Vastgesteld 23 februari 2006
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen. Het verslag volgt de opbouw van de memorie van toelichting en behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.
Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
1. | Algemeen | 1 |
2.1.1 | Geldigheidsduur van de vergunning voor nucleaire inrichtingen | 5 |
2.1.2 | Weigering aanvraag bouw kerncentrale van een verouderd type | 7 |
2.2 | Financiële zekerheidstelling voor de ontmanteling en buitengebruikstelling | 8 |
2.3 | Opwerking van radioactief materiaal | 10 |
2.3.2 | Vergunningplicht | 10 |
2.3.3 | Aanvullende maatregelen | 11 |
2.3.4 | Europeesrechtelijke aspecten | 13 |
2.4. | Vereenvoudiging van het bevoegd gezag | 13 |
2.5 | Register van stralingsdeskundigen | 14 |
2.6. | Regels voor het ontmantelen van kerncentrales | 14 |
2.7 | Vaststellen uiterste sluitingsdatum kerncentrale Borssele | 14 |
3.2. | Sturingsmogelijkheden al dan niet opwerking | 15 |
De leden van de PvdA-fractie hebben kennis genomen van de voorgestelde wetswijziging. Vooropgesteld willen zij benadrukken dat het open houden van Borssele tot 2033 niet haar goedkeuring kan krijgen. Deze leden verzetten zich dan ook tegen het gedeelte van de wet waarin 2033 expliciet is opgenomen.
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de noodzaak om aanvullende randvoorwaarden te stellen aan kerncentrales, omdat de oude wet op dit punt veel gaten vertoont. Specifiek stellen deze leden de volgende randvoorwaarden aan kernenergie in Nederland:
• Oplossing voor het opslaan van het afval tot en met de eindberging. Een verantwoorde inbedrijfstelling van een kerncentrale kan niet plaatsvinden voordat goedkeuring is verkregen voor een eenduidig en volledige afvalstrategie. Daarbij geldt als strikt criterium dat het afval aantoonbaar geen probleem mag opleveren voor komende generaties;
• Geen opwerking van radioactief afval. In geen geval kan opwerking van kernafval een onderdeel vormen van de afvalstrategie van een kerncentrale. Nu de facto elke reden van opwerking – met het wegvallen van de kweektechnologie – verdwenen is, vinden de leden van de PvdA-fractie dat opwerking van radioactief afval niet mag worden toegestaan vanwege de nadelen voor met name milieu en proliferatie. Zoals in de memorie van toelichting is vermeld, is ook in Duitsland en België opwerking inmiddels verboden. De leden zijn van mening dat er een verbodsbepaling op opwerking dient te worden opgenomen in de nieuwe kernenergiewet;
• Reactor veiligheid: de reactor moet inherent veilig zijn. De inherente veiligheid moet ook bij externe invloeden (zoals terroristische aanslag) te allen tijden blijven gelden;
• Proliferatie: Het bestaan van een geloofwaardig en streng non-proliferatieregime dat te allen tijde verspreiding van kernwapengevoelig materiaal tegengaat, is een absolute voorwaarde voor een vreedzame toepassing van kernenergie. Deze voorwaarde dient expliciet in de wet te worden opgenomen;
• Financiële zekerheid: om ieder financieel risico voor de maatschappij uit te sluiten dient de eigenaar van de kerncentrale vooraf, dus voor de in bedrijfstelling, al een financiële zekerheid te stellen ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen en de ontmanteling van de inrichting. Bij een stapsgewijze opbouw van de financiële zekerheid bestaat het risico dat door bijvoorbeeld faillissement de kerncentrale buiten bedrijf moet worden gesteld zonder dat daarvoor de benodigde middelen zijn gereserveerd. De kosten van ontmanteling zijn al na enkele jaren bedrijfsduur tot maximumhoogte gestegen en zullen dan ook vooraf moeten worden zeker gesteld.
Het wetsvoorstel in zijn huidige vorm geeft onvoldoende garantie dat nieuwe kerncentrales in Nederland aan deze voorwaarden voldoen. De leden van de PvdA-fractie kunnen pas met het wetsvoorstel instemmen wanneer deze voorwaarden wel in de wet zijn opgenomen. De leden verzoeken de regering in te gaan op bovengenoemde voorwaarden in relatie tot de voorgestelde wetswijziging, en in te gaan op de mogelijkheden om deze randvoorwaarden alsnog wettelijk vast te leggen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Kernenergiewet. De huidige Kernenergiewet werd opgesteld in de jaren zestig van de vorige eeuw en het instrumentarium daarin was niet toereikend meer voor toepassing in de huidige situatie. Met dit wetsvoorstel geeft de regering tevens invulling aan de uitvoering van motie Spies c.s. van 1 juli 2004 (25 422) «relevante wet- en regelgeving zodanig te wijzigen dat toestemming van de regering en betrokkenheid van het parlement vereist zijn voor het verlengen van opwerkingscontracten of de keuze uit alternatieven voor eindverwerking.»
In algemene zin stellen de leden van de CDA-fractie zich op het standpunt dat in het belang van het bestrijden van de klimaatverandering en de energievoorzieningszekerheid kernenergie als optie niet uitgesloten moet worden. In het totaalpakket gericht op de energievoorziening voor de komende decennia verdienen energiebesparing en de ontwikkeling van duurzame vormen van energievoorziening de voorkeur. Daarnaast behoren ook schoon fossiel, de opslag van CO2 en kernenergie tot de mogelijkheden. In de memorie van toelichting wordt in algemene termen aangegeven dat er sprake is van een «niet te verwachten situatie dat binnen afzienbare tijd na de inwerkingtreding van deze wet een aanvraag voor een nieuwe kerncentrale wordt ingediend». Als deze verwachting gelegd wordt naast de zeer recente uitspraken van de staatssecretaris van VROM waarin hij aangeeft dat kernenergie en de bouw van nieuwe centrales in Nederland nodig is om aan mondiale klimaatafspraken te kunnen voldoen, dan lijken deze in tegenspraak. De leden van de CDA-fractie willen graag een heldere toelichting van de regering over de verwachtingen die bestaan ten aanzien van nieuw te ontwikkelen kernvermogen in Nederland.
