactie in de brief.
De heer Van Weyenberg ging ook heel uitgebreid in op de discussie over het BUIG-budget naar aanleiding van de brief die wij op 24 februari kregen. Het slot van de brief, waarin ook wordt gerefereerd aan het contact met de gemeente Arnhem, voelt toch wel wat pijnlijk. Ik maak er ook uit op dat het de oplettendheid en volharding van deze ene gemeente is geweest waardoor een technische omissie – ik geloof dat het zo wordt genoemd in de brief – uit het systeem is gehaald. Het gaat om gemeenten die miljoenen te veel hebben ontvangen. Wat gebeurt er met deze miljoenen? Die gemeenten hebben immers ook hun begroting al gemaakt. Kan de Staatssecretaris garanderen dat er niet nog meer technische omissies van deze omvang uit het systeem gaan komen? In navolging van de heer Van Weyenberg wil ik ook vragen of het klopt dat er door deze gemeente, die zo slecht uit dit model is gekomen, maandenlang is gevraagd om inzage te krijgen, waarna vervolgens de omissie vrij snel naar boven kwam?
De voorzitter: U hebt nog één minuut.
De heer Pieter Heerma (CDA): Ik ondersteun dat dit model lijkt te doen wat het moet doen. De Kamer heeft daar jarenlang om gevraagd. Het lijkt te doen wat het moet doen, maar er zijn toch naar aanleiding van de discussie met Arnhem vragen over. Is het niet verstandig om het CBS toch even een validatie te laten doen bij een aantal gemeenten die ver afwijken van het landelijk gemiddelde? Het lijkt er namelijk inderdaad op dat het model het beste werkt voor gemeenten die erg lijken op het landelijk gemiddelde. Daar hoor ik graag een uitgebreid antwoord op.
Ik heb nog twee heel korte punten. Ik rond echt af. Ik heb herhaaldelijk gevraagd naar Proson bij de Staatssecretaris. Ik wil graag weten hoe het daarmee staat. Ook de fractie van de SGP heeft hier herhaaldelijk naar gevraagd. Mijn laatste punt is het doelgroepenregister. Er zijn 29 aanmeldingen tot nu toe. Dat lijkt me echt bizar. In het artikel dat erover is gepubliceerd, lijken Divosa en UWV vooral naar elkaar te wijzen wat betreft de vraag wie de schuld heeft. Ik heb hier schriftelijke vragen over gesteld. Ik wil toch een uitleg van de Staatssecretaris over wat hier nu echt aan de hand is.
Mevrouw Schouten (ChristenUnie): Voorzitter. Ik begin ook maar met een onderwerp dat niet op de agenda staat, maar waarvan volgens mij deze week wel de meeste wenkbrauwen omhoog zijn gegaan. Dat is de kwestie over de oma die € 34.000 mocht terugbetalen omdat ze op haar kleinkinderen had gepast. Als dat de manier is waarop wij denken dat wij een participatiemaatschappij kunnen vormgeven – dat is iets wat dit kabinet ontzettend nastreeft, begrijp ik – denk ik dat wij op de verkeerde weg zitten. Wij kennen natuurlijk niet alle details van wat er is gebeurd. Je kunt inderdaad formeel zeggen dat het onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam valt, in dit geval. Laat ik me dan maar aansluiten bij de vraag of de Staatssecretaris hier gewoon aan al die opa’s en oma’s die misschien nu toch wel wat angstig op de bank zitten, kan vertellen dat ze absoluut niet hoeven te vrezen voor hun uitkering als zij gewoon doen wat elke liefhebbende opa en oma doen: op de kleinkinderen passen. Misschien kan het nog wat breder: als je voor elkaar zorgt, naar elkaar omziet, moet dat toch geen reden zijn dat een gemeente zomaar tot zo’n naheffing kan komen? Als er onduidelijkheid voor de gemeenten mocht blijven, kan de Staatssecretaris dat dan nog een keer verhelderen?
Ik meen dat wij die vrijheid in de wet- en regelgeving wel geboden hebben, maar ik wil weten of die ook goed wordt toegepast. Ik ontvang daar graag een reactie van de Staatssecretaris op. Mocht er niet voldoende duidelijkheid over zijn, dan kunnen we altijd nog bekijken of we daar wat meer duidelijkheid over moeten scheppen in de wet- en regelgeving.
Mijn tweede punt gaat over het doelgroepenregister. We hebben een heel ambitieuze doelstelling voor dit jaar. Laten we dat vooropstellen. Nu lezen we dat er in de eerste maand 29 aanmeldingen zijn ontvangen. Ik kan mij toch niet onttrekken aan de indruk dat de Staatssecretaris hier ook enorm van baalt, sterker nog, dat zij hier gewoon boos over is en denkt: dit is niet de bedoeling; dit is niet de manier waarop wij mensen een kans op de arbeidsmarkt willen bieden. Als dit een middel is om dat te regelen, dan moet zij hier toch verre van tevreden over zijn? Wat is volgens haar de oorzaak van het feit dat dit gewoon niet goed gaat? Heeft zij er al wat aan gedaan?
De afgelopen week heb ik van meerdere wethouders vragen gekregen over het hele indicatiecircus. Ik heb dat ook al een aantal keren aangekaart. Bij de behandeling van de begroting van SZW hebben de heer Potters en ik een motie ingediend omdat er ruim € 800 neergetikt moet worden door de gemeente als er een indicatie door het UWV moet worden gesteld. Naar aanleiding daarvan hebben we deze week een brief gekregen. De Staatssecretaris schrijft daarin dat gemeenten korting kunnen krijgen als ze wat al bestaande gegevens aanleveren. Dan wordt het € 680. Nou, het is toch een koopje als je voor die prijs een indicatie kunt stellen! Ik zeg het wat cynisch, maar ik meen het. Dit geld hebben we keihard nodig om die mensen te bemiddelen naar de arbeidsmarkt. Onze vraag was niet: hoeveel kost een bemiddeling? Onze vraag was: hoe gaan we ervoor zorgen dat we dit soort indicaties bij elkaar kunnen voegen zodat het prettiger wordt voor de burger – het is immers niet fijn als je drie of vier keer gekeurd moet worden – en ook gewoon goedkoper?
Laat ik het maar gewoon zeggen zoals ik het voel: ik krijg bijna het gevoel dat het een soort businessmodel is geworden dat gemeenten betalen voor het UWV. Het is een vorm van geld rondpompen waar niet zo heel veel mensen beter van worden, behalve dan misschien het UWV, dat daardoor in stand wordt gehouden. Dat kan echter nooit de bedoeling zijn. Waarom heeft de Staatssecretaris niet bekeken hoe ze juist de indicaties kan gaan stroomlijnen, zoals in de motie wordt gevraagd? Ik heb nu inzicht in de prijzen. Dat is fijn – ik dank de Staatssecretaris daarvoor – maar ik wil graag weten op welke wijze we het in totaal efficiënter kunnen gaan vormgegeven. Ik ontvang daar graag een reactie op.
Ik kom op de arbeidsgehandicapten. Ik heb signalen gekregen dat een aantal gemeenten samen met hun werkgevers in de omgeving echt al aan de slag zijn om te bekijken hoe ze mensen geplaatst kunnen krijgen. Ze kijken dan bijvoorbeeld op grond van de loonwaardesystematiek of iemand onder de loonkostensubsidie valt. Als ze vervolgens bekijken of die persoon onder de garantiebanen valt, dan blijkt dat heel vaak niet het geval te zijn. Daardoor worden werkgevers terughoudend. Zij raken gedemotiveerd en worden alsnog huiverig om toch weer iemand in dienst te nemen. Hoe kan het dat er toch behoorlijk wat verschil in lijkt te zitten? Ik krijg die signalen uit de praktijk, maar ik hoor graag van de Staatssecretaris of het zo is. Hoe kunnen we het negatieve effect dat werkgevers weer afhaken, wegnemen? Wat doen we aan die gevolgen? Als je bijvoorbeeld niet onder een garantiebaan valt, val je ook niet onder de no-riskpolis, wat voor veel werkgevers echt wel een belangrijke voorwaarde is om die mensen in dienst nemen. Is het misschien een idee om te gaan kijken naar een harmonisering van de instrumenten die de gemeente en het UWV aanbieden? Dan krijg je niet de discussie dat je bij de een wel onder de no-riskpolis valt en bij de ander niet. Daardoor voorkom je gesteggel met mensen.
Ik sluit mij aan bij de vragen die over het flexibel werk gesteld zijn. Is dat voldoende? Kunnen wij het meer permanent maken, zodat het echt loont om een baan te accepteren als je een uitkering hebt?
De voorzitter: De Staatssecretaris heeft aangegeven dat zij ruim een kwartier nodig heeft om haar beantwoording voor te bereiden.
De vergadering wordt van 14.58 uur tot 15.14 uur geschorst.
De voorzitter: Het woord is aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor haar beantwoording in eerste termijn. Ik stel voor om wederom twee interrupties per fractie te hanteren. De interrupties zijn opgebouwd als tweetrapsraketten: één vraag en één vervolgvraag gelden als één interruptie.
Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. Ik dank u voor de heldere leiding van dit debat en ik dank de leden voor hun vragen en opmerkingen.
Ik bespeur dat de leden van de commissie in meer of mindere mate allemaal het fenomeen «werken over de grens» hebben geagendeerd. Ik begin bij de heer Potters, die mij vroeg of ik het een goed idee zou vinden als gemeenten pilots gaan entameren om zaken verder in te kleuren. Laat ik daar heel helder over zijn: ik heb daar geen enkel bezwaar tegen. Ik vind dat een goed idee. Binnen de kaders van de wet hebben gemeenten de bevoegdheid om dergelijke pilots te starten. Ze kunnen dus aan de slag.
Het gaat er natuurlijk altijd om – ik heb ook goed geluisterd naar het debat in deze commissie – dat je het per individu bekijkt. Het gaat om de vraag: wat voor werk past er nu bij deze man of vrouw? Daar hoort het beroemde begrip «maatwerk» bij. Solliciteren over de grens is natuurlijk een optie om regulier werk te verkrijgen. Het geven van goede voorlichting is daarbij cruciaal. Nu wil het geval dat de Minister van Sociale Zaken, Lodewijk Asscher, vorige week Kamervragen heeft beantwoord over werken in het buitenland. Hij heeft daarin echt beklemtoond dat een aantal bewindspersonen doende is om zaken te stroomlijnen en hobbels weg te nemen. Het is immers echt niet zo dat je een-op-een met dezelfde aangelegenheden te maken krijgt in Nederland en Duitsland of Nederland en België. De commissieleden hebben dat ook gezegd. Het is duidelijk dat stroomlijning noodzakelijk is. Het kabinet is daar zeer druk mee doende. Wij nemen dit bloedserieus. Het vergt van de mensen die gaan solliciteren het een en ander, maar het vergt ook goede voorlichting van onze kant. De heer Potters heeft een appel op mij gedaan. Hij vroeg mij of ik daar ook een rol bij wil vervullen. Het antwoord daarop is natuurlijk een volmondig «ja». Ik doe dat graag met alle andere collega’s die er op dat gebied toe doen, bijvoorbeeld bij het stroomlijnen van diploma’s.
De voorzitter: Ik onderbreek u even, want de heer Potters heeft een vraag. Ik stel overigens voor om inderdaad twee interrupties per fractie te hanteren, maar om daar drietrapsraketten van te maken. Ik zag de heer Heerma namelijk net al een beetje bedenkelijk kijken en mevrouw Schouten moet zo dadelijk weg. Misschien kom ik dan nog een beetje aan de wensen van de commissieleden tegemoet?
Mevrouw Schouten verricht dus een goede daad door dit overleg straks vroegtijdig te verlaten. Het is maar dat u het weet.
De heer Kerstens (PvdA): De heer Klein is er ook niet.
De voorzitter: Maar dat telt niet mee. De heer Klein blijft klein.
Het woord is aan de heer Potters voor een interruptie op de Staatssecretaris.
