Vastgesteld 13 maart 2015
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 22 januari 2015 overleg gevoerd met Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
Vmbo-mbo en overgangen in het onderwijs.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Wolbert
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler
Voorzitter: Wolbert
Griffier: Boeve
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Jasper van Dijk, Klaver, Jadnanansing, Van Meenen, Rog, Straus en Wolbert,
en Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
Aanvang 11.16 uur.
De voorzitter: Goedemorgen. Ik heet de Minister, de Staatssecretaris en de medewerkers van harte welkom, alsook de leden en de mensen op de publieke tribune. De vastgestelde spreektijd is vier en een halve minuut per fractie. Ik vraag de woordvoerders zich te beperken tot twee interrupties onderling.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. D66 vindt een goede overgang tussen het vmbo en het mbo van enorm belang. Leerlingen mogen niet tussen wal en schip vallen. Dat geldt ook voor zeer kwetsbare jongeren. Een goede begeleiding moet voor hen gewaarborgd blijven, zodat ze niet vroegtijdig uitvallen en straks wel een goede kans hebben op een baan. De nieuwe profielen binnen het vmbo worden getest op pilotscholen. De Onderwijsraad meldt echter dat de indeling van de profielen onevenwichtig is. Vier profielen zijn gericht op techniek, één profiel is gericht op zorg en welzijn. Lopen we niet het risico dat we ons te veel richten op de arbeidsmarkt van nu? Deelt de Minister deze mening? Is het een goed idee om net als de kerndoelen voor Onderwijs2032 ook de nieuwe profielen van het vmbo periodiek te herzien? Sluiten de nieuwe profielen voldoende aan bij het mbo?
De nieuwe beroepsgerichte profielen vereisen leraren met een specifieke opleiding, die nog niet bestaat. Er zijn natuurlijk nu al zeer bekwame docenten. Bekwame docenten met een hbo-diploma die lesgeven in het mbo, kunnen met een pedagogisch didactische aantekening hun bevoegdheid halen. Deelt de Minister de mening dat dit ook mogelijk moet zijn voor onbevoegde docenten binnen het vmbo? De Stichting Platforms VMBO (SPV) stelt voor om hiermee te experimenteren. Hoe kijkt de Minister hiernaar?
D66 pleit voor een leven lang leren voor iedereen. Leerlingen moeten de kans krijgen om een diploma te halen. Een startkwalificatie voor alle leerlingen moet dan ook de ambitie zijn en blijven, ook voor kwetsbare leerlingen in de samenleving. Met het nieuwe vakdiploma of portfolio wordt geen startkwalificatie behaald. Heeft dit kabinet nog steeds de ambitie dat iedere leerling in Nederland een startkwalificatie haalt of laat het deze ambitie nu varen? Wil de Minister, net als D66, dat deze jongeren in het kader van een leven lang leren ook op latere leeftijd alsnog een startkwalificatie kunnen halen of ziet zij daarvan af?
Ik vind het zorgelijk dat het aantal werkplekken voor kwetsbare jongeren afneemt. Zij leren immers gemakkelijker in de praktijk. Hoe kan dit? Wat gaat de Minister aan de afname doen? Na het vmbo beginnen deze jongeren vaak eerst aan een entreeopleiding, waarbij een bindend studieadvies (BSA) wordt gehanteerd. Wat gebeurt er met de leerlingen die een negatief BSA ontvangen? Inmiddels zullen de eersten dat gekregen hebben. Is er een alternatief? Graag ontvangen wij een brief van de Minister over de stand van zaken. Het is mij ook niet duidelijk hoe een gehandicapte jongere, die vaak te maken heeft met aanvullende problemen, binnen dit plaatje past. Ik verwijs onder andere naar de inbreng hierover van het REA College.
D66 is blij met de experimenten om de technologieroutes te verbreden. Op dit moment lopen 81 experimenten op het gebied van doorlopende leerlijnen tussen vmbo en mbo. Hoe verloopt de doorstroom van leerlingen op scholen die niet experimenteren? Wat voor aansluiting kunnen deze leerlingen verwachten?
D66 vindt het behoud van brede brugklassen belangrijk. Het zorgt voor een minder harde scheiding tussen de verschillende niveaus. Leerlingen hebben op deze manier meer tijd om zich te ontwikkelen. Scholen hoeven echter geen brede brugklassen te hebben, sterker nog, brugklassen worden steeds homogener. Kansen voor leerlingen komen hierdoor in het geding. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wijst hier in het rapport Gescheiden werelden? ook nog eens op. Deelt de Minister het belang van brede brugklassen? Denkt zij aan maatregelen om dit te stimuleren? Zo ja, aan welke?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Vandaag zegt de Minister in Trouw dat zij vindt dat scholen zich meer moeten richten op hun maatschappelijke taak. Het onderwijs mag nooit wegkijken en moet meer nadenken over de eigen rol in de maatschappij als plek van ontmoeting en verbinding, waar het gesprek altijd wordt aangegaan, ook als het moeilijk is. Afgelopen weken heb ik zelf een aantal LEF-gesprekken gevoerd met jongeren. LEF staat voor luisteren, empathie en de flexibiliteit om van mening te veranderen. Dat werkte. Daarom wil ik dat de Minister werk maakt van wat zij in dat interview terecht stelt. Ik wil een brief waarin de Minister onderwijsbreed ingaat op de maatschappelijke verantwoordelijkheid, die wij van het onderwijs mogen verwachten. Kan zij deze brief toezeggen? Kan zij daarin passende maatregelen beschrijven?
Burgerschapsvorming in het vmbo en het mbo is belangrijker dan ooit. Het raakt aan relevante thema's zoals toekomstperspectief, racisme, beroepskeuze, radicalisering en skills, en kansen op een plek in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Hoe staat het met de uitvoering van de door mij ingediende motie hierover, die is aangenomen na de behandeling van de onderwijsbegroting? Ook daarbij is de vraag welke maatregelen worden genomen.
Voor het vmbo en het mbo staat voorop dat jongeren kansen krijgen om kennis en vaardigheden te verwerven die nodig zijn om een plek op de arbeidsmarkt te bemachtigen. Het belang van samenwerking met het bedrijfsleven om jongeren goed te faciliteren staat buiten kijf. Goede begeleiding van kwetsbare jongeren zorgt dat ze worden voorbereid op een zelfstandige en waardevolle positie op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Wij hebben deze jongeren met een vakopleiding hard nodig. Dat moet het uitgangspunt zijn.
LoopbaanOriëntatie en -Begeleiding (LOB) en loopbaanleren is zeer belangrijk. Deze punten hebben we vaker op de agenda gehad. Er worden vorderingen gemaakt, maar het moet steviger en sneller. Goede beroepskeuze leidt tot vakfocus en toekomstperspectief en daarmee tot motivatie. LOB draagt bij aan uitvalpreventie. Kan de Staatssecretaris komen met een concreet plan van aanpak, met aandacht voor de rol die coaches en rolmodellen kunnen hebben? Een voorbeeld is het project Together to get there uit Arnhem, waarin coaching in het kader van LOB centraal staat, met aandacht voor persoonlijke groei, ondernemingszin en zelfredzaamheid. Een ander voorbeeld is het project VMBO on stage, het beroepenfeest. Graag krijg ik daarop een reactie van de Staatssecretaris.
VNO-NCW, MBK-Nederland en SPV hebben een gezamenlijk project opgezet voor de invoering van de nieuwe vmbo-examenprogramma's. Daarin wordt beter gekeken naar LOB met een duidelijke plek voor scholen en branches. LOB-gelden komen bij scholen echter niet altijd bij LOB terecht. Welke oplossingen zien de bewindslieden hiervoor?
De manier waarop het vmbo nu op de schop gaat, is slechts een begin. Hoe houdt de Staatssecretaris rekening met de keuzes van ouders en scholieren, die steeds meer kiezen voor een intersectoraal programma? De Minister laakt vandaag in Trouw scholen die om strategische redenen de vmbo-afdelingen verplaatsen of afstoten. De PvdA heeft hier bij de begrotingsbehandeling al een belangrijk punt van gemaakt en deelt de kritiek van de Minister. Wat onderneemt het kabinet hiertegen?
Ik onderstreep dat het vakdiploma er moet komen. We moeten jongeren die goed zijn in hun vak geen diploma ontzeggen omdat ze niet kunnen voldoen aan taal- en rekeneisen. Een vorige Minister, mevrouw Van Bijsterveldt, verlangde van het bestuur van de scholierenorganisatie Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS) dat er ook een vmbo'er zou toetreden. Dat is nu een feit. Vindt de Staatssecretaris het echter niet gek dat zoiets bij de VO-raad nog niet het geval is? Die stem van het vmbo hoort toch ook thuis in de VO-raad?
Hoe beoordeelt de Minister het initiatief met het starten van regionale proeftuinen, waarbij zowel de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) als de MBO Raad zijn betrokken? Recent is hierover gesproken met Doorbraak in Dienstverlening, eigenlijk de aanstichters van Nieuwsuur en alle dingen daaromheen. Wat doet de Minister met de aanbevelingen?