De leden van de VVD-fractie hebben eveneens met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Kernenergie kan in hun ogen een belangrijke bijdrage leveren aan een stabiele energiehuishouding en een effectief klimaatbeleid. De inzet van kernenergie draagt bovendien bij aan verbreding van de brandstofmix waardoor de afhankelijkheid van Nederland van brandstoffen uit instabiele regio’s in de wereld verminderd. Deze leden bezien dit ook in het licht van het opraken van het Groningse gas binnen afzienbare termijn en de stijging van de vraag naar energie. Nadeel van kernenergie is het hoogradioactief afval. Tegelijkertijd constateren de leden van de VVD-fractie dat dit probleem relatief klein van omvang is en goed beheersbaar, zeker in vergelijking met de afvalproblematiek van andere manieren van energieopwekking. Kolen en gas hebben als nadeel onder meer CO2-uitstoot met alle risico’s voor het klimaat van dien, terwijl kernenergie juist aan beheersing van die problematiek een belangrijke bijdrage levert. Deze leden constateren ook dat onderzoek op het gebied van de afvalproblematiek, zoals dat plaatsvindt in Petten, perspectief biedt dat zowel de hoeveelheid als de toxiciteit van het afval reduceert. Voor hen is kernenergie schoon, goedkoop, veilig en betrouwbaar. De leden van de VVD-fractie zijn verheugd dat de regering, blijkens recente uitlatingen van de Staatssecretaris van VROM, de voorgaande visie van deze leden inmiddels deelt? Deze leden zijn uiteraard wel van mening dat toepassing van kernenergie alleen onder goede wettelijke waarborgen en onder scherp nationaal en internationaal toezicht en controle kan worden toegepast.
De leden van de SP-fractie betreuren het dat er nu een wijziging van de kernenergiewet voorligt die het in de toekomst mogelijk maakt nieuwe kerncentrales in Nederland te bouwen. Gezien de nodige transitie naar een duurzame energievoorziening is het bouwen van nieuwe kerncentrales geen wenselijke ontwikkeling. Zolang er geen oplossing is voor het afval en de dreiging van terrorisme en proliferatie niet onderschat kan worden, zouden deze leden dan ook het liefst een verbod c.q. moratorium zien op de commerciële productie van kernenergie.
De leden van de SP-fractie beschouwen de wijziging van de kernenergiewet toch als een verbetering van de huidige. Het voorstel bevat duidelijke verbeteringen, zoals de maximale termijn waarvoor vergunning kan worden verleend, de financiële zekerheidsstelling voor kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen en ontmantelen van een centrale, en de mogelijkheid om een aanvraag voor oprichting van een kerncentrale van een verouderd type te weigeren.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij betreuren het dat het wetsvoorstel niet strekt tot een algeheel verbod op het opwekken van kernenergie voor de energievoorziening. Deze leden vinden kernenergie géén tussenoplossing op de weg naar duurzaamheid. Kernenergie is niet duurzaam, maar biedt slechts een uitvlucht om de nodige fundamentele keuzes over verduurzaming van de energievoorziening langer uit de weg te gaan. Zij betreuren ten zeerste dat de heilloze weg van kernenergie langer wordt begaan.
De leden van de D66-fractie hebben ook met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Hierin worden een aantal belangrijke verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de huidige Kernenergiewet, zoals de invoering van een maximale termijn voor de vergunning en de financiële zekerheidsstelling voor kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen en ontmantelen van een centrale. De komende decennia is het energievraagstuk dé leidende politieke uitdaging. De groeiende vraag naar energie, de te grote afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de effecten ervan op klimaat en milieu betekent dat er veel werk moet worden verzet om deze uitdaging tot goed resultaat te brengen. De leden van de D66-fractie maken zich echter zorgen dat het debat over energie en klimaat zich momenteel lijkt te verengen tot de vraag of kernenergie als optie wel of niet bespreekbaar moet zijn. Zij willen dat het debat over energie en klimaat zonder dogma’s gevoerd wordt en dat er geen onnodige energie wordt verspild aan overtrokken hoge verwachtingen van de voorstanders van kernenergie als de soms overtrokken emotionele argumenten van de tegenstanders.
De leden van de D66-fractie erkennen dat kernenergie een bijdrage kan leveren aan het terugdringen van de CO2-uitstoot en dat de veiligheid van centrales de afgelopen decennia sterk zijn verbeterd. Kernenergie heeft, met de huidige technologie, echter nog steeds een aantal belangrijke bezwaren, zoals het nucleair afval, de problemen rond proliferatie van nucleair materiaal, de risico’s als gevolg van terrorismedreiging als ook de hoge investeringskosten die gemoeid zijn bij de bouw van nieuwe centrales. Om die reden heeft kernenergie niet de hoogste prioriteit en moet wat deze leden betreft voorrang worden gegeven aan energiebesparing en duurzame energie. Kernenergie kan in de transitie naar een duurzame energie huishouding een rol spelen, maar de leden van de D66-fractie geven daarbij de voorkeur aan het later sluiten van bestaande centrales in plaats van nieuwbouw.
Zij vinden het in de eerste plaats noodzakelijk om fors in te zetten op energiebesparing en investeringen in hernieuwbare energiebronnen. Daarbij is het van groot belang om het energievraagstuk in Europees verband te bezien. Alleen op Europese schaal kunnen er grote stappen gemaakt worden in de verdere technologische ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen, zoals de grootschalige toepassing van biomassa, zon- en windenergie. De Nederlandse en Europese overheden zouden energiemaatschappijen daarbij moeten stimuleren om te investeren in hernieuwbare energiebronnen, zodat de kosteneffectiviteit van deze energiebronnen versneld verbetert.
De leden van de D66-fractie wijzen er verder op dat in de transitie naar een duurzame energie huishouding ook andere interessante opties zijn om de CO2 uitstoot terug te dringen, zoals de ondergrondse opslag van CO2. CO2 opslag is voor Nederland in het bijzonder interessant vanwege de aanwezige gasinfrastructuur en lege gasvelden. Zij zien in deze technologie een grote kans voor Nederland als kennisland. De leden vinden dat het onderzoek naar kernenergie onverkort door moet gaan en hopen op technologische doorbraken ten aanzien van de verwerking van kernafval. Zij staan om die reden ook zeer positief tegenover het onderzoek naar kernfusie (ITER), dat eveneens volledig schone kernenergie tot doel heeft.
De leden van de D66-fractie merken hier tot slot op, dat er geen wettelijke belemmeringen zijn om nieuwe kerncentrales te bouwen. De huidige kernenergiewet bevat daarbij slechts minimale voorwaarden voor de bouw van zo een centrale. Zij vinden dit onwenselijk. De nu voorliggende wetswijziging is een duidelijke verbetering van de huidige situatie. Deze leden hebben nog wel aanvullende vragen over de duur van de vergunning, het opwerken van kernafval en de vereenvoudiging van het bevoegde gezag.