De heer Potters (VVD): Ik ben oprecht blij met dit antwoord. De Staatssecretaris heeft gezegd dat zij een voortrekkersrol op zich wil nemen om de belemmeringen en hobbels, of hoe je ze ook wilt noemen, weg te nemen. Dat is echt noodzakelijk, vooral ook voor de wat kleinere gemeenten. Specifiek was mijn vraag ook: zou de Staatssecretaris met de Duitse deelstaten en misschien ook met de Vlaamse regering in gesprek willen gaan? Zou zij in ieder geval op dat niveau contact willen leggen? Ik denk dat het inderdaad een kwestie is van de goede verbinding maken, weten waar het over gaat – dat wil zeggen: weten welke vacatures we zoeken – en zorgen voor een goede ingang. Ik weet zeker dat het ontzettend gewaardeerd wordt als het kabinet ook voor de bijstandsgerechtigden deze deuren opent. Ik denk dat dit zeker ook in Groningen het geval zal zijn.
Staatssecretaris Klijnsma: Voor de helderheid: ik refereerde niet voor niets aan de beantwoording van de schriftelijke vragen over grensarbeid. De Minister van Sociale Zaken voelt zich daar driedubbel verantwoordelijk voor en wij volgen hem daarin, als ik het zo mag uitdrukken. Dat geldt natuurlijk voor alle mensen in Nederland die werk zoeken en niet alleen voor bijstandsgerechtigden. Laat dat ook duidelijk zijn. De eerste successen zijn al geboekt. Als ik goed ben bijgepraat, heeft de Minister al stappen voorwaarts gezet met België en Luxemburg en is hij nu doende om met Duitsland precies hetzelfde te doen op het niveau van de verschillende deelstaten.
De voorzitter: Ik zie dat de heer Potters geen vervolgvraag heeft. Het woord is dan aan de heer Van Weyenberg voor zijn eerste interruptie.
De heer Van Weyenberg (D66): Als ik het goed begrijp, zegt de Staatssecretaris: ik ben hartstikke voor bijstandsexperimenten. Als gemeenten zich dus melden, want dat moeten ze doen, om met een beroep op het experimenteerartikel in de bijstand experimenten te doen – in eerste termijn noemde ik een voorbeeld daarvan – dan zal de Staatssecretaris die toestaan. Ik wil dat even heel helder hebben, want dan weten ze in de grensregio ook dat ze zich nu bij de Staatssecretaris kunnen melden.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind dat ik nu gewoon heel netjes moet zeggen dat ik gemeenten die mij verzoeken om experimenten uit te mogen voeren, met een zeer welwillende bril op zal bejegenen. Ik kan natuurlijk niet voor de volle 100% zeggen dat ik ieder experiment omarm, want je kunt ook heel vreemde dingen verzinnen. In lijn met hetgeen de heer Van Weyenberg opmerkte, zal ik inderdaad mijn roze bril opzetten in die context.
De voorzitter: Er zijn geen vervolgvragen. De Staatssecretaris vervolgt haar betoog.
Staatssecretaris Klijnsma: Prima, dan ga ik met uw welnemen verder met de vragen die zijn gesteld over het verdeelmodel. Alle leden van de commissie hebben daarbij stilgestaan. Het verdeelmodel is hier natuurlijk eerder aan snee gekomen. We hebben toen geconcludeerd dat de verdeling voor de jaarschijf 2015 helder is. Dat moet ook, want gemeenten moeten natuurlijk heel duidelijk in hun begroting hebben waar zij staat op kunnen maken. We benutten het jaar 2015 om met expertise – dat is expertise van de gemeenten zelf, maar natuurlijk ook van de Raad voor financiële verhoudingen, het COELO, de VNG en andere partijen die daar echt over beschikken – heel goed te bekijken of er nog dingen verbeterd kunnen worden. De grote vier hebben bijvoorbeeld bij mij neergelegd dat zij graag willen dat het aantal dak- en thuislozen een rol zou kunnen gaan spelen. Er zijn natuurlijk ook andere zaken die een rol zouden kunnen gaan spelen. Daar hebben we net de leden van deze commissie ook over gehoord. Wij zijn er zeer mee doende – en met «wij» bedoel ik inderdaad die brede groep – want voor 1 juni moet het afgerond worden om heel helder te maken wat het verdeelmodel in zich draagt voor 2016, zodat gemeenten bij de totstandkoming van hun begroting voor dat jaar ongeveer weten waar zij aan toe zijn als het gaat om dit soort middelen.
Ik heb gemeend een brief naar de Kamer te moeten sturen waarin wordt ingegaan op een aantal onderdelen en op het feit dat er dankzij de gemeente Arnhem – dat geef ik ruiterlijk toe – twee technische omissies in de huidige jaarschijf aan de orde zijn gekomen. Twee gemeenten hebben te veel middelen gekregen. Beide wethouders heb ik zelf ook gesproken, want dat vind ik netjes. Ik heb hun gemeld dat ik op mijn eigen begroting de middelen voor deze omissie heb gevonden. Dit betekent dat ik die middelen niet terug ga vragen, maar dat ik er wel voor zorg dat de andere gemeenten, die natuurlijk iets te weinig hebben gekregen, die middelen nog wel krijgen in de loop van dit jaar. Alle gemeenten hebben dus een heel kleine meevaller, want het gaat in totaal om een budget van 0,05%. Het is dus een klein meevallertje, maar ik vond het niet netjes om de middelen terug te vragen van beide gemeenten die het betreft en dan druk ik mij nog zachtjes uit.
De volgende vraag is dan: is dit het nu of kunnen we nog meer gemeenten tegemoetzien die hier ook mee te maken zouden kunnen hebben? Het SCP en mijn eigen mensen – en overigens ook de gemeente Arnhem want het is mooi om daarmee samen te werken – hebben heel nauwgezet gekeken naar het geheel en hebben inderdaad nog eens onderstreept dat het om deze twee gemeenten gaat. Punt.
Mevrouw Karabulut (SP): De Staatssecretaris zegt: punt. Om het even heel scherp te krijgen: sluit de Staatssecretaris daarmee uit dat er nog andere fouten in het model zitten?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb zojuist gezegd dat wij natuurlijk de tijd benutten om heel goed te bekijken hoe wij een en ander kunnen vervolmaken. Dat doe je altijd met verdeelmodellen en zeker met nieuwe. Het ligt echter niet aan het verdeelmodel zelf. Het gaat om data die daar verkeerd in zijn verdisconteerd en dat is alleen het geval bij deze twee gemeenten.
Maar nogmaals, ik ben er zeer voor in en ik vind het ook echt plezierig – ik zeg dat ook even tegen de heer Van Weyenberg – dat gemeenten hun expertise willen inzetten om mee te helpen om het verdeelmodel optimaal te maken. Overigens zegt ook de gemeente Arnhem, net als allerlei andere gemeenten, dat dit verdeelmodel wel een stuk beter is dan het oude.
Mevrouw Karabulut (SP): De Staatssecretaris sluit dus uit dat dit soort gevallen en bedragen zich nog voordoet. Ik begrijp dus dat dit model geen fouten meer zal opleveren. Er is echter nog wel een heel ander groot probleem. Een aantal gemeenten, waaronder de G-4 met de gemeente Den Haag voorop, zegt namelijk dat er sowieso nog wel veertien verbeteringen mogelijk zijn. Zij zeggen: wij zitten met een financieel probleem en kunnen niet waarmaken wat wij moeten doen; sterker nog, wij worden ook met dit model en met deze middelen gestraft voor goed beleid. Zij zijn zelfs een civiele procedure gestart. Is de Staatssecretaris bereid om alsnog met deze gemeenten in overleg te treden over de veertien aangedragen verbeterpunten, ook met betrekking tot de middelen voor dit jaar?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik denk dat ik heel helder ben geweest over het feit dat ik natuurlijk niet in het lopend begrotingsjaar met herverdelingsvoorstellen kom. Je hebt immers altijd plus- en mingemeenten. Dat ga ik dus niet doen. Ik heb wel gezegd dat ik er altijd voor in ben om samen met de gemeenten die het betreft – dat geldt ook voor de gemeente Den Haag en de andere grote drie – het verdeelmodel voor de komende jaren goed te bekijken. Daar ben ik al mee bezig. Als er mogelijkheden zijn om dingen te vervolmaken, dan ben ik daar natuurlijk altijd voor in.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb een punt van orde. Ik heb een hele bak heel concrete vragen gesteld over dit model. Ik heb gezegd dat dit alleen naar het gemiddelde wijst. Ik zou het wel waarderen als ik daar heel precieze antwoorden op krijg. Datzelfde geldt voor mijn vragen over de data.
De voorzitter: Was de Staatssecretaris daarmee klaar of heeft de heer Van Weyenberg een punt?
Staatssecretaris Klijnsma: Mag ik daar nog wat over uitweiden, voorzitter?
De voorzitter: Ja, want de heer Van Weyenberg mist het antwoord op zijn vragen. Ik zal zijn opmerking niet als een interruptie rekenen. Ik zie verschillende leden ook knikken om aan te geven dat zij wel een en ander missen in de antwoorden.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik zal de boel nog een beetje larderen. Ik dacht: ik doe het staccato.
Voor de verdeling voor 2015 is gebruikgemaakt van steekproefdata. Ik denk dat de heer Van Weyenberg daarop doelt. Daar is voor gekozen, omdat een aantal belangrijke variabelen nog niet voorhanden zijn bij de integrale data. Volgens deskundigen die ik net heb genoemd, verdient het wel de voorkeur om de integrale data te gaan hanteren, maar die moeten dan natuurlijk wel op orde zijn. Ik ben zeker van plan om naar die deskundigen te luisteren. Daarom zijn we nu ook bezig met de vervolmaking van het verdeelmodel. We hebben een gezamenlijk belang om een zo goed mogelijk verdeelmodel te creëren. Op termijn wil ik dan ook wel overstappen naar de integrale data, zeg ik nu voorzichtig, maar dat moet uiterst secuur en zorgvuldig gebeuren. Ik heb begrepen dat het lastig zal zijn om de integrale data reeds op 1 januari 2016 te implementeren. Het zou echter heel erg mooi zijn als we voor de verdeling voor 2017 de overstap naar de integrale data zouden kunnen maken.
De heer Van Weyenberg heeft ook gevraagd hoe ik omga met individuele gemeenten die vragen om inzicht in het verdeelmodel. Laat ik daar glashelder over zijn: ik wil in de richting van individuele gemeenten – de gemeente Arnhem voorop en als daar nog andere gemeenten achteraan komen, dan is dat prima – volledige transparantie betrachten.
Ik zeg even mevrouw Schouten gedag, die op het punt staat om deze zaal te verlaten.
De voorzitter: Mevrouw Schouten, succes met uw plenaire debat.
Staatssecretaris Klijnsma: Het is immers heel belangrijk dat we allemaal goed kunnen werken met het verdeelmodel. De gemeente moet daarom ook precies weten hoe het in elkaar steekt en wat het voor haar kan behelzen. We zijn inderdaad niet allemaal fysici en hebben ook niet allemaal alle algoritmes onder de knie. Dat neemt niet weg dat gemeenten, als zij mij daarom vragen, van harte welkom zijn om mee te denken en dat ik hun ook graag inzicht biedt in het geheel.
De voorzitter: Ik zie dat de heer Van Weyenberg niet tevreden is. Het is een beetje flauw om alles te verschuiven naar de tweede termijn. Ik stel voor dat hij nu even een hint geeft om aan te geven op welke vragen hij geen antwoord heeft gehad.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb drie vragen gesteld waar ik geen antwoord heb gekregen. De eerste vraag is: klopt het dat het model een bias heeft naar gemeenten die zo dicht mogelijk bij het landelijk gemiddelde zitten? De tweede vraag is: is de Staatssecretaris bereid om tien casussen van gemeenten eruit te pikken en de modeluitkomsten van de verdeling van typen huishoudens te toetsen aan de daadwerkelijke gegevens over huishoudens? De derde vraag is: wat wordt er veranderd in 2016? Ik hoor de Staatssecretaris immers nu opeens over 2017 spreken.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb geprobeerd om daarop in te gaan. Ik heb gezegd dat je, doordat je uitgaat van steekproeven, met deze vorm van het model te maken hebt. Daarom zijn we in 2015 op die manier aan de slag gegaan. Dat begrijpt ook iedereen die daarmee bezig is.