De heer Jasper van Dijk (SP): Mevrouw Jadnanansing begon met het artikel in Trouw, dat ik ook heb gelezen. Er staan interessante uitspraken in: school is de plek waar ontmoeting tussen verschillende groepen plaatsvindt en scholen hebben de maatschappelijke opdracht om groepen bij elkaar te brengen. Prachtig. We hebben bij de procedurevergadering net afgesproken dat het kabinet hierover een brief stuurt. Is mevrouw Jadnanansing het met mij eens dat als je groepen fundamenteel bij elkaar wilt brengen, je dan de segregatie in het onderwijs bloedserieus moet nemen? Je moet dan met name in het basisonderwijs kijken, want daar begint die scheiding, die segregatie. Op jonge leeftijd zitten leerlingen al op zwarte of witte scholen. Dit is uiterst pijnlijk en lastig om te bestrijden. Wij moeten onszelf de vraag stellen wat we daaraan kunnen doen. Is zij dat met mij eens?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik dank de heer Van Dijk voor zijn vraag, want ik deel deze zorg met hem. Daarom heb ik bij de behandeling van de onderwijsbegroting gevraagd wat er aan de hand is als een school een vmbo afstoot omdat ze wit wil blijven. Dat is nogal een signaal. Dat moeten we serieus nemen. Daarom ben ik blij dat de Minister in de krant zegt dat ze dit laakt. Ik heb haar daarom gevraagd wat deze uitspraak betekent. Als wij het laken, moeten we die uitspraak met inhoud vullen. Ik hoor graag van de Minister hoe zij daarmee omgaat. Ik ben het met de heer Van Dijk eens dat de school de plek voor ontmoeting en verbinding is. Op scholen moeten wij nagaan hoe we tot elkaar kunnen komen, hoe we het moeilijke gesprek hierover aangaan. Dat begint niet op het mbo of het vmbo, dat begint al op de basisschool. Je moet alle docenten, zowel van de basisschool als van de middelbare scholen, faciliteren om dat gesprek aan te gaan. Zij moeten zeggen dat ze die zwart-witscheiding niet willen.
De voorzitter: Mevrouw Jadnanansing, wilt u afronden?
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Het SCP heeft dit gisteren onderstreept.
De heer Jasper van Dijk (SP): Misschien kan ik mevrouw Jadnanansing verleiden om iets scherper te zijn. Dit zijn allemaal mooie woorden over verbinding, ontmoeting et cetera. Dit kabinet heeft duidelijk gezegd dat segregatie in het onderwijs geen taak is van het kabinet. Gemeenten en scholen mogen dat zelf weten. Het kabinet gaat er niets mee doen. Vindt mevrouw Jadnanansing dat aanvaardbaar? Ik niet. Vindt zij ook dat we de Staatssecretaris moeten oproepen om wel degelijk met gemeenten en scholen aan tafel te gaan? Zo kan hij zijn maatschappelijke opdracht, zoals de Minister dat zo mooi verwoord, waarmaken en de segregatie actief vanaf de basisschool bestrijden.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Daarom heb ik gevraagd om dit onderwijsbreed te bespreken, niet alleen voor het mbo. Ik ga ervan uit dat de Minister dit in samenspraak met de Staatssecretaris doet, om zo dit belangrijke vraagstuk samen op te lossen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. De agenda zit weer overvol. Er zijn veel onderwerpen en ik heb maar vier en een halve minuut spreektijd. Dat gaat me nooit lukken, maar ik doe een poging.
Het vmbo gaat op de schop. De Staatssecretaris stelt een aantal veranderingen voor, maar wordt daarmee de essentie van het probleem weggenomen? De Staatssecretaris wil terug naar tien profielen in het vmbo. Het tegengaan van versnippering is goed. Het vmbo is een onbegrijpelijk schooltype geworden met sectoren, leerwegen en tientallen versnipperde vakken. Het invoeren van tien profielen kan enige helderheid geven. Vakken worden geactualiseerd en afgestemd met het lokale bedrijfsleven. De Volkskrant noemde dat een correctie op het verdwijnen van de ambachtsschool. Deelt de Staatssecretaris deze mening?
Tegelijkertijd bestaat het risico dat scholen voor de gemakkelijkste of goedkoopste profielen gaan. Hoe voorkomt de Minister dat? In hoeverre is de vereenvoudiging tot tien profielen vooral optisch? Dat er vijf of zes technische profielen zijn, zegt niets over de spreiding ervan. De samenwerking tussen vmbo-scholen is nooit goed van de grond gekomen. Waarom zal dit hiermee wel gebeuren? Wie is straks verantwoordelijk voor een deugdelijke spreiding?
De fundamentele vraag is of de leerlingen hiermee zijn geholpen. Daartoe heb ik in april met collega Jadnanansing een motie ingediend, waarin we het kabinet oproepen om een visie te maken waarin wordt ingegaan op de vroege selectie in het voortgezet onderwijs, de uitval, de examens en de problemen met stapeling. De Staatssecretaris gaat in zijn brief op deze punten in en dat is mooi. Het is echter de vraag of hij ze op de goede manier adresseert. In hoeverre draait hij om de problemen heen en komt het neer op pleisters plakken? De Staatssecretaris houdt vast aan de examens en de vroege selectie, terwijl ook de problemen met stapeling niet fundamenteel worden aangepakt. Afgelopen maandag lazen we dat de Staatssecretaris af wil van het zittenblijven. Als je dat kunt voorkomen, is het mooi, maar voor sommigen kan zittenblijven ook nuttig zijn. Bekijk zittenblijven dus niet alleen met een economische bril, maar bekijk of het voor bepaalde leerlingen zinvol kan zijn.
Bekijk ook de structuur van het vmbo. Erken dat het een vergaarbak is, een samenvoeging van zeer verschillende onderwijsniveaus. Waarom hebben de bewindslieden niet meer gekeken naar dit fundamentele punt? In Nederland worden leerlingen op hun twaalfde gesplitst. De ene helft gaat naar vmbo, de andere naar havo en het vwo. Dit zijn in toenemende mate gescheiden scholen, zo blijkt ook uit onderzoek van Trouw, waarin we dat vanochtend weer kunnen lezen. Dat leidt tot een tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden. De Minister zegt in Trouw nog meer.
De heer Rog (CDA): Ik begrijp dat de SP ineens kritiek heeft op kleinschalige scholen, de aparte school voor mavo, de aparte vmbo-school, het aparte gymnasium. Ik dacht eigenlijk dat ik in de SP juist altijd een medestander had in de wens om te kiezen voor kleinschalig thuisnabij onderwijs. Wat is het nu? Wat wil de heer Van Dijk?
De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Rog verdient nu al de dagprijs voor de meest demagogische politicus. Ik heb het woord «gymnasium» vandaag nog niet uitgesproken, maar toch zou ik daar tegen zijn. Dat is volstrekte onzin. Ik ben groot voorstander van het gymnasium en van kleinschalig onderwijs, maar je moet niet ontkennen dat er een ontwikkeling gaande is waarbij scholen uit strategische overwegingen vmbo-scholen afstoten. Mevrouw Jadnanansing zei dat terecht. De heer Rog kan in zijn straatje zeggen dat dit fantastisch is, omdat het kleine scholen worden, maar dan ontloopt hij de discussie over segregatie. Daartoe wil ik het CDA zeker uitnodigen. De Minister adresseert dit punt met de opmerking dat scholen ontmoetingsplekken moeten zijn. Dat is de uitdaging waar wij politiek voor staan. Je kunt nog altijd heel kleine, goede scholen hebben waar zowel vmbo als andere onderwijstypes worden aangeboden. Het gaat mij om de witte vlucht en het feit dat schoolbesturen zo'n vmbo-school afstoten om maar vooral niet te veel allochtone leerlingen in de buurt te hebben. Dat is het probleem.
De heer Rog (CDA): Ik begrijp dat de heer Van Dijk ergens vandaan heeft dat er massaal vmbo-scholen worden afgestoten; over demagogie gesproken. Ik heb die signalen nog niet gelezen in onderzoeken; hij kennelijk wel. Ik houd me zeer aanbevolen om daar meer over te lezen. Is de heer Van Dijk het met mij eens dat het in die brede voortgezet onderwijsscholen (vo-scholen) waarbij je én vmbo én havo én vwo over zes leerjaren in één gebouw propt, per definitie buitengewoon ingewikkeld is om kleinschaligheid te behouden en die kennelijk door de SP gewenste verplichte ontmoeting te realiseren? Dat kan niet kleinschalig.
De heer Jasper van Dijk (SP): De heer Rog wint het nog steeds van mij als het gaat om demagogie. Hij haalt heel handig twee discussies door elkaar. De ene discussie gaat over kleinschaligheid en de andere over segregatie. Dat weet hij heel goed. Ik zou zeggen: lees vandaag Trouw. Daarin staat: «In tien jaar 10% minder vmbo op brede scholengemeenschap», aldus de heer Dronkers. De trend om het vmbo af te stoten en brugklassen te homogeniseren vergroot eerder de kloof tussen hoog- en laagopgeleiden. Dat zou het CDA tot nadenken moeten stemmen en daar gaat het vandaag over.
Mevrouw Straus (VVD): De heer Van Dijk uit zijn zorg over het sluiten van vmbo-afdelingen. Die zorg deel ik met hem. Is hem ook bekend dat sommige vmbo-afdelingen gesloten worden omdat er simpelweg te weinig leerlingen zijn om binnen de huidige, knellende regelgeving goed onderwijs te geven? Hoe kijkt hij hiertegen aan? In hoeverre kan hij ons steunen in het bezien van die knellende regelgeving, om ervoor te zorgen dat dit onderwijs nog wel regionaal wordt aangeboden?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dit is al een veel genuanceerdere benadering dan die van collega Rog. Ik vind dit inderdaad zorgelijk. Als vmbo-scholen worden gesloten vanwege knellende regelgeving, krimp of andere redenen, dan moeten we daarnaar kijken. Volgens mij gaat daar het debat vandaag ook over. De Staatssecretaris doet voorstellen tot verbetering van het vmbo. Ik heb die ten dele aangemoedigd. We gaan hier nog fors over in debat als er een wetsvoorstel komt. Ik zie dat debat met belangstelling tegemoet.