De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennis genomen van wetsvoorstel. Deze leden beperken zich in deze schriftelijke bijdrage tot het stellen van een aantal vragen en spreken dus nog geen oordeel uit over de voorgestelde wetswijziging.
Ook de leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Deze leden waarderen het positief dat de regering een aantal knelpunten in de Kernenergiewet wil wegnemen en deze wet tevens wil toerusten voor de mogelijke situatie dat er een aanvraag wordt ingediend voor het oprichten en in werking brengen van een nieuwe kerncentrale.
Deze leden constateren, dat het Rijk veel bevoegdheden naar zich toe trekt als het gaat om mogelijke toekomstige ontwikkelingen inzake het gebruik van kernenergie. Gelet op de grote publieke belangen die hierbij in het geding zijn, hebben deze leden daarvoor ook alle begrip. De vraag is wel of deze nauwe overheidsbemoeienis niet in de weg zal staan aan de noodzakelijke kapitaalintensieve investeringen, die verwacht worden van potentiële particuliere investeerders. Welke risico’s ziet de regering hier?
2.1.1 Geldigheidsduur van de vergunning voor nucleaire inrichtingen
De leden van de PvdA-fractie vragen of het mogelijk is om in de vergunning een tussentijdse rechtvaardigingstoets op te nemen, welke de inherente veiligheid, alsmede de afvalproblematiek beoordeelt, waarna de vergunning bij negatieve beoordeling (tijdelijk) wordt ingetrokken? Zij wijzen erop dat voor de kerncentrale Borssele eerder dan veertig jaar na opening een opknapbeurt noodzakelijk bleek, na onderzoek door IAEA. Waarom is voor de rechtvaardigingstoets dan toch gekozen voor een periode van veertig jaar? Dient er niet te worden aangesloten bij de visitatieperiode voorgeschreven door de OSART overeenkomst? Wordt het open houden van Borssele, welke de termijn van veertig jaar reeds heeft overschreden, ook onderworpen aan een rechtvaardigheidstoets? De leden van de PvdA-fractie vragen tevens waarom ook de mogelijkheid is opengehouden om een kerncentrale langer dan 40 jaar te laten opereren.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de beperking van de geldigheidsduur van vergunningen voor kerncentrales zodat het niet meer mogelijk is vergunningen te verlenen voor onbepaalde tijd. Nieuwe ontwikkelingen in de technologie volgen elkaar snel op. Vermeden moet worden dat centrales in werking zijn die niet meer voldoen aan de laatste technische normen en veiligheidseisen. De keuze van de regering voor de termijn van ten hoogste veertig jaar lijkt echter slechts ingegeven door de ontwerptechnische levensduur van een centrale. Deze komt immers in de praktijk veelal neer op veertig jaar. De regering gaat hier ook voorbij aan het advies van de Raad van State die pleit voor het verlenen van vergunningen voor een kortere termijn dan veertig jaar. Wel is in het nieuwe wetsvoorstel de aanbeveling van de Raad van State overgenomen gedurende de looptijd van de vergunning regelmatig te bezien of de voorschriften nog toereikend zijn of dat deze aangepast dienen te worden aan nieuwe ontwikkelingen.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader te motiveren waarom gekozen is voor de genoemde termijn van ten hoogste veertig jaar. Zij vragen zich hierbij af wat de afweging is geweest bij de keuze voor deze termijn. Is er bij deze afweging ook gekeken naar alternatieve termijnen en zo ja wat zijn dan de voor- en/of nadelen van deze alternatieve termijnen?
Deze leden onderstrepen het belang van het weigeren van een vergunning aan een verouderde centrale. Wel verzoeken zij de regering nader aan te geven wat onder een verouderde centrale wordt verstaan. Gesproken wordt over de centrale in Borssele als een centrale behorend tot de tweede generatie. Toch is deze centrale nog veilig en niet verouderd. Welke centrales worden als verouderd beschouwd? Is de regering voornemens een vergunning te verlenen aan een nieuw te bouwen centrale behorend tot de tweede generatie? Hoe ligt dat voor vergunningaanvragen voor centrales behorend tot de derde en eventueel volgende generaties?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het wetsvoorstel het beoogt mogelijk te maken om vergunningen voor nieuwe kerncentrales voor ten hoogste veertig jaar te verlenen. Zij vragen hoe de voorgestelde termijn zich verhoudt tot vergunningen voor andere vormen van energieopwekking? Deze leden vragen wat de voorgestelde termijn betekent voor een investeringsbeslissing. Kenmerk van kernenergie is een hoge initiële investering. Het is dus van belang dat de investeerder de tijd krijgt zijn investering terug te verdienen. Is veertig jaar voldoende en kunt u dit onderbouwen? Waarom wordt geen vergunning verleend voor onbepaalde tijd of voor zestig jaar? Kent de maximale termijn van veertig jaar ook een garantie aan de investeerder? De Staatssecretaris van VROM sprak in «Buitenhof» over het stellen van eerlijke randvoorwaarden aan bedrijven die initiatieven nemen voor de bouw van een kerncentrale. De leden van de VVD-fractie delen die opvatting. Kan de investeerder er dan op rekenen dat de overheid zich als een betrouwbare partner opstelt, ofwel dat de overheid de vergunning niet zomaar intrekt, afhankelijk van willekeurige politieke oordelen op een bepaald moment? Immers, hoe verzekert u dat de vergunning «politician proof» is? Welke andere maatregelen stelt de regering voor om de investeerder tegen een wispelturige overheid te beschermen? Welke financiële compensatie wordt investeerders geboden die met veranderend overheidsbeleid worden geconfronteerd?
Deze leden vragen de regering ook om aan te geven welke criteria worden gehanteerd bij een verlenging na veertig jaar? Wordt gekeken naar de nieuwste stand van de techniek of wordt bij de beoordeling uitgegaan van de nieuwste stand van de techniek van de bestaande centrale? Waarom wordt niet in het wetsvoorstel opgenomen op basis van welke criteria de vergunning na veertig jaar zal worden beschouwd? Kunt u aangeven welke criteria in het buitenland worden gebruikt als het gaat om verlenging of vernieuwing van de vergunning na een bedrijfstijd van veertig jaar? Kunt u heirbij specifiek ingaan op de situatie in de Verenigde Staten, hoeveel kerncentrales in de Verenigde Staten hebben of krijgen een verlengde vergunning van in totaal 60 jaar? Geeft het wetsvoorstel niet veel ruimte aan de overheid om op grond van beleidsredenen vergunningverlening of -verlenging te weigeren? De leden van de VVD-fractie gaan er bij deze vragen uiteraard van uit dat de betreffende inrichting te allen tijde aan de vergunningsvoorwaarden voldoet.