De tien casussen waar de heer Van Weyenberg om vraagt, kunnen op zich een rol spelen bij het goed doordenken van de wijze waarop je het model kunt vervolmaken. Ik wil daar best weleens naar kijken in het kader van de tafel die er nu is en waaraan verschillende partijen hun steentje bijdragen. Zo’n methodiek om op basis van tien casussen te bekijken wat het zou kunnen betekenen voor gemeenten is misschien een goede manier om een en ander te doordenken.
De heer Van Weyenberg vroeg tot slot naar de situatie in 2016 en verder. Ik vind dat ik op dat punt aan verwachtingenmanagement bij de Kamer moet doen. Het is natuurlijk mooi als het sneller kan, maar ik heb niet voor niks gezegd dat je het uiterst secuur en zorgvuldig moet doen als je echt met de variabelen aan de slag wilt gaan. Je moet dan ook zeker weten dat ze te hanteren zijn, voordat het moment suprême aanbreekt waarop je inzicht moet verschaffen in hetgeen het betekent voor gemeenten in 2016. Voor het geval dat dit nog niet zou gaan, vind ik dat ik aan verwachtingenmanagement moet doen en nu tegen de Kamer moet zeggen dat we het verdeelmodel waarschijnlijk vanaf 1 januari 2017 op die basis kunnen stoelen.
De heer Pieter Heerma (CDA): Volgens mij wordt de vraag van de heer Van Weyenberg, die ik overigens ook stelde in eerste termijn, nog steeds niet helemaal beantwoord. Ik ben ook nog niet toe aan de stap richting 2017. Ons is namelijk steeds voorgehouden dat er tot 2016 gewerkt wordt aan de vervolmaking van het model. Als je zegt dat het model dit jaar vervolmaakt moet worden en er aanwijzingen zijn dat het vooral voorspellende waarde heeft als een gemeente lijkt op het landelijk gemiddelde, zou je mijns inziens niet met de experts over die tien gemeenten moeten gaan praten, maar gewoon het CBS moeten vragen om het te vergelijken met de daadwerkelijke gegevens. Die zijn immers beschikbaar bij het CBS. Daar is bekend hoe het feitelijk zit met de vele honderden of zelfs duizenden typen huishoudens. Juist als je er tien gemeenten gaat uitpakken die erg afwijken van het landelijk gemiddelde en als je het daarmee gaat vergelijken, krijg je een indicatie van hoe goed het model werkt. Ik heb vanaf het begin gezegd dat het model lijkt te doen wat het moet doen, maar wij moeten dat zeker weten. Daar is twijfel over. Wil de Staatssecretaris dit punt daarom concreet gaan bekijken? Nogmaals, als daar iets uitkomt, moeten we volgens mij bedenken dat het, indien nodig, richting 2016 en niet 2017 aangepast moet worden.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb gezegd dat een aantal mensen met expertise – onder wie ook mensen van de gemeenten zelf, want dat is wezenlijk – nu aan tafel zitten om te bekijken of we met ingang van 1 januari 2016 alvast zaken aan het verdeelmodel kunnen verbeteren. Als de belangrijke variabelen die nodig zijn om de integrale data precies te versleutelen in het verdeelmodel dan al kunnen worden gehanteerd, vindt de Kamer mij natuurlijk onmiddellijk aan haar zijde. Het kan echter ook het geval zijn dat dit dan nog niet mogelijk is. Ik vind dat ik dat nu ook open en eerlijk moet zeggen. Natuurlijk is iedereen erop uit om zo snel mogelijk zaken verbeterd te krijgen, maar we moeten zeker weten dat er echt gebouwd kan worden op de variabelen die nodig zijn voor de integrale data.
De heer Pieter Heerma (CDA): Dat antwoord loopt toch te ver weg van de vraag. Er wordt betwijfeld of de voorspellende waarde van het model voldoende is voor gemeenten die veel afwijken van het gemiddelde. Daar zijn vragen over. Dat kan concreet getoetst worden door het model voor te leggen bij tien gemeenten zoals de heer Van Weyenberg heeft voorgesteld en het CBS dat aan daadwerkelijke data te laten toetsen. Die huishoudens zijn bekend. Het kan problematisch zijn om al die informatie te gebruiken omdat het bij kleinere gemeenten dan bijna op huishoudensniveau zichtbaar zou zijn. Bij het toetsen is dat volgens mij echter geen probleem. Mocht uit zo’n validatie komen dat de afwijkingen gering zijn, dan is er richting 1 januari 2016 wellicht ook een geringer probleem. Als de afwijkingen voor een aantal gemeenten dan wel heel groot zijn, lijkt het mij dat er op dat moment echt geacteerd moet worden en dat we dan niet moeten zeggen: we gaan daar richting 2017 nog eens naar kijken.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik hoop dat de heer Heerma mij zo wil verstaan dat we natuurlijk heel nauwgezet gaan kijken wat we met ingang van 2016 al in de verbetermodellen kunnen implementeren. Natuurlijk houd ik de Kamer zeer goed op te hoogte van de vorderingen die gemaakt worden aan de tafel die nu aan zet is. Maar nogmaals, ik vind het gewoon netjes om niet net te doen alsof het een eitje is en we 1 januari 2016 wel heel makkelijk zullen gaan halen. Daarom heb ik de vragen op die manier beantwoord. Om nog een punt op de i te zetten, zeg ik daar nog het volgende over. We hebben er natuurlijk niet voor niets voor gekozen om het historisch model ook voor de grotere gemeenten nu nog voor een groot deel van toepassing te laten zijn. Hierdoor zijn de verschillen nog niet meteen gigantisch. Dat zie je ook terug in de cijfers. Ik heb er, ook in nauw overleg met de VNG, voor gekozen om de vangnetconstructie aan te passen van 10% naar 7,5%, zoals ook staat in de brief die ik de Kamer heb doen toekomen. Ook dat helpt gemeenten die met tekorten te kampen hebben.
De heer Pieter Heerma (CDA): Ik wil een heel concreet antwoord horen. Is de Staatssecretaris bereid om het CBS voor tien gemeenten het model te laten valideren ten opzichte van de werkelijke huishoudenstypen? Als zij zegt dat zij de Kamer daar nauwgezet van op de hoogte wil houden, wanneer kunnen wij daar dan nadere informatie over verwachten of komt dat allemaal pas na 1 juni?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb gezegd dat ik de Kamer goed wil bijpraten over de conclusies die aan de tafels worden getrokken. Dat ga ik ook doen voor 1 juni. Voor alles wat erbij gehaald kan worden om dit model te vervolmaken, waaronder het gebruik van casussen, ben ik zeer in. Wat mij betreft, gaan we dus gewoon met volle kracht vooruit. Ik informeer de Kamer voor 1 juni daarover.
De voorzitter: Ik zie dat de heer Van Weyenberg weer wil interrumperen. Het is nu wel zijn tweede interruptie.
De heer Van Weyenberg (D66): Hetgeen de Staatssecretaris net zei, beschouw ik als een toezegging dat we gewoon gaan valideren of de inschatting van de huishoudens in dat model voor die tien gemeenten klopt. De Kamer wordt daar vervolgens over geïnformeerd. Ik wil wel de garantie krijgen dat we dan ook nog kunnen sturen. Vorige keer bleek bij de uitwerking toch dat de uitkomsten van het model anders waren dan zij eerder leken te zijn. Ik wil daar dit keer niet mee worden geconfronteerd als de keuzes al zijn gemaakt. Mijn vraag aan de Staatssecretaris is dus: hoe gaat het precies? Gaat zij niet alleen kijken naar de vraag van de heer Heerma, maar ook naar het aantal data? Gaat ze bekijken of het toch nog lukt om het met die gegevens te doen? In de expert opinion van professor Van der Klaauw van juni 2014 stond dat daarmee aan de slag moest worden gegaan. Wil de Staatssecretaris ook kijken naar het feit dat uit het huidige model blijkt dat 53% van de mensen in de bijstand alleenstaand zou zijn, terwijl wij allemaal weten dat het in de praktijk om meer dan 60% gaat?
Ik wil gewoon heel precies weten welke dingen er aan de orde zijn aan die tafel en hoe wij daar zo over worden geïnformeerd dat wij daar ook nog iets aan kunnen doen. Wat mij betreft krijgen wij daar na dit algemeen overleg echt nog een brief over.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik vind het nog niet zo gek om gaande de rit, zeg eind april, de Kamer schriftelijk te rapporteren over hetgeen aan die tafel is geschied. Ik zal daarin ook vermelden welke onderdelen precies de revue zijn gepasseerd in de context van het verdeelmodel en de vervolmaking daarvan.
De heer Van Weyenberg (D66): Dat lijkt me mooi. Dat is dan een concrete toezegging naar aanleiding van de vragen van de heer Heerma en mijzelf over de casussen. Ik heb net al een aantal andere dingen genoemd. Ik neem aan dat die daar ook in worden meegenomen. Toen mevrouw Karabulut en ik de motie indienden, werd gezegd: 2015 kan echt niet, maar wees maar gerust, het wordt 2016. Ik wil dus echt niet – laat ik het hier maar scherp zeggen – dat het ermee eindigt dat de Staatssecretaris straks zegt dat het toch ingewikkeld was en dat het 2017 wordt, vooral ook niet omdat het historisch model er langzaam uitgaat. Het lijkt mij dus buitengewoon goed om daar in april over te worden geïnformeerd. Kan de Staatssecretaris nog één vraag beantwoorden: klopt het nu wel of niet dat een gemeente op grond van het huidige model en de huidige algoritmes, een betere score krijgt naarmate zij meer lijkt op het landelijk gemiddelde? Die vraag heb ik nog steeds openstaan.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb gezegd dat dit meer aan de orde is doordat we met steekproefdata werken. Dat klopt. Op dit moment werken we met streekproefdata en dus niet met integrale data. Het is daarom ook logisch dat je net met een andere uitkomst te maken hebt. Laat ik het echter nog een keer zeggen, zodat daar geen misverstand over bestaat. We zijn doende om het verdeelmodel te vervolmaken. Een goed verdeelmodel houd je natuurlijk continu tegen het licht. We willen alle aanpassingen die nu al mogelijk zijn en waarvan iedereen het erover eens is dat het goed is om die te doen, gewoon netjes per 1 januari 2016 doorvoeren. Omdat niemand tot het onmogelijke is gehouden, vind ik het een goed plan om de Kamer in april op de hoogte te stellen van de variabelen die de revue zijn gepasseerd en de wijze waarop wij daarmee denken om te gaan.
De heer Van Weyenberg (D66): Dit gaat om grote dingen. Gemeenten komen in grote problemen als dit model niet accuraat is. Het is dus goed dat wij daar aandacht aan besteden, ook al is het misschien technisch. Het gaat immers om heel veel geld.
Ik heb nog één vraag. De Staatssecretaris erkent dat het model een bias naar het gemiddelde heeft. Ik vind het goed dat ze dat gewoon bevestigt, want dan weten we dat. Het is goed dat dit duidelijk is geworden.
Staatssecretaris Klijnsma: Nee, nee, nee, maar gaat u door.
De heer Van Weyenberg (D66): Als je die bias eruit wilt halen, kun je natuurlijk op integrale data overgaan. Dat lijkt me inderdaad een mooi streven. Als je op korte termijn echter een aantal gemeentekenmerken toevoegt aan het model, maak je het in elk geval minder afhankelijk van de gekozen algoritmen. Dit lijkt mij ook een stap voorwaarts. Ik ben overigens wel nieuwsgierig naar hetgeen er niet klopte aan mijn samenvatting, want ik zag de Staatssecretaris onderhand opgewonden huppelen.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik ben heel goed in huppelen. Ik heb zojuist gezegd dat we die bias gaan onderzoeken in het kader van de verbeterslag die we gaan maken. We gaan bekijken of die premisse ook echt aan de orde is. Dat punt moet ik dus verhelderen. Ik ga er dus niet van uit dat er een bias is. Laat dat duidelijk zijn. Ik denk dat we door dit hier te delen ook helderheid hebben verschaft aan heel veel gemeenten. Het is dus goed om hier wat langer bij stil te staan.
