Vastgesteld 24 november 2008
De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 28 oktober 2008 overleg gevoerd met minister Hirsch Ballin van Justitie en staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over:
– de brief van de minister van Justitie d.d. 21 februari 2008 inzake de aanbieding van het rapport «Partnerdoding door etnische minderheden» (30 388, nr. 28);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 9 juni 2008 inzake de rapportage van het Openbaar Ministerie betreffende eerwraak en politieoptreden in Alkmaar (30 388, nr. 29);
– de brief van de minister van Justitie d.d. 27 juni 2008 inzake de vierde voortgangsrapportage van het Programma Eergerelateerd Geweld (30 388, nr. 30).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: De Pater-van der Meer Griffier: Beuker
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Het is triest dat eergerelateerd geweld door massa-immigratie vanuit landen zoals Turkije en Irak nu ook in Nederland een groot probleem is geworden. De PVV deelt de mening van het kabinet dat er veel aandacht moet worden besteed aan de slachtoffers. Dat is belangrijk, maar daarnaast moeten de daders hard worden aangepakt. Dit punt krijgt volgens de PVV onvoldoende aandacht.
In het kader van het belang van het aanpakken van de daders van eerwraak wil ik wijzen op het verhaal van een ervaringsdeskundige. Ik zal geen informatie prijsgeven die door de staatssecretaris van Justitie naar aanleiding van Kamervragen en in vertrouwen aan de Kamer is medegedeeld over deze zaak. Dit slachtoffer van eerwraak werd mishandeld en moest daarna gedwongen toekijken hoe haar moeder werd vermoord. Men reed meerdere keren met een auto over de moeder heen. Daarna bleek zij nog in leven te zijn. Het moordkarwei is afgemaakt door met een stok haar schedel in te slaan. De dochter is door deze verschrikkelijke misdaad natuurlijk voor het leven getekend. Dit slachtoffer vindt het onverteerbaar dat de moordenaar in Nederland ongestoord een bestaan heeft kunnen opbouwen, ook al heeft hij nooit een verblijfsvergunning gekregen. Na een paar jaar is hij wegens goed gedrag vervroegd uit de gevangenis vrijgelaten. In deze periode is hij door een universitaire studie meester in de rechten geworden en werkt hij af en toe als tolk of voor VluchtelingenWerk. Ook werd hij voorzitter van een Koerdische vereniging. Er werd hem geen strobreed in de weg gelegd om hier te wonen en te leven. Dit kan men niet uitleggen.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) laat dit soort figuren al gedurende zeer lange tijd met rust. Door dit broddelwerk reken ik het verloop van deze zaak het kabinet niet aan, maar het kabinet moet nu wel de daders aanpakken. Ik vraag daarom aan het kabinet deze daders het land uit te zetten, want daarmee wordt niet alleen onze samenleving tegen misdadigers beschermd, maar worden ook de slachtoffers op de meest effectieve manier verlost van hun kwelgeesten.
Er is geen discussie mogelijk over deze criminelen die hier niet eens een verblijfsrecht hebben. Ze mogen hier niet zijn. De staatssecretaris van Justitie heeft aangegeven dat veel daders geen verblijfsrecht hebben. Deze kunnen, net als de moordenaar uit mijn praktijkvoorbeeld, rustig in Nederland blijven. De IND heeft niet eens geregistreerd welke criminele vreemdelingen ongewenst zijn verklaard of wie er wel of niet is uitgezet. Hoewel de staatssecretaris van Justitie vandaag niet aanwezig is, kan de minister van Justitie misschien toelichten hoe dit probleem snel wordt opgelost.
Criminele vreemdelingen moeten worden uitgezet, ook als zij wel een verblijfsvergunning hebben. Elk misdrijf moet een grond zijn voor het intrekken van de verblijfsvergunning. Helaas deelt het kabinet deze opvatting niet. Sterker nog, het plan om de zogenaamde glijdende schaal aan te scherpen, zodat criminele vreemdelingen eerder dan nu het geval is uitgezet kunnen worden, is door dit kabinet niet uitgevoerd. In de brief van 13 augustus 2007 deelt het kabinet mee dat de aanscherping van het vreemdelingrechtelijke openbare ordebeleid wordt aangehouden, omdat het inzicht in de mogelijke effectiviteit van de aanscherping ontbreekt. Dit is onzin. Met het oog op het van misdadigers bevrijden van de samenleving en voor de slachtoffers is het natuurlijk belangrijk genoeg om die aanscherping wel door te zetten. Ook gaat er een afschrikwekkende werking uit van deze aanscherping. Als het kabinet serieus omgaat met de aanpak van daders van eerwraak, is het niet aanscherpen van het vreemdelingrechtelijke openbare ordebeleid niet uit te leggen. Overigens zou het kabinet rond deze tijd hierover uitsluitsel geven. Ik verzoek om een reactie van de minister van Justitie en de toezegging om de verscherping van het vreemdelingrechtelijke openbare ordebeleid alsnog door te laten gaan.
Vorige week hebben wij een interessant overleg gehad over mannen die hun vrouw in het land van herkomst dumpen. De staatssecretaris heeft daarbij toegezegd te kijken naar een mogelijkheid om te voorkomen dat deze daders in het kader van gezinsvorming of -hereniging weer iemand naar Nederland halen, voor zover zij niet uit Nederland verwijderd kunnen worden. Ik ben blij met deze toezegging, maar ik vraag het kabinet deze mogelijke regeling ook toe te passen op de categorie geweldplegers waar wij vandaag over spreken: de daders van eergerelateerd geweld. Ook bij deze geweldplegers is de vrijheid en veiligheid van mensen en van potentiële migranten ernstig in het geding.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Wij bespreken vandaag de vierde voortgangsrapportage over het programma Eergerelateerd geweld. In deze rapportage wordt een aantal maatregelen vermeld dat tot nu toe is genomen, zoals het aandacht besteden aan eergerelateerd geweld in de opleiding aan de Politieacademie. Er wordt vermeld dat ook voortgang geboekt wordt bij de opvang van mannelijke slachtoffers van eergerelateerd geweld en er wordt aandacht besteed aan maatschappelijke preventie. Deze maatregelen, waar wij om gevraagd hebben, krijgen nu langzaam gestalte.
De minister schrijft in de vierde rapportage dat in deze fase de nadruk ligt op de ontwikkeling en implementatie van maatregelen. In 2009 richt de aanpak zich op verdere implementatie en borging. In 2010 staan borging, afronding en evaluatie centraal. Dit proces onderschrijven wij van harte.
Het is vreemd dat wij in dezelfde rapportage lezen dat het voornemen bestaat om niet meer apart te rapporteren over eergerelateerd geweld, maar om dit onderdeel aan het project Veiligheid Begint Bij Voorkomen toe te voegen. Mijn fractie hecht aan het ontvangen van een aparte rapportage over het programma Eergerelateerd geweld, want wij vermoeden dat het probleem de komende jaren niet zal afnemen. Sterker nog, wij zijn bang dat het zal toenemen.
In eerdere debatten is aan de orde gekomen dat eergerelateerd geweld zich niet alleen voordoet bij de eerste, maar ook bij de tweede en derde generatie. Vorige week hebben wij een debat gehad over achtergelaten vrouwen. De heer Fritsma heeft hier ook naar verwezen. Het gaat hierbij niet alleen om de eerste, maar ook om de tweede en derde generatie. Dit zijn allemaal meisjes die in hun eentje een emancipatiestrijd voeren en hierdoor het risico lopen om achtergelaten of uitgehuwelijkt te worden. Deze problematiek speelt ook een rol bij eergerelateerd geweld. Ik hoor vanuit verschillende organisaties, ook vanuit Vluchtelingen Organisaties Nederland (VON), dat steeds meer meisjes uit Afghanistan en Iran, die de keuze maken om hun eigen leven te leiden, het risico lopen onder bedreiging uitgehuwelijkt te worden aan een man in het land van herkomst. Dit probleem zal de komende jaren niet verdwijnen. Daarom is het belangrijk dat dit onderwerp apart wordt geagendeerd.
In de rapportage wordt slechts de algemene stand van zaken vermeld, maar er worden geen concrete resultaten en doelen genoemd. Dat geldt zowel voor de aanpak door de politie als voor de opvang. Wat is nou precies de aard en omvang van de problematiek? Met welke vormen van geweld hebben wij te maken? Op welke manier gaan instanties hiermee om? Dat inzicht ontbreekt. Kan de minister hier iets over zeggen?
De rol van de politie is cruciaal. Ik weet dat het Multi-etnisch Politiewerk (MEP) heel goed functioneert. Ondanks het feit dat een bepaalde aanpak is afgesproken, is de landelijke uitrol te vrijblijvend. Elke regio moet aandacht besteden aan eergerelateerd geweld, maar er worden geen concrete acties en resultaten benoemd. Eén korps werkt met een taakaccenthouder/wijkagent die speciaal getraind is om tijdig eergerelateerd geweld te signaleren. Hier moet het niet bij blijven, want het moet een onderdeel zijn van het politiewerk. Is dat ook zo?
In de rapportage staat vermeld dat de staatssecretaris veertig opvangplaatsen gaat vrijmaken voor slachtoffers van eergerelateerd geweld, vooral voor mannelijke slachtoffers. Is dat ook zo? Mij bereiken signalen dat er wel opvang is, maar dat hiervan door andere doelgroepen gebruik wordt gemaakt. Dat is op zich geen probleem, maar er moet wel duidelijkheid zijn. Ik heb er moeite mee dat er opvang voor mannelijke slachtoffers wordt georganiseerd – waar de Kamer geld voor heeft vrijgemaakt – terwijl deze opvang voor andere doeleinden wordt gebruikt. Kan de minister hier duidelijkheid over geven?
In de rapportage wordt gesproken over opvang van minderjarige meisjes. Uit een aantal pilots zijn interessante bevindingen naar voren gekomen. Er wordt geschreven: «Een opmerkelijke ontwikkeling is het verkorten van de verblijfsduur door vroeg in het proces contact te leggen met de ouders. Door deze handelwijze wordt bij de ouders veel goodwill gekweekt.» Ik vraag mij af of dit verstandig is. Mij bereiken signalen, en dat hoor ik ook van slachtoffers van eergerelateerd geweld, dat de meisjes worden gedwongen om contact te hebben met hun ouders. Dat is nu juist niet de bedoeling. Ouders zijn bereid om het contact met het meisje te herstellen, maar na haar terugkomst wordt zij meegenomen naar het land van herkomst. Waarop zijn deze methodieken gebaseerd? Wat zijn de gevolgen daarvan?
Er staat vermeld dat bij meisjes die worden opgevangen, er vaak sprake is van een combinatie van licht verstandelijke handicapproblematiek (LVG), puberproblematiek en huiselijk geweld. Zij worden bestempeld als een zware gedragsgestoorde doelgroep. Dat kan zo zijn, maar dan wil ik weten waarop dat gebaseerd is. Uit signalen blijkt dat het om gewone meisjes gaat die hun studie willen volgen, maar in conflict komen met de verwachtingen van de ouders. Deze meisjes hebben een ander soort hulp nodig, waarvoor eerst een juiste analyse moet worden gemaakt.
Collega Kamp en ik hebben een motie ingediend over de aanpak van de daders. De Kamer en de veldorganisaties hebben vastgesteld dat er opvang moet komen en dat er voorlichting moet worden gegeven. Dat moet zeker gebeuren, maar de daders mogen niet vrij blijven rondlopen. Ik heb veel verhalen gehoord over slachtoffers die van het ene naar het andere opvangadres moeten verhuizen, onderduiken, een andere identiteit aannemen of naar het buitenland vertrekken. Dit is de wereld op zijn kop zetten. Waarom worden de daders, de familie en ook de moeders die hier vaak bij betrokken zijn, niet aangepakt? In de motie verzoeken wij de regering om de personen die in concrete gevallen een blijvende bedreiging vormen voor slachtoffers van eergerelateerd geweld, zodanig effectief in de strafrechtelijke sfeer aan te pakken dat de slachtoffers weer een reëel perspectief krijgen op een normaal leven zonder angst. Hoe wordt deze motie in de praktijk uitgevoerd?