De leden van de SP-fractie betreuren het dat de centrale in Borssele langer open mag blijven dat de nieuwe wettelijke uiterlijke termijn, die immers op veertig jaar is gesteld. Over de termijn van veertig jaar hebben deze leden overigens hun bedenkingen, aangezien die tijd aanzienlijk is. Zij vragen u dan ook om deze termijn te verkorten. Deze leden vernemen vervolgens graag welke criteria worden gehanteerd bij een nieuwe beoordeling van de vergunning na veertig jaar. Is het mogelijk een nieuwe vergunning te weigeren op grond van bijvoorbeeld het politieke draagvlak of veranderde inzichten over het nut en noodzaak van kernenergie. Bovendien vragen zij of een nieuwe vergunning dientengevolge automatisch inhoudt dat een veertig jaar oude centrale die voldoet aan de veiligheidseisen weer veertig jaar lang aanspraak kan maken op schadevergoedingen.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn het ermee eens dat (onverhoopte) nieuwe vergunningen voor kerncentrales aan een bepaalde termijn worden verbonden, maar vinden de termijn van veertig jaar te lang. Waarom is gekozen voor een dergelijke lange termijn?
Ook de leden van de D66-fractie staan positief tegenover het beperken van de geldigheidsduur van de vergunningen voor nieuwe kerncentrales, maar op basis waarvan is de termijn van veertig jaar vastgesteld? Hoe verhoudt deze termijn zich tot de kerncentrale Borssele, waar uiteindelijk een termijn van zestig jaar gehanteerd is?
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben eveneens een vraag over binden van vergunningen aan een termijn van ten hoogste veertig jaar. Een belangrijk argument daarvoor vindt de regering in de ontwerptechnische levensduur van een kerncentrale In dit licht vragen de leden van de ChristenUnie-fractie om een reactie van de regering op de door EnergieNed aangegeven ontwerptechnische levensduur van zestig jaar.
De leden van de SGP-fractie vernemen graag of een vergunning voor het exploiteren van een kerncentrale ook voor onbepaalde tijd kan worden afgegeven, mede in het licht van de enorme investeringen die gemoeid zijn met de bouw van een kerncentrale. Welke specifieke criteria worden overigens gehanteerd bij een verlenging en de handhaving van een vergunning voor bepaalde tijd?
2.1.2 Weigering aanvraag bouw kerncentrale van een verouderd type
De leden van de PvdA-fractie vragen of er een concrete lijst van verouderde types bij het wetsvoorstel wordt bijgevoegd.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven wat de te hanteren definitie is van een «verouderd type» kerncentrale? Is «verouderd» in economische zin niet aan de investeerder om te bepalen? Deze leden constateren dat ondanks de leeftijd van de huidige kerncentrale in Borssele, deze centrale aan alle vergunningsvoorwaarden voldoet en als veilig wordt beoordeeld en daarom langer kan openblijven. Ligt het belang van de Staat in het wetsvoorstel niet slechts in «verouderd» uit veiligheidsperspectief? Waarom wordt «verouderd» in het wetsvoorstel niet aan veiligheid gekoppeld? Kunt u aangeven op welke wijze wordt aangesloten bij definities die in andere, met name EU landen en de Verenigde Staten, worden gehanteerd? De leden van de VVD-fractie achten nadere definiëring van het begrip «verouderd» essentieel om dit wetsvoorstel goed te kunnen beoordelen.
De leden de GroenLinks-fractie vinden het te mager dat voor de stand van de techniek slechts kan worden geëist dat deze «niet verouderd» is. Er zou minimaal geëist moeten worden dat een nieuwe centrale wordt gebouwd volgens het principe van de best beschikbare techniek. Is de regering bereid het wetsvoorstel op die manier aan te passen? Graag ontvangen deze leden hierop een uitgebreide reactie. De leden van de GroenLinks-fractie missen tevens de bepaling dat er behalve aan de techniek van de centrale ook eisen aan de splijtstofketen en aan de afvalberging kunnen worden gesteld. Deze leden zouden graag zien dat het wetsvoorstel daartoe wordt aangepast en ontvangen ook hierop graag een uitgebreide reactie.
De leden van de D66-fractie vinden het een verbetering dat er de mogelijkheid is opgenomen om een vergunning voor een verouderd type kerncentrale te weigeren. Zij vragen wanneer een kerncentrale precies verouderd is. Welke criteria worden hierbij gehanteerd? Waar vindt de weging plaats en op welke gronden?
Deze leden hebben ook vragen over de mogelijkheid die geboden wordt om vergunningen te verlengen. Welke criteria worden hierbij gehanteerd? Voor welke periode kunnen de vergunningen verlengd worden en hoe wordt deze periode vastgesteld?
2.2 Financiële zekerheidstelling voor de ontmanteling en buitengebruikstelling
De leden van de PvdA-fractie verzoeken u aan te geven wie de omvang van de financiële zekerheid voor de ontmanteling en buitengebruikstelling van de op te richten kerncentrale beoordeelt. Geldt de financiële zekerheidsstelling ook voor de berging van afval, ook nadat de kerncentrale reeds is ontmanteld? Wat gebeurt er wanneer de kerncentrales in Borssele, Dodewaard, Delft en Petten niet kunnen voldoen aan de financiële zekerheidsstelling en wordt de invulling van de verplichte financiële zekerheidsstelling openbaar?
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de zorg van de Raad van State met betrekking tot de bepaling van het totale bedrag van zekerheidsstelling voor de ontmanteling en buitengebruikstelling van kerncentrales. De gedane aanpassing van het wetsvoorstel op dit punt aan de wensen van de Raad van State (ten aanzien van de mogelijkheid tussentijdse aanpassingen en wijziging van de zekerheidstelling mogelijk te maken) doen niet af aan de onzekerheid die blijft bestaan over de bepaling van het bedrag van zekerheidsstelling. Deze leden verzoeken de regering op dit punt om nadere toelichting: op welke wijze worden de kosten geraamd en hoe wordt deze raming aangepast aan toekomstige ontwikkelingen? Gedacht wordt hierbij aan grotere geldontwaarding dan voorzien en nieuwe ontwikkelingen die ontmantelen en buitengebruik stellen duurder of goedkoper maken. Daar komt bij dat de leden van de CDA-fractie ook graag een nadere toelichting willen op de vraag op welke wijze de financiële verantwoordelijkheid voor de eindberging van het afval is voorzien.