Ik ga nog in op wat onderliggende vragen die niet door alle leden zijn gesteld, maar wel door de leden van D66 en het CDA. De vragen hebben betrekking op het onderzoek naar loondispensatie in de Participatiewet. Dat is natuurlijk al menigmaal de revue gepasseerd. Ik denk dat ik daar het volgende over moet zeggen. Ik ben bereid om naar aanleiding van de motie-Heerma aan de onderzoekers die daar nu mee doende zijn, de vraag mee te geven wat betrokkenen vinden van het naast elkaar bestaan van beide instrumenten binnen de Participatiewet. Betrokkenen zijn dan natuurlijk de VNG en Divosa, maar ook de cliëntenraden, want daar hecht ik heel erg aan. Ik vind – en daar blijf ik bij – het ontzettend belangrijk dat mensen in Nederland die aan de slag zijn, gewoon het minimumloon moeten kunnen krijgen. Het nadeel van loondispensatie – we hebben daar natuurlijk al vaak over van gedachten gewisseld – is dat je daarmee ook onder het minimumloon betaald kunt krijgen. Dat is mijn reactie op de vragen over de wijze waarop ik wil omgaan met de manier waarop de zaak wordt onderzocht.
De voorzitter: Ik geef het woord aan de heer Heerma voor zijn tweede interruptie.
De heer Pieter Heerma (CDA): Dat klopt helaas, maar het is nodig.
Volgens mij heeft de Staatssecretaris zojuist herhaald wat zij in de brief heeft geschreven, maar dat heeft betrekking op een andere motie, namelijk de motie-Van Weyenberg/Heerma waarin de regering wordt verzocht om de vinger aan de pols te houden. Ik meen dat wij daar pas over vrij lange tijd – uit mijn hoofd gezegd: pas over drie jaar – de evaluatie van krijgen. Ik krijg echter nu al signalen van verschillende kanten, waaronder van Divosa, waaruit blijkt dat men zegt: maak dit nu mogelijk, want dan kunnen we mensen wel aan een baan helpen. Kunnen we dit soort resultaten daarom eerder krijgen? Kan de Staatssecretaris zeggen op welke termijn we hierover geïnformeerd worden?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik doe het geschetste tijdpad gestand. Ik hecht eraan om ook te melden dat ik bij het sociaal akkoord gewoon de afspraak heb gemaakt dat loonkostensubsidie het instrument is dat binnen de Participatiewet gehanteerd wordt en dat loondispensatie nog steeds het te hanteren instrument voor de Wajong is. Mijn woord bij het sociaal akkoord doe ik dus gewoon gestand.
De heer Pieter Heerma (CDA): Dan wil ik herhalen dat in de afgelopen weken van verschillende kanten, vooral door de betrokken die de Staatssecretaris heeft genoemd, een pleidooi is gehouden om het wel mogelijk te maken, juist omdat het middel bestaat. Het middel wordt door het UWV toegepast voor mensen die een Wajong-uitkering hebben. De zorg die men heeft, is dat er niet één regeling is voor de onderste laag op de arbeidsmarkt. Mensen in de Wajong komen wel aan de slag met dit middel, terwijl er bij gemeenten minder kansen zijn. Divosa heeft daarom gevraagd: maak dit ook voor ons mogelijk. De Staatssecretaris zei zojuist: ik houd vast aan het tijdpad. Kan zij zeggen wanneer wij een terugkoppeling ontvangen? Ziet zij aanleiding om daarvan af te wijken als de druk heel groot wordt en heel veel partijen zeggen dat het nodig is om dat te doen?
Staatssecretaris Klijnsma: Het tijdpad is 2018. Dat doe ik gestand. Ik denk dat ik verder niet veel heb toe te voegen aan hetgeen ik zojuist heb geduid met betrekking tot subsidie en dispensatie.
Ik vervolg mijn betoog en kom bij het fenomeen van brutering van de bijstand. Dat zou een instrument kunnen zijn om mensen net iets makkelijker aan de slag te kunnen laten gaan vanuit de bijstand. Ik ben aan het onderzoeken wat de gevolgen zijn van brutering van de bijstand. Het gaat dan echt om een majeure stelselwijziging. Gemeenten stellen natuurlijk dat de uitvoering veel eenvoudiger moet. Dat begrijp ik allemaal. Ik wil in dat kader heel goed bekijken welke inkomenseffecten bij brutering optreden, want ik vind dat bijstandsgerechtigden zonder aanvullende inkomsten daar niets van mogen merken in hun inkomen. Laat ik dat even duidelijk stellen. Wanneer er wel aanvullende inkomsten zijn, kan men er tijdelijk op achteruitgaan. Dat is ook een aandachtspunt. Ik wil daar eerst helderheid over hebben, voordat we beslissingen nemen. Ik laat de zaak dus eerst goed onderzoeken voordat ik voorstellen doe aan de Kamer. De voorwaarden voor die voorstellen heb ik zojuist helder gemaakt.
Ik kom op beschut werk. We hebben afgesproken dat het Rijk ervoor zou zorgen er dat aan het eind van de rit – ik heb het dan over, uit mijn hoofd gezegd, 2045, maar dat is dan helemaal aan het eind van de rit – 30.000 beschutwerkplekken zouden zijn. Ik begrijp heel goed dat de Kamerleden, net als ikzelf, heel goed letten op wat er in alle verordeningen die nu in de verschillende gemeenten gemaakt worden, staat over beschut werk. De verordeningen moeten voor 1 juli door alle gemeenteraden zijn bekrachtigd. Zoals de Kamer weet, hecht ik aan gemeentelijke beleidsvrijheid en de democratische controle daarop. Ik blijf echter wel in gesprek met gemeenten die op een bepaalde wijze invulling geven aan beschut werk. Ik merk dat ik daar zo nu en dan opmerkingen over krijg uit gemeenteraden. In voorkomende gevallen pleeg ik telefoontjes – ik heb dat de commissieleden al eerder laten weten – en dat blijf ik doen. Ik heb natuurlijk ook gezegd, laatst ook weer op een bijeenkomst van Cedris, dat het op z’n zachtst gezegd vreemd is als men in een grote gemeente op voorhand zou kunnen zien dat er geen beschutwerkplekken nodig zouden zijn.
De voorzitter: Er willen drie leden interrumperen.
Mevrouw Karabulut (SP): Ik zou graag willen dat de Staatssecretaris het hele verhaal vertelt. Zij spreekt met twee monden. Enerzijds zegt zij dat het verschrikkelijk is en dat de gemeenten die 30.000 plekken inderdaad moeten realiseren. Anderzijds geeft zij in antwoord op Kamervragen aan dat gemeenten nu beleidsvrijheid hebben op dit punt. Het voorstel dat mevrouw Voortman en ik bij de behandeling van de wet hebben ingediend om te borgen dat het minimumaantal van 30.000 echt gerealiseerd wordt, is immers verworpen. Ik wil hier vandaag graag duidelijkheid over krijgen van de Staatssecretaris. Zegt zij dat zij hiervoor staat en dit gaat regelen of vertelt zij het eerlijke verhaal en zegt zij: ik ga daar niet in alle gevallen over; gemeenten kunnen dit ook op een alternatieve manier oplossen?
Daar moet ook een ander punt bij betrokken worden. Gemeenten wijzen erop dat ze één regeling zouden krijgen voor de arbeidsmarkt, voor mensen met een arbeidsbeperking, en dat zij nu kampen met een tekort aan budgetten. Zij zouden graag een cao willen regelen voor het beschut werk, maar dat kost geld en zij kunnen de huidige cao van de bestaande sw’ers niet financieren. Kan de Staatssecretaris daarop reageren? Zij kan er niet mee wegkomen door hier niets over te zeggen of te doen alsof het alleen het probleem van de gemeente is, want daardoor maakt zij het het probleem van de mensen met een arbeidsbeperking. Als zij niet ingrijpt, laat zij die mensen gewoon in de steek.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik denk dat het heel helder is dat het kabinet niemand in de steek laat, zeker niet op dit punt. De verantwoordelijkheid voor de invulling van beschut werk ligt bij gemeenten. Daar ben ik altijd glashelder over geweest. Gemeenten moeten hun beleid voor beschut werk in de verordening vastleggen. Daar kan geen misverstand over bestaan. Gemeenten zitten nog volop in de besluitvormingsfase. Het beeld van de wijze waarop gemeenten dit jaar en de jaren daarop invulling willen geven aan beschut werk, is nog absoluut niet compleet. Ze hebben immers tot 1 juli de tijd om de boel netjes vorm en inhoud te geven. Ik heb conform de motie-Kerstens gezegd dat ik de inzet van beschut werk door gemeenten nauwlettend zal volgen. Ik monitor dat. In het najaar van 2015 komen de gegevens over beschut werk beschikbaar. Ik ben van plan om de Kamer dan de uitkomsten van de monitoring toe te sturen. Het is dus helder dat ik hecht aan de gemeentelijke beleidsvrijheid en de democratische controle erop. Impliciet zeg ik nu dus tegen alle gemeenteraadsleden in Nederland: let op uw zaak! Uiteraard blijf ik in gesprek met de gemeenten over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan beschut werk.
Mevrouw Karabulut (SP): Hier kopen al die mensen die hopen op een plek toch helemaal niks voor? De Staatssecretaris zegt dat ze met gemeenten in gesprek blijft, maar als zij besluiten om die beschutwerkplekken niet te realiseren of om daar anderszins vorm aan te geven, dan is dat hun gemeentelijke beleidsvrijheid. De gemeente Tilburg wil bijvoorbeeld inzetten op dagbestedingsactiviteiten die wel lonen. De Zaanstreek heeft ook al besloten om de hele sw op te doeken. In de AM Groep wordt daar ook over gesproken door de vijf gemeenten die daar verantwoordelijk voor zijn. Ik dring er daarom nog één keer bij de Staatssecretaris op aan dat zij niet in gesprek moet blijven, maar dat zij dit gewoon moet regelen. Dit betekent ook dat zij het daarbij behorende budget moet hebben en dat zij de tekorten waar gemeenten mee kampen, op tafel moet leggen zodat wij de problemen kunnen oplossen. Anders is het alleen: afschuiven, afschuiven, afschuiven. De mensen raken gewoon in de knel.
Ik wil met uw permissie nog één voorbeeld noemen, voorzitter. Ik was laatst in Zoetermeer en vernam daar dat de bestaande werkers in de sociale werkvoorziening ook al gigantisch onder druk staan. Het zijn dus niet alleen de toekomstige werkers, maar ook de bestaande. Zij worden gedwongen om meer productie te draaien samen met werklozen die zonder loon met gesubsidieerde arbeid tewerkgesteld worden bij commerciële bedrijven. Dit kan de Staatssecretaris niet langer laten gebeuren zonder in te grijpen. Het stelsel staat compleet onder druk.
De voorzitter: Ik grijp even in, want anders duurt het te lang. Ik geef het woord aan de Staatssecretaris om deze vraag te beantwoorden.
Staatssecretaris Klijnsma: Dat heb ik eigenlijk al gedaan. Veel gemeenten hebben hun verordening al geslagen. Zij hebben het beschut werken daar netjes in verdisconteerd, precies aangegeven hoeveel plekken zij gaan realiseren en zelfs beschreven op welke manier zij dat gaan doen. Ik heb zojuist gezegd dat ik de Kamer daar dit najaar over zal bijpraten, omdat we dan helder hebben hoe de situatie precies is. Iedereen heeft immers tot 1 juli de tijd om dit te regelen.
Mevrouw Karabulut (SP): Het gaat juist om de gemeenten die dat niet hebben geregeld, die het besluit hebben genomen om geen beschutwerkplekken te realiseren of die hier om financiële redenen op dit moment mee worstelen. In die gevallen is het najaar gewoon te laat.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb hier weinig aan toe te voegen. Op dit moment zijn gemeenten zeer doende om de zaak goed te implementeren. Ik merk ook dat gemeenteraadsleden goed bij de les zijn in de zin van «wat gebeurt er precies bij ons in de gemeente?» Zo hoort het ook. Daar ligt ook het voortouw als het gaat om beschut werk. We hebben in de Participatiewet gezet dat iedere gemeente beschut werk in haar verordening moet opnemen. Vervolgens gaan we natuurlijk bekijken hoe dat precies is geland.