Ik heb eerder een motie ingediend over de registratie van het aantal vrouwen dat jaarlijks overlijdt ten gevolge van huiselijk of eergerelateerd geweld. Ik wil graag dat dit aantal bijgehouden wordt. De minister heeft toegezegd hierover te rapporteren, reden waarom deze motie niet in stemming is gebracht. Twee weken geleden heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geïnformeerd over het aantal moorden in het afgelopen jaar, vooral in de grote steden. In deze summiere cijfers is mij opgevallen dat het aantal vrouwen dat het afgelopen jaar vermoord is, iets hoger is dan de jaren daarvoor. Zijn dit slachtoffers van huiselijk of eergerelateerd geweld? Is de minister bereid een analyse van die cijfers naar de Kamer te sturen?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Nadat mijn voorgangster, Mirjam Sterk, dit dossier aan mij heeft overgedragen, heb ik veel gelezen over dit onderwerp en internetsites bezocht. Het is een immens dik dossier. Het is goed dat er veel aandacht voor deze vorm van geweld is gekomen en dat het specifieke leed ten gevolge hiervan hoog op de agenda is geplaatst. Vorige week spraken wij over het aangrenzende leed zoals het achterlaten, en over het overlappende leed zoals het huiselijk geweld. Wij zijn er nog lang niet. Natuurlijk hadden wij graag gezien dat dit leed niet meer zou voorkomen, maar wij vrezen dat dat nooit het geval zal zijn. Wel heeft iedereen de verplichting om al het mogelijke te doen om dit leed te voorkomen of aan te pakken als het toch voorkomt.
Er wordt heel hard gewerkt. De ministeries coördineren en het ministerie van Justitie is leidend. Het echte hands-on werk wordt lokaal dichtbij de mensen aangepakt. Deze aanpak is het meest kansrijk. Er wordt veel werk verzet en er worden successen geboekt.
Na het lezen van alle informatie komen bij mij onrustgevoelens op. De reden hiervoor is dat er heel veel tegelijk gebeurt: dialoog, onderzoek, pilots, opleidingen, uitvoering, professionalisering en informatie. Iedereen gaat hiermee vanuit de eigen invalshoek aan de slag. Daarom ziet het er op lokaal niveau overal anders uit. Dat staat ook vermeld in brief nr. 30. De eerste en voorlopige indruk is dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten onderling. Sommige gemeenten zijn bezig met het ontwikkelen van beleid of zijn al met projecten gestart. Andere gemeenten lopen nog ver achter. Wij lezen over het modelprotocol voor het in een handleiding vastleggen van werkafspraken tussen vrouwenopvang, politie, Openbaar Ministerie (OM) en Jeugdzorg. Hier en daar wordt duidelijk samengewerkt, maar soms is het protocol niet meer dan een checklist. Op andere plaatsen moet het basale werk nog worden verricht en daar bestaat alleen behoefte aan een handleiding om de ketenzorg te organiseren.
Na de landelijke uitrol bij de politie blijkt dat de query in elf regio’s is geïnstalleerd, maar slechts in zes regio’s in gebruik is. Op andere plaatsen blijkt deze niet nodig te zijn. Er zijn regio’s die de query alleen maar gebruiken als monitoringsinstrument, waarvoor deze uiteindelijk ook bedoeld is. Iedereen doet zijn eigen ding, overigens met de beste bedoelingen. Hoe wordt ervoor gezorgd dat voldoende grip op de zaak wordt gehouden en hoe ontstaat inzicht in wat wel en niet werkt? Welke omstandigheden werken positief op de resultaten? Wij willen niet dat wij straks bezwijken onder talloze goedbedoelde projecten en initiatieven, die op een andere plek weer net anders of zelfs contraproductief werken. Daarom hamert het CDA er bij alle dossiers op dat men moet weten wat er werkt en dat er aandacht aan effectieve interventies besteed wordt. Niet als doel op zich, maar als enige manier om daadkrachtig te kunnen optreden.
Het is nog maar de vraag of men bereid is om een werkproces aan te passen op de wijze die bijvoorbeeld in Rotterdam goed werkt. Amsterdam is nog zoekende, maar gaat Amsterdam dan de Rotterdamse manier overnemen of doet iedereen het op eigen wijze? Mijn hartenkreet van vandaag is ervoor te zorgen dat de ministeries voldoende grip houden op de uitvoering en om al die goede zaken die gelijktijdig gebeuren, te kanaliseren en zicht te houden op het resultaat.
Volgend jaar vindt de verdere implementatie en borging plaats en in 2010 is alles geborgd. Wij moeten ervoor zorgen dat dat gebeurt, maar wij moeten wel realistisch zijn. Wij moeten opletten dat deze planning gehaald kan worden met voldoende tijd en aandacht voor de implementatie en borging. Wij moeten niet te snel denken dat het tussen de oren zit, omdat men de eindtermijn wil halen. Wij willen hiervoor waarschuwen.
Daders moeten heel stevig worden aangepakt, want tegenwoordig zijn de slachtoffers meer gedetineerd dan de daders. Hier moet alle aandacht naar uitgaan, maar ook preventie is een belangrijk aandachtspunt. Hoe worden potentiële slachtoffers weerbaar gemaakt? Het is jammer dat de onderwijsinstellingen een moeizame start hebben gemaakt. Kan de minister daar iets meer over zeggen? Wat zijn de eerste praktische ervaringen? In de brief wordt hierover procesmatig geschreven.
Het CDA heeft altijd gestreefd naar voldoende en adequate opvang voor vrouwen, kinderen en mannen. Kan over de opvang voor mannen iets worden meegedeeld? Zijn de eerste plekken nu wel of niet operationeel en wat zijn de ervaringen?
Ik sluit mij aan bij collega Arib die zich zorgen maakt over de meisjes die te snel terug naar huis worden gestuurd. Een jeugdagent heeft mij gemeld dat de hulpverlening werkt aan een snelle terugkeer naar de thuissituatie. Ik heb daar geen vertrouwen in, want het gezin doet alsof alles in orde is en na thuiskomst wordt het meisje aangepakt. Laten wij daar voorzichtig mee omgaan.
Wij moeten ervoor waken dat hulpverleners enkel hun eigen ding doen en niet voldoende informatie over de problemen delen onder het mom van privacybescherming. Wij zijn blij dat hiervoor een handleiding is opgesteld, zodat mensen beter begrijpen welke informatie wel of niet beschermd is, maar deze handleiding moet niet in een kast van een hulpverlener verdwijnen. Wij willen graag van de minister horen hoe deze is uitgerold. Is een telefoonnummer bekend dat gebeld kan worden voor informatie? De hands-on ondersteuning door de hulpverlener is van groot belang.
In landen waar eergerelateerd geweld niet langer als een verzachtende omstandigheid wordt aangemerkt maar stevig wordt aangepakt, neemt het aantal zelfdodingen van jonge meisjes schrikbarend toe. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling. Wij vragen hier aandacht voor, omdat wij dit in Nederland willen voorkomen. Zijn hier signalen over ontvangen? Zijn hulpverleners hiervan doordrongen? Ik verzoek de minister hier specifiek op te reageren.
Hoe lang duurt het voordat er wordt gerapporteerd over zaken die ter advisering aan het Landelijk Expertise Centrum (LEC) worden aangeboden?
In de brief staat dat er eerste stappen naar internationale samenwerking zijn gezet. Kan de minister hier iets meer over vertellen? Betreft deze samenwerking het strafrechtelijk handhavingsgebied of ook voorlichting en preventie? Wat ons betreft moeten beide zijden alle aandacht krijgen. Wat is hierin de rol van de geestelijke bedienaren? Is de imamopleiding niet een opleiding waarbinnen aandacht moet worden besteed aan eergerelateerd geweld? Wat ons betreft moet dat wel het geval zijn. Wij realiseren ons dat het meer een cultureel dan een religieus verschijnsel is, maar alle krachten moeten worden benut om dit probleem het hoofd te bieden. Imams hebben zeker op de ouders een behoorlijke invloed. Graag een reactie op dit punt.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Voordat ik inga op de voortgangsrapportage, wil ik eerst even stilstaan bij de rapportage van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen over partnerdoding door etnische minderheden. Dat vond ik heel interessant. Bijna de helft van de gevallen betreft etnische minderheden, maar bij de andere helft is dat niet het geval. Er is een oververtegenwoordiging van etnische minderheden. Voor beide groepen geldt dat dit vaak gepaard gaat met een lage sociaaleconomische status. Dit is een eerste onderzoek, dus ik vind het terecht dat de minister nog nader onderzoek wil doen. De aandacht is er nu, maar men moet beter weten waar het over gaat. Wanneer gaat de minister aanvullend onderzoek doen?
De afgelopen jaren is veel politieke en maatschappelijke aandacht voor dit onderwerp ontstaan. Dit type geweld is afschuwelijk en heeft vaak een dodelijke afloop. Dat willen wij allemaal voorkomen. Ik heb het gevoel dat er de afgelopen jaren goede stappen zijn gezet, maar ik maak mij toch bezorgd. Als ik de brief van de minister lees, vraag ik mij af of de aandacht niet een beetje aan het verslappen is. Dat wil ik niet. Via de motie-Van Velzen heeft de Kamer geregeld dat er een opvang voor bedreigde mannen wordt gerealiseerd. Via de motie-Jasper van Dijk willen wij komen tot een eenduidige registratie van aangiften van eergerelateerde zaken. De eerste stappen zijn gezet. Politiefunctionarissen worden opgeleid. In de brief zegt de minister: «Een integrale aanpak staat of valt met een goede samenwerking tussen de betrokken partners in de keten voor signalering, dossieropbouw, weging, casusregie, interventie en evaluatie.» Het komt erop neer dat partners en organisaties heel nauw moeten samenwerken en registreren. Tegelijkertijd lees ik, ondanks de Kamerbreed aangenomen motie-Jasper van Dijk, dat een landelijke invoering van het registratiesysteem nog niet mogelijk is. Waarom niet? Waarom vinden bepaalde regio’s dat niet nodig? Wat gaat de minister hieraan doen? Ook andere instanties voor vrouwenopvang en het OM zijn nog niet overgegaan tot registratie van eergerelateerd geweld. Waarom niet? Wat betekent dit voor de uitvoering?
Een ander punt in de strafrechtelijke aanpak is de aanwijzing vanuit het OM bij eergerelateerd geweld. Dat is nodig voor de opsporing en vervolging van daders. Waarom duurt dit zo lang? Waarom is deze aanwijzing nog niet opgesteld? Wat betekent dit voor de praktijk? Collega’s Arib en Van Toorenburg spraken hier ook over. Betekent dit dat daders ongestraft blijven? Dat kan toch niet de bedoeling zijn.
Het LEC verzorgt de registratie. Hieruit zijn analyses voortgekomen om de landelijke omvang van deze problemen zichtbaar te maken. Wanneer kunnen wij de rapportage daarover tegemoet zien?
Ik ben op bezoek geweest bij het MEP, waaraan het LEC is gekoppeld. Ik ben onder de indruk, want men is heel goed bezig, onder andere met het opleiden van mensen. Ik begrijp daarom niet dat de minister in zijn brief vermeldt dat men bijna zover is om dit project bij andere bestaande projecten onder te brengen. Dat moeten wij niet doen. Als daarvoor wordt gekozen, zal de aandacht verslappen. De minister is het toch met mij eens dat dat niet de bedoeling is. Vindt de minister ook dat de aparte rapportage zoals wij die nu kennen, in ieder geval de komende jaren in stand moet blijven? Hierdoor blijft de Kamer goed zicht houden op de verschillende onderdelen en kan daarop sturen. Is het tijdsbestek van twee jaar voor de invoering van dit project niet te ambitieus? Graag een reactie van de minister.
In het planningsoverzicht wordt vermeld dat er een kader moet komen voor de structurele financiering binnen de financiële structuur van de politie. Krijgen wij deze raming voor het einde van het jaar? Deelt de minister mijn mening dat deze middelen specifiek gereserveerd moeten worden voor de opsporing en vervolging van daders van eergerelateerd geweld? In Haags jargon heet dit oormerken. Hierdoor wordt voorkomen dat het geld in de grote pot verdwijnt en dat de aandacht verslapt.
Ik heb een aantal vragen over de maatschappelijke preventie, waarvoor de minister voor Wonen, Werken en Integratie de eerstverantwoordelijke is. Ik lees dat er veel projecten zijn opgezet. Hoe staat het met de vrouwennetwerken? Gaan deze de komende jaren door? Hoeveel vrouwen worden hiermee bereikt? Zijn er naast de genoemde organisaties ook andere organisaties bij betrokken?
Uit het onderzoek van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen blijkt dat zich in de Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap ook grote problemen voordoen. Veel daders hebben te kampen met psychische problemen, waardoor deze door de hulpverlening vaak niet bereikt worden. Wordt in de preventieve projecten ook aan deze onderwerpen aandacht besteed?
De heer Kamp (VVD): Voorzitter. Ik wil een aantal punten naar voren brengen. Ik heb aandachtig en met veel belangstelling het rapport Partnerdoding door etnische minderheden gelezen. Ik verzoek de minister een belangrijk onderdeel van het rapport toe te lichten. Op bladzijde 9 wordt gesproken over twee onderzoeken door Van Dijk en anderen. In 1997 is een onderzoek uitgevoerd naar gevallen van huiselijk geweld onder autochtonen en dat bedroeg ruim 40%. Daarna is een onderzoek gedaan naar huiselijk geweld onder allochtonen en dat bedroeg 24%. Vervolgens wordt de conclusie getrokken dat hieruit blijkt dat er sprake is van een oververtegenwoordiging van etnische minderheden onder verdachten en daders van huiselijk geweld. Ik begrijp dat niet en ik kan dat ook niet concluderen. Of ik word met dat verhaal op een verkeerd spoor gezet of het spoor is anders dan ik altijd heb gedacht. Kan de minister dat toelichten?
Wij hebben van de minister een brief van 9 juni ontvangen over het optreden van de politie in Alkmaar. Collega Arib heeft destijds mondelinge vragen gesteld over een geval van eerwraak en wat de politie daarvoor heeft gedaan. Na bestudering van deze kwestie kan men vaststellen dat de politie hier heel goed heeft opgetreden en alle mogelijke moeite heeft gedaan om degene die in de verdrukking dreigde te komen, te beschermen. Zij heeft geprobeerd misdrijven te voorkomen of op te lossen. Dat voorbeeldige politieoptreden moet gezien worden tegen de achtergrond van de invoering van de nieuwe standaardaanpak. Die was er nog niet, want die werd destijds ingevoerd. Als wij dit geval volgens de nieuwe aanpak zouden beoordelen, dan zou deze anders verlopen kunnen zijn. De politie verdient complimenten voor wat zij gedaan heeft in confrontatie met de dagelijkse harde realiteit. Tegen de minister zou gezegd kunnen worden dat zijn oorspronkelijke ontkenning dat van eerwraak sprake was, geen gelukkige uitspraak was. Dit heeft naar mijn inschatting de Kamer op een verkeerd been gezet.
Mevrouw Arib (PvdA): Ik heb deze brief er bewust niet bij willen betrekken, omdat hierover in de Kamer al een aantal keren gesproken is. In het debat kwam naar voren dat het slachtoffer twee of drie keer aangifte heeft gedaan, in 2001, 2003 en 2005. Uw conclusie dat de politie goed heeft gehandeld, is wat mij betreft voorbarig en kort door de bocht. Het was mijn bedoeling om hier voor de toekomst van te leren en niet om dit incident weer naar voren te brengen.
De heer Kamp (VVD): Voorzitter. Het was geagendeerd en daarom heb ik er iets over gezegd. Ik weet hoe het gaat bij de politie. Achteraf krijgen wij de stukken, die wij lezen wij en waarover wij opmerkingen maken. De politieagent is aan het werk. Plotseling komt er een melding binnen en er moet iets gedaan worden. Ik ben onder de indruk van wat door de verantwoordelijke politieagenten in dit concrete geval is gedaan. Ik vind dat zij de goede instelling hebben gehad en hun best hebben gedaan. Hier is eerder aanleiding voor een compliment dan voor een kritische opmerking. Ik begrijp wat mevrouw Arib hierover zegt, maar dit is mijn conclusie als ik naar het geheel terugkijk.
Ik heb in december vorig jaar samen met mevrouw Arib een motie aan de Kamer voorgelegd. De Kamer heeft deze overgenomen. Mevrouw Arib en ik vinden dat dit de crux is waar het om gaat in dit soort gevallen. Als men spreekt over eergerelateerd geweld, dan heb je te maken met een dader en een slachtoffer. De kunst is om de dader zodanig effectief aan te pakken dat het slachtoffer weer een normaal leven kan leiden. Als de minister terugkijkt naar de uitspraak van de Kamer in december 2007, wat is er dan in de afgelopen elf maanden veranderd om te bereiken dat de daders zodanig in de strafrechtelijke sfeer worden aangepakt, dat de slachtoffers weer een reëel perspectief krijgen op een normaal leven?
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor de opmerkingen en de betrokkenheid bij de aanpak van eergerelateerd geweld. Dat geldt ook voor collega Bussemaker en voor andere collega’s namens wie ik de voortgangsrapportage aan de Kamer heb gestuurd. Wij zijn het er allemaal over eens dat dit een belangrijk onderwerp is vanwege de diepingrijpende schade, letsel of dood die de slachtoffers wordt aangedaan en wegens de kwetsbaarheid van de mensen die slachtoffer dreigen te worden. Ook op dit terrein, net als bij andere onderdelen van criminaliteitsbestrijding, rechtshandhaving en zorg voor de veiligheid, is onze inzet gericht op het verbeteren van de preventie. Ik kom op de verschillende aspecten terug, uiteraard in een goede taakverdeling met de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
Er zijn drie brieven geagendeerd. Een brief gaat over de tragische moord in Alkmaar. Ik wens de heer Kamp overigens vanuit deze plek veel geluk in zijn nieuwe functie als regeringsvertegenwoordiger voor Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Op dit moment komt even de vraag bij mij op hoe het daar is gesteld met eergerelateerd geweld. In een komend gesprek kunnen wij ons daar nader in verdiepen. Ik zie uit naar de samenwerking in zijn nieuwe functie.
De opmerkingen van de heer Kamp gaan over de Alkmaarse stationsmoord, die is bekeken vanuit het oogpunt van de dramatiek en de zorg voor het slachtoffer. In de slotalinea ga ik in op de kwestie van de classificatie van het misdrijf. Wij moeten enerzijds goed in de gaten houden, ook voor de toekomst, dat het onderwerp goed moet worden afgebakend. Dit mag niet vermengd worden met andere zaken, want hierdoor zou de preventie mogelijk minder effectief zijn. Anderzijds, en dat is ook mijn conclusie, moet men niet zover gaan in het toepassen van definities, dat het niet meer duidelijk is of men nog over hetzelfde spreekt. Wij spreken nog over hetzelfde, ook al wordt het ten behoeve van opsporing en dergelijke nuttig gevonden om met definities, afbakeningen en verschillende analyseschema’s te werken. Ik geloof niet dat dat ons echt verdeeld houdt. Het is goed om dit met elkaar te bespreken en verder de aandacht vooral te richten op het effectief reageren op eergerelateerd geweld.
Het rapport over partnerdoding van mevrouw Marieke Liem, Kim Geene en Frans Koenraadt illustreert dat men door het bewandelen van alledaagse wegen een goed beeld probeert te krijgen over de aard en omvang van deze problematiek. Het gaat hier vooral om de sociale en psychopathologische factoren.
Ik ga uiteraard niet herhalen wat in de voortgangsrapportage staat. Ik verzeker de Kamer dat er voortgang wordt geboekt, zoals door de bijdrage van het LEC aan een effectievere aanpak. Wij stimuleren direct en indirect de politie, ook via de verschillende korpsbeheerders in ons land, om hier aandacht aan te besteden.
De heer Fritsma heeft een aantal punten genoemd, dat naar mijn mening al voldoende en grondig besproken is door mijn collega, de staatssecretaris van Justitie. Ik heb kennis genomen van zijn opvattingen over een aantal onderwerpen. Ik verzeker de heer Fritsma ervan dat zijn opvattingen goed bekend zijn bij de bewindslieden van Justitie, of wij deze opvattingen nu delen of niet. Ik verwijs graag naar datgene wat al gezegd is over de hoofdlijnen van de beantwoording. De heer Fritsma had het over verblijfsvergunningen. Er zijn soms inderdaad kwesties aan de orde met verblijfsvergunningen. Als ik het goed begrijp doelt de heer Fritsma op een flink deel Nederlanders. Hierbij zijn dus geen verblijfsvergunningen aan de orde. Dat is goed om in het oog te houden. Bij de verblijfsvergunningen kijken wij naar toepassing van de glijdende schaal. De effectiviteit gaat voor. Als er geen perspectief bestaat op verandering van effectiviteit, wordt de aandacht daar niet opgericht. De aandacht wordt wel gericht op het verkennen van de mogelijkheid om bij de beoordeling van hernieuwde aanvragen voor verblijfsvergunningen door dezelfde referent, ook de staat van dienst en eventuele misdrijven die begaan zijn mee te wegen. Dat heeft ook mijn collega, staatssecretaris Albayrak, gezegd.
De heer Fritsma (PVV): Dat laatste punt is mooi. Het kabinet heeft vorig jaar vastgesteld dat de aanscherping van de glijdende schaal wordt aangehouden en dat eind 2008 besloten wordt of deze wel of niet wordt aangescherpt. Het is jammer dat hierover geen uitsluitsel kan worden gegeven. De effectiviteit wordt door zowel de staatssecretaris als de minister in twijfel getrokken. De effectiviteit van het sneller kunnen uitzetten van criminele vreemdelingen is toch duidelijk, want hierdoor wordt de Nederlandse samenleving bevrijd van deze misdadigers en ook de slachtoffers worden verlost van hun kwelgeesten. Dat effect is toch al groot genoeg.
Minister Hirsch Ballin: Daar komen wij op terug bij de bespreking van het onderwerp vreemdelingenbeleid in overleg met de staatssecretaris van Justitie. De heer Fritsma heeft goed begrepen dat wij volgens onze opvatting moeten kijken naar effectiviteit, ook bij de glijdende schaal en de veranderingen daarin. Moorden en zware vormen van geweldpleging scoren sowieso hoog op de bestaande glijdende schaal. Daarover hoeft de heer Fritsma zich geen zorgen te maken. Wij maken ons zorgen over een effectieve bestrijding van eergerelateerd geweld. Wij willen slachtoffers beschermen en herhaling van dit soort misdrijven voorkomen, waar dan ook in Nederland of ergens anders. De Tweede Kamer wordt uiteraard nog geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek. Volgens de planning gebeurt dat begin 2009 aan de hand van de resultaten van het onderzoek.