De leden van de CDA-fractie lezen in het wetsvoorstel dat de verantwoordelijkheid voor het schatten van de omvang van de kosten van het buitengebruik stellen en ontmantelen van de kerncentrale in eerste instantie komt te liggen bij degene die deze kosten zal gaan maken. Het risico bestaat hierbij dat de belanghebbende de kosten lager zal schatten dan zij werkelijk zijn. Deze leden verzoeken de regering toe te lichten wat de overwegingen zijn geweest om de verantwoordelijkheid voor de kostenraming primair bij de belanghebbende neer te leggen. In het verlengde hiervan zouden zij graag van de regering willen weten of er waarborgen zijn of extra toetsingsmogelijkheden om de juistheid van de kostenraming vast te stellen.
De leden van de CDA-fractie vernemen ook graag op welke wijze financiële zekerheidsstelling is geregeld gedurende de tijd dat een centrale in gebruik is. Wie is verantwoordelijk voor de financiële schade van eventuele ongevallen en calamiteiten? Als het gaat om schade is het de leden van de SP-fractie eveneens onduidelijk op wie de kosten van de verzekering van het aansprakelijkheidsrisico bij ongelukken verhaald gaan worden. Zij zouden dat graag in de wet vervat zien en vernemen graag wat de mogelijkheden tot inspraak en/of beroep zijn bij de vergunningverlening voor nieuwe kerncentrales. Is dit mogelijk en welke actieradius wordt daarbij gehanteerd?
De leden van de D66-fractie vragen aansluitend hierop, waarom exploitanten van kerncentrales, in tegenstelling tot exploitanten van alle andere vormen van energieopwekking, vrijgesteld zijn van het treffen van een voorziening voor schade aan derde bij een ongeval? Is de regering van mening dat exploitanten van kerncentrales alsnog een dergelijke voorziening zouden moeten treffen? Zo niet, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie kunnen de doelstelling ondersteunen om de financiële belangen van de overheid en van milieubelangen te waarborgen door het opnemen van de verplichting voor de vergunninghouders van kerncentrales om financiële zekerheid te stellen voor de kosten die zijn verbonden aan de buitengebruikstelling en ontmanteling van een kerncentrale. De mogelijkheid bestaat anders dat onomkeerbare gevolgen en financiële risico’s op de overheid worden afgewenteld. Welke criteria gaat de regering hierbij hanteren? Hoe wordt de hoogte van de financiële zekerheid bepaald en wat betekent «zekerheid stellen» precies, bijvoorbeeld een garantstelling of een storting? De Staatssecretaris van VROM heeft in «Buitenhof» gezegd dat er vrij snel kan worden begonnen aan de bouw van een nieuwe centrale als er geen nadere eisen zouden worden gesteld aan het opruimen van een centrale na afloop van de bedrijfsduur. Welke vertraging c.q. barrières levert dit deel van het wetsvoorstel op? Kunt u aangeven hoe deze problematiek in andere landen in de praktijk is geregeld en hoe de voorgestelde regeling daarbij aansluit? De leden van de VVD-fractie willen tevens precies weten welke internationale regelingen c.q. Europese Richtlijnen van toepassing zijn en in hoeverre de voorgestelde regeling daarop aansluit of eventueel vooruitloopt. Deze leden zijn bovendien geïnteresseerd om te weten in hoeverre zekerheidsstellingen c.q. reserveringen beslag leggen op kapitaal waardoor het runnen van een kerncentrale op commerciële basis wordt belemmerd of feitelijk onmogelijk wordt. Kunt u hierop ingaan?
De leden van de GroenLinks-fractie willen graag weten of de eis van financiële zekerheid voor buiten gebruik stellen en ontmanteling (art 15g) ook voor de bestaande kerncentrale in Borssele gaat gelden? Kan de regering hiervoor nog enige schadeclaim van de KCB tegemoet zien, aangezien dit voor de centrale leidt tot hogere kosten en het feit dat de Staat eerder tevergeefs een financiële zekerheid had geëist (uitspraak RvS volgens artikel in BN/De Stem van 4 augustus 2005)?
Verder vinden deze leden het een groot gemis dat er alleen een financiële garantstelling wordt geëist voor de ontmanteling en uitgebruikname van de centrale. Dit gaat dus alleen over de «hardware». Een soortgelijke financiële garantie zou ook moeten gelden voor de kosten van de afvalberging, de «software». De leden van de GroenLinks-fractie zijn er voorstander van dat de kosten van de honderdduizenden jaren durende afvalberging door de vergunninghouder tijdens de duur van de vergunning vóóruit betaald moeten worden. Graag ontvangen zij een reactie hierop.
De leden van de D66-fractie vinden het goed dat in de wetsvoorstel is opgenomen dat een kerncentrale direct na sluiting wordt ontmanteld en dat een financiële zekerheidsstelling voor de hieruit voortvloeiende kosten verplicht is. Ook na afloop van de ontmanteling van de inrichting veroorzaakt kernenergie kosten, zoals kosten voor bewaring en bewaking en kosten voor schade aan mensen, dieren, planten en goederen. Artikel 15.f.1 waarborgt financiële zekerheid ter dekking van de kosten die voortvloeien uit het buiten gebruik stellen en de ontmanteling van de inrichting. Zij vragen of deze omschrijving ook de kosten van bewaring en bewaking dekt? En dekt deze omschrijving ook de kosten van het risico van schade aan mensen, dieren, planten en goederen? Zo neen, is dit wenselijk en zou de wet op dit punt moeten worden aangepast?
Om te waarborgen dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de buitengebruikstelling en ontmanteling van kerncentrales te financieren, introduceert het wetsvoorstel een verplichting voor de vergunninghouder om daartoe financiële zekerheden te stellen. Op welke manier wordt deze bepaling gehandhaafd? Op welke manier wordt toezicht uitgeoefend op de toereikendheid van de gereserveerde middelen, zo vragen de leden van de D66-fractie?
2.3 Opwerking van radioactief materiaal
In de motie Spies c.s. (25 422, 38) wordt de regering verzocht om wetgeving aan te passen om betrokkenheid van het parlement te regelen bij de opwerkingscontracten. De leden van de PvdA-fractie verzoeken u om aan te geven op welke manier het parlement betrokken is bij de vergunningverlening van opwerkingscontracten? Wordt het parlement van elke vergunningsaanvraag op de hoogte gesteld? Wordt het parlement expliciet om toestemming gevraagd bij de vergunningverlening, of gaat dit wetsvoorstel uit van impliciete toestemming? De leden van de PvdA-fractie vernemen ook graag op welke manier het parlement betrokken wordt bij de invulling van de vergunning van een nieuwe kerncentrale, zoals tijdsduur van vergunning, voorziening voor het afvalprobleem en tijdstip van rechtvaardigingstoets?