De heer Kerstens (PvdA): Ik heb ook een vraag aan de Staatssecretaris over beschut werk. Ik snap dat met de 30.000 beschutwerkplekken de eindsituatie wordt aangegeven. Datzelfde geldt voor de 125.000 banen die in het sociaal akkoord zijn afgesproken voor mensen in het bedrijfsleven en de overheid. Daarmee wordt de structurele eindsituatie aangegeven, want die plekken blijven als ze er eenmaal zijn. Naar die 125.000 plekken werken we eigenlijk van jaar naar jaar toe. We hebben de aantallen in beeld die gerealiseerd moeten zijn om op schema te blijven. Dat is ook het geval met betrekking tot het beschut werk, als ik mij niet vergis. In het geval van de 125.000 banen gaan we op een gegeven moment ook conclusies trekken als we niet op schema zitten. Mag ik de opmerking van de Staatssecretaris dat ze dit najaar een overzicht geeft waaruit blijkt of gemeenten in hun verordeningen afdoende invulling hebben gegeven aan de afspraak over het beschut werk, zo opvatten dat dit ook het moment is waarop zij met de Kamer wil nadenken over maatregelen als blijkt dat we echt achterblijven?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik denk dat we hier nu niet op moeten preluderen. Als ik het me goed herinner, zouden we voor de jaarschijf 2015 op 800 beschutwerkplekken moeten uitkomen. Ik heb toegezegd dat ik in het najaar informatie hierover verstrek. Ik stel me zo voor dat deze commissie op basis van die informatie dan wederom met mij zal verkeren.
De heer Kerstens (PvdA): De Staatssecretaris geeft dus niet uit zichzelf nu al aan dat zij, als de score bedroevend is – die term neem ik voor mijn rekening – bij de brief al maatregelen gaat aankondigen? Zij wacht dus af wat de Kamer daarvan vindt?
Ik weet dat de Staatssecretaris af en toe gesprekken heeft gevoerd en telefoontjes heeft gepleegd. Hebben die links en rechts al tot aanpassingen geleid?
Staatssecretaris Klijnsma: Als we in het najaar helder hebben hoe de gemiddelde gemeente acteert op het gebied van beschut werk, moeten we ook kijken of de aantallen die we hadden gepland, gehaald worden. Daar zal ik dan natuurlijk ook mijn conclusies aan verbinden. Ik stel me zo voor dat ik die conclusies aan de Kamer doe toekomen en dat we daar vervolgens over doorpraten. Zo doen we dat immers altijd. Dat lijkt mij een heel goed plan.
Ik heb een beperkt aantal telefoontjes gepleegd en ik merk dat zowel wethouders als leden van de gemeenteraad nog even diep nadenken voordat de verordening geslagen wordt in de gemeenteraad. Dat gebeurt overigens niet alleen door mijn telefoontjes, maar ook doordat mensen vanuit de SW-bedrijven en ondernemingsraden de boer opgaan en aan de bel trekken. Dat geldt overigens ook voor de regionale pers. Iedereen tamboereert dus, en dat is heel goed.
De heer Potters (VVD): Ik heb nog een vraag naar aanleiding van antwoorden die de Staatssecretaris zojuist gaf. De VVD vindt het met de Staatssecretaris belangrijk dat er gemeentelijke beleidsvrijheid is. Als we afspraken maken over beschut werk, dan moeten die afspraken ook gewoon worden nagekomen, in formele zin en ook in materiële zin. Wat mij betreft, geldt dat ook voor de tegenprestatie. Ik hoor de Staatssecretaris heel veel warme woorden zeggen. Ze gaat dit nauwlettend monitoren en het kabinet komt in oktober wellicht nog met maatregelen als het niet helemaal op orde is. Kortom, de boodschap is: we geven de ruimte aan de gemeenten, maar we houden ze wel in de gaten. Doet de Staatssecretaris dat ook voor de tegenprestatie? Ik heb daarover in eerste termijn al een vraag gesteld. Volgens mij is de verordening van de gemeente Arnhem in strijd met de wet – dat zijn even mijn woorden, maar zo zie ik het wel – door het volledig vrijwillig te laten en de wet niet in formele en materiële zin uit te voeren. Ik zie graag dat de Staatssecretaris met dezelfde voortvarend kijkt naar de tegenprestatie als zij kijkt naar het beschut werk.
Staatssecretaris Klijnsma: Volgens mij hebben wij daar al menigmaal over gesproken. Als gemeenten in strijd met de letter van de wet verordeningen slaan, weet ik daar ook telefonisch mijn weg in te vinden. Dat heb ik ook bij dit voorbeeld gedaan. Ik wil echter niet over onderscheiden gemeenten praten. Er kunnen dan natuurlijk ook nog allerlei andere stappen worden genomen. De Participatiewet is nog maar net van kracht. Ik hecht zeer aan de beleidsvrijheid van gemeenten. Er wordt actie genomen als heel duidelijk is dat er verordeningen worden geslagen die niet in lijn zijn met de letter van de wet.
De heer Potters (VVD): Ik ben het wel eens met mevrouw Karabulut dat als gemeenten zich gewoon niet aan de wet houden, het dan aan de Staatssecretaris is om in te grijpen. Dat kan immers niet de bedoeling zijn. Wat doet de Staatssecretaris als evident blijkt dat gemeenten zich niet aan de wet houden, of het daarbij nu om beschut werk of om de tegenprestatie gaat? Wat is dan de reactie van de Staatssecretaris in formele zin, behalve een telefoongesprekje?
Staatssecretaris Klijnsma: Dan hebben we natuurlijk een trits aan instrumenten die we kunnen aflopen. Ik begin echter gewoon bij het begin. Dat betekent dat ik mijn medeoverheden gewoon de mond gun, in de zin dat ik met hen in conclaaf ga. Dat ben ik dus nu aan het doen. We bevinden ons nu in dat stadium. Mochten gemeenten persisteren, dan stappen we natuurlijk de rest van de ladder af.
De voorzitter: Mijnheer Potters, u hebt nog één trede van de drietrapsraket over.
De heer Potters (VVD): Ik wil toch wel weten welke volgende trede van die trap de Staatssecretaris dan voor ogen heeft.
De voorzitter: Dat is een mooie aansluiting op mijn formulering.
Staatssecretaris Klijnsma: Dan kunnen we natuurlijk de gemeentebestuurders confronteren met de zogenaamde indeplaatsstelling. Nogmaals, ik wil wel op een ordentelijke wijze met mijn medebestuurders verkeren.
De voorzitter: Ik verzoek de Staatssecretaris om haar betoog te vervolgen. Ik merk op dat alleen de heer Kerstens nog een keer mag interrumperen.
Staatssecretaris Klijnsma: Tot zover de vragen over beschut werk.
Het is waarschijnlijk goed dat de heer Kerstens nog een interruptie over heeft, want ik ben toe aan de beantwoording van de vragen over de grootvaders en -moeders. Ik ga niet op de genoemde casus in, maar zal alleen in algemene zin reageren. Het doel is uiteraard primair dat iemand met een bijstandsuitkering weer zelfstandig op de arbeidsmarkt actief wordt, maar het mag evident zijn dat een grootouder die een bijstandsuitkering ontvangt, op zijn of haar kleinkind kan passen. Daar zal altijd een heel mooie balans in te vinden zijn. Dat hebben we trouwens ook menigmaal met elkaar gewisseld toen we het hadden over de tegenprestatie. Ik herinner me dat nog levendig. Ik meen dat ik toen de mantelzorg als een voorbeeld van een tegenprestatie heb genoemd. Ik zal er glashelder over zijn: grootouders kunnen natuurlijk altijd op hun kleinkinderen passen. Het is altijd aan individuele gemeenten om te beoordelen of dingen echt uit de hand lopen, in de zin dat grootouders misschien hele crèches gaan opzetten. Dat is hier echter niet aan de orde.
De heer Van Weyenberg vroeg waarom ik de heer Spigt als aanjager heb gevraagd om de 25.000 banen bij de overheid de komende jaren goed in beeld te brengen. Ik hecht er zeer aan om te beklemtonen dat het belangrijk is om heel goed te monitoren of die plekken er echt komen. Dat kan ik inderdaad zelf doen, dat kan een medewerker van mij doen, die overigens ook geld kost, maar ik heb in nauwe samenspraak met mijn collega’s Plasterk en Blok gemeend dat deze belangrijke klus de volledige aandacht moet krijgen. Dat is hartstikke nodig. Zoals de heer Van Weyenberg zelf ook zei, beschikt de heer Spigt over de noodzakelijke ervaring. Hij kan ook de werkgevers bij de overheid enthousiasmeren. Dat is al wel gebleken. Kortom, ik ben blij met de heer Spigt. Ik ben overigens ook blij met de heer Van der Gaag die als aanjager fungeert voor VNO-NCW. Hij is momenteel ziek. Ik wens hem van hieruit van harte beterschap en hoop dat hij er snel weer is. Het is immers hard nodig dat werkgevers, zowel de reguliere werkgevers als de overheidswerkgevers, die plekken beschikbaar stellen.
De heer Van Weyenberg en mevrouw Karabulut hebben gevraagd of ik al inzicht heb in de hoeveelheid banen die in 2014 beschikbaar zijn gekomen. Wij hebben afgesproken dat ik jaarlijks over de voortgang van de banen rapporteer. Ik zal dat voor het eerst in 2016 doen over de jaarschijven 2014 en 2015. De jaarlijkse frequentie past bij de banenafspraak die uitgaat van het aantal extra banen per jaar. UWV maakt de monitor banenafspraak voor het doelgroepenregister en die wordt gekoppeld aan de polisadministratie. Op basis daarvan kunnen we dat inzicht verder verschaffen.
Ik kom te spreken over de doelgroepenregistratie als zodanig en het doelgroepenregister. Het aantal doorgestuurde mensen naar het UWV in de maand januari is inderdaad laag te noemen, maar dat is geen reden voor paniek. De Participatiewet is op 1 januari ingegaan. We zijn dus nog maar net van start gegaan. Het doelgroepenregister is sinds januari gevuld, niet alleen met mensen die door de gemeenten zijn doorgestuurd, maar ook met mensen met een Wajong-status, een Wib-indicatie of een id-baan. Er zijn meer dan 200.000 mensen beschikbaar voor het invullen van de extra banen. In 2015 en de jaren erna zal dat register natuurlijk verder worden gevuld. Dat is helder.
Mevrouw Schouten is inmiddels vertrokken, maar ik hecht eraan om te zeggen, ook voor het verslag, dat het indiceren door het UWV inmiddels al zo veel mogelijk gesynchroniseerd is. De daarvoor beschikbare middelen zijn in de algemene uitkering van het Gemeentefonds gestort, zodat de gemeenten daar ook echt de middelen voor hebben. Het gaat daarbij structureel om 17 miljoen. Dat levert voor de gemeenten dus geen problemen in de portemonnee op.
De heer Heerma heeft een vraag gesteld over de kostendelersnorm. In het vierde kwartaal krijgen we de eerste cijfers van het CBS over het aantal kostendelers. De heer Heerma heeft in die context ook gevraagd of ik nader kan toelichten hoe het precies zit met die onderzochte adressen. Dat verschil kwam naar voren bij een onderzoek naar risicogerichte huishoudens. De Basisregistratie Personen (BRP) is vrijwel geheel op orde. Die valt onder het Ministerie van BZK. De BRP zal nooit voor de volle 100% op orde zijn, omdat er nog onderzoek wordt gedaan naar bepaalde adressen en omdat er mutaties optreden. De Minister van BZK heeft op 15 oktober 2014 de Kamer hierover geïnformeerd.
Mevrouw Karabulut heeft een vraag gesteld over de kostendelersnorm en de beslagvrije voet. Ik wil de Kamer zeer snel een brief sturen over het een en ander. Dit punt zal ik daarin meenemen. Die brief zal voor het AO van volgende week naar de Kamer worden gezonden.
De heer Van Weyenberg heeft gevraagd of ik meer duidelijkheid kan verschaffen over social return, specifiek over een methodiek in Noord-Holland. Die vraag heeft betrekking op de toepassing van aanbestedingsrechtelijke regels bij social return. Ik kan de specifieke details van de door de heer Van Weyenberg genoemde casus niet overzien, want ik ben niet de aangewezen persoon om deze vraag te beantwoorden. Ik zal de casus doorgeleiden naar mijn collega van EZ, zodat hij zijn bevindingen daarover naar de Kamer kan sturen.