Mevrouw Straus (VVD): Het punt dat ik wil maken, is dat de discussie over segregatie voortdurend voor het vmbo wordt gevoerd. Ik wil graag de andere discussie hier ook op tafel leggen, namelijk dat het vmbo met alle mogelijkheden onderdeel moet zijn van een regionaal aanbod voor leerlingen. Ik ben voorstander van de nieuwe profielen, omdat scholen aangeven dat ze daarmee beter uit de voeten kunnen. Dat betekent nog steeds dat er in sommige regio's te weinig leerlingen zijn om alle profielen aan te bieden. Daarover moeten we ons ook zorgen maken.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is knap dat mevrouw Straus de discussie omdraait en net doet alsof het steeds over segregatie gaat. Nee, in de politiek gaat het juist niet over segregatie. Het kabinet wil het er niet meer over hebben en mevrouw Straus ook niet. Zij wil het hebben over de verbetering van het vmbo en de regionalisering. Dat is allemaal buitengewoon zinvol, maar ik zeg al jaren dat we de discussie over segregatie niet onder het vloerkleed moeten vegen. Segregatie speelt in eerste instantie in het basisonderwijs, maar we kunnen niet ontkennen dat het in het voortgezet onderwijs ook een rol speelt. Ik erken direct dat het nog lastiger is om het daar aan te pakken. Daarom wil ik beginnen in groep één van de basisschool. Er zijn heel goede initiatieven, maar ik lees de krant en zie wat er om me heen gebeurt. Het is een item in het voortgezet onderwijs, ontken dat niet.
Zoals ik al zei bij interruptie, doet de Minister in Trouw allerlei uitspraken. De school is dé plek waar ontmoeting plaatsvindt en scholen hebben de maatschappelijke opdracht om groepen bij elkaar te brengen. De Minister komt dan met een voorbeeld van vwo- en vmbo-leerlingen die samen een solarfiets hebben gemaakt. Als het haar werkelijk menens is, moet zij deze discussie veel fundamenteler aangaan. Dan kom je allereerst bij de vraag die ik aan mevrouw Jadnanansing stelde. Gaat de Minister serieus aan de slag met segregatie in het onderwijs, in eerste instantie in het basisonderwijs? Mijn tweede vraag is wat de Minister gaat doen tegen scholen die een vmbo-afdeling afstoten. Zij beklaagt zich daarover en vindt het buitengewoon discutabel. Dat is een constatering, maar wat gaat ze eraan doen?
De overgang vanuit vmbo naar mbo en havo blijft een heikel punt. Vmbo-scholen zeggen dat mbo-scholen zwaarder selecteren aan de poort. Dat zwaardere selecteren wordt aangejaagd door de afrekencultuur, zoals de rekentoets, het afrekenen van mbo-scholen op schooluitval en diploma's et cetera. Mbo-scholen willen geen leerlingen meer die het mogelijk niet redden. Dat kost ze geld. We zullen moeten afrekenen met deze afrekencultuur. Er is sprake van een toelatingscode voor het mbo. Graag krijg ik daarop een toelichting.
Hetzelfde geldt natuurlijk voor het havo. Er zijn havo-scholen die leerlingen alleen toelaten als ze gemiddeld een 6,8 hebben. Dat vind ik niet goed. Iedere school zou elke vmbo- of vmbo-t-leerling, oftewel mavoleerling, drempelloos toegang moeten geven tot het havo. Wat mij betreft beloon je die scholen ook.
De voorzitter: Rondt u af?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb nog een paar punten. Het zijn zoveel agendapunten.
De voorzitter: Misschien moet u die meenemen naar de tweede termijn, want u overschrijdt de spreektijd.
De heer Jasper van Dijk (SP): Staat u mij toe voorzitter, want we hebben tot 15.00 uur. Ik heb nog een paar vragen.
De voorzitter: Nee, ik ga u dat niet toestaan. Alle andere leden hebben zich ook aan de tijd moeten houden. U mag kort afronden.
De heer Jasper van Dijk (SP): De brief van de VNG van 20 januari gaat over kwetsbare leerlingen en de financiering van alternatieve leerroutes via OCW. De Kapstok wordt in die brief genoemd als een goed voorbeeld. Dat zijn leerwerktrajecten in Twente, maar die worden wegbezuinigd. Is dat niet wat wrang?
Ik stel voor dat wij in de aanloop naar het wetsvoorstel Vmbo een hoorzitting organiseren, waarin wij deskundigen uitnodigen, vmbo-docenten en andere betrokkenen, waaronder Anja Vink en Ben van de Hilst, die heel zinvolle voorstellen hebben over het vmbo.
De voorzitter: Fijn dat u uw slot zo beknopt hebt gehouden.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Er zijn veel belangrijke ontwikkelingen in het vmbo en mbo. Het is goed dat de bewindslieden met een hele trits aan brieven zijn gekomen, die we vandaag bespreken. Achteraf zijn het er wat te veel, maar dat is onze eigen schuld. Dit steek ik maar in eigen zak.
Ik wil het eerst hebben over de profielen in het vmbo. Ik heb daarover een aantal vragen. Er is veel behoefte aan goede, bevoegde leraren, ook in het vmbo. Dat wordt breed gedragen. Hoe denkt de Staatssecretaris daar in relatie tot die nieuwe profielen in te kunnen voorzien? Komt er een soort profielbevoegdheid? Denkt hij dat er een extra impuls nodig is voor bijscholing? Het is goed dat we hier een integrale reactie op krijgen en dat er een actieprogramma komt om dit vorm te geven.
De SPV verzoekt om flexibel om te gaan met de afnamemomenten van het schoolexamen en het praktijkexamen. Ook de Onderwijsraad heeft daarover opmerkingen gemaakt. Is de Staatssecretaris bereid om hieraan tegemoet te komen? Het CDA is erg blij met de VM2-experimenten. Om de discussie nog maar wat te verbreden, wil ik graag weten hoe het nu staat met de experimenten tussen havo en mbo.
Kan de Staatssecretaris een reactie geven op de kritiek van de Onderwijsraad met betrekking tot de door deze raad opgemerkte onevenwichtigheid, de onbalans in de profielen? In vier van de tien, volgens de SP zelfs zes of zeven van de tien, zit immers techniek. Het is ontzettend belangrijk dat daar veel aandacht voor is en het is ontzettend goed dat steeds meer leerlingen kiezen voor die profielen. De technische profielen zitten in de lift, maar tegelijkertijd moeten we waakzaam zijn om niet achter een hype aan te lopen. Bekijk dit goed. De Onderwijsraad zegt daar zinnige dingen over. Ik krijg graag een reactie van de Staatssecretaris.
Denken de bewindslieden dat met de nieuwe profielenstructuur een goede doorlopende leerlijn wordt ontwikkeld naar het mbo, waar deze structuur en deze profielen op dit moment niet bestaan? Zou deze structuurwijziging niet meer integraal moeten plaatsvinden?
Ik kom bij het mbo en de kwetsbare leerlingen. Het CDA is heel blij dat de Minister de rechten van ouders en kinderen versterkt door het recht op toelating op het mbo. Dat vinden we echt een pluspunt. We steunen natuurlijk de loopbaanoriëntatie en de vervroegde intake, die ook in het hoger onderwijs heel succesvol bleek te zijn. Het CDA steunt de mogelijkheid die de Minister wil geven om een vakdiploma te introduceren. De waarde van het vakdiploma is natuurlijk afhankelijk van de erkenning door de werkgevers. Door directe afstemming tussen onderwijs en werkgevers zullen zij het nut en de waarde van het vakdiploma meer inzien. Werkgevers dienen op hun beurt het onderwijs ervan te overtuigen welke vaardigheden zij nodig achten. Indien wenselijk kunnen gemeenten dit overleg arrangeren door aansluiting te creëren in de arbeidsmarktregio. Daarnaast kunnen we ons voorstellen dat algemene werknemersvaardigheden en praktijkleren worden belegd in een soort algemeen curriculum voor het vakdiploma. Op basis van dit algemeen curriculum kunnen praktijk- en stagebegeleiders worden opgeleid om passende begeleiding te bieden. Naast de maatregelen die de Minister voorstelt, zien wij investeren in professionele begeleiding om te voorkomen dat jongeren uitvallen als een extra noodzakelijke maatregel. Op die manier kunnen we jongeren een kans geven op de arbeidsmarkt, ook als ze niet alle basisvaardigheden beheersen. We kunnen jongeren uitdagen in wat ze wel kunnen, in plaats van ze af te rekenen op wat ze niet kunnen. Is de Minister bereid de strikte diplomaeisen die de overheid op dit moment als werkgever hanteert, los te laten of in ieder geval te heroverwegen, mits het afnemende veld het vakdiploma erkent? De overheid zal immers altijd het goede voorbeeld moeten geven.
Hoe zit het met de financiering van de alternatieve leerroutes? Worden deze straks nog steeds door OCW bekostigd? Dit is een belangrijke vraag, die ook de VNG opwerpt.
Heb ik nog een minuut?
De voorzitter: Nee, u bent ruim over uw tijd heen. Rondt u af?
De heer Rog (CDA): Dat doe ik. Het CDA kijkt welwillend naar de wijzigingen die de MBO Raad met betrekking tot de naam «mbo» voorstelt. Ik hoor daarop graag een reactie van de Minister.
Hoe denkt de Minister over het toepassen van de toelatingscode van vmbo naar havo voor het mbo?
Mijn laatste punt betreft de MBO Raad en de VNG die waarschuwen dat wettelijke regels voor het regionaal overleg overbodig zijn. Tot nu toe is alles wat regionaal gebeurt, lokaal gestart. Geen overbodige regelgeving dus. Ik hoor daarop graag een reactie van de Minister.
De voorzitter: Ook u dank voor de snelle afronding.
Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Vakmensen zijn in Nederland heel hard nodig. De economie trekt aan en we zien dat in sommige sectoren werkgevers al staan te trappelen om goede vakmensen in dienst te nemen. Eigenaren van bedrijven die ik spreek, zijn echter niet altijd tevreden met het niveau van de leerlingen en de afgestudeerden in het beroepsonderwijs. Dat is een slechte zaak, niet alleen voor het bedrijfsleven, maar vooral voor de afgestudeerden. De beste oplossing hiervoor is het bedrijfsleven veel meer te betrekken bij het beroepsonderwijs. De Staatssecretaris doet hiervoor een aantal voorstellen, die ik in grote lijnen steun. Wel vraag ik hem om ook in het vmbo, net als in het mbo, mogelijk te maken dat keuzevakken samen met bedrijven kunnen worden ontwikkeld, ook met bedrijven over de grens.
Veel ondoelmatigheid in het onderwijs en teleurstelling voor de leerling ontstaat doordat de leerling verkeerde studiekeuzes maakt, omdat hij of zij vaak niet weet wat die keuze inhoudt. Er zijn in Nederland verschillende mooie projecten, bijvoorbeeld VMBO on stage. Mevrouw Jadnanansing sprak er ook al over. Het lokale bedrijfsleven presenteert zich hierin actief aan toekomstige vmbo-studenten en zij kunnen zo van dichtbij zien en ervaren wat voor soort beroepen er in hun regio beschikbaar zijn. Dit soort projecten brengt het bedrijfsleven concreet binnen de school, waardoor leerlingen kunnen kennismaken met diverse beroepen. Daarom heet het ook wel het beroepenfeest. Wat doet de Staatssecretaris om dit soort initiatieven te bevorderen? Meedoen aan een programma als VMBO on stage moet wat mij betreft meetellen als een officiële LOB-activiteit. Dat is nu nog niet het geval.
Toekomstige vakmensen en hun werkgevers hebben baat bij leerlingen die vanaf de start van hun vmbo-opleiding tot aan het einde van het mbo echt bezig zijn met het leren van een beroep. Daartoe is het van belang dat de studies op elkaar aansluiten. In dat licht is het vreemd dat de ontwikkeling van de nieuwe profielen in het vmbo los heeft gestaan van de nieuwe kwalificatiedossiers in het mbo, juist vanwege het belang van doorlopende leerlijnen in het beroepsonderwijs. Hoe zorgen de bewindspersonen ervoor dat het vmbo en het mbo onderwijsinhoudelijk op elkaar aansluiten?
Een van de manieren om regionaal als beroepsonderwijs samen te werken, is door bepaalde praktijkruimtes te delen. Zeker in gebieden waar men worstelt met dalende leerlingenaantallen kan dit van groot belang zijn om het onderwijs op niveau te houden en om te werken met de modernste technieken, en soms zelfs om een studierichting überhaupt te kunnen blijven aanbieden. Ik zei hierover al iets in mijn interruptie. Ik ontvang echter signalen dat regelgeving deze samenwerking vaak in de weg zit of dat de samenwerking tussen vmbo- en mbo-instellingen om andere redenen lastig gaat. Ontvangen de bewindspersonen deze signalen ook? Zijn zij bereid om hier serieus naar te kijken?
Bij het goed voorbereiden op een toekomstige studie is goede objectieve informatie voor de toekomstige studenten van groot belang. Hiervoor is de Studie in Cijfers, de zogenaamde studiebijsluiter, bedacht. Hoe staat het hiermee? Waarom werken nog steeds niet alle roc's met studiebijsluiters?
De Minister geeft in haar brief over het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) aan dat ze 17-jarigen pas toe wil laten in het vavo in het schooljaar 2016–2017. Dat moeten we juist zo snel mogelijk doen, al in het schooljaar 2015–2016. Deze route is van belang voor die leerlingen die op het havo/vwo een fout pakket hebben gekozen en die alsnog willen bijspijkeren in vakken om in een vervolgopleiding door te stromen. Wij zien dit graag zo snel mogelijk in orde gemaakt. Graag een reactie van de Minister op dit punt.
Momenteel zijn er geen mogelijkheden voor docenten die bekwaam zijn in een of meer van de nieuwe beroepsgerichte programma's om hun onderwijsbevoegdheid te halen. De VVD ziet graag dat deze mogelijkheid er komt. Het is belangrijk dat niet alleen bekwame, maar ook bevoegde mensen voor de klas staan. In hoeverre heeft de Staatssecretaris hiervoor een oplossing?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik geef mevrouw Straus de kans in te gaan op het aspect «toelating» bij doorstroming van vmbo naar mbo en van vmbo naar havo. Is zij het met mij eens dat die scholen zo min mogelijk drempels moeten opwerpen voor vmbo-leerlingen? Ik lees bijvoorbeeld dat een mbo-school een leerling kan weigeren als die niet christelijk is en de grondslag van de school niet respecteert. Dat is toch van de zotte? Dat vindt een liberaal Kamerlid toch ook onaanvaardbaar?
Mevrouw Straus (VVD): Ik ben blij met de brief van de Minister waarin zij aangeeft dat ze het nu ontbrekende recht op toelating invoert. Dat is heel goed. Daar heb ik geen enkel probleem mee. Het is goed dat er zo'n toelatingscode komt, een afspraak over de wijze waarop we omgaan met de overgang tussen de ene en de andere studierichting.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is een mooi algemeen antwoord, maar nu even iets preciezer. Is mevrouw Straus het met mij eens dat een mbo-school, niet eens een basisschool, een kind niet mag weigeren omdat het niet christelijk is? Kan zij daar als VVD'er een heel helder antwoord op geven?
Mevrouw Straus (VVD): De heer Van Dijk raakt hier aan artikel 23. Dat is een ingewikkelde discussie. Bij bijzondere scholen kan dit inderdaad nog steeds opgeld doen. Dat wil niet zeggen dat ik daar blij mee ben, maar het is een feit waarmee we moeten omgaan.
De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. Ik ben blij dat we vandaag spreken over het vmbo, het mbo en vooral ook de overgangen in het onderwijs. Met bijzonder veel interesse las ik het rapport van het Centraal Planbureau (CPB), waarin staat dat zittenblijven de rijksoverheid 500 miljoen kost aan directe kosten en misschien wel 900 miljoen aan indirecte kosten. Ik weet niet of de publicatie precies zo was getimed door het CPB. Ik heb ook met interesse kennis genomen van de reactie van de Staatssecretaris op dit rapport. Hij zegt dat zittenblijven achterhaald is en dat we moeten proberen het zo veel mogelijk te voorkomen. Tot op zekere hoogte kan ik daarin meegaan. Tot op zekere hoogte is het namelijk belangrijk dat we achterstanden tegengaan voordat ze er zijn. Je moet beginnen met vroege en voorschoolse educatie, er moeten kop- en schakelklassen zijn en summer courses. Desalniettemin kan het heel belangrijk zijn dat kinderen blijven zitten. De Onderwijsraad heeft dit heel goed verwoord in zijn advies. Op pagina 56 en 57 zegt de raad dat het belang van leerlingen en studenten in verschillende gevallen wezenlijk is gediend met het inlassen van een extra leerperiode. Ik wil te allen tijde voorkomen dat we 500 miljoen uit het onderwijs halen door ervoor te zorgen dat niemand meer blijft zitten. Het is immers niet alleen een geldkwestie. Het is niet alleen een economische kwestie, het gaat niet alleen om de meest efficiënte wijze om met leerlingen om te gaan. Soms heeft iemand net dat jaartje extra nodig omdat hij er nog niet aan toe is om naar een volgende klas te gaan, bijvoorbeeld omdat het jaar heel erg zwaar is en het net een tandje lager moet. Daar helpt geen bijspijkercursus in de zomer aan. Ik wil graag van de Staatssecretaris een geruststelling op dit punt. Zittenblijven moet gewoon kunnen, omdat het voor sommige jongeren ontzettend belangrijk is.
De heer Rog (CDA): De heer Klaver slaat de spijker op de kop, als hij zegt dat de aanval op zittenblijven natuurlijk niet alleen gestoeld moet zijn op economische motieven. Kinderen hebben recht op een doorlopende leerlijn. Het systeem waarbij ze per definitie een heel jaar overdoen en alles wat ze eigenlijk al hebben afgerond en beheersen nog maar een keer rücksichtslos moeten herhalen, is in strijd is met die ononderbroken leerlijn van jongeren. Is de heer Klaver dit met het CDA eens?
De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben per definitie voor modernisering, voor vooruitgang, voor kijken op welke wijze je zaken kunt verbeteren. Deels verschil ik van opvatting met de heer Rog en het CDA. Dat is meer principieel van aard. Ik geloof niet dat het leven een doorlopende leerlijn is. Het zal niet altijd een ononderbroken leerlijn zijn, op welke wijze je het systeem ook inricht. Dat is onmogelijk. Daarmee kunnen we het zittenblijven niet uitbannen. Sterker nog, dat moeten we niet willen uitbannen. Soms hoort het er gewoon bij. Je zet twee stappen vooruit en soms een stap terug. Zo gaat het in het leven. Wij denken dat we dit in het onderwijs allemaal goed kunnen regelen, omdat we de systemen daarop inrichten. Dat is volstrekte onzin. Ik geloof niet dat dat kan.
De heer Rog (CDA): Ik deel met de heer Klaver dat er leerlingen zijn die het nodig hebben een jaartje extra te doen. Is hij het met mij eens dat bij een grote groep van de 50.000 leerlingen die nu jaarlijks blijven zitten, te weinig recht wordt gedaan aan wat zij wel kunnen en beheersen, en dat wij de maatschappelijke plicht hebben om hen uit te dagen in wat zij wel kunnen?