Mevrouw Karabulut (SP): Mag ik hieruit concluderen dat op dit moment niet bekend is hoeveel mensen met een verblijfsvergunning dit soort misdrijven begaan?
Minister Hirsch Ballin: Voor het overgrote deel gaat het om Nederlanders, dus dat zij geen mensen die een verblijfsvergunning hebben.
Mevrouw Arib heeft vragen gesteld over de bevordering van de aanpak van eergerelateerd geweld door politie en justitie. Dit gaat om misdrijven van een zeer zware categorie. Dat bepaalt ook de aanpak door politie en justitie. De aanpak van eergerelateerd geweld door de Nederlandse politie – dit wordt de uitrol genoemd – is erop gericht om de problematiek van eergerelateerd geweld bij geweldsmisdrijven zo snel mogelijk te ontdekken. Dat betekent dat de aanpak erop gericht is om vanuit de vaststelling van het slachtofferschap en de verdachte, deze factor van het geweld meteen onder ogen te krijgen. Vandaar dat dit deel is gaan uitmaken van de politieopleiding. Het eerste traject van postinitiële scholing vindt in december plaats en maakt deel uit van ons programma. De Raad van Hoofdcommissarissen bevordert dat vanaf volgend jaar zoveel mogelijk mensen aan deze opleiding deelnemen. Het is goed dat de Raad dit standpunt heeft ingenomen. De aansturing van de Nederlandse politie verloopt indirect via de korpsbeheerders. Wij hebben hun medewerking op dit punt gevraagd en ook gekregen. Het LEC speelt daarin een hele belangrijke rol bij de voorlichting, de opzet van opleidingen en het bevorderen van de deskundigheid. Uit de opkomst van korpsen op de themadagen blijkt dat dit goed doorwerkt binnen de gelederen van de Nederlandse politiekorpsen. Het OM heeft met een speciale aanwijzing duidelijk gemaakt dat het ernst is met de vervolging van dit geweld en verlangt als bevoegd gezag inzet van de politie. Het blijft nodig om deze inzet uit te breiden en te borgen. Daar is dit programma op gericht.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ik herken het verhaal dat de minister vertelt over de politie en het OM die hier aandacht aan besteden. Vanuit de praktijk en vanuit reële situaties hoor ik toch dat slachtoffers elke keer van opvanghuis naar opvanghuis moeten vluchten. Voordat zij gevlucht zijn, hebben zij veel ellende meegemaakt, zijn mishandeld en opgesloten. De partner of familie weet elke keer weer te achterhalen waar het slachtoffer verblijft. De daders blijven vrij rondlopen. Ik vraag mij af hoe dat mogelijk is ondanks alle maatregelen. Waarom worden zij niet opgepakt?
Minister Hirsch Ballin: Ik laat de details over de uitrol bij de politie achterwege, want mevrouw Arib is daarvan overtuigd.
De zorg voor de slachtoffers en met name voor het feit dat men herhaaldelijk bescherming zoekt bij opvanginstellingen voor vrouwen, heeft te maken met het bijzondere karakter van eergerelateerd geweld. De dreiging van eergerelateerd geweld verdwijnt niet vanzelf. Daarmee heeft deze ervaring ongetwijfeld te maken. In de opvatting van de bedrijvers van eergerelateerd geweld blijft dat punt bestaan en blijft dus ook de dreiging voor de slachtoffers bestaan. Tijdens een werkbezoek in Turkije is tegen ons gezegd dat de voorlichting erop gericht is om duidelijk te maken dat de eer niet gezuiverd wordt door dit geweld, maar dat men hierdoor de eer verliest. Deze invalshoek die in Turkije met succes wordt gevolgd bij het tegengaan van de gedachte dat zoiets zou moeten gebeuren, spreekt mij zeer aan. Integendeel, men verliest de eer als men hieraan meedoet. Dit soort ideeën blijft langer bestaan indien mensen in een isolement leven, ook ten opzichte van het land en de cultuur van herkomst. Het is anders als men aan de dynamiek van de samenleving deelneemt, of dit nu in Turkije, Marokko of in een ander land is. Het is vergelijkbaar met wat er gebeurde met afstammelingen van Nederlandse emigranten in Zuid-Afrika. Zij hielden er allerlei opvattingen op na die in Nederland al lang verdwenen waren. Op plaatsen waar die opvatting voortleeft, is men niet tevreden zolang «de eer niet gezuiverd is» en bestaat het risico van voortgezet slachtofferschap. Dat heeft te maken met de aard van deze criminaliteit. Dat leidt tot het herhaaldelijk opvang en bescherming zoeken.
Dan kom ik terug op het LEC en de manier waarop de politie daar professioneel op reageert. Dat betekent dat op meldingen zo snel mogelijk moet worden doorgerechercheerd met toepassing van een preventieve aanpak. Men dient hierbij de dader ervan te weerhouden om door te gaan en in herhaling te vallen.
Mevrouw Arib (PvdA): Waarom gebeurt dat dan niet? Zelfs als slachtoffers een andere identiteit krijgen ter bescherming, blijft de dader vrij rondlopen. Dat kan niet uitgelegd worden. Waarom wordt er niet ingegrepen? Ook in Turkije gaat er een heel proces van familiedruk en bedreigingen aan vooraf voordat een moord wordt gepleegd. Ook in die fase moet iets worden ondernomen. Dat wordt in deze praktijkgevallen niet gedaan. Ook als blijkt dat vrouwen het risico lopen om vermoord te worden, blijft de dader vrij rondlopen. Waar ligt dat nu aan?
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Misschien kunnen wij eens een keer cijfers ontvangen over hoeveel mensen er op dit moment vastzitten wegens bedreiging. Ik heb in mijn tien jaren gevangeniswezen weinig van dit soort gevallen gezien. Ik heb wel veel vrouwen in de gevangenis gezien die de moed hadden getoond om er zelf een einde aan te maken. Dat is niet wat wij willen bereiken. Worden mensen snel genoeg opgesloten wanneer zij een ernstige bedreiging vormen? Volgens de politie is het nog steeds zo dat moet men wachten op de eerste stappen op het pad ernaar toe.
Minister Hirsch Ballin: Wij moeten kijken naar cijfers en werkwijzen. Het LEC en ook steeds meer de afzonderlijke korpsen, hebben de nodige deskundigheid opgebouwd. Dat betekent alertheid op het moment dat uit een melding of andere aanwijzingen of door het zoeken van slachtofferbescherming blijkt dat er sprake is van omstandigheden die niet mogen voortduren. Op de eerste plaats kan het van kwaad tot erger leiden en eindigen in moord. Op de tweede plaats mogen de slachtoffers niet in de positie van opgejaagd wild terechtkomen. Daar ben ik het helemaal mee eens en dat is een van de richtsnoeren voor het beleid.
Door het LEC wordt expertise opgebouwd. Men kijkt soms naar conflictoplossing zodat er geen escalatie optreedt. Dat is niet bevredigend, maar soms moet men kiezen voor het minst kwalijke. Naamswijziging is een soort uiterste hulpmiddel, maar moet wel tot de mogelijkheden behoren als dat de enige en effectieve vorm van bescherming is. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg eens dat wij hierbij ook de strafrechtelijke aanpak moeten betrekken. Ik zeg de Kamer toe dat ik bij het OM de toepassing van de mogelijkheid van strafvervolging wegens bedreiging onder de aandacht zal brengen om hiermee ruimer om te gaan of er op een strakkere manier gebruik van te maken. In de combinatie van beschermingsmaatregelen kan dan meer gedaan worden.
Mevrouw Karabulut (SP): Ik probeer het enigszins concreter te maken. Hoe zit het met de aanwijzing door het OM? Hoe verloopt de samenwerking van het LEC met andere partijen die ook nodig zijn om het probleem aan te pakken? Kan de minister concreet aangeven op welke punten het nog niet helemaal goed gaat met de strafrechtelijke vervolging van de daders? Dat heeft ook met de keten te maken. Ik heb mijn zorgen geuit, ook op basis van signalen van dezelfde partijen die dagelijks met deze materie werken, over het feit dat deze samenwerking in de keten niet goed verloopt. Kan de minister dit toelichten? Hoe zit het met de registratie? Het LEC doet heel goed werk, maar dit is nog niet helemaal afgerond. Er zitten problemen bij het volgen van de zaken. Waar zit het probleem en wat gaat de minister daaraan doen?
Minister Hirsch Ballin: Mevrouw Arib vroeg naar de registratie door het CBS. De cijfers over moord uit de statistieken van het CBS bieden weinig houvast. Het zou mooi zijn als deze statistieken meer inzicht zouden bieden, maar dat is niet het geval. Dat hangt samen met de inrichting van de bedrijfsprocessystemen en van de wijze van gegevensverzameling door het CBS. Het is een sinds lang gekoesterde wens om informatievoorziening niet alleen binnen, maar ook vanuit de Nederlandse politie verder te verbeteren. Dat is een van de punten bij de beoordeling van de werking van de samenwerkingsafspraken van de Nederlandse politie. Bij de kabinetsformatie is afgesproken dat naar verbetering van de informatiehuishouding bij de politie zal worden gekeken, voordat een besluit wordt genomen over het aanhangige wetsvoorstel voor de Nederlandse Politiewet. Uit deze vraagstelling blijkt dat wij op dit moment nog niet volledig tevreden zijn over de manier waarop de informatievoorziening loopt. Er wordt binnen de Nederlandse politie aan gewerkt, maar er is nog niet voldoende resultaat bereikt. In mijn antwoord op de vragen van mevrouw Karabulut over de registratie zal ik hier specifiek op ingaan.
De voortgangsrapportage is geen eindrapportage. Wij zijn het met de Kamer onmiddellijk eens dat geconstateerd wordt dat er belangrijke voortgang is geboekt, maar wij zijn hier nog niet mee klaar. Anders zou ik een eindrapport hebben gestuurd in plaats van een voortgangsrapport. Het beeld van de omvang moet verbeteren, gedeeltelijk door onderzoek LEC, gedeeltelijk door registratie van de vrouwenopvang en gedeeltelijk door onderzoeken over partnerdoding. Het is een heel moeilijke taak om bij dit soort criminaliteit tot een precies beeld te komen. Dat blijkt ook uit internationale contacten. Door vergelijking met andere landen mogen wij constateren dat wij hiermee op een veel intensere manier bezig zijn dan op andere plaatsen het geval is. Dat zeg ik niet omdat ik vind dat wij er al zijn. Zoals gezegd, wij zijn ermee bezig, wij zijn er niet mee klaar. Wij weten uit ervaring van andere landen hoe moeilijk het is om hiervan een precies gekwantificeerd beeld te krijgen. Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd hoe het loopt met de regie over alle dialogen, onderzoeken, pilots en opleidingen. Wij zijn bezig met de coördinatie. Daarvoor zijn deze rapportages bedoeld. Zoals door mevrouw Arib terecht is opgemerkt, is aangekondigd dat de rapportage als voortgangsrapportage in de algemene projectrapportage geïntegreerd wordt, zoals is overeengekomen bij de totstandkoming van dit kabinet. Dat sluit niet uit dat ik, op momenten dat er iets belangrijks te melden is, daarover afzonderlijk zal berichten, mede namens of samen met de collega’s die hiervoor verantwoordelijk zijn. Men is ook bezig met de regie op de verschillende projecten. Ik ben het met mevrouw Van Toorenburg eens dat wij daar grip op moeten houden. Vandaar de programmatische aanpak: een programma met voortgangsrapportage. Daarin worden zowel de doelstellingen als de te realiseren maatregelen nauwkeurig gedefinieerd en met elkaar in verband gebracht. Wij luisteren daarbij naar de praktijkervaring zoals die uit de pilots naar voren komt.
Het modelprotocol samenwerking is van een praktische handleiding voorzien, omdat organisaties in het veld daarom vroegen. De maatregelen worden door en binnen de beroepsgroepen uitgewerkt. Daarbij zorgt de programmaorganisatie voor de benodigde eenvormigheid. Het is duidelijk geworden dat werkprocessen ten behoeve van de ketensamenwerking moeten worden aangepast. Een voorbeeld hiervan is het direct inschakelen van de vrouwenopvang binnen de regio’s van de lokale politie. De regie is een onderdeel van de ontwikkeling van het programma, maar deze moet niet alleen op nationaal niveau, maar ook in het lokale bestuur worden geborgd. Daarom lopen er pilots zoals in Rotterdam. Mijn collega Bussemaker en ik geven deze nationale en regionale projecten steun in de rug door gesprekken aan te gaan met wethouders en andere betrokkenen.
Mevrouw Van Toorenburg en mevrouw Karabulut hebben gevraagd of het programma niet langer dan tot 31 december 2010 moet doorlopen. Ik begrijp dat de Kamer daar positief tegenover staat. Wij hebben op dit moment nog geen conclusie getrokken, maar wij delen het belang dat gehecht wordt aan het programma. Wij bieden de eindrapportage niet eerder aan de Kamer aan dan nadat wij er zelf van overtuigd zijn dat het verantwoord is om dat te doen.
De query en de verschillende toepassingen daarvan zijn nu door zeventien korpsen van in totaal vijfentwintig in gebruik. Daarnaast zijn er twee korpsen die elke dag het gehele mutatiebestand doornemen en op deze wijze handelen. Op die manier zien wij dat een groot deel van de Nederlandse politie daarmee werkt. Zoals gezegd bestaat er geen centrale aansturing voor het beheer van de Nederlandse politie, maar niettemin zijn wij in het stadium gekomen dat een groot deel van de Nederlandse politie daarmee werkt.
Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de internationaal te nemen stappen. Mijn collega, mevrouw Bussemaker, zal daarop ingaan. Dat geldt ook voor de samenwerking op gebieden zoals opsporing en vervolging. Dat gaat steeds beter. Er bestaan goede contacten met het Verenigd Koninkrijk over de uitrol van onze acties. Ik geef u een voorbeeld van het door de politie succesvol en serieus omgaan met eergerelateerde geweldszaken. Onlangs zijn twee jonge, ongehuwde meisjes uit een Turks-Nederlands gezin tegen hun zin door de vader naar Turkije gebracht met het doel hen daar uit te huwelijken. Door een snelle en goede samenwerking van de Nederlandse politie, het LEC, met de Turkse collega zijn beide meisjes binnen twee dagen teruggebracht naar Nederland. De meisjes zijn uit veiligheidsoverwegingen elders ondergebracht. Dat is een voorbeeld van de internationale samenwerking met in dit geval de Turkse collega’s. Dit staat niet op zichzelf. Ook in de sfeer van preventie en tijdig optreden wordt samengewerkt.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg naar de privacyhandleiding. Ik ben het helemaal met mevrouw Van Toorenburg eens dat er geen schotten mogen bestaan in de informatievoorziening. Voor zover deze nog in de wet aanwezig zijn, zullen wij dat door wetswijziging aanpakken na ontvangst van het advies van de commissie Brouwer-Korf. Ook zal betere voorlichting worden gegeven over de mogelijkheden binnen de bestaande wetgeving, want dat zijn er veel meer dan men denkt. Daarom is de privacyhandleiding beschikbaar gesteld en wordt deze binnenkort verspreid onder de betrokkenen.
Mevrouw Van Toorenburg heeft verzocht bij de geestelijke bedienaren aandacht te vragen voor het ontmoedigen van eergerelateerd geweld. Dit kan verlopen via de inburgeringsplicht, maar ook door inbreng hiervan in de interreligieuze dialoog over de rechtsstaat, omgangsvormen en waarden en normen in de bestaande opleidingen ten behoeve van geestelijke bedienaren. Naar mijn inzicht doen wij er goed aan om ons niet alleen op de bestaande patronen te richten, zoals de Nederlandse imamopleidingen, maar ook te kijken naar ontwikkelingen in de landen van herkomst. De boodschap die op dat punt door de imams wordt gegeven, is ook belangrijk. Ik denk hierbij aan ons recente werkbezoek aan Turkije. Het is goed om hiervan te leren. De overheid maakt niet de curricula van deze opleidingen, maar wij kunnen daar wel in de kwaliteitszorg voor het hogere onderwijs aandacht aan besteden. Voor het oppikken van goede en waardevolle nieuwe benaderingen zoals ons bijvoorbeeld vanuit Turkije werd gemeld, staan wij ook in contact met collega’s van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) om te kijken hoe dat gestimuleerd kan worden.
Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd of er iets bekend is over een toename van zelfdodingen als gevolg van de acties tegen eergerelateerd geweld. Dat is gelukkig niet het geval, maar mocht een dergelijke ontwikkeling zich voordoen, dan is dat een punt van aandacht voor het LEC. De doorlooptijden bij het LEC zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van informatie. Dit varieert van enkele dagen tot enkele weken. Dit is ook afhankelijk van de basisinformatie van het korps.
In de roc’s is in een specifiek project ontwikkeld. In Rotterdam en Twente is dat toegepast. Op 20 november wordt het resultaat tijdens een congres gepresenteerd. Ik hoop dat de staatssecretaris van OCW daarbij aanwezig kan zijn.
Mevrouw Karabulut vroeg naar de rapportage over het vervolgonderzoek naar partnerdoding binnen etnische minderheden. Er zijn inmiddels veel aanknopingspunten voor het vervolgonderzoek. Het onderzoek zou deze zomer zijn afgerond, maar is vertraagd tot het einde van het jaar. In dit onderzoek worden de sociale, gedragskundige en psychopathologische karakteristieken beschreven. Het levert duidelijk overeenkomsten op in de karakteristieken van de daders op het punt van geslacht, opleiding, betrokkenheid in het arbeidsproces en de relatie tussen dader en slachtoffer. Deze vier factoren staan naar de voorlopige inzichten overwegend op een min.
Over de registratie door de politie heb ik al het een en ander gezegd. Mevrouw Karabulut vroeg daarnaar. Binnengekomen zaken worden bij het LEC geregistreerd. In de loop van het komende jaar worden daarbij de gegevens van korpsen betrokken. De release van het nieuwe bedrijfsprocessysteem Handhaving van de Nederlandse politie, dat een eenvormig systeem zal zijn, biedt de mogelijkheid voor registratie van eergerelateerd geweld.
Mevrouw Karabulut heeft gevraagd hoe het staat met de aanwijzing van het OM. Daar wordt met zorg aan gewerkt. Hierin is enige vertraging opgetreden. In het overleg dat ik regelmatig voer met het College van procureurs-generaal, zal ik de voortgang in het oog houden. Inmiddels beschikken de officieren van justitie wel over een beleidsbrief waarin de teneur van wat wij via de herziene aanwijzing willen bewerkstelligen, goed is weergegeven.
Mevrouw Karabulut vroeg naar de borging van het LEC. De borging maakt deel uit van de totale politiebegroting. Ik zal dit uiteraard ook in contacten met mijn ambtsgenoten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in het oog houden.
De heer Kamp heeft om een toelichting gevraagd op de conclusies van twee onderzoeken die vermeld staan op bladzijde 9 van het rapport van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen. Ik heb hierover geen nadere informatie beschikbaar. Daarvoor moet ik nader contact leggen met de onderzoekers voor het raadplegen van de onderliggende onderzoeken van het Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen. Ik zal de Kamer daar schriftelijk over berichten.
Staatssecretaris Bussemaker: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor de inbreng en sluit mij aan bij de felicitaties voor de heer Kamp.
In eerdere brieven van mij heeft de Kamer kunnen lezen dat wij veel extra middelen uittrekken voor de opvang van en hulpverlening aan slachtoffers van eergerelateerd geweld. Niet alleen voor slachtoffers van eergerelateerd geweld, maar ook voor andere slachtoffers van huiselijk geweld. Het is belangrijk dat daders, slachtoffers en kinderen snel en vroegtijdig kunnen worden opgevangen. Daar mag geen tijd tussen zitten. Het is belangrijk dat professionals goed toegerust zijn om vroegtijdig te signaleren en te weten hoe zij dit kunnen voorkomen. Kortgeleden heeft de Kamer kennis kunnen nemen van een meldcode, die de minister van Justitie, de minister voor Jeugd en Gezin en ikzelf willen gaan instellen.
Op 18 juni heb ik over de opvang afspraken gemaakt met de Federatie Opvang, de Maatschappelijke Ondernemers Groep (MOgroep) en met de Gemeentelijke Gezondheidsdienst Nederland (GGD). Dat is gedaan in de vorm van een actieverklaring Beschermd en weerbaar, die door iedereen is ondertekend. Daarin zijn ook afspraken gemaakt over het toekomstbestendig en duurzaam werken aan het stelsel van opvang en hulp. Dat wordt nu uitgewerkt in een concreet actieprogramma. Voor zover het gaat over eergerelateerd geweld, dat daarvan een zeer nadrukkelijk onderdeel is, is dit actieprogramma gericht op vijf doelstellingen: adequate opvang, deskundige hulpverlening, de landelijke toepassing van het modelprotocol, de betrouwbare registratie en internationale samenwerking.
Het merendeel van de vragen gaat over het eerste doel, de opvang, en dan met name de opvang van mannelijke slachtoffers. Per juli 2008 is de opvang van mannelijke slachtoffers van ernstige bedreiging van geweld in afhankelijkheidsrelaties van veertien jaar en ouder van start gegaan. Dat is een pilot in een samenwerkingsverband tussen mij en de vier grote steden, Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht. Deze pilot loopt tot eind 2009. Deze steden werken voortvarend en intensief samen, onder andere door het uitwisselen van methodieken en het ergens anders plaatsen van slachtoffers bij veiligheidsrisico’s. De bezettingsgraad bij de twintig huidige plaatsen is boven de 90%. Op 1 januari zullen er totaal veertig plekken beschikbaar zijn, zoals in het convenant met de griffier is afgesproken. Dit is werk in uitvoering. Het doel van de pilot is op de eerste plaats het opvangen en helpen van mannelijke slachtoffers en het verbeteren van hun weerbaarheid. In de tweede plaats gaat het om het verkrijgen van inzicht in aard en omvang van de behoefte aan opvang voor mannelijke slachtoffers.
De opvangplaatsen voor bedreigde mannen zijn beveiligde plekken. Deze zijn bestemd voor opvang waarbij beveiliging aan de orde kan zijn. Dat is het geval bij slachtoffers van eergerelateerd geweld, maar dat kunnen ook mannelijke slachtoffers van mensenhandel zijn. Mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld kunnen en moeten voor zover mogelijk binnen de maatschappelijke opvang opgevangen worden. Het is niet de bedoeling dat deze reguliere plekken voor slachtoffers van huiselijk geweld worden gebruikt. Deze plaatsen zijn voor mannelijke slachtoffers die een beveiligde plek nodig hebben. Ik sluit niet uit dat het dan ook om mensenhandel kan gaan. De veertig plaatsen vormen een begin. De twintig bestaande plaatsen kennen binnen zeer korte tijd een bezettingsgraad van meer dan 90%. Dat geeft de noodzaak van opvang aan. Ik ben blij dat dit per 1 januari wordt uitgebreid naar veertig.
Bij de meisjes loopt het aantal iets terug, maar is de verblijfsduur wel toegenomen. Daar zitten de twee maal acht plekken ook grotendeels vol. De opgevangen meisjes blijken vaak uit families met een criminele achtergrond te komen, van wie de ouders nauwelijks geïntegreerd zijn in de Nederlandse samenleving. Daar is een wereld te winnen in het kader van preventie en gedragsverandering. In aansluiting op wat de minister naar voren heeft gebracht, blijkt dat het in dit soort gevallen niet om één dader gaat, maar vaak om een heel familie- en relatienetwerk er omheen.
In mijn brief over Beschermd en weerbaar heb ik over de plekken en de financiering al eerder aangekondigd dat wij eind 2009 de balans opmaken van alle middelen, dus oplopend tot 32 mln. tot 2012 voor alle vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. Op dat moment wil ik de balans opmaken en bekijken of er binnen dat bedrag een herschikking nodig is. Pilots vormen hiervan een belangrijk onderdeel.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ik heb twee vragen. Er zijn momenteel twintig plekken beschikbaar voor mannelijke slachtoffers van eergerelateerd geweld. De staatssecretaris kan niet met zekerheid zeggen dat in de bezetting van 90% ook slachtoffers van eergerelateerd geweld zitten. Mij bereiken signalen dat het om maatschappelijke opvang gaat.
In de rapportage wordt gemeld dat de opvang van meisjes van korte duur is en dat gewerkt wordt aan het herstellen van de band met de ouders. Ik maak mij ernstig zorgen over het herstellen van die band, zeker als het gaat over bedreigde meisjes. Kan de staatssecretaris daarop in gaan?
De heer Kamp (VVD): Voorzitter. De staatssecretaris besteedt aandacht aan de mannelijke slachtoffers. Als zij het geheel van slachtoffers van eergerelateerd geweld overziet, hoe ligt dan de getalsmatige verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoffers?
Staatssecretaris Bussemaker: In antwoord op de vraag van mevrouw Arib kan ik niet uitsluiten dat in de opvang ook andere slachtoffers zitten, zoals slachtoffers van mensenhandel die een beveiligde opvangplek nodig hebben. Vanzelfsprekend wil ik ook nauwgezet weten wie daar terechtkomen. De pilot is er juist op gericht om tot uitwisseling van methodieken te komen en om te kijken of die plekken die er nu bij de G4 bestaan, voldoende zijn en of de uitwisseling gemakkelijk verloopt. Volgens berichten die ik heb ontvangen, verloopt dat goed. Ik zou ook het liefst per 1 januari 2009 willen weten hoe dat zit, wanneer wij met de veertig plekken starten. Ik zeg de Kamer nog een keer toe dat wij de gemeenten erop zullen wijzen dat deze plekken bedoeld zijn voor mannen die specifieke opvang nodig hebben. Ik wil uitsluiten dat deze gebruikt worden voor maatschappelijke opvang en dat de slachtoffers van eergerelateerd geweld die direct opvang nodig hebben, daar niet terecht zouden kunnen.
De tweede vraag gaat over het contact met de ouders. Bij de meisjes blijkt de verblijfsduur toe te nemen. De daarvoor bestemde plekken zitten grotendeels vol. In de pilots worden de ouders geïnformeerd dat meisjes in de opvang zitten. Er wordt zorgvuldig gekeken of contact met de ouders mogelijk is. Uit ervaring en uit gesprekken die ik met meisjes gehad heb, weet ik dat dit heel verschillend kan liggen. Dat verschilt van geval tot geval. Tot nu toe heeft dat goede resultaten. 50% van de meisjes die thuis wonen, kan na bemiddeling terug naar huis. Er is absoluut geen sprake van verplicht contact en de meisjes gaan niet te snel terug naar huis. Daarop hebben mevrouw Arib en mevrouw Van Toorenburg gewezen. Hierbij speelt de onbekendheid met eergerelateerd geweld bij de Jeugdzorg een rol. De pilots dienen ervoor dat samen met Jeugdzorg de bekendheid wordt vergroot en dat de opvangmogelijkheden en analyse van wat er aan de hand is, worden versterkt. Ook daar werpt de samenwerking tot nu toe vruchten af. Er worden over en weer ook opleidingen verzorgd. Ik hoop dat de kennisuitbreiding de komende tijd zal doorzetten. In de regio moet er buiten de pilots om meer kennis komen bij de Jeugdzorg. Ik ben hierover in gesprek met mijn collega van Jeugd en Gezin.
De heer Kamp heeft gevraagd naar de procentuele verhouding tussen mannen en vrouwen bij de slachtoffers van eergerelateerd geweld. Dat weten wij niet, maar de afgelopen jaren zijn wij vooral met de vrouwelijke slachtoffers bezig geweest. Over mannen hadden wij geen kennis. Daarom is deze pilot in het leven geroepen. Deze pilot is niet alleen gericht op het bieden van opvang, maar ook om vast te stellen hoe groot het probleem is. Uit mijn contacten in de praktijk blijkt dat het soms om mannen en vrouwen samen gaat. Het kan ook gaan om een jongen en een meisje die een relatie met elkaar hebben en die beiden bedreigd worden, omdat de familie het er niet mee eens is. Ik zou graag willen weten hoe de verhouding is. Ik hoop eerlijk gezegd dat de pilots die nu zijn opgezet, daarover meer informatie gaan bieden. Het is van groot belang dat wij weten wie er worden opgevangen. Zoals mevrouw Arib naar voren bracht, mag er geen vervuiling optreden met de opvang van andere slachtoffers.
Mevrouw Arib heeft gevraagd naar de LVG en de combinatieproblematiek. Een deel van de vrouwen dat wordt opgevangen, kent een multiproblematiek. Een deel is licht verstandelijk gehandicapt. Er zijn ook slachtoffers van eergerelateerd geweld die licht verstandelijk gehandicapt zijn. Dat komt ook voor bij andere vormen van geweld, zoals bij de loverboys. In veel gevallen zijn deze meisjes vatbaarder voor druk van buitenaf. Dat vergt een specialistische aanpak. Ik zeg erbij dat een heel groot deel hele gezonde en zelfbewuste meiden en vrouwen zijn die weten wat zij willen. Er moet vooral niet gesuggereerd worden dat het om mannen en vrouwen gaat die eigenlijk niet weten wat zij willen of niet voldoende autonoom zijn. Deze beschuldiging wil ik ver van mij werpen. Gelijktijdig wil ik oog houden voor de specifieke problematiek die zich kan voordoen bij de licht verstandelijk gehandicapten.
Mevrouw Van Toorenburg heeft gevraagd naar de internationale uitwisseling en ervaring. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar beleidsinitiatieven in andere landen. Hierover zijn ook wetenschappelijke publicaties verschenen. Daaruit blijkt van welke landen veel te leren valt. Dat zijn vooral Frankrijk, Zweden, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland. De minister verwees ook al naar de lessen die wij trekken uit de ervaringen met opsporing in het Verenigd Koninkrijk. Op basis van de schriftelijke informatie is een aantal werkbezoeken afgelegd aan de Scandinavische landen en het Verenigd Koninkrijk. Binnenkort vindt een werkbezoek plaats aan Duitsland. Inmiddels is gebleken dat vooral de lokale aanpak van toeleiding naar opvang en hulpverlening zeer succesvol is geweest in Zweden, met name in Göteborg. Ook op het onderdeel behandelingsmethodiek inclusief daders zijn in Noorwegen nieuwe initiatieven ontwikkeld. Al deze ervaringen zullen zoveel mogelijk worden ingebracht bij alle hiervoor genoemde trajecten. Ik hoop dat uiteindelijk in Europa een samenwerking ontstaat, waarbij landen van elkaar kunnen leren, want in al deze landen wordt men geconfronteerd met vormen van eergerelateerd geweld. Het is van het grootste belang om bij de opvang, preventie en opsporing zoveel mogelijk van elkaar te leren en gebruik te maken van elkaars ervaringen.
De heer Fritsma (PVV): Voorzitter. Ik bedank de bewindslieden voor de antwoorden. Het is duidelijk dat het bij eergerelateerd geweld belangrijk is om de slachtoffers goed te helpen, maar het is zeer noodzakelijk dat de daders hard worden aangepakt. Hierbij moet men hoe dan ook naar het vreemdelingenbeleid kijken, omdat dat van toepassing is op veel daders. Het vreemdelingenbeleid maakt het mogelijk om criminele vreemdelingen de verblijfsvergunning af te nemen en uit te zetten. Wij hebben er zojuist al over gesproken. Dit kan met de glijdende schaal, waarbij op grond van strafmaat en verblijfsduur wordt bekeken of iemand uitgezet kan worden. Aanscherping van de glijdende schaal is door dit kabinet aangehouden. Eind dit jaar zou meer duidelijkheid worden gegeven. Ik hoor nu dat het op de lange baan is geschoven naar begin 2009. Dat is jammer. Ik heb hierover geen uitstelbericht gelezen. De aanscherping van de glijdende schaal is echt nodig.
De minister zegt dat moordenaars hoog scoren op de glijdende schaal. Daar ben ik het niet mee eens. Ik zal een paar voorbeelden geven. Het gaat niet alleen om moordenaars, maar ook om mishandeling en bedreiging. Als je hier een dag in Nederland bent en je slaat iemand het ziekenhuis in, dan krijg je vier weken gevangenisstraf en mag je hier gewoon blijven. Als je hier langer dan een jaar bent en je krijgt een gevangenisstraf van drie maanden – en daar moet je heel wat voor gedaan hebben – dan mag je hier gewoon blijven. Als je meer dan tien jaar in Nederland verblijft en je hebt de laatste vijf jaar van deze periode in de gevangenis gezeten, dan mag je hier gewoon blijven. Als er acht jaar gevangenisstraf is opgelegd en je verblijft iets langer dan vijftien jaar in Nederland, dan mag je hier gewoon blijven. Zo moet je de daders niet aanpakken. De noodzaak van aanscherping van de glijdende schaal is duidelijk. Ik begrijp het argument van het kabinet nog steeds niet dat de effectiviteit van aanscherping van de glijdende schaal niet vaststaat. Dat is onzin. Het bevrijden van de samenleving en de slachtoffers van dit soort misdadigers levert al voldoende effect op. Daar heb ik nog geen helder antwoord op gekregen.
De minister geeft aan dat het overgrote deel van de daders van eerwraak de Nederlandse nationaliteit heeft. Dat zet het PVV-argument kracht bij om bij dubbele nationaliteit het Nederlanderschap bij dit soort misdaden in te trekken. Er mag in deze samenleving geen ruimte zijn voor mensen die deze bijvoorbeeld met eermoorden verzieken.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ik dank de minister en de staatssecretaris voor de antwoorden. De minister merkt op dat wij vandaag over een voortgangsrapportage spreken. Er komt een eindrapportage. Ik verwacht dat wij bij de eindrapportage met een cijfermatige onderbouwing inzicht krijgen in de aard en de omvang.
De minister heeft toegezegd aan collega Van Toorenburg om nader actie te nemen in de strafrechtelijke sfeer. Daar ben ik blij mee. In de motie die collega Kamp en ik in december 2007 hebben ingediend, hebben wij daarom gevraagd. Ik ga ervan uit dat deze motie wordt uitgevoerd. Ik verzoek de minister ons te informeren over de wijze waarop de strafrechtelijke aanpak wordt gerealiseerd, zodat degenen die zich schuldig maken aan mishandeling en intimidatie niet hun gang kunnen blijven gaan.
Het is belangrijk dat over eergerelateerd geweld wordt gerapporteerd in het bredere kader van het project Veiligheid Begint Bij Voorkomen. Wij hechten eraan daarnaast apart geïnformeerd te worden over eergerelateerd geweld. Daarover is een afspraak met de Kamer gemaakt. Aanvankelijk was het de bedoeling er een groot project van te maken, maar daar is van afgezien. Een voortgangsrapportage is wel van belang.
Ik heb mijn motie over de registratie door het CBS van het aantal vrouwen dat jaarlijks overlijdt, niet in stemming gebracht, omdat de minister heeft toegezegd de Kamer daarover te informeren. Ik zou deze informatie graag willen ontvangen. Ik begrijp dat het CBS niet helemaal betrouwbaar is, maar misschien zijn er andere bronnen beschikbaar.
De motie over de registratie, waar mevrouw Karabulut naar verwees, hebben wij mede ondertekend. Huwelijksdwang en achterlating vormen onderdeel van eergerelateerd geweld. Ik zou ook daar meer inzicht in willen hebben. Het is jammer dat de commissie de minister voor Wonen, Wijken en Integratie niet heeft uitgenodigd. Ik zou het op prijs stellen als zij ons informeert over de omvang en de aard.
50% van de meisjes uit de maatschappelijke opvang gaat vrijwillig terug naar de ouders. Wordt erop toegezien dat de meisjes die vrijwillig teruggaan naar de ouders, ook daadwerkelijk veilig zijn?
Ik ben blij dat de staatssecretaris het met mij eens is dat meisjes en vrouwen die geweld niet meer accepteren en weglopen, niet het stempel mogen krijgen dat zij gedragsgestoord zijn. Dit zijn moedige en sterke vrouwen die hun leven op het spel zetten. Niettemin kiezen zij ervoor een eigen leven te leiden. Ik ben blij dat de staatssecretaris dat ook in ziet.
De voorzitter: Aan deze commissie is expliciet gevraagd welke bewindspersonen hierbij aanwezig moesten zijn. Dat beperkte zich tot de twee aanwezige bewindslieden.
Mevrouw Van Toorenburg (CDA): Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording en de bijzondere aandacht die duidelijk uitgaat naar deze problematiek. Ik ben blij met de toezeggingen van de minister van Justitie om nog intensiever te kijken naar het nemen van maatregelen voor personen waarvan zoveel dreiging uitgaat. Het moet niet zo zijn dat de slachtoffers vastzitten en de daders vrij rondlopen. Wij zijn dankbaar dat er voortdurend en nu nog intensiever naar dit probleem wordt gekeken.
Wij zijn dankbaar voor de toezegging van de minister van Justitie om specifiek aandacht te geven aan de geestelijke bedienaren. Wat ons betreft is dat niet concreet genoeg. Hoe wordt ervoor gezorgd dat de geestelijke bedienaren er voldoende van overtuigd zijn dat men niet op deze wijze met elkaar omgaat? Wij vragen aan de minister hierop specifiek te reageren.
Wij zijn positief over de internationale samenwerking, niet alleen op het terrein van de opsporing en het strafrecht, maar vooral om van andere landen te kunnen leren. Dat is een goede ontwikkeling.
Er zijn nog twee zorgen. Dit is een voortgangsrapportage om ervoor te zorgen dat wij zicht houden op de uitvoering. Bij de politie lopen aanpak en uitvoering nogal uiteen en er is hierop geen landelijke sturing. Wij roepen de politie op om gezamenlijk een insteek te kiezen. Hiermee wordt voorkomen dat op verschillende plekken andere dingen worden gedaan en dan weten wij straks nog niet wat de meest succesvolle methode is.
Wij horen van de jeugdpolitie dat in bepaalde gevallen de hulpverlener ervan uitgaat dat de omstandigheden weer goed zijn, terwijl de politie het hier niet mee eens is. Wie krijgt dan gelijk? Hoe zorgen wij ervoor dat de politie die zicht houdt op de huiselijke situatie, voldoende gehoord wordt indien zij van mening is dat het gezin er niet aan toe is? Misschien kijkt de politie beter door dit beeld heen dan de hulpverlening. Meisjes waren opgenomen in jeugdinrichtingen, juist om hen de veiligheid van de beslotenheid te bieden waaraan zij behoefte hadden. Dat is nu allemaal veranderd. Zijn de meisjes wel voldoende veilig, nu deze bevoegdheid is weggehaald bij Justitie en misschien Binnenlandse Zaken?
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik ben blij dat de minister in ieder geval de mening van de SP-fractie deelt dat wij nu niet kunnen zeggen dat in 2010 alles gereed is. Volgens mij staan wij nog aan het prille begin. Ik ben blij dat de minister heeft toegezegd om te zijner tijd een aparte bespreking te houden over het wel of niet laten opgaan van dit project in het grote geheel. Ik vind het belangrijk om tot die tijd aparte voortgangsrapportages voor te leggen. Ik verzoek ook namens mijn collega’s de minister om een toezegging hiervoor. Ik ben nog lang niet zover, zeker niet als ik kijk naar het planningsoverzicht en alles wat er nog moet gebeuren, om dit in een andere rapportage op te nemen. Ik wil hierover voorlopig aparte rapportages ontvangen en aparte besprekingen voeren met de Kamer.
Het valt mij in de beantwoording van de minister op dat hij terecht vaak spreekt over het LEC van de landelijke politie. Dit verricht heel goed werk. Hij heeft echter niet gesproken over de samenwerking met de andere ketenpartners, zoals het OM en de Jeugdzorg. Het LEC heeft de partners wel nodig. Kan de minister hier een toelichting op geven?
Ik heb ook gesproken over de structurele financiering. De minister vermeldt in het planningsoverzicht dat er een raming gemaakt moet worden van de benodigde middelen voor het bij de politie in stand houden van het recent opgerichte LEC. Het is goed dat de minister hierover gaat overleggen met minister van BZK. Kan de minister voor het einde van het jaar de raming met ons delen? Ik wil hier graag zicht op houden. Is de minister met mij van mening dat het geld apart geoormerkt moet worden voor dit project?
Tot slot een algemene opmerking. Ik ben het met de minister eens dat wij aan het begin staan en dat de afbakening van wat eergerelateerd geweld eigenlijk is, af en toe moeilijk is. Ik vind het waardevol dat er een eerste onderzoek is verricht. De minister kondigt een nieuw onderzoek aan over partnerdoding onder etnische minderheden. Ik wil ervoor waken dat het weer een nieuw onderzoek is. Kan de minister duidelijk maken dat het om een vervolgonderzoek gaat? Wanneer ontvangen wij hiervan de resultaten met een reactie van de minister?
De minister geeft in zijn brief aan en in antwoord op vragen van de heer Kamp, dat de Alkmaarse moordzaak geen traditionele eerwraak is geweest. Deelt de minister mijn mening dat deze zaak wel onder de noemer eergerelateerd geweld valt?
De heer Kamp (VVD): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun gelukwensen voor mijn nieuwe functie per 1 januari 2009.
Huiselijk geweld komt bij alle bevolkingsgroepen in het land voor. Ik denk dat het wat vaker voorkomt bij immigrantengroepen vanwege de integratieproblematiek. Eergerelateerd geweld komt, denk ik, alleen voor bij immigrantengroepen. Dit heeft te maken met de culturele achtergrond en de integratieproblematiek. Wij moeten ons goed realiseren dat de immigratie van kansarmen wordt beperkt en de integratie wordt bevorderd door werken voor iedereen noodzakelijk te maken. Ook het ingrijpen in probleemgezinnen en het lik-op-stukbeleid van politie en Justitie zijn elementen die aan de basis noodzakelijk zijn om in ons land te komen tot minder huiselijk en eergerelateerd geweld.
Als ik de onderzoeken goed bekijk, concludeer ik dat 90% van eergerelateerd geweld zich richt tegen vrouwen. Het is prima dat de staatssecretaris zich nog oriënteert op deze informatie. Ik denk dat wij in de gaten moeten houden dat wij de verhouding van aandacht en opvangplaatsen in overeenstemming brengen met de reële problematiek in de samenleving.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. De punten waarop de heer Fritsma is teruggekomen, kunnen wij het beste bespreken op het moment dat wij een nadere beoordeling van de glijdende schaal hebben gedaan. Dat blijkt ook uit zijn opmerking dat het ook in de huidige glijdende schaal in de zwaardere categorie zit. Ik heb kennis genomen van zijn opvatting. Ik wijs er nogmaals op dat het voor het grootste deel over Nederlanders gaat. De glijdende schaal is er niet uitsluitend voor mensen met een verblijfsvergunning.
De heer Fritsma (PVV): Ik neem aan dat het overgrote deel Nederlanders betreft. Hoe beoordeelt de minister het als een gezinsmigrant na drie jaar een Nederlands paspoort krijgt en hij onaantastbaar wordt? Als deze man dan bijvoorbeeld een eermoord pleegt, kan hij niet meer uit Nederland verwijderd worden.
De minister gaf aan dat eermoordenaars of moordenaars sowieso hoog scoren op de glijdende schaal. Afgezien van het feit dat ik het daar niet mee eens ben, is het wel zo dat een gezinsmigrant na drie jaar, en in andere gevallen na vijf jaar, een Nederlands paspoort krijgt. Zij kunnen dan dus niet meer uit Nederland verwijderd worden. Hoe beoordeelt de minister dat in zijn stelling dat moordenaars al hard genoeg worden aangepakt wat betreft verblijfsrechtelijke gevolgen van een misdaad?
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Het gaat hier over een heel klein deel van de personen die in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming naar Nederland komen. De doelstelling van ons beleid is niet de verwijderbaarheid lang in stand te houden, maar de integratie in de Nederlandse samenleving te bevorderen. Als de heer Fritsma impliciet pleit voor het invoeren van een langere termijn voor verkrijging van het Nederlanderschap ingeval van gezinsvorming of gezinshereniging, dan wijs ik hem erop dat wij internationaal gezien echt niet uit de pas lopen. De verkrijging van het Nederlanderschap is ook een bevestiging van de band met de Nederlandse samenleving en met alles wat daarbij hoort aan inburgering en talenkennis. Het verlengen van de periode waarbinnen aan deze vereisten voldaan moet worden, zou ook vanuit het oogpunt van het versterken van de cohesie met de Nederlandse samenleving absoluut contraproductief zijn. Bovendien lijden hier de mensen onder die in de overgrote meerderheid niets te maken hebben met dit onderwerp. Het gaat over een hele kleine minderheid. Die willen wij gericht aanpakken. De suggesties die in de vragen van de heer Fritsma liggen, zijn geheel contraproductief vanuit het oogpunt van de beleidsdoelstellingen, het bevorderen van de samenhang in de Nederlandse samenleving, het tegengaan en het aanpakken van de plegers en het beschermen van de grote rest van onze medeburgers die daarvan het slachtoffer zijn of er niets mee te maken hebben.
Mevrouw Arib heeft gevraagd of vrijwillige terugkeer naar een ander land ook echt vrijwillig is. Ik voorzie dat dit praktisch niet uitvoerbaar is.
Mevrouw Arib (PvdA): Dat heb ik niet gevraagd. Het gaat over 50% van de meisjes die vanuit de opvang naar huis teruggaat. Deze vraag was aan de staatssecretaris gericht. Aan de minister heb ik gevraagd of de huwelijksdwang en de achterlating onderdeel vormen van eergerelateerd geweld en of dit ook wordt meegenomen in de gegevens over omvang en de aard.
Minister Hirsch Ballin: Wij hebben zeker aandacht voor huwelijksdwang. De omstandigheden waarin dit tot een misdrijf leidt, zijn behoorlijk gecompliceerd vanuit het oogpunt van feitenverzameling en bewijsvoering. Wat betreft de hulpverlening en de preventie is het antwoord op de vragen van mevrouw Arib zonder meer ja. Dat hoort erbij.
Mevrouw Van Toorenburg was met het antwoord op de vraag over aandacht geven aan eergerelateerd geweld in de imamopleiding nog niet helemaal tevreden. Dat ben ik ook niet. Wij zijn hier nog mee bezig. Gisteravond ben ik in de gelegenheid geweest om te spreken met de betrokken directeur-generaal van het ministerie van OCW. De directeur-generaal heeft daarover gesproken met mijn collega die hiervoor verantwoordelijk is. Wij proberen op dat punt nieuwe wegen te verkennen, zodat er via een kwaliteitsverbetering van de opleiding ook een einde komt aan het feit dat men hier soms op achterstand staat in vergelijking met opleidingen zoals die in Turkije of Marokko worden gegeven. Daar bestaat een afwijking van het beeld dat vaak wordt gegeven. Bij het opzetten van een imamopleiding moet de achterstand bij het aandacht geven aan dit soort onderwerpen worden ingelopen. Ik ben het eens met wat mevrouw Van Toorenburg heeft gezegd. Dat is een van de redenen waarom wij vanuit onze verantwoordelijkheid op Justitie voor de relaties met de kerkgenootschappen betrokkenheid tonen bij de acties door het ministerie van OCW voor verbetering van deze opleiding.
Mevrouw Karabulut heeft gevraagd hoe het LEC samenwerkt met de keten. Daar bestaat in het geheel genomen tevredenheid over. De politiekorpsen lopen op dit punt niet helemaal synchroon. Zeventien korpsen werken wel samen en wij hopen dat de resterende acht binnenkort zullen volgen. De samenwerking met het OM sluit daar geheel op aan. Ik heb dat zo even toegelicht bij de bespreking van de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal en de voorbereiding van nieuwe richtlijnen. Met de instellingen voor vrouwenopvang zijn al goede afspraken gemaakt. De uitvoering zal zo goed mogelijk worden gevolgd.
De Alkmaarse zaak had als eergerelateerd geweld behandeld moeten worden. Dat is de eerste conclusie die ik ook in mijn brief heb vermeld. De tweede conclusie klinkt al door in de tekst van de brief, maar ik wil het hierbij graag uitdrukkelijk nog een keer zeggen. Bij de doeltreffende aanpak van deze zaken is niet de vraag over het definiëren relevant, maar wat wij eraan doen. Er moeten definities zijn om goede indicatoren te hanteren bij de verschillende zaken. Daar doe ik niets aan af. Dat is een reden temeer om te zeggen dat het om eergerelateerd geweld ging.
In de uitrol bij de politie is de organisatorische plaatsing van de aanpak van eergerelateerd geweld een eigen verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders. Hierbij is het lokale en regionale OM betrokken. Ik moet nog iets zeggen over de rapportage.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. Ik mis een aantal belangrijke punten, zoals de voortgangsrapportage. Deze moet wat ons betreft apart blijven. Het tweede punt is het structureel financieel kader voor dit project van de politie. De minister zou daarover overleggen met de minister van BZK. Ik heb de minister gevraagd om de Kamer over het financiële plaatje te informeren en het geld te oormerken.
Minister Hirsch Ballin: De politie moet ik met mijn collega van BZK bespreken. Zij moet dat in het overleg met de korpsbeheerders brengen, want het gaat over de besteding van middelen in de regionale politiekorpsen. Als de Kamer van mening is dat dit ingewikkeld is geregeld, dan heb ik daar begrip voor, maar zo is dat in ons land geregeld. Wij gaan daarmee uiteraard aan de slag. Ik zal de Kamer berichten zodra die inzichten duidelijk zijn. Wij worden daarbij uiteraard volledig gesteund door mijn collega van BZK.
Mevrouw Karabulut (SP): Voorzitter. In de planning van de minister staat dat deze structurele financiële middelen in de Voorjaarsnota gereserveerd moeten worden. Ik heb verzocht om deze middelen nog dit jaar te reserveren, maar in ieder geval wil ik uiterlijk begin januari 2009 weten om hoeveel geld het gaat en of dit geoormerkt wordt. Ik verzoek hierover geïnformeerd te worden in een aparte brief van de minister, samen met de minister van BZK.
Minister Hirsch Ballin: Ik zal mevrouw Karabulut hierover voorafgaand aan de Voorjaarsnota informeren. Het is een bouwsteen voor de Voorjaarsnota. Over die bouwsteen kan ik de Kamer eerder berichten en dat is dus voor het voorjaar.
Wat betreft de rapportage kan ik opmerken dat de Kamer en niet ik over de orde van de Kamer gaat. Als er een gebundeld stuk wordt voorgelegd waarin de voortgangsrapportage over dit onderwerp volledig is geïntegreerd zonder enig verlies van informatie, dan is het de beslissing van de Kamer om dat onderdeel apart te agenderen. Dat zou ik toejuichen. Ik kan samen met collega Bussemaker uw vragen daarover beantwoorden. Als de conclusie is dat daardoor het onderwerp tekort wordt gedaan, dan geven wij de hoofdlijnen in de projectvoortgangsrapportage weer en de rest in een aanvullend stuk. Wij zullen er hoe dan ook voor zorgen dat de voortgangsrapportage over dit onderwerp in stand blijft. Of het om een of twee stukken gaat, dat staat absoluut niet in de weg aan de manier waarop de Kamer dat gaat bespreken.
Mevrouw Karabulut (SP): De uitdrukkelijke wens van de Kamer is, en mijn collega’s Arib en Van Toorenburg hebben dat ook te kennen gegeven, dat er een aparte voortgangsrapportage blijft bestaan en dat het vooralsnog niet geïntegreerd wordt in het rapport Veiligheid Begint Bij Voorkomen. Ik wil graag de toezegging van de minister ontvangen dat de voortgangsrapportage apart aan de Kamer wordt voorgelegd en dat wij hierover vervolgens apart kunnen spreken.
Minister Hirsch Ballin: Ik heb de argumenten gegeven. Ik kan mevrouw Karabulut de diverse stukken over het project Veiligheid Begint Bij Voorkomen overhandigen, maar deze zijn in uitstekende handen bij haar fractiegenoot, de heer De Wit. Ik zou ook de andere onderdelen van de voortgangsrapportage, en de Kamer beslist over het wel of niet apart bespreken van dit onderdeel, of beter gezegd de projectrapportage Veiligheid Begint Bij Voorkomen, aan mevrouw Karabulut willen aanbevelen. Er bestaat een hoop samenhang tussen de verschillende onderdelen.
Mevrouw Arib (PvdA): Voorzitter. Ik begrijp niet dat de minister principiële bezwaren heeft tegen een aparte rapportage. Als het niets uitmaakt, wat is dan het probleem? De Kamer beslist hierover. Ook bij het project Veiligheid Begint Bij Voorkomen kan hier aandacht aan besteed worden vanwege de samenhang.
Ik mis een antwoord op mijn vraag in verband met een motie over registratie van het aantal vrouwen dat jaarlijks overlijdt als gevolg van geweld. Deze motie heb ik niet in stemming gebracht, omdat de minister een toezegging had gedaan.
Minister Hirsch Ballin: De motie van mevrouw Arib is ingediend, maar niet in stemming gebracht. Het registreren van het aantal vrouwen dat jaarlijks overlijdt als gevolg van huiselijk of eergerelateerd geweld, brengen wij in beeld in de rapportages waarover ik eerder heb gesproken. Dat betreft dus de LEC-rapportage in combinatie met de cijfers uit het vervolgonderzoek dat hierop aansluit. Dit vervolgonderzoek wordt door dezelfde onderzoekers verricht. Ik verwacht dat dat een beter inzicht zal opleveren en wij zullen dat in de volgende voortgangsrapportage, onafhankelijk van hoe deze wordt aangeleverd, volledig vermelden.
Staatssecretaris Bussemaker: Voorzitter. Mevrouw Arib heeft een vraag gesteld over de opvang van 50% vrouwen en meisjes die teruggaan naar familie. Zij vraagt of deze veilig zijn. Ja, die zijn veilig. Het is van het allergrootste belang, ook als men ervoor kiest om naar de familie terug te gaan, dat de nazorg goed geregeld is en dat de veiligheid gegarandeerd is. Deze meisjes worden altijd gebeld met speciale telefoons en codes, zodat de familie dit niet herkent. Hierbij vermeld ik dat de hulpverleners vaak niet willen dat de meisjes teruggaan naar de familie. Er is terecht opgemerkt dat deze meisjes niet zielig of gedragsgestoord zijn. Deze meisjes zijn heel gezond en normaal en zelfbewust en willen soms weer hun eigen leven leiden. De garantie moet er zijn dat, indien het niet goed gaat, zij weer onmiddellijk kunnen worden opgevangen. Uit gesprekken die ik heb gevoerd, kan ik niet anders concluderen dan dat het zeer goed geregeld is.
Mevrouw Van Toorenburg vroeg of de slachtoffers veilig zijn in de reguliere opvang en in de pilots. Zoals ik al zei, het gaat met name bij eergerelateerd geweld om beveiligde opvang en die is anders dan de reguliere en maatschappelijke opvang.
De heer Kamp vroeg nog naar een schatting van het percentage vrouwen en mannen. Ik ben het met de heer Kamp eens dat het meer vrouwen treft dan mannen. Ik ben er niet op uit om tot een soort fiftyfifty verdeling te komen in de opvang. Ik wil dat er opvang is die aansluit bij de behoefte in samenhang met de problemen. Wij zien nu dat er wel opvang is voor vrouwen, maar niet voor mannen. Daar moeten wij van leren. De pilots zullen uitwijzen hoe de verdeling tussen mannen en vrouwen is.
Minister Hirsch Ballin: Voorzitter. Ik wil u nog even iets melden dat leidt tot geruststelling van de leden over de voortgangsrapportage. Zojuist is in de ministerraad de projectrapportage van het project Veiligheid Begint Bij Voorkomen gepasseerd. Hierin is een summiere paragraaf gewijd aan eergerelateerd geweld. Ik heb geluisterd naar de manier waarop de Kamer dit wil bespreken. Ik stel daarom voor om in mei de eerstvolgende voortgangsrapportage over het project Eergerelateerd geweld te geven en in de volgende projectrapportages over het project Veiligheid Begint Bij Voorkomen de lijn te volgen van een samenvatting van de hoofdlijnen, zodat de samenhang van het project verzekerd is. De Kamer kan dan aan de hand van het afzonderlijke stuk spreken over het eergerelateerd geweld.
De voorzitter: Wij maken uit hoe wij dat gaan doen. Wij zijn aan het eind gekomen van dit overleg. Ik dank de bewindslieden en collega’s voor de inbreng.
Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), De Wit (SP), Van der Staaij (SGP), Kamp (VVD), Arib (PvdA), ondervoorzitter, De Pater-van der Meer (CDA), voorzitter, Çörüz (CDA), Joldersma (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Azough (GroenLinks), Timmer (PvdA), Griffith (VVD), Teeven (VVD), Verdonk (Verdonk), De Roon (PVV), Pechtold (D66), Heerts (PvdA), Thieme (PvdD), Kuiken (PvdA), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA), Van Toorenburg (CDA) en Anker (ChristenUnie).
Plv. leden: Sterk (CDA), Langkamp (SP), Van der Vlies (SGP), Weekers (VVD), Smeets (PvdA), Aasted-Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Jonker (CDA), Roemer (SP), Jan de Vries (CDA), Halsema (GroenLinks), Dijsselbloem (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Van Miltenburg (VVD), Zijlstra (VVD), Fritsma (PVV), Koşer Kaya (D66), Gill’ard (PvdA), Ouwehand (PvdD), Spekman (PvdA), Bouchibti (PvdA), Van Haersma Buma (CDA) en Slob (ChristenUnie).