De woordvoerders van de VVD en de PvdA hebben gesproken over de middelen die voor Oost-Groningen beschikbaar zijn gekomen. Die middelen zijn afkomstig uit de begroting van SZW. Een substantieel deel van die middelen loopt via de derde tranche van het sectorplan. Er is overigens ook een bedrag van 1 miljoen gefinancierd uit de 30 miljoen die voortvloeien uit de motie van de leden Kerstens, Potters, Schouten, Van Weyenberg en Dijkgraaf voor de herstructurering van de sociale werkvoorziening. Die middelen worden over een periode van drie jaar verstrekt. Ieder jaar zullen we bekijken of ze daadwerkelijk noodzakelijk zijn. Dat heb ik afgesproken in de context van het bestuursakkoord dat afgelopen vrijdag is getekend. De situatie in Oost-Groningen is natuurlijk wel heel specifiek. De Kamer is daar ook al menigmaal op ingaan. Daarom heb ik daar ook geacteerd, met dank – namens Oost-Groningen – aan de Kamer.
De heer Heerma heeft nog een vraag gesteld over Proson. Ik weet dat de heer Dijkgraaf daar ook altijd in geïnteresseerd is. Wij hebben gisteren samen met de VNG en Cedris ambtelijk overleg met Proson gevoerd om te verkennen welke mogelijkheden er zijn om de kennisfunctie van Proson te behouden. Er is mij gemeld dat dit een constructief gesprek was. Dat gesprek wordt over twee weken vervolgd, want er moet nog even nader onderzoek worden verricht. Wij zijn er dus druk mee doende.
Een gemeente moet op basis van de Participatiewet een termijn van acht weken hanteren bij het nemen van een beslissing nadat een bijstandsaanvraag is ingediend. Mevrouw Karabulut heeft in dat kader nog een vraag gesteld over de gemeente Enschede. Deze vraag ligt in het verlengde van de vragen over de tegenprestatie en beschut werk. Die termijn van acht weken is gewoon aan de orde. Ik heb de gemeente Enschede daarvan op de hoogte gesteld. Daar kan dus geen misverstand over bestaan.
Voorzitter. Hiermee ben ik gekomen aan het einde van mijn beantwoording in eerste termijn.
De voorzitter: Ik stel voor om in tweede termijn een spreektijd van twee minuten te hanteren. Er mogen geen onderlinge interrupties worden gepleegd.
Het woord is allereerst aan de heer Potters.
De heer Potters (VVD): Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de Staatssecretaris om in ieder geval vanuit SZW die voortrekkersrol op zich te nemen. Ik heb begrepen dat wellicht Minister Asscher die zal vervullen. Dat is helemaal goed. Ik hoor wel graag de toezegging dat de Staatssecretaris ons informeert over de wijze waarop het onderdeel bijstand zal worden aangevlogen als het gaat over werken over de grens. Dat onderdeel behoort immers tot haar portefeuille. Wij willen daar graag over geïnformeerd worden.
Ik wil me aansluiten bij de vraag van mevrouw Schouten, omdat ook ik het bedrag van € 650 dat een gemeente voor een keuring aan het UWV moet betalen, eigenlijk te belachelijk voor woorden vind. De gemeenten krijgen dan inderdaad misschien 17 miljoen uitgekeerd om die vervolgens aan het UWV te betalen, maar ik heb liever dat de gemeenten die middelen zo veel mogelijk aan hun eigen populatie kunnen besteden. Is het niet mogelijk om een dubbele keuring te voorkomen en kunnen die kosten niet fors omlaag? Volgens mij kan ik deze vraag ook namens mevrouw Schouten stellen.
Ik heb voorts nog een vraag over het eigenrisicoregime voor het BUIG-budget, dat van 10% naar 7,5% gaat. Wij zijn daar tevreden over. Ik wil wel graag weten hoe het nu precies met de bekostiging zit. Gaat het ten koste van het hele BUIG-budget, waardoor andere gemeenten iets minder krijgen? Hoe zit dat precies? Die middelen moeten er wel zijn. Het zou zonde zijn als daarover later nog een discussie moet worden gevoerd.
De voorzitter: Ik merk op dat mevrouw Schouten er niet meer is. Wij kunnen dus niet checken of u bepaalde vragen ook namens haar stelt.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretaris voor de toezegging om ons in april over de stand van zaken rond de verbetering van het verdeelmodel te informeren. Ik ga ervan uit dat alle punten die door ons zijn genoemd, daarbij een plek krijgen, zodat we het model echt kunnen verbeteren en ervoor kunnen zorgen dat het nog beter aansluit bij de daadwerkelijke situatie bij gemeenten. Gemeenten hebben op grond daarvan recht op een bepaald bedrag. De gemeenten moeten het geld dat zij nodig hebben, ook daadwerkelijk krijgen.
Ik was nogal verrast over het antwoord dat de Staatssecretaris de informatie over het aantal extra banen voor mensen met een beperking in 2014 pas in 2016 kan geven. Dat vind ik opvallend. We gaan in 2016 bekijken hoe het in 2015 is gegaan. Ik had verwacht dat we de cijfers over 2014 op heel korte termijn zouden krijgen. Ik hoor daar graag nog een toelichting op.
Ik bedank de Staatssecretaris voor haar toezegging om de Minister van EZ te vragen om te reageren op mijn zorgen over het niet toestaan van de zogenaamde bouwblokmethode bij social return. Ik hoop wel dat zij meekijkt. Het is natuurlijk heel belangrijk dat social return een plek kan krijgen, ook gegeven de ambities van de Staatssecretaris met de Participatiewet, die door de Kamer breed worden gesteund. Mag ik het dus zo begrijpen dat de Staatssecretaris met het Ministerie van EZ zal bekijken hoe dit soort vormen van social return maximaal kunnen worden gesteund? Die zijn juist ook bedoeld om een soort draaideurachtige social return tegen te gaan, waarbij er eerst mensen uit moeten om daarna weer mensen binnen te halen.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Waarmee zal ik eens beginnen? Ik begin maar met de vragen waar ik geen antwoord op heb gekregen. Ten eerste, wat vindt de Staatssecretaris van haar prestatie dat er 56.000 bijstandsgerechtigden zijn bijgekomen sinds zij verantwoordelijk is voor de bijstand? De tweede onbeantwoorde vraag luidt: wat vindt de Staatssecretaris van de prestatie dat onder haar verantwoordelijkheid steeds meer uitkeringsgerechtigden, met name ook met psychische aandoeningen, compleet doordraaien, omdat de menselijke maat zoek is? Ik zie nu allerlei mensen op de publieke tribune die in de nabije omgeving van deze mensen werken, grijnzen. Ook de professionals geven aan dat zij gewoon geen ruimte meer hebben om dat maatwerk te leveren. Dat is in tegenspraak met alle beloftes van de Staatssecretaris. Mijn derde punt is het volgende. De gemeente Enschede is een van de gemeenten waar heel veel bijstandsgerechtigden het moeilijk hebben, omdat er obstakels worden opgeworpen waardoor de uitkering niet al bij de eerste aanvraag in behandeling wordt genomen. De Staatssecretaris zegt dat zij de gemeente Enschede daarop heeft gewezen. Maar als de gemeente zich daar niets van aantrekt, wat doet de Staatssecretaris dan?
Mijn vierde punt gaat over de sociale werkvoorziening. De Staatssecretaris kan toch niet op deze manier haar handen daarvan af trekken? Ze weet dat sommige gemeenten de keuze zullen maken om beschut werk niet te organiseren. Begrijp ik nu dat zij dat voor lief neemt? Gemeenten zeggen dat zij simpelweg niet de financiële mogelijkheden hebben om een cao af te sluiten voor de nieuwe beschutwerkplek. Vindt de Staatssecretaris dat acceptabel? Mensen die nu in de sociale werkvoorziening werken, hebben al een jaar geen cao, omdat wederom de middelen ontoereikend zijn doordat de rijksbijdrage jaar in, jaar uit omlaag is gegaan. Vindt de Staatssecretaris dat acceptabel?
Ik kom tot een afronding. Ik ben in ieder geval blij dat de Staatssecretaris heeft gezegd dat werken onder het minimumloon geen optie is. Dat geldt dus voor de loondispensatie, waar de rechtse partijen dol op zijn. Dat blijft ook geen optie. Ze heeft voorts gezegd dat opa’s en oma’s gewoon bij hun kleinkinderen mogen zijn en dat zij ook mogen oppassen. Ik wil het nog even helemaal helder krijgen. Mag ik daaruit opmaken dat dat geen grond is voor bijverdienste of arbeid, zodat gemeenten dan ook niet kunnen beboeten of anderszins maatregelen kunnen nemen? Het is natuurlijk anders wanneer het oppassen de re-integratie of arbeidsplicht in de weg zou staan. Hier gaat het echter om de volgende vraag: klopt het dat dit ook geen grond kan zijn voor bijverdienste of loonvormende arbeid?
De heer Kerstens (PvdA): Voorzitter. Ik bedank de Staatssecretaris voor de beantwoording van de aan haar gestelde vragen. Ik ben tevreden over de voortgang die wordt geboekt bij het bevorderen van de kans op werken over de grens door het wegnemen van belemmeringen die er vaak nog zijn. Ik ben tevreden over het feit dat de Staatssecretaris gemeenten uitnodigt tot experimenteren. Ik vind het ook goed dat zij bevestigt dat bij de vraag of in een individueel geval een concreet aanbod passend is of niet, ook gekeken wordt naar de vraag of er in dat individuele geval sprake is van belemmeringen. Als die er zijn, kunnen mensen niet verplicht worden om zo’n niet passende plek te aanvaarden. Ik kijk uit naar het overzicht van de invulling van beschut werk door gemeenten in hun verordeningen, dat dit najaar naar de Kamer zal worden gezonden. Ik vind dat we kritisch moeten blijven bekijken of er gebeurt wat in het sociaal akkoord daarover is afgesproken, wat in de wet staat en wat door de Staatssecretaris is herbevestigd. Als dat niet het geval is – en dit najaar zou een moment kunnen zijn waarop we dat voor het eerst kunnen vaststellen – dan zullen we daar zeker verder over praten. Het kan niet zo zijn dat we achteraf pas vaststellen dat het niet gelukt is, terwijl het geld wel op is. We zullen zo nodig op tijd moeten ingrijpen en bijsturen.
Met begrip voor het feit dat de Staatssecretaris niets zegt over een zaak die bij de rechter ligt, ben ik blij met haar geruststelling richting opa’s en oma’s die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering. Zij kunnen gewoon op hun kleinkinderen blijven passen. Die lijn lijkt me belangrijk en helder.
De heer Pieter Heerma (CDA): Voorzitter. Bij de behandeling van de bijstandswet heb ik er namens mijn fractie herhaaldelijk op gewezen dat we gemeenten niet als uitvoeringsloket van de rijksoverheid moeten gaan behandelen. Naar aanleiding van een interruptiedebat met de grootste regeringspartij die de suggestie neerlegt alsof een gemeente – ik zal de concrete gemeente niet noemen – in strijd met de wet zou handelen en het antwoord van de Staatssecretaris daarop, ben ik benieuwd hoeveel gemeenten tot nu toe na dat telefoontje van de Staatssecretaris willens en wetens in strijd met de wet handelen. Ik vind dat telefoontje overigens niet zo’n gekke eerste stap als er twijfels zijn. Ik ben dus benieuwd naar het aantal gemeenten.
Mijn tweede opmerking gaat over het BUIG-budget. Ik ben blij dat we de brief in april krijgen, want ik heb hier zorgen over. We zullen die brief goed lezen. Ik ben nog niet zover dat ik denk dat naar 2017 gaan een verstandige stap is. Ik snap dat de Staatssecretaris een winstwaarschuwing wil geven, maar zij moet alles op alles zetten om dat model conform de planning op 1 januari 2016 echt draaiende te hebben, ook gegeven het feit dat er afspraken zijn gemaakt over de hele afbouw.