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb die 50.000 jongeren niet gesproken. Ik weet niet wat de verschillende achtergronden zijn. De kern van dit punt is dat het allemaal individuen zijn met hun eigen kwaliteiten, talenten en belemmeringen. Er is maatwerk nodig. Dit klinkt wel heel beleidsmatig, maar je moet per individu kijken wat het nodig heeft om het maximale uit zichzelf te halen, om zijn talent te kunnen benutten. Voor sommigen van die 50.000 kinderen betekent het dat ze niet hadden hoeven blijven zitten, maar dat ze het hadden kunnen oplossen met een bijspijkercursus, om het even te versimpelen. Voor sommigen zal dat betekenen dat ze wel moeten blijven zitten. Dit moet je per geval bekijken. Ik ben bang dat we met een soort grootschalig beleid komen, waarin we een taakstelling opnemen. Het kost de overheid 500 miljoen. We denken dat we dit met de helft terug kunnen dringen. Dat is onze inschatting, dus we moeten er 250 miljoen op besparen. Dat is een soort economistisch denken waarin ik niet wil meegaan en waarvoor ik wil waken.
Ik wil het hebben over extra kansen voor jongeren in een kwetsbare positie. In december zijn twee brieven aan de Kamer gestuurd. In de brief Extra kansen creëren voor jongeren in een kwetsbare positie wordt een maatregelenpakket aangekondigd. Ik ben heel blij dat LOB in alle leerwegen van zowel vmbo als mbo een grote en belangrijke rol gaat spelen gedurende de gehele schoolloopbaan en niet alleen op het allerlaatste moment als een leerling de keuze moet maken. Dan ben je te laat. Het goed begeleiden van jongeren kan zorgen dat de schooluitval naar beneden gaat. Dat is belangrijk. Ik begrijp dat er bij de overgang van het vmbo naar het mbo ook continuïteit in de begeleiding zal zijn. Ik ben benieuwd naar de manier waarop dit in de praktijk zal plaatsvinden. Ik krijg graag van de Staatssecretaris een verduidelijking.
Daarnaast ben ik erg positief over het introduceren van het recht op toelating in het mbo. Hoe eerder dit gaat gelden, hoe beter. Op dit moment worden jongeren soms onterecht geweigerd. Kan dit recht op toelating op het mbo al volgend jaar worden ingevoerd? Zo nee, welke acties worden dan in de tussentijd genomen om te zorgen dat mbo-instellingen geen kwetsbare jongeren weigeren?
Eerder is de Ombudslijn MBO ingesteld om klachten te registreren. Hoeveel klachten zijn hier inmiddels binnengekomen? Een andere maatregel die is aangekondigd is dat jongeren die niet in staat zijn om een volwaardig diploma te behalen, bijvoorbeeld omdat het taal- en rekenniveau te moeilijk is, maar die wel voldoen aan de beroepskwalificaties een certificaat kunnen behalen. Dit moet een second best optie zijn. Het is van groot belang dat er eerst alles aan wordt gedaan om deze jongeren een volwaardig diploma te laten behalen.
Als laatste wil de Minister dat de mbo-instellingen in het kader van passend onderwijs en de Jeugdwet aansluiting zoeken bij regionaal overleg met gemeenten en vo-onderwijs, voor zover dat nog niet is gebeurd. Ik begrijp uit de reacties van de G32 en de MBO Raad dat onduidelijk is wie wanneer de regie heeft en welke middelen daarvoor kunnen worden aangesproken, bijvoorbeeld bij de financiering van de alternatieve leerroutes. Op dit punt zijn wij ongelooflijk belobbyd. Ik vind het belangrijk om dit te benoemen, omdat ik me niet aan de indruk kon onttrekken dat tussen de verschillende partners, van wie ik overtuigd ben dat ze het beste met kinderen voorhebben, een competentiestrijd gaande is over wie de middelen, de zeggenschap en de regierol krijgt. Het is belangrijk dat dit overleg op een goede manier plaatsvindt. Het interesseert mij geen bal wie in charge is of waar het geld naartoe gaat. Ik hoop dat de keuze wordt gemaakt die het beste is voor de kinderen. Ik denk dat ik op deze manier precies heb gezegd wat de lobby van mij verwachtte.
Tot slot kom ik bij het toekomstbestendig maken van het vmbo. Er zijn drie belangrijke pijlers aangekondigd: vernieuwing van het curriculum, versterking van de loopbaanoriëntatie en het stimuleren van de doorlopende leerroutes. In de brief wordt een sterke koppeling met het bedrijfsleven en de beroepspraktijk gemaakt. De vraag is waarmee we straks ons geld willen verdienen. Wat voor werknemers hebben we nodig? Welke competenties horen daarbij en moeten we onze leerlingen dus bijbrengen? Ik ben benieuwd hoe dit proces samenloopt en samenhangt met de discussie over Onderwijs2032.
De vergadering wordt van 12.03 uur tot 12.36 uur geschorst.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Onderwijs heeft in zijn algemeenheid een enorm belangrijke rol in de individuele ontplooiing van jongeren en burgers en voor maatschappelijke verbinding of sociale cohesie. Dat lijken we soms te vergeten. We hebben het hier vaak over specifieke thema's, die overigens allemaal van belang zijn. Die moeten wat mij betreft wel in het brede kader van de maatschappelijke betekenis van het onderwijs passen. In de nasleep van Parijs zijn we met onze neus op de betekenis en de rol van onderwijs gedrukt, en op het grote belang van het bespreekbaar maken van moeilijke thema's in het onderwijs. Dat was een van mijn opmerkingen in het interview in Trouw van vanochtend. Scholen en leraren moeten vermijden om weg te kijken als het moeilijk wordt. Dat is geen gemakkelijke taak. Daarbij moeten ze worden ondersteund. Daar passen geen gemakkelijke beleidsmaatregelen bij. Het is geen protocol dat we kunnen uitvaardigen, waardoor het allemaal is geregeld. Het begint met respect voor de taak waar leraren zich voor gesteld zien en met nadenken over de wijze waarop wij ze daarbij kunnen ondersteunen. Zo zorgen we ervoor dat jongeren het gesprek aangaan met hun docenten. Dat is een heel belangrijke voorwaarde om «wij/zij»-denken tegen te gaan, ook om een samenleving van gescheiden werelden tegen te gaan.
De SCP- en WRR-rapporten hierover zijn op een meer abstract niveau geschreven. Verschillende woordvoerders hebben hieraan gerefereerd. Je zou kunnen zeggen dat de traditionele emancipatiefunctie – sommigen noemen het misschien verheffingsfunctie – niet meer in alle opzichten vanzelfsprekend is. Het is niet meer vanzelfsprekend dat kinderen betere onderwijscarrières hebben dan hun ouders. Het is ook niet meer vanzelfsprekend dat hun arbeidsmarktperspectief altijd beter is. Wat blijft staan is die heel belangrijke verbindings- en emancipatiefunctie. Die kan onder druk komen te staan van buitenaf. Denk daarbij aan werkgelegenheid en de rol van de arbeidsmarkt. Dat kan ook van binnenuit, door leraren die niet weten hoe ze ermee om moeten gaan of door de resultaten die een schoolbestuur aan de raad van toezicht wil laten zien. Dit kan ook doordat leraren zeggen dat ze wel een aantal kwetsbare jongeren in hun klas kunnen hebben, maar dat een te groot aantal de kwaliteit van het onderwijs voor de gehele klas bedreigt. Ik heb het nu met name over het mbo. Dat is een legitiem argument. Tegelijkertijd hebben scholen een verantwoordelijkheid om de jongeren niet tussen wal en schip te laten vallen.
Bij scheidslijnen gaat het over de toegang van jongeren tot het onderwijs, wat wij hier de overgangen noemen, maar ook over de vraag hoe scholen omgaan met hun toelatingsbeleid en met hun verantwoordelijkheid bij het selecteren van leerlingen of het afstoten van schooltypes. Selecteren is nodig om leerlingen op niveau te kunnen uitdagen, maar wordt een probleem als we verschillende niveaus ongelijk waarderen of als selectie zo definitief is dat leerlingen geen kans meer krijgen om hun talenten ten volle te ontwikkelen. Daarom hechten de Staatssecretaris en ik zeer aan flexibele overgangen en aan trajecten die, als je eenmaal een keuze hebt gemaakt, mogelijkheden bieden om bij en op te scholen.
In de discussie over gescheiden werelden en het afstoten van schooltypen is het niet per definitie een probleem als een bepaald schooltype apart is gelokaliseerd. Dat heb ik ook in Trouw gezegd. Het is wel een probleem als het voortkomt uit het bewust willen selecteren of uitsluiten van een bepaalde groep leerlingen. Ik zie dus niet zoveel in een discussie in het kader van segregatie, waarin wij omdat wij over onderwijs gaan, ongeveer de samenstelling van wijken willen veranderen. Ik heb problemen met scholen waar de intentie niet goed is. Ook als leerlingen samen op een school zitten, kan een bepaalde groep leerlingen nog steeds in een hoek geduwd worden en niet de aandacht krijgen die ze verdient. Het stimuleren van verbinding en ontmoeting is voor mij cruciaal. In dat kader heb ik het voorbeeld genoemd waarbij onder begeleiding van studenten van de universiteit, scholieren uit het mbo en het vmbo samen aan een solarfiets werken. Daarbij worden eigenwaarde en het kunnen, het vakmanschap aan de ene kant en de cognitieve kennis aan de andere kant gecombineerd, met respect voor elkaar. Deze scholieren en studenten kunnen op allerlei verschillende plekken zitten. Het is niet de locatie, maar het is de vraag naar de verbinding.