Ook de leden van de CDA-fractie vragen of en op welke wijze het parlement betrokken wordt bij het verlenen van vergunningen aan eventueel nieuw te bouwen centrales. Is de regering bijvoorbeeld voornemens een algemeen beleidskader op te stellen dat na accordering door de Tweede Kamer de basis vormt voor vergunningverlening? De leden van de D66-fractie vragen eveneens op welke manier de betrokkenheid van het parlement precies vergroot wordt bij het vergunningplichtig maken van opwerking? Op welke manier kan het parlement directer betrokken worden bij de besluitvorming rondom vergunningverlening en verlenging van vergunningen ten behoeve van opwerking, zo vragen deze leden.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de vergunningsplicht voor het opwerken van radioactief afval ook geldt voor de kerncentrale Borssele en zo neen, bent u dan bereid om de huidige opwerkingscontracten vergunningsplichtig te maken onder de nieuwe kernenergiewet?
De leden van de PvdA-fractie vernemen daarnaast graag hoe de expliciete verplichting voor vergunninghouders van kerncentrales om «tijdig een voorziening te treffen voor het radioactieve afval» concreet wordt ingevuld. Meer specifiek wensen zij een antwoord op onderstaande vragen:
– Wat wordt verstaan onder tijdig?
– Geldt deze voorziening ook voor de eindberging?
– Wat gebeurt er in het geval dat de vergunninghouder van plan is een «voorziening» te treffen door het afval te laten opwerken, maar dit stuit op een meerderheid in de Kamer?
– Welke mate van zekerheid moet er zijn voor deze «voorziening»? Moet er een contract liggen voor de verwerking en opslag van het radioactieve afval voor de gehele duur van de vergunning van de kerncentrale?
– Wat betekent deze verplichting voor de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele?
Wanneer kan de Kamer de wijziging van het besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen verwachten en geldt hierbij de voorhang procedure, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij verzoeken u eveneens aan te geven wat de stand van zaken nu is ten aanzien van de wijziging van het besluit kerncentrales, splijtstoffen en ertsen. Zij wijzen nogmaals op het grote belang van het gelijktijdig kunnen beschikken over het gewijzigde besluit als de voorliggende wijziging van de Kernenergiewet.
De leden van de D66-fractie willen graag weten waarom gekozen is voor het vergunningplichtig maken van het opwerken van het kernafval en niet voor een verbod op het opwerken? Hoe kijkt de regering aan tegen het opnemen van een dergelijk verbod, tenzij het opwerken op een milieuvriendelijke manier kan plaatsvinden?
De leden van de PvdA-fractie vragen wat wordt bedoeld met de zin «overigens wordt opgemerkt dat de voorgenomen wijzigingen op dit punt geen gevolgen hebben voor de verantwoordelijkheid voor de lange termijnopslag van radioactieve afvalstoffen in Nederland»? Wanneer aanvraag voor opwerking van radioactief afval wordt afgewezen, leidt dit toch automatisch tot een belasting van COVRA?
De leden van de PvdA-fractie lezen in artikel 15b, onder E dat een vergunning voor het leveren van splijtstoffen aan derden met het oog op opwerking van deze splijtstoffen, kan worden geweigerd als dit niet in het algemeen belang is. Kunt u voorbeelden aangeven van gevallen waarbij u vindt dat opwerken niet in het algemeen belang is?
Bent u van mening dat door het vrijkomen van radioactief materiaal, opwerken per definitie nooit in het algemeen belang is? Zo ja, waarom is er in de voorgestelde wetswijziging niet opgenomen dat een vergunning voor het leveren van splijtstoffen aan derden met het oog op opwerking van deze splijtstoffen niet mogelijk is? Zo neen, kunt u voorbeelden geven waarbij opwerken van radioactief afval in het algemeen belang is?
De leden van de CDA-fractie ondersteunen de nieuw ingestelde vergunningsplicht voor het zich ontdoen van bestraalde splijtstoffen. Geldt deze vergunningplicht alleen in geval van opwerking of ook wanneer voor een andere wijze van eindverwerking, bijvoorbeeld directe opslag, wordt gekozen? Is de regering voornemens te willen sturen op de wijze van afvalverwerking? Zoals ook in de memorie van toelichting is aangegeven is opwerking in Frankrijk toegestaan en in Duitsland verboden. Kan beargumenteerd worden aangegeven of u voornemens bent een beleid ten aanzien van de eindverwerking te ontwikkelen? Dit beleid zou dan gericht moeten zijn op eventueel nieuw te bouwen centrales. Deze vergunningen – die voor ten hoogste tien jaar afgegeven mogen worden – kunnen in het nieuwe wetsvoorstel geweigerd worden indien de opwerking van de splijtstoffen naar het oordeel van de minister van VROM niet in het algemeen belang is. De leden van de CDA-fractie delen de visie van de Raad van State dat dit wetsvoorstel niet voldoende duidelijk maakt in welke situaties een beroep op de strijdigheid met het algemeen belang gedaan kan worden. De regering heeft het verzoek van de Raad van State naast zich neergelegd en niet nader gespecificeerd aan welke situaties gedacht moet worden om aanspraak te kunnen maken op deze weigeringgrond. Deze leden verzoeken de regering dan ook om nadere toelichting op dit punt: aan welke situaties moet gedacht worden en welke situaties vallen hier niet onder? Ook de leden van GroenLinks-fractie willen weten wat precies wordt bedoeld met de bepaling dat vergunning voor opwerking kan worden geweigerd wanneer het niet in het algemeen belang is. Op dit moment geldt al dat de opwerking die het Nederlandse r.a.-afval op dit moment ondergaat in Frankrijk (Le Havre) strijdig is met het OSPAR-verdrag. Deelt de regering het standpunt dat opwerking, in ieder geval in de bestaande opwerkingsfabrieken, sowieso niet in het algemeen belang is? Wat betekent de bepaling in artikel 15b voor de bestaande opwerkingscontracten?
De leden van de D66-fractie zien tevens graag uiteengezet wat precies onder algemeen belang verstaan wordt. Welke situaties vallen hieronder die niet gedekt worden door de andere, reeds bestaande, weigeringsgronden? Het door Nederland ondertekende OSPAR-verdrag ter bescherming van de Noord-Oost-Atlantische wateren motiveerde België, Duitsland, Zweden en Zwitserland mede te (gaan) stoppen met de opwerking van kernafval. Is het wenselijk om aan nieuwe exportvergunningen (dus met uitzondering van lopende contracten van Borssele tot 2013) de voorwaarde te verbinden dat de oogmerken van het OSPAR-verdrag (zijnde geen Atlantische lozingen) worden nageleefd? Zo ja, zou de wet op dit punt moeten worden aangepast, zo vragen de leden van de D66-fractie?