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat er in het vierde kwartaal informatie over de kostendelersnorm wordt gegeven. Ik meen dat in de brief staat dat het CBS elk kwartaal met aantallen komt. Wellicht kunnen we daar dus al eerder in het jaar informatie over krijgen.
Ik bedank de Staatssecretaris voor haar toezegging op het punt van Proson. Ik ben benieuwd wanneer wij die voortgangsbrief over het door de Staatssecretaris genoemde constructieve overleg krijgen. Dat vind ik heel goed.
De Staatssecretaris zegt met betrekking tot het doelgroepenregister dat er geen reden voor paniek is. Er is ook weinig reden tot enthousiasme, zou ik zeggen. Vooral niet omdat in het artikel dat hierover geschreven wordt, betrokken instanties nogal naar elkaar wijzen over de oorzaken ervan. Dat lijkt me geen goed teken. Ik wacht de beantwoording van mijn schriftelijke vragen hierover af.
Mijn laatste punt gaat over de loondispensatie. Heel veel jongeren die afkomstig zijn uit de Wajong, zijn blij dat ze met dat middel een baan hebben in plaats van zonder dat middel geen baan. Wat mij betreft, is dat prima. Dat zou bij gemeenten ook prima zijn.
De voorzitter: Voordat ik het woord geef aan de Staatssecretaris, stel ik voor dat alle leden twee interrupties mogen plegen. Dat moeten dan enkele interrupties zijn.
Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. Ik bedank de leden wederom voor hun inbreng. Ik zal het rijtje gewoon even afgaan.
De heer Potters heeft mij ertoe opgeroepen om samen met de Minister van Sociale Zaken te kijken naar de wijze waarop vorm en inhoud kan worden gegeven aan het grensoverschrijdende aspect. Dat geldt uiteraard voor alle Nederlanders die werk zoeken. Het geldt overigens ook voor mensen uit Duitsland en België die hier werken. Het is altijd een wisselwerking. Het geldt voor mensen die op zoek zijn naar een baan, dus ook voor bijstandsgerechtigden. Daar vlieg ik in, dat is mijn medeverantwoordelijkheid. Dat mag duidelijk zijn.
De heer Potters vindt de kosten van een UWV-keuring hoog. Hij constateert dat mede namens mevrouw Schouten. De voorzitter zei terecht dat mevrouw Schouten niet meer aanwezig is en dat dus ook niet kan bevestigen, maar ik denk inderdaad dat mevrouw Schouten zich ook in die constatering kan vinden. Mevrouw Schouten had dit punt ook al in eerste termijn aangekaart. Ik heb al toegezegd dat ik sowieso zal kijken naar het indiceren bij decentralisaties. Deze keuring wordt uiteraard door keuringsartsen en arbeidsdeskundigen gedaan. Dan is het ook logisch dat het iets kost. Dat mag helder zijn.
De heer Potters (VVD): Ik heb nog een vraag over het eerste punt. De Staatssecretaris zegt dat zij samen met de Minister zal kijken naar het grensoverschrijdende aspect en dat het voor alle Nederlanders geldt. De Staatssecretaris is verantwoordelijk voor de bijstandsgerechtigden. Ik krijg van haar graag de toezegging dat zij snel rapporteert als zij merkt dat er sprake is van specifieke belemmeringen voor de bijstandsgerechtigden. Dat is haar taak. Ik wil gewoon heel graag kunnen volgen hoe het voor deze groep verloopt. Dat is immers de groep die vaak een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik weet dat de Minister de Kamer van tijd tot tijd «bijschrijft» op dit punt. Dat heeft hij vorige week ook nog gedaan. Daar zijn de bijstandsgerechtigden ook in meegenomen. We zullen dat blijven doen, want dat hoort er gewoon bij.
De laatste opmerking van de heer Potters ging over de vangnetconstructie en het feit dat het vangnet nu van 10% naar 7,5% gaat. Als er een groter beroep wordt gedaan op dat vangnet, krijgen alle gemeenten dan net iets minder? Het antwoord op die vraag is «ja». Daarom hecht ik er ook zeer aan dat de volledige achterban van de VNG heeft ingestemd met het verzoek om van 10% naar 7,5% te gaan. De VNG heeft mij dat verzoek gedaan. Daar heb ik positief op gereageerd. Laat ik dan ook richting de VNG zeggen dat ik het dapper vind dat ook 100.000-plusgemeenten nu zeggen: mochten gemeenten echt met grote tekorten gaan kampen, dan willen wij wel een klein beetje meehelpen om soelaas te bieden.
Het verheugt de heer Van Weyenberg dat we in april de stand van zaken rond de herbeoordeling van het verdeelmodel onder ogen kunnen zien. Ik benadruk nog even dat ik niet de toezegging heb gedaan om die tien casussen precies uit te werken voor wat betreft de integrale data. Dat zou immers een groot beroep doen op de capaciteit van het Sociaal en Cultureel Planbureau, waardoor er weer minder tijd zal zijn voor de andere verbetersuggesties, onder andere van de G-4. Ik heb gezegd dat alles wat ertoe doet rond de vervolmaking van het verdeelmodel zal worden bekeken. Dat blijf ik ook zeggen. Ik wil de Kamer daarover graag in april bijpraten.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik snap niet zo goed waarom de Staatssecretaris nu een stap terug doet ten opzichte van haar antwoord in eerste termijn. Het verzoek is dat er bij tien gemeenten wordt gekeken wat er uit het model rolt. Die gegevens liggen er. Vervolgens kan bij het CBS de huishoudindeling per gemeente worden opgevraagd. Die gegevens heeft het CBS zo beschikbaar. Die twee dingen moeten vervolgens naast elkaar worden gelegd om te kijken of dat een beetje spoort. Het wil er bij mij niet in dat dit een gigantisch beroep op de capaciteit doet. Ik vind het een aardige manier om een beeld te krijgen van de vraag in hoeverre het model erin slaagt om de huishoudsamenstelling van gemeenten te benaderen. De Staatssecretaris zegt dat zij het niet toegezegd heeft, maar wat gaat zij nu doen? Gaat zij het nu wel of niet doen? Zo veel werk is het toch niet? Het is vast even een klusje, maar het lijkt me wel nuttig om het model op waarde te kunnen schatten.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb gezegd dat ik het heel belangrijk vind dat de experts die om de tafel zitten, bekijken wat zij kunnen inbrengen om het verdeelmodel verder te verbeteren. Ik wil het ook echt aan die groep experts overlaten. Dat heb ik ook in eerste termijn gezegd. Daarover wil ik de commissie graag in april bijpraten.
De heer Van Weyenberg heeft een vraag gesteld over het aantal extra banen voor mensen met een beperking in 2014. Wij hebben in de stukken steeds aangegeven dat we in 2016 de precieze informatie zullen geven over het aantal banen voor die doelgroep en de ontwikkelingen op dat gebied in 2015. Die belofte doe ik gestand.
De heer Van Weyenberg (D66): We hebben gewoon afspraken gemaakt over 2014. Als het beoogde aantal niet zou worden gehaald, dan zou het quotum niet worden geactiveerd. Er zijn ambitieuze getallen aan verbonden. Vertelt de Staatssecretaris nu dat we nooit kunnen controleren hoeveel banen er zijn bijgekomen in 2014? Dat kan dus alleen verderop in het proces, als we al in een heel ander jaar zitten. Ik begrijp waarlijk niet waarom die informatie niet beschikbaar is.
Staatssecretaris Klijnsma: Wij hebben gewisseld dat de meting over de behaalde verloonde uren in december 2015 in het voorjaar van 2016 gereed is. We hebben voorts gewisseld dat ik, als het doelgroepenregister operationeel zou zijn, in het derde kwartaal van 2015 een tussenstand naar de Kamer zou kunnen sturen. Dat doelgroepenregister is operationeel, dus het ziet ernaar uit dat dit mogelijk is. Ik zou die tussenstand dus in het derde kwartaal van 2015 naar de Kamer kunnen sturen.
De voorzitter: Daar zitten de cijfers van 2014 dus ook in?
Staatssecretaris Klijnsma: Ja.
Ik heb kennisgenomen van de oproep van de heer Van Weyenberg om samen met mijn collega van EZ social return als een belangrijk instrument te blijven hanteren. Daarbij heeft mijn collega van EZ het voortouw. Hij heeft terecht gezegd dat we er geen draaideurconstructie van moeten maken. Dat is niet tegen dovemansoren gezegd.
Mevrouw Karabulut heeft gevraagd hoe ik omga met het feit dat er in de afgelopen jaren zo veel bijstandsgerechtigden zijn bijgekomen. Dat is een beetje vragen naar de bekende weg. We weten natuurlijk allemaal dat als gevolg van de economische crisis de arbeidsmarkt de afgelopen jaren nu niet bepaald florissant is geweest. Dat heeft er verdrietig genoeg toe geleid dat veel mensen werkloos zijn geworden en uiteindelijk ook in de bijstand terecht zijn gekomen. Ik ben natuurlijk met iedereen blij dat we uit de neerwaartse spiraal zijn gekomen en dat er sprake is van een kentering. Dat is heel mooi. Het blijft natuurlijk beroerd dat we de economische crisis hebben moeten doorstaan, vooral voor de mensen die hun werk verloren hebben. Zo simpel is het.
Mevrouw Karabulut (SP): Er is helemaal geen sprake van een opwaartse beweging. Er komen alleen maar bijstandsgerechtigden bij. De laatste cijfers zijn vorige week bekend geworden. Dus waar heeft de Staatssecretaris het over? Wat gaat zij veranderen om dit tij te keren? Ik heb wel een suggestie. Zij zou bijvoorbeeld kunnen stoppen met dat werken zonder loon. Is de Staatssecretaris bereid om een verdringingstoets op te stellen, zodat gemeenten dat beleid ook kunnen uitvoeren? Dat zou al een hoop werklozen schelen.
Staatssecretaris Klijnsma: Het is niet de eerste keer dat deze discussie voorbijkomt. Ik heb geprobeerd te vermelden dat de arbeidsmarkt uit een neerwaartse spiraal is gekomen en dat we voorzichtige verbeteringen zien. Het is natuurlijk altijd zo dat de bijstand dan na-ijlt. Het geeft de burger voorzichtig moed dat er nu weer meer banen worden aangeboden en dat we voorzichtig uit het dal stappen.
Mevrouw Karabulut heeft voorts gesproken over mensen met een psychische aandoening. Als er nu toch iets is waar we maatwerk op willen verrichten, dan is het dat wel. Ik leg daar samen met mijn collega Van Rijn echt de absolute nadruk op. Het is voor mensen met psychische aandoeningen gewoon nog moeilijker om op de arbeidsmarkt actief te kunnen worden dan voor mensen met fysieke, zintuiglijke of verstandelijke aandoeningen. Waar ik kan, wil ik dat echt ondersteunen. Ik ben vanochtend aangeschoven bij een grote bijeenkomst van de OECD. De OECD heeft een rapport uitgebracht over mensen met psychische aandoeningen die richting arbeidsmarkt gaan. Nederland komt daar op zichzelf niet zo beroerd uit, maar je ziet wereldwijd dat deze groep mensen het gewoon het allermoeilijkst heeft. Wij zullen die groep met z’n allen vanuit de samenleving verder moeten helpen om op de arbeidsmarkt actief te kunnen worden en blijven. Dat is ontzettend belangrijk.
Mevrouw Karabulut (SP): Dat maakt het natuurlijk wel bijzonder pijnlijk dat de Staatssecretaris deze groep het hardst pakt met haar beleid van heel harde maatregelen en aanscherpingen op allerlei vlakken, of dat nu de inkomensondersteuning of de begeleiding is. Is de Staatssecretaris bereid om met gemeenten, maar vooral ook met de professionals voorstellen te ontwikkelen die het mogelijk maken dat gemeenten mensen met psychische of andersoortige beperkingen goed kunnen helpen? Nu is het alleen straffen, straffen, straffen. En dat maakt mensen zieker, zieker, zieker. Het jaagt mensen over de kling. Wij hebben de voorbeelden gezien. Ik kan me niet voorstellen dat datgene wat we week in, week uit op televisie zien de Staatssecretaris onberoerd laat. Dan heb ik het nog niet eens over alle voorbeelden die ik hier heb, van stellen die 40 jaar hebben gewerkt, nu moeten inpakken en drie maanden later weer iets anders moeten doen. Zij worden weggestuurd door gemeenten. Als ze al niet ziek zijn, dan worden ze het daardoor wel. Ik wil dus niet alleen maar mooie praatjes horen, maar ik wil ook concrete voorstellen zien.