Een ander mooi voorbeeld in dit verband is de IMC Weekendschool. Dit is aanvullend onderwijs voor kwetsbare jongeren, een heel mooi initiatief van Heleen Terwijn. Hierbij worden jongeren die in wijken wonen waar het niet vanzelfsprekend is om door te leren en die vaak heel weinig kennis hebben van de beroepspraktijk, gestimuleerd om een curriculum te volgen buiten schooltijd. Ze krijgen les van professionals als rechters en toppers uit bedrijfsleven, wetenschap, cultuur en bestuur. Op die manier wordt hun visie op het leven verbreed. Zo zijn er ook voorbeelden uit de samenwerking tussen het hoger onderwijs en vo of mbo. Het University College in Amsterdam is een mooi voorbeeld. Het werkt heel intensief samen met de Open Schoolgemeenschap Bijlmer en kiest bewust niet voor contacten met het Vossius Gymnasium en het Barlaeus Gymnasium.
Of dit in één school moet? Kijk naar de discussies bij de entreeopleidingen. Zadkine en Albeda hebben heel bewust gekozen om de entreeopleidingen samen onder te brengen bij een startcollege. Zij denken dat dit beter is om deze kwetsbare jongeren samen perspectief te bieden en identiteit te laten vormen. ROC Amsterdam heeft een andere keuze gemaakt. Dat heeft de entreeopleiding naast niveau 2 en 3 ondergebracht. Ik zeg niet dat een van de twee een betere keuze is. Dat hangt af van wat de school doet, hoe die ermee omgaat en vooral wat de intenties zijn. Hierbij hebben gemeenten overigens ook een belangrijke rol. Zij gaan over de samenhang in de wijk, in de buurt, in de gemeente.
De heer Jasper van Dijk (SP): Als de Minister in de krant zegt dat onderwijs zich meer moet richten op maatschappelijke taken en dat scholen de opdracht hebben om groepen bij elkaar te brengen, dan is een eerste reactie van veel leraren: oké, we krijgen er weer een taak bij; waar zijn de middelen? Dat is een terechte vraag uit het onderwijsveld. In de politiek kunnen we van alles roepen, maar put your money where your mouth is. Daarnaast is het heel vrijblijvend als de Minister zegt dat we moeten zorgen dat groepen bij elkaar komen, maar dat ze niet praat over segregatie. Dat is gek, als we elke ochtend zien dat er zwarte kinderen naar een zwarte school gaan en witte kinderen naar een witte. Ik noem het bewust heel hard. Dat aspect moet er dan toch ook bij worden betrokken? De Minister zegt dat je niet te veel kwetsbare jongeren in één klas moet hebben. Daar ben ik het helemaal mee eens. Die concentratie moet je vanaf het basisonderwijs durven bestrijden, hoe lastig dit ook is.
Minister Bussemaker: Bij de eerste vraag van de heer Van Dijk gaat het niet altijd om nieuwe taken. Burgerschap is al een onderdeel van het curriculum. Daar moeten scholen al aandacht aan besteden. Er komt overigens heel veel geld bij voor heel het onderwijsveld en alle onderwijssectoren. Een groot deel van deze middelen is bestemd voor professionalisering, ook voor ondersteuning van leraren bij het omgaan met dit soort moeilijke kwesties. Ik ben in gesprek met de lerarenopleidingen over de vraag of het nodig is om leraren meer te ondersteunen bij deze moeilijke taak. Ik kijk overigens vol bewondering naar de manier waarop heel veel docenten al omgaan met deze taak. Bij de tweede vraag merk ik op dat de samenstelling van wijken kan veranderen. De oplossing is niet om scholieren of studenten in busjes van de ene naar de andere wijk te vervoeren. Er ligt een belangrijke taak voor gemeenten. De beste manier om scholen aantrekkelijk te maken, is te investeren in scholen en te laten zien dat elk niveau belangrijk is. Ik verwijs daarbij in het bijzonder naar het mbo. Het mbo is geen tweede keuze of een afdankertje als je niet naar het hbo kunt, maar is zeer betekenisvol en waardevol. Het mbo verdient dus de financiering, de waardering en de ondersteuning die daarbij passen. Dat doen we door fors te investeren in alles wat met vakmanschap te maken heeft, dus ook in sociale overgangen. Dit betreft maatschappelijke vaardigheden en overgangen naar hbo en andere onderwijstrajecten zoals associate degrees, technologieroutes, vakmanschapsroutes et cetera.
De heer Jasper van Dijk (SP): Het is interessant dat de Minister zegt dat er al veel extra geld is voor dit soort zaken. Ik sluit me aan bij het eerdere appel van mevrouw Jadnanansing om een brief te ontvangen waarin we precies kunnen zien hoe het extra geld aan deze taken wordt uitgegeven. Bij het tweede punt zegt de Minister dat we niet de wijken moeten willen organiseren, want dat daar de segregatie is veroorzaakt. Dat is echt veel te gemakkelijk. Er zijn ook zwarte en witte scholen in gemengde wijken, ook in Amsterdam en in veel middelgrote gemeenten. Als de Minister zegt dat segregatie geen taak van het kabinet is en dat gemeenten dat maar moeten doen, dan moet ik constateren dat het heel vrijblijvend is. Het is vooral management by speech als ze zegt dat groepen elkaar moeten ontmoeten. In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid staat heel duidelijk dat scholen, gemeenten en de politiek afspraken moeten maken over de bestrijding van segregatie. Dat is wat de partij van de Minister wil. De Minister schuift het te gemakkelijk van zich af, als ware het geen taak van Den Haag.
Minister Bussemaker: De vraag is hoe je het op een goede manier doet. Landelijk is de belangrijkste functie het investeren in goed onderwijs en soepele overgangen. De overgang van vmbo naar mbo leidt tot segregatie en andere kwetsbare posities, omdat 10.000 leerlingen daarbij verdwijnen. Het grootste deel van de populatie voortijdig schoolverlaters (vsv'ers), 28.000 kinderen, komt door deze overgang. Daar kunnen wij wat doen, daar ligt onze taak. Die moeten wij oppakken. Zo ligt mijn taak ook bij de lerarenopleidingen en die van de Staatssecretaris bij po en vo. Hij gaat daar straks uitgebreid op in. Ik noem graag zijn beleid rond excellente scholen. Dat is heel mooi. Dit beleid vindt ook zijn toepassing op een vmbo-school in een kwetsbare wijk. Het hoeft helemaal geen gymnasium te zijn. Zo probeer ik op mijn terrein van mbo en het ontwikkelen van excellent vakmanschap juist daar de betekenis van mbo-opleidingen goed neer te zetten en te laten zien dat je ook daarin excellent kunt zijn. Dat is volgens mij een nuttiger manier dan segregatie alleen tegen willen gaan door leerlingen te verplaatsen. Dat is ook het verschil van mening dat wij hebben. Dat zit hem niet in het tegengaan van «wij/zij»-denken. Ik zeg mevrouw Jadnanansing dan ook graag toe dat er een brief komt. Ik weet niet of die tegemoetkomt aan de vraag van de heer Van Dijk. Het wordt geen brief waarin allerlei financiële onderdelen uitgesplitst zijn. De thema's waarover we nu spreken, moeten niet altijd aparte taken, protocollen en wetten krijgen. Dan zouden we leraren en scholen echt helemaal gek maken. We moeten wel zorgen dat de punten integraal en in veel onderdelen van het onderwijsbeleid worden meegenomen.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Ik dank de Minister voor haar toezegging. Zij deed een uitspraak over het helpen van docenten. Daar waar zij kan, gaat ze hen ondersteunen, zo las ik in Trouw. Kan deze hulp ook lesprogramma's bevatten? Lesprogramma's over religie en ideologie worden nu namelijk veel gevraagd. Leraren zitten met de handen in het haar en zoeken goede lesprogramma's die zaken echt bespreken, zoals bij homoseksualiteit.
Minister Bussemaker: Dit is een van de dingen die we gaan doen. Ik heb in augustus al met collega Asscher gesproken met het Centraal Joods Overleg. Toen kwam deze oproep ook naar voren. Het ging over manieren om de kennis die we hebben meer samen te brengen. De concrete case betrof kennis over de Holocaust. Dat onderwerp ligt voor een deel bij het departement van VWS. We doen dat op andere thema's voor bijvoorbeeld homoseksualiteit en LHBT (Lesbisch, Homoseksueel, Biseksueel, Transseksueel) in het kader van het kerndoel Seksuele diversiteit. We gaan het specifiek voor het mbo doen voor burgerschapsvorming. De Staatssecretaris gaat in op po en vo en burgerschap, maar we weten dat met name in het mbo die programma's nog niet toereikend zijn. Bij deze onderdelen kunnen we leraren helpen. Bij de lerarenopleidingen hebben we overigens verschillende groepen voorlopers. Er zijn lerarenopleidingen die al met deze thematiek bezig zijn. Ook daarvan gaan we leren of er meer nodig is.
Ik heb mevrouw Jadnanansing een brief toegezegd. Daarin nemen we ook het advies van de Onderwijsraad Een onderwijsstelsel met veerkracht mee, net als onderdelen van de WRR- en SCP-rapporten. Ik weet nog niet precies wanneer de brief komt, maar ik verwacht dat het ergens dit voorjaar is.
De heer Van Meenen (D66): De Minister doet in Trouw ook de oproep om het debat op school mogelijk te maken, om te zorgen dat de discussie hierover gaat en dat docenten hun rol daarin kunnen pakken. Vorige week hadden we een vergelijkbaar debat. Toen sprak ik over nieuwe strengheid. Daarmee bedoelde ik dat het voor ons onacceptabel moet zijn dat leerlingen zich aan zo'n debat en gesprek onttrekken. De politiek moet vol achter die docent staan. Het is meer dan alleen het verstrekken van lesprogramma's, het is zorgen dat er geen situaties ontstaan zoals bijvoorbeeld op het Kennemer College, waar een docent die dit debat aan wilde gaan zijn verontschuldigen moest aanbieden in alle klassen. Dat was de aanleiding. In die zin vind ik de oproep wel terecht, maar het is te gemakkelijk om het te laten bij het uitspreken van die steun, die we ook van schoolleidingen verwachten. Alleen zeggen dat we docenten faciliteren met mooie lesprogramma's is te gemakkelijk. Hoe kijkt de Minister naar die steun voor de docent die het moeilijke gesprek moet voeren?
Minister Bussemaker: Die docenten moeten inderdaad gesteund worden, door ons maar ook door anderen, in de eerste plaats door de eigen schoolleiders. Dat is iets anders dan dat wij bepalen wat er op een individuele school moet gebeuren. De Staatssecretaris heeft hierop vorige week al gereageerd. Dat ga ik dus niet over doen. Het staat buiten kijf dat leraren zich gesteund moeten voelen. Dat is een van de redenen dat ik naar scholen toe ga en gesprekken met docenten voer. Zij geven aan dat zij steun nodig hebben. Dat hoeft niet altijd met protocollen, want dat betreft bijvoorbeeld ook leiderschap. Dat leiderschap ligt in de eerste plaats bij scholen, maar ook bij wethouders en bestuurders, bij politici. Eigenlijk ligt dat bij ons allemaal. Ik ga hier niet bepalen wat zij moeten doen. Ik wil weten wat zij nodig hebben en hoe wij hen het beste kunnen ondersteunen in het uitvoeren van een lastige opdracht.
De heer Van Meenen (D66): Het klopt dat het vorige week met de Staatssecretaris is besproken. Toen is toegezegd dat hij in gesprek gaat met po- en vo-scholen over hetgeen docenten nodig hebben. Is de Minister bereid dit ook voor het mbo na te gaan? Ze wil weten wat docenten nodig hebben, ook van ons, om dat soort gesprekken goed te kunnen voeren. Als zij dit gesprek aangaat, kunnen wij daar dan een verslag van krijgen? Dan weten we wat er van ons wordt gevraagd.
Minister Bussemaker: Sterker nog, als Minister van Onderwijs wil ik het voor het gehele onderwijs. Ik wil het van po tot wo, want ook bij het hbo en op universiteiten kan dit een rol spelen. Het is een verantwoordelijkheid van het gehele onderwijssysteem. Ik weet niet of er al iets bijzonders is toegezegd voor po en vo, maar het lijkt mij logisch dat we dit meenemen in de brief die ik net heb toegezegd. Mocht dit anders zijn, dan overleg ik hierover met de Staatssecretaris en dan hoort de Kamer van ons.
De heer Rog (CDA): Ik wil wat verduidelijkt hebben. Het is natuurlijk goed dat de Staatssecretaris en nu ook de Minister oproepen om maatschappelijke problemen als radicalisering ter discussie te stellen. Bij mijn weten hebben we al burgerschapsvorming in het onderwijs, van po tot mbo. Er zijn kerndoelen, referentieniveaus, er is genoeg beschikbaar. Vorige week hebben we er ook een debat over gehad. Begrijp ik nu dat de Minister scholen een soort curriculum gaat aanbieden, een soort staatsdidactiek gaat organiseren? Ik hecht eraan om daar duidelijkheid over te hebben. Ik voel er helemaal niets voor dat de overheid scholen gaat vertellen op welke wijze zij de Holocaust moeten bespreken of radicalisering moeten tegengaan. Vanzelfsprekend hebben scholen en leraren de opdracht, maar de Minister moet niet voorschrijven hoe ze dat moeten doen. Daartoe moeten ze natuurlijk wel goed opgeleid zijn.
Minister Bussemaker: Misschien zegt het meer over de heer Rog dan over mij dat hij deze vraag stelt, want zijn angst voor staatsopvoeding is wel erg groot. Ik moest opeens denken aan de jaren tachtig toen hij aan Hedy d'Ancona, een van mijn voorgangers, bij de invoering van de kinderopvang vroeg of ze heel Nederland staatsopvoeding wilde geven. Zij heeft dat toen ontkend. Ik ontken het nu ook. Ik kan de heer Rog geruststellen. Dat gaan we niet doen. We hebben kerndoelen. We hebben bijvoorbeeld alleen voor het mbo vastgesteld dat er vragen over zijn, dat het onvoldoende duidelijk is. We hebben ook vastgesteld dat er voor het mbo meer informatie moet komen over sociale veiligheid. Daarvoor maken we een portal, heel concreet. Overigens is het niet zo dat we overal de maatschappelijke verantwoordelijkheid geborgd hebben. We hebben een discussie gehad over de Islamitische Universiteit Rotterdam. Een van de redenen dat ik niet kon ingrijpen is gelegen in het feit dat het onbekostigde onderwijs niet aan die maatschappelijke verantwoordelijkheidstaak is gebonden. Kortom, er is zowel in formele zin als in ondersteunende zin nog wel het een en ander te verbeteren. Dat geldt ook voor de lerarenopleidingen. Daar ga je geen startcurriculum voorschrijven, maar nadenken wat je kunt doen om leraren en lerarenopleidingen vanuit hun perspectief te helpen om informatie transparant te maken. Daarover ging de discussie over de Holocaust. We hebben veel programma's, we hebben maatschappelijke organisaties. Denk aan de gastsprekers die Kamp Westerbork heeft, ervaringsdeskundigen. Bij seksuele diversiteit levert het COC ervaringsdeskundigen, die naar klassen gaan en daar hun verhaal vertellen. Hoe zorg je dat al deze informatie gemakkelijker toegankelijk is voor een docent die iets wil?
De heer Rog (CDA): De Minister stelt mij alweer een beetje gerust. Het is aan de scholen op welke wijze ze dit invullen en waar ze gebruik van maken. Dat lijkt mij inderdaad de manier waarop we dit geregeld hebben. Ik ben blij dat er niet van deze koers wordt afgeweken.
De voorzitter: Ik stel voor dat de leden hun vragen stellen na ieder blokje met antwoorden van de Minister.
Minister Bussemaker: Ik heb drie blokjes: LOB en vervroegde aanmelding, doorlopende leerlijnen vmbo-mbo-hbo en kwetsbare jongeren. Over dat laatste onderwerp zijn de meeste vragen gesteld. Ik probeer snel door de eerste twee blokken heen te komen.
Veel van de uitval, overgangen en vsv ligt in de overgang van vmbo naar mbo en wordt veroorzaakt door het niet goed aansluiten van de overgang. Met name na de zomermaanden, na het afronden van een vmbo-diploma, komen jongeren niet meer terug om te starten op het mbo. Soms is de begeleiding op de vo-school bij de studiekeuze en de intake door de mbo-instelling onvoldoende. Daar valt nog veel te verbeteren. We weten overigens dat op een aantal scholen de aandacht voor LOB al flink is gestegen, mede namens de stimuleringsprojecten LOB in het vo en mbo. Op dit moment zijn 35 scholen, ongeveer de helft van de mbo-sector, betrokken bij dit verbeterprogramma. Er zijn ook goede voorbeelden van een succesvolle aanpak van de overstap, bijvoorbeeld in de verschillende Regionaal Meld- en Coördinatiepunt-regio's (RMC-regio's). Zij maken afspraken tussen vo- en mbo-scholen en gemeenten over het begeleiden van overstappers. Om daar nog verdere stappen in te zetten en die begeleiding te verbeteren, onderzoeken de Staatssecretaris en ik de mogelijkheid van een verplichte vervroegde aanmelding in het mbo, bijvoorbeeld analoog aan het hoger onderwijs per 1 mei. Studenten worden zo gekend en raken niet tussen wal en schip. Met de voorzitters van de VO-raad en de MBO Raad hebben wij onlangs een constructief overleg gehad. We willen niet meteen allerlei nieuwe wetten en protocollen maken, maar heel gericht kijken waar de problemen zitten, waar het niet goed gaat en wat wij daaraan kunnen doen.
Ik bereid een wetsvoorstel voor waarin het recht op toelating tot een mbo-instelling wordt neergelegd voor elke jongere die zich met de juiste vooropleiding op tijd, dus voor 1 mei, meldt. Dit heb ik in mijn brief over de kwetsbare jongeren aangegeven. Naar verwachting wordt de vervroegde aanmelding in het mbo per 1 mei 2017 van kracht. De Kamer kan daarover in 2016 een wetsvoorstel verwachten.
Mevrouw Jadnanansing vroeg of LOB nog beter in het onderwijs verankerd kan worden. De heer Klaver had het daar ook over. Ik ben het met hen eens dat LOB van het allergrootste belang is voor vmbo, vo en mbo. De kwaliteit daarvan moet op orde zijn. De professionaliteit van bij LOB betrokkenen als decanen, mentoren, docenten, trajectbegeleiders en intakers, kan echt nog worden verbeterd. In het stimuleringsplan LOB in het mbo is een werkgroep van vmbo- en mbo-scholen aan de slag om deze overgang te verbeteren. Binnenkort komen de resultaten daarvan beschikbaar, waaronder een gemeenschappelijk visiedocument op LOB en voorbeelden van succesvolle projecten. Die kunnen met anderen worden gedeeld.
Specifiek voor de 1 mei-aanmelding wordt gekeken naar de ervaringen in het hoger onderwijs en de studiekeuzecheck. Ook wordt nog een pilot uitgevoerd met twee mbo-instellingen en negentien vmbo-instellingen. Deze pilot moet resulteren in een beschrijving van en aandachtspunten bij een gemeenschappelijke regionale LOB-aanpak om de overstap van vmbo naar mbo zo goed mogelijk te ondersteunen. De resultaten daarvan verwacht ik in de zomer. Daarna gaan we dit verbreden naar andere regio's.