De leden van de ChristenUnie-fractie wensen ook een nadere toelichting op het hoe en waarom van de invoering van de nieuwe additionele weigeringsgrond «het algemeen belang». Hoewel deze leden begrip hebben voor deze nieuwe additionele weigeringsgrond, vragen zij toch ten eerste hoe deze algemene weigeringsgrond past in het streven van de overheid om bevoegdheden zoveel mogelijk in te kaderen en te binden aan het doel van de bevoegdheid en ten tweede willen zij dat de regering ingaat op de mogelijke precedentwerking van deze weigeringsgrond.
De leden van de CDA-fractie vervolgen met de vraag op welke wijze de regering voornemens is te stimuleren dat de stralingsduur van het afval aanmerkelijk wordt verkort. Kan dit op de een of andere wijze een plaats krijgen in de vergunning die verkregen moet worden voor het zich ontdoen van de bestraalde splijtstoffen? Kan de regering toelichting geven over de toepassing en afvalverwerking van rookmelders met radioactieve onderdelen. Welke regels gelden hiervoor? Wat zijn de normen ten aanzien van gezondheidseffecten voor mensen die verblijven in ruimtes waarin een rookmelder met radioactieve onderdelen is gemonteerd?
De leden van de VVD-fractie constateren dat voorstellen worden gedaan voor het creëren van een sturingsmogelijkheid voor het bevoegd gezag op de keuze van de vergunninghouder voor het al dan niet opwerken van bestraalde splijtstoffen. Op welke wijze stelt de overheid zich garant voor acceptatie van het splijtstofafval? Voorgesteld wordt om het zich ontdoen van bestraalde splijtstoffen ten einde deze te laten opwerken, vergunningplichtig te maken. Deze vergunningen worden voor tien jaar verleend. Waarom is de termijn van tien jaar gekozen als de vergunning op basis van de kernenergiewet voor veertig jaar wordt verleend? Wat gebeurt er als een vergunning wordt geweigerd terwijl de vergunning van de kerncentrale zelf nog niet is verlopen? Bestaat dan niet het risico dat het feitelijk doordraaien van de centrale feitelijk onmogelijk wordt en schade wordt geleden? Hoe beoordeelt de regering dit risico in het kader van het investeringsklimaat? De leden van de VVD-fractie vragen welke criteria er gehanteerd zullen worden bij de vergunningverlening. Welke criteria zal de regering hanteren bij zijn oordeel dat opwerking «in het algemeen belang» moet zijn? Waarom is een dergelijke aanvulling noodzakelijk? Hoe past deze algemene weigeringsgrond in het streven van de overheid bevoegdheden zoveel mogelijk in te kaderen en te binden aan het doel van de bevoegdheid? Hoe denkt men over de precedentwerking in het algemeen en hoe denkt men over de precedentwerking ten opzichte van aangelegen wetgeving? In hoeverre worden economische criteria hierbij meegewogen? Is er voldoende opwerkingscapaciteit in de EU? Kennen andere EU-landen een aparte vergunning voor opwerking? Zo nee, leidt het eenzijdig invoeren in Nederland dan niet tot een ongelijk speelveld? Hoe denkt men mede gezien het vorenstaande, de voorzieningszekerheid en het investeringsklimaat over inpassing in de «basisvergunning» of een verlenging van de maximum termijn voor een vergunning voor het opwerken van radioactief materiaal?
De leden van de fractie van de ChristenUnie onderkennen – in lijn met de motie van het Tweede Kamerlid Spies c.s. (25 422 nr. 39) – de noodzaak van het vergunningsplichtig maken van het opwerken van radioactief materiaal. Zij vragen of de vergunningen voor het zich ontdoen van splijtstoffen en voor het in werking brengen en in werking houden van een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt met elkaar samenhangen? En kan de regering aan deze leden duidelijk maken, dat als deze vergunningen met elkaar samenhangen, er in het geval van een vergunning voor het opwerken van radioactief materiaal is gekozen voor een termijn van ten hoogste tien jaar, terwijl de termijn van een vergunning voor het in werking brengen en in werking houden voor een inrichting waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt ten hoogste veertig jaar bedraagt?
2.3.4. Europeesrechtelijke aspecten
De leden van de VVD-fractie beoordelen dit wetsvoorstel vanuit een positieve visie op kernenergie. Een belangrijke voorwaarde voor investeerders is politieke en maatschappelijke steun voor deze vorm van energieopwekking. Welke stappen neemt de regering concreet om het politieke en maatschappelijke draagvlak te vergroten en daarmee investeerders aan te moedigen om te bouwen? De leden van de VVD-fractie vragen de regering om duidelijk te maken hoe dit wetsvoorstel bijdraagt aan verbetering van het investeringsklimaat in kernenergie in Nederland. Dit mede in het licht van de huidige discussie om eventueel te komen tot een nieuwe kerncentrale in Nederland. Welke invloed heeft het wetsvoorstel op de termijn om vanaf 2010 te kunnen starten met bouwen? De staatssecretaris van VROM achtte in «Buitenhof» kernenergie nodig om aan de klimaatdoelstelling voor 2020 te voldoen. Welke concrete bijdragen levert dit wetsvoorstel om de termijn van 5 jaar te verkorten c.q. te verzekeren dat vergunningprocedures niet onnodig lang duren, waardoor investeerders kunnen worden afgeschrikt of het verkrijgen van een vergunning praktisch onmogelijk wordt? Kunt u beargumenteren dat met dit wetsvoorstel geen inbreuk wordt gemaakt op een level playing field in Europa?
Is het juist dat de Kernenergiewet een vergunningproces kent waarbij alle gegevens direct op tafel moeten komen, waardoor het voor investeerders een kostbare stap is, met een onzekere uitkomst? Is dit vergunningstraject te kenschetsen als kostbaar en langdurig? Kan de regering de gehele vergunningprocedure, inclusief de kosten, inzichtelijk maken? Welke maatregelen stelt de regering concreet voor om het vergunningtraject minder kostbaar en langdurig te laten zijn?
2.4. Vereenvoudiging van het bevoegd gezag
De leden van de CDA-fractie onderstrepen van harte de wens van de regering te komen tot een efficiënte en snelle besluitvorming. Zij kunnen zich eveneens vinden in het middel te komen tot deze efficiëntere en snellere besluitvorming, namelijk vereenvoudiging van het bevoegd gezag door nog slechts één minister verantwoordelijk te laten zijn. Bovendien doet deze wijziging van de Kernenergiewet recht aan de feitelijke situatie zoals deze reeds bestaat sinds 1999 en 2000. Betekent deze eenduidige toedeling van verantwoordelijkheden ook iets voor de verantwoordelijkheid op het gebied van de ruimtelijke ordening? Is nu ook de minister van VROM de enige die een besluit neemt over de mogelijke locatie van een nieuw te bouwen centrale? Biedt de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening hiervoor de basis?
De leden van de VVD-fractie constateren dat een vereenvoudiging van het bevoegde gezag wordt voorgesteld voor de vergunningverlening op basis van de Kernenergiewet. Op dit moment zijn drie ministeries betrokken bij de vergunningverlening en nog eens drie ministeries zijdelings. Voorgesteld wordt de minister van VROM met vergunningverlening te belasten. Waarom wordt kernenergie hier niet als een normaal onderdeel van de energiesector benaderd? Is het, gezien het grote economische belang van een betaalbare en stabiele elektriciteitsvoorziening, niet veel beter de vergunningverlening bij het ministerie van Economische Zaken onder te brengen, of eventueel een combinatie van Economische Zaken en VROM, zo vragen de leden van de VVD-fractie?
De leden van de D66-fractie vernemen graag hoe de verschuiving van verantwoordelijkheden van het ministerie van Economische Zaken naar het ministerie van VROM zich verhoudt met onderwerpen als investeringsklimaat en voorzieningszekerheid?
2.5 Register van stralingsdeskundigen
De leden van de PvdA-fractie zijn niet zonder meer overtuigd van de noodzaak om een gedeelte van de stralingsdeskundigen te ontslaan van de verplichting zich in te schrijven in het register. Zij stellen hierover de volgende vragen:
– kunt u concreet aangeven om welke gevallen het gaat voor de uitzondering op de registerplicht?
– hoe is dit in andere Europese landen geregeld?
– hoeveel kosten worden bespaard met deze uitzonderingsplicht?
– wie spaart kosten uit, de deskundigen, de overheid of de exploitant van de kerncentrale?
De leden van de CDA-fractie lezen in het voorstel dat uit oogpunt van kostenbesparing inschrijving in een register ter waarborging van de deskundigheid van de stralingsdeskundige niet in alle gevallen meer noodzakelijk geacht wordt. Volstaan kan worden met het voorschrijven van bepaalde deskundigheidseisen waaraan voldaan moet worden. Deze leden verzoeken de regering nader toe te lichten aan welke deskundigheidsvereisten moet worden gedacht indien inschrijving in een register niet verplicht is. Bovendien ontvangen deze leden graag een omschrijving van die taken waarbij inschrijving in het register niet nodig is en volstaan kan worden met het voldoen aan deskundigheidseisen.
2.6. Regels voor het ontmantelen van kerncentrales
De leden van de CDA-fractie onderschrijven de mogelijkheid om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur regels te stellen aan de buitengebruikstelling en ontmanteling van kerncentrales.
De leden van de D66-fractie lezen dat een vergunning voor opwerking ondermeer kan worden geweigerd in het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen (Artikel 15.b.1.a). Wat wordt hier precies onder verstaan? Dekt deze weigeringgrond ook de belangen van toekomstige mensen, dieren, planten en goederen? Zo neen, is het wenselijk de wet op dit punt aan te passen? Deze leden vragen ook wat precies wordt verstaan onder «grootst mogelijke bescherming» (artikel 31)?
2.7 Vaststellen uiterste sluitingsdatum kerncentrale Borssele
In het wetsvoorstel wordt de uiterste sluitingsdatum van de kerncentrale Borssele vastgesteld op 31 december 2033. De leden van de CDA-fractie vragen de regering een nadere toelichting te geven over de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij het opnemen van de sluitingsdatum van Borssele in dit wetsvoorstel. Deze sluitingsdatum is immers al geregeld in de privaatrechtelijke overeenkomst, het convenant Borssele, die overeengekomen is met de eigenaren van de kerncentrale. Welke afwegingen hebben hierbij een rol gespeeld? Wat is de meerwaarde van de wettelijke verankering van de sluitingstermijn?
De leden van de D66-fractie horen graag op welke manier de informatieverstrekking in de praktijk door de regering vorm wordt geven? Hoe wordt het gehandhaafd?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de ratio van de uiterste sluitingsdatum van de kerncentrale Borssele, 31 december 2033. Deze leden onderkennen de samenhang met de overeenkomst die EPZ, Essent, Delta en de rijksoverheid voornemens zijn te sluiten. Desalniettemin ontvangen zij graag een nadere onderbouwing van de gekozen uiterste sluitingsdatum.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering de kerncentrale Borssele in 2033 wil laten sluiten. Deze leden staan positief tegenover de wens van de regering om Borssele in bedrijf te laten tot 2033 en niet over te gaan tot een eerdere sluiting. Deze leden hebben echter geen behoefte om sluiting op een specifiek (willekeurig) moment af te dwingen. Zij bepleiten een verantwoorde levensduur van de bestaande kerncentrale in Borssele. Indien zou kunnen worden aangetoond, dat vanuit veiligheidstechnisch en economisch opzicht een sluiting in 2033 een voortijdige sluiting zou betekenen, dan hebben deze leden daaraan op zichzelf geen behoefte. Waar komt derhalve het jaartal 2033 concreet vandaan? Is de centrale dan «afgeschreven»?
3.2. Sturingsmogelijkheden al dan niet opwerking
Het creëren van een sturingsmogelijkheid betekent volgens de leden van de CDA-fractie dat het mogelijk is invloed uit te oefenen op de wijze van afvalverwerking door Borssele en dat ook Borssele verplicht is een vergunning aan te vragen voor de wijze van afvalverwerking, onverlet het convenant. Deze leden verzoeken de regering om een bevestiging van deze zienswijze. Zij vragen de regering tevens beargumenteerd aan te geven of zij voornemens is een vergunning voor opwerking aan Borssele te verlenen?
Samenstelling:
Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), Voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van Bochove (CDA), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Gerkens (SP), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Fierens (PvdA), Ondervoorzitter, Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Hermans (LPF), Veenendaal (VVD) en Lenards (VVD).
Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Van den Brink (LPF), Knops (CDA), Vacature (algemeen), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Vergeer (SP), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koşer Kaya (D66), Vacature (SP), Boelhouwer (PvdA), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Roefs (PvdA), Varela (LPF), Oplaat (VVD) en Van der Sande (VVD).