Staatssecretaris Klijnsma: Het antwoord is natuurlijk volmondig «ja». De boter is ook al volledig bij de vis. Wij hebben bijvoorbeeld op 8 februari een heel grote conferentie georganiseerd, waarbij overinschrijving aan de orde was en meer dan 1.000 mensen hebben meegedacht over de vraag hoe ervoor kan worden gezorgd dat juist deze mensen richting de arbeidsmarkt geholpen worden. Wij zijn de afgelopen twee jaar juist enorm bezig om deze groep mensen een ruggensteuntje richting die arbeidsmarkt te geven. Werk helpt soms voor mensen met een psychische aandoening. Je zou kunnen zeggen dat het eigenlijk ook een soort medicijn is. Het is goed om dat nog eens te onderstrepen. Wij zijn dus bijzonder gemotiveerd om juist deze doelgroep extra te helpen. Het antwoord op de vraag van mevrouw Karabulut is dus volmondig «ja».
Mevrouw Karabulut (SP): Ok, wanneer kunnen wij die voorstellen van de Staatssecretaris dan verwachten? Zij zegt nu dat er alternatieven voorbereid zijn en worden ...
De voorzitter: Mevrouw Karabulut, u kunt niet zelf het woord nemen. Ik verzoek de Staatssecretaris om aan te geven wanneer zij met de voorstellen komt. Daarna kan zij haar betoog vervolgen.
Staatssecretaris Klijnsma: Collega Van Rijn en ik zijn natuurlijk druk doende om nu met alle mensen die het betreft, de zaken goed in kaart te brengen. Wij hebben ook afgesproken dat we daarover in de loop van dit jaar verslag uitbrengen. Dat zal ook zeker naar de Kamer gaan.
Ik heb in eerste termijn al goed neergezet wat ik precies doe als gemeenten niet handhaven volgens de letter van de wet, als zij die wetgeving niet goed invullen in hun verordening. Ik zal daar dus niet meer op ingaan.
Ik ben in eerste termijn ook al uitvoerig ingegaan op beschut werk. Mevrouw Karabulut heeft nog een vraag gesteld over een nieuwe cao. Die nieuwe cao is uiteraard aan werkgevers en werknemers. Dat is altijd zo in ons land. Dat vind ik ook een groot goed.
Ik ben ook al glashelder geweest over de grootvaders en grootmoeders. Ik vind dat zij op hun kleinkinderen moeten kunnen passen.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik heb echt nog twee aanvullende concrete vragen gesteld.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik zal daarop ingaan. Het is natuurlijk altijd belangrijk dat mensen zich beschikbaar blijven stellen voor re-integratie. Dat hoort bij de interactie binnen de Participatiewet. Als iemand bijverdiensten heeft omdat hij of zij op de kleinkinderen past, dan worden die natuurlijk gewoon opgegeven voor de bijstand. Daarover hebben we immers goede afspraken gemaakt.
De heer Kerstens heeft vooral opmerkingen gemaakt en geen aanvullende vragen meer gesteld.
De heer Heerma heeft gevraagd naar het aantal telefoontjes dat ik tot op heden heb gepleegd. Ik zou kunnen zeggen dat die op een hand of op twee handen te tellen zijn. Het is dus overzichtelijk.
De heer Pieter Heerma (CDA): Het is heel goed dat de Staatssecretaris dit aangeeft. Daarmee wordt ook aangegeven dat er beleidsvrijheid is voor gemeenten. Had de Staatssecretaris de indicatie dat er gemeenten waren die na die telefoontjes nog steeds niet naar de letter van de wet handelden? Of was daar na die telefoontjes geen sprake meer van?
Staatssecretaris Klijnsma: Het is natuurlijk allemaal nog heel pril. Ik denk dat die telefoontjes wel bewerkstelligen dat de gemeenten in kwestie in ieder geval gaan nadenken over de vraag of zij op de goede weg zijn. Dat is in ieder geval een eerste stap. Ik houd het gewoon in de gaten.
De heer Kerstens (PvdA): Ik wil nog even een vraag stellen over de oppassende grootouders. Wellicht heeft de Staatssecretaris de vraag van mevrouw Karabulut niet helemaal begrepen. Ik doe derhalve nog even een poging. Ik ben blij dat de Staatssecretaris het vanzelfsprekend vindt dat opa’s en oma’s op hun kleinkinderen kunnen passen en dat dit niet ineens niet meer mag als ze aangewezen raken op een bijstandsuitkering. Ik ga ervan uit dat de Staatssecretaris met de beantwoording van de vraag van mevrouw Karabulut niet bedoelt dat die opa’s en oma’s er geld voor moeten vragen als de kleinkinderen een nachtje blijven slapen. Dat zal vast niet de bedoeling zijn.
Staatssecretaris Klijnsma: Dat lijkt me zo helder als glas. Ik ken weinig grootouders die dat doen.
De heer Kerstens (PvdA): Kan de Staatssecretaris haar antwoord nog even herhalen?
Staatssecretaris Klijnsma: Het is eigenlijk te gek voor woorden dat we het hierover moeten hebben. Als opa’s en oma’s een weekend hun kinderen of kleinkinderen te logeren hebben, dan wordt er natuurlijk niet gekort op de bijstand. Dat moet heel duidelijk zijn. Dat zou toch wel gek zijn.
De voorzitter: En er hoeft ook geen betaling voor worden gevraagd?
Staatssecretaris Klijnsma: Als je kleinkind een nachtje komt logeren? Nee, dat lijkt me toch wel heel gortig.
Ik was bij de inbreng van de heer Heerma gebleven. De heer Heerma heeft met betrekking tot de kostendelersnorm gevraagd waarom de cijfers van het CBS pas in het vierde kwartaal beschikbaar zijn. Per 1 juli 2015 gaat de kostendelersnorm in voor het zittend bestand. Daarom zijn in het vierde kwartaal de eerste cijfers bekend. Daarna levert het CBS ieder kwartaal de cijfers.
Er is nog een aanvullende vraag over Proson gesteld. Ik stel me zo voor dat ik de Kamer voor de zomer van 2015 kan informeren over de stand van zaken.
De laatste opmerking van de heer Heerma ging over de loondispensatie. Hij constateerde dat er Wajongers zijn die het heel plezierig vinden om überhaupt aan het werk te zijn, en dat dus ook met het instrument van de loondispensatie doen. Ik wil daarop aanvullen dat zij het misschien nog wel fijner zouden vinden om aan het werk te zijn met loonkostensubsidie. Ik zeg dit voorzichtig. Dat is dan ook mijn uitswinger.
De voorzitter: Ik dank de Staatssecretaris voor haar inbreng in tweede termijn. Ik heb een flink aantal toezeggingen genoteerd.
– De Staatssecretaris zal de Kamer eind april informeren over de ontwikkelingen rondom de verbetering van het verdeelmodel.
– De Staatssecretaris zal in het najaar inzicht geven in de wijze waarop gemeenten invulling geven aan de beschutwerkplekken.
– De Staatssecretaris zal de Kamer voor het algemeen overleg over armoede- en schuldenbeleid van volgende week schriftelijk informeren over de kostendelersnorm in verhouding tot de beslagvrije voet.
– De Staatssecretaris zal het verhaal van de bouwblokmethode doorgeleiden naar de Minister van Economische Zaken. Hij zal de commissie daar vervolgens over informeren.
Staatssecretaris Klijnsma: Dat is aan de collega. Ik zal hem dat vragen.
De voorzitter: Dat heb ik zojuist gezegd.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb gezegd dat ik aanneem dat de Staatssecretaris meekijkt vanwege het belang van social return. Ik heb dat de Staatssecretaris horen bevestigen. Ik ga er derhalve van uit dat dit gebeurt.
De voorzitter: De Staatssecretaris zal meekijken naar de wijze waarop het verzoek wordt ingevuld.
Ik was nog niet klaar met het lijstje toezeggingen.
– De Staatssecretaris zal in de loop van het jaar met haar collega Van Rijn voorstellen doen over de wijze waarop kan worden omgegaan met mensen met een psychische beperking.
– De Staatssecretaris zal de Kamer voor de zomer een brief sturen met de stand van zaken over Proson.
Tot zover de toezeggingen.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik heb voorts begrepen dat we in het derde kwartaal de cijfers over 2014 krijgen in een volgens mij reeds aangekondigde exercitie. Dit was voor mij echter wel nieuwe informatie.
De voorzitter: Die toezegging was sowieso al gedaan.
De heer Potters (VVD): Volgens mij heeft de Staatssecretaris ook toegezegd dat zij samen met collega Asscher een voortrekkersrol zal vervullen ten aanzien van het werken over de grens.
De voorzitter: Ja, dat is ook een punt.
Mevrouw Karabulut, u mist ook nog een toezegging?
Mevrouw Karabulut (SP): Nee hoor, ik wil een VAO aanvragen.
De voorzitter: Dat verzoek is bij dezen genoteerd.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik wil nog een puntje op de i zetten. Mijn collega op Sociale Zaken heeft de voortrekkersrol, maar ik blijf er gewoon nauw bij betrokken vanuit mijn eigen portefeuille. Dat moet even helder zijn. We kunnen geen twee voortrekkers hebben. Dat lijkt me ingewikkeld.
De voorzitter: Ik bedank de collega’s voor hun inbreng en de mensen op de publieke tribune voor hun aandacht. Ik bedank de Staatssecretaris en haar ambtenaren voor de inspanningen.
Sluiting 16.50 uur.
1. Agenda over flexibel werk vanuit de WWB (uitvoering motie van de leden Kerstens en Potters, Kamerstuk 28 719, nr. 87)
Kamerstuk 28 719, nr. 90 – Brief regering d.d. 11-11-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
2. Reactie op de moties over kostendelersnorm en over maximeren bijstandsuitkering en vakantie in de WWB
Kamerstuk 30 545, nr. 143 – Brief regering d.d. 24-11-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
3. Onderzoek loondispensatie in de Participatiewet
Kamerstuk 33 161, nr. 196 – Brief regering d.d. 25-11-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
4. Reactie op de aangehouden motie van het lid Dijkgraaf over arbeidskorting bij loondispensatie (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 40)
Kamerstuk 29 544, nr. 579 – Brief regering d.d. 18-12-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
5. Bescherming pensioenopbouw zelfstandigen voor vermogenstoets in de bijstand
Kamerstuk 32 043, nr. 239 – Brief regering d.d. 18-12-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
6. Toezegging kostendelersnorm en verschillende woonvormen
Kamerstuk 30 545, nr. 148 – Brief regering d.d. 19-12-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Voorstel: Behandelen.
7. Reactie op een brief van de Provincie Noord-Brabant, namens regio Brabant Noordoost, m.b.t. Participatiewet
Brief regering d.d. 19-12-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
8. Nulmeting in het kader van Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten
Kamerstuk 33 981, nr. 46 – Brief regering d.d. 19-12-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
9. Vangnet 2015 en reactie op de motie van de leden Van Weyenberg en Karabulut over verdere verbetering verdeelmodel Participatiewet (Kamerstuk 30 545, nr. 147)
Kamerstuk 30 545, nr. 149 – Brief regering d.d. 22-12-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
10. Derde Verzamelbrief aan gemeenten 2014
Brief regering d.d. 22-12-2014
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
11. Reactie op verzoek van het lid Karabulut, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden d.d. 20 januari 2015, over het bericht «Strenge regels drijven bijstandsgerechtigden tot wanhoop»
Kamerstuk 28 719, nr. 92 – Brief regering d.d. 30-01-2015
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
12. Aanpassing eigen risico vangnet 2015 en verdere verbetering verdeelmodel
Kamerstuk 30 545, nr. 151 – Brief regering d.d. 24-02-2015
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
13. Uitvoering van de motie van de leden Schouten en Potters over de kosten van de indicatie voor beschut werk (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 34)
Kamerstuk 26 448, nr. 532 – Brief regering d.d. 02-03-2015
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma