Ontvangen 14 september 2006
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel A, wordt «26, eerste lid, onder a,» vervangen door: 26, eerste lid, onder a, en tweede lid,.
In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 15b, tweede lid, als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt na «Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer» ingevoegd: en van Onze Minister van Economische Zaken.
2. De tweede volzin vervalt.
Het onderhavige wetsvoorstel strekt er mede toe de verantwoordelijkheid voor het register voor splijtstoffen en ertsen over te dragen aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Verzuimd was echter om tevens de daarbij behorende bevoegdheid hierover nadere regels te stellen, over te dragen (artikel 26, tweede lid, van de Kernenergiewet). Dit onderdeel strekt ertoe om ook in artikel 26, tweede lid, de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bevoegde instantie aan te wijzen.
Door de onderhavige aanvulling van de eerste volzin van het voorgestelde artikel 15b, tweede lid, van de Kernenergiewet worden de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Economische Zaken gezamenlijk verantwoordelijk voor de beoordeling of het opwerken van splijtstoffen al dan niet in het algemeen belang is. Dit criterium is van toepassing bij het eventueel weigeren van een vergunning voor het zich ontdoen van splijtstoffen met het oog op opwerking. Tot de factoren en omstandigheden die in deze brede afweging moeten worden betrokken, behoren ook belangrijke aspecten die op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken liggen.
De tweede volzin van het voorgestelde artikel 15b, tweede lid, kan bij nader inzien worden geschrapt. Dat economische belangen buiten beschouwing worden gelaten bij een eventuele weigering van een vergunning voor het zich ontdoen van splijtstoffen met het oog op opwerking is ook zonder uitdrukkelijke verankering in de wet verzekerd. Dergelijke belangen moeten buiten beschouwing blijven om niet met het EG-recht in strijd te komen (zie de nota naar aanleiding van het verslag, paragraaf 2.3.3).