Mevrouw Jadnanansing vroeg aandacht voor burgerschap. De aanpak hiervoor kan verbeterd worden. Materialen, methodes en websites kunnen inzichtelijker en beter bereikbaar worden. Er komt informatie beschikbaar over sociale veiligheid in het mbo. Daarin zal onder andere informatie over radicalisering te vinden zijn. Dat maakt het docenten gemakkelijker daarover het gesprek aan te gaan.
Mevrouw Straus vroeg naar de studiebijsluiters. Dat is een belangrijk onderwerp. Inmiddels hebben de meeste mbo-instellingen een studiebijsluiter, oftewel Studie in Cijfers, voor hun opleidingen opgevraagd bij de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). Deze zullen ze de komende maanden implementeren. Zestien mbo-scholen hebben de Studie in Cijfers van hun opleidingen al gepubliceerd op hun website. Daarnaast zetten een aantal scholen Studie in Cijfers in bij de voorlichting, maar is de technische realisatie van een publicatie op de website nog niet gereed. We beseffen allemaal dat de implementatie niet van de ene op de andere dag gaat, maar dat er wel forse stappen worden gezet. De scholen hebben hierover in juni 2014 een brief gekregen. Scholen hebben tijd nodig om hun docenten, hun opleidingsmanagers en andere betrokkenen op te leiden, maar ik heb de indruk dat ze daar goed mee bezig zijn. De SBB inventariseert momenteel bij de overige mbo-scholen wat er nog moet gebeuren om ze te ondersteunen bij het oplossen van knelpunten. Dit is meteen ook het antwoord aan mevrouw Jadnanansing. Er komt een concreet plan van aanpak voor LOB, met voorbeelden en pilots in de zomer. Vervolgens kijken we hoe we de succesvolle aanpak kunnen verbreden naar andere regio's.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Kan er in het concrete plan van aanpak expliciet aandacht worden besteed aan de rol van coaches en rolmodellen? Uit alle onderzoeken blijkt dat de inzet van coaches en rolmodellen significant bijdraagt aan het welbevinden van de jongeren en dat ze veel beter weten wat ze na een opleiding kunnen. Er zijn mooie projecten. Wat vindt de Minister ervan om de coaches en rolmodellen in het plan van aanpak op te nemen?
Minister Bussemaker: Dat lijkt mij een goede suggestie.
Mevrouw Straus (VVD): Naar aanleiding van dit blokje heb ik drie korte vragen. De Minister geeft aan dat 35 scholen hebben meegedaan aan het LOB-project. Dat is ongeveer de helft. Dat betekent dat ongeveer de helft niet heeft meegedaan. Ik zou graag in het plan van aanpak zien hoe die scholen hun LOB-inspanningen verder vormgeven. Het zou jammer zijn als zij denken dat het dit verzoek niet aan hen gericht is. De Minister geeft aan dat de vervroegde aanmelding start in 2017. Kan zij toelichten waarom dit een jaar extra moet kosten? Waarom kan niet al in 2015 een voorstel voor wetswijziging worden gedaan, zodat het in 2016 in kan gaan? Wil de Minister het resultaat van de inventarisatie van de SBB naar de gang van zaken met studiebijsluiters naar de Kamer sturen?
Minister Bussemaker: Het antwoord op de eerste vraag is ja. Dat nemen we mee. Ik hoop dat ik dan weer betere cijfers kan presenteren. Dan zitten we ondertussen in de zomer. Dit vraagt tijd om te implementeren en mensen voor te bereiden, maar we moeten wel voortgang bieden. Dit zeg ik toe. Voor de vervroegde inschrijving moet een wet worden gemaakt. Een wet maak je niet van de ene op de andere dag. Onze wetgevingsjuristen moeten ook nog andere wetten maken. Omdat we een goed overleg met de VO-raad en MBO Raad hebben, zeg ik de Kamer toe dat we niet in alle opzichten hoeven te wachten op de wet om dit soort afspraken op regionaal niveau of tussen scholen te maken. Volgens mij zijn er namelijk geen juridische belemmeringen om dit soort afspraken al te maken. Ik weet dat er scholen zijn die het doen. Ik zeg toe dat wij scholen zullen aanmoedigen om die afspraken vooruitlopend op de wetswijziging al te maken. In antwoord op de derde vraag over de SBB-monitor zeg ik mevrouw Straus toe dat als het onderzoek iets oplevert dat leesbaar is, ik dat aan de Kamer toestuur.
Ik ben bij het blok «doorlopende leerlijnen». Die zijn van groot belang en betreffen met name vakmanschaps- en technologieroutes. Goede leerlijnen zijn van het grootste belang voor een goede positie op de arbeidsmarkt. Ik ben het met de heer Klaver eens dat we daarbij moeten nadenken over de wijze waarop en waaraan we ons geld verdienen en waar we dus mensen voor willen opleiden. Dat is met name voor het mbo een grote opdracht. Hierover hebben we gisteren gesproken in het kader van een leven lang leren. Het vraagt heel veel om in een dynamische arbeidsmarkt die heel erg snel verandert, de goede opleidingen te bieden. Zo gaan we bijvoorbeeld in het kader van een leven lang leren extra inzetten op sectoren als zorg, welzijn en techniek. We weten dat daar grote veranderingen plaatsvinden en dat daar mogelijkheden, een wens en interessante opties liggen om geld te verdienen. We moeten zorgen voor algemene overgangen. We werken ook hier samen met de instellingen en de koepels om te kijken op welke wijze we soepele overgangen vorm kunnen geven en hoe we doorlopende leerroutes en loopbaanoriëntatie kunnen bieden. De trajecten van vakmanschap en technologie zijn daarbij van groot belang, omdat je daarmee maatwerk kunt leveren voor studenten.
Dit schooljaar zijn 81 experimenten gestart. Komend schooljaar start een tweede cohort met leerlingen en starten er ook nog nieuwe experimenten. Daarmee wordt een geïntegreerde leerroute vmbo-mbo neergezet. Waar mogelijk wordt de route geïntensiveerd en verkort, want er is meer afstemming en de dubbeling in onderwijsprogramma's moet eruit worden gehaald. Het is niet aantrekkelijk voor studenten als ze vakken opnieuw moeten doen. De scholen en instellingen die meedoen worden door het ministerie, de inspectie en door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ondersteund. De experimenten worden gevolgd om te zien wat we hiervan kunnen leren en wat het effect is op de doorstroom en de uitval. In het schooljaar 2016–2017 worden, zoals aangekondigd in mijn brief over toekomstgericht mbo, de experimenten uitgebreid, zodat er ook voor de mbo-niveaus 3 en 4 in alle sectoren, niet alleen voor techniek, een doorlopende leerlijn vmbo-mbo kan worden ingericht. De Kamer kan hierover voor de zomer een gewijzigde AMvB verwachten. Deze AMvB wordt zowel aan de Tweede als aan de Eerste Kamer voorgelegd.
Bij de overgangen is ook de overgang van mbo naar hbo van groot belang. Ik ben daar nu heel kort over, want in het kader van het studievoorschot hebben we hierover heel uitgebreid gesproken. Maatregelen die we op grond van de middelen uit het herfstakkoord nemen, zijn het verbeteren van de schakelprogramma's en het stimuleren van keuzedelen om de overgang naar hbo mogelijk te maken. Ook daarbij zorgen wij ervoor dat je verwante opleidingen hebt in de doorstroom.
De heer Van Meenen vroeg hoe het staat met de technologieroute en of er goed naar de doorstroom wordt gekeken. Dat is het geval, maar de manier waarop dit gebeurt, is niet overal hetzelfde. De samenwerking is ook niet overal hetzelfde. Rotterdam is een mooi voorbeeld. Daar zijn verschillende technologieroutes van start gegaan. Dat is een goed model voor samenwerking, maar in andere routes wordt voor een andere vorm van samenwerking gekozen, bijvoorbeeld door het afstemmen van curricula, het gebruikmaken van elkaars locatie en uitwisseling van docenten. Ik ben het geheel met mevrouw Straus eens dat juist bij doorlopende leerroutes tussen vmbo en mbo het gezamenlijk gebruik van praktijkruimtes goed past, met name waar het duur is. Dat zien we ook bij mbo-instellingen in krimpregio's. Ik denk vooral aan techniek, maar het is ook mogelijk bij zorg. De keuze voor deelname is aan de scholen. Het neerzetten van een dergelijke route vraagt wat van de deelnemende vmbo's en mbo's, in termen van schaalgrootte, tijd, middelen, professionaliteit en inzet van docenten en management. Dat leidt ertoe dat niet alle scholen hiervoor kiezen. Het is hun eigen afweging. Ik spreek mbo-scholen wel aan op de effecten van goede aansluiting van vmbo op mbo, ook via de kwaliteitsafspraken over vsv en studiesucces. De eerste experimenten zijn dit schooljaar van start gegaan. We volgen de scholen nauwgezet.
Er zijn vragen gesteld over de aansluiting van het vmbo op het mbo. Ik zei al eerder dat het van groot belang is dat wij uitstralen dat vakmanschap uit een vakmanschapsroute een goede startpositie op de arbeidsmarkt is. We constateren dat een keuze voor beroepsonderwijs lang niet meer altijd wordt beschouwd als iets om trots op te zijn, maar eerder als een tweede keuze. Dat willen wij bestrijden. Het moet aantrekkelijk zijn om zo'n route te volgen. Ik heb daarover in mijn brief over toekomstgericht onderwijs al het nodige aangekondigd. Behalve de leerroutes is er extra aandacht voor talenten in het mbo en samenwerking met bedrijfsleven. Er ligt een forse uitdaging in de aansluiting tussen vmbo en mbo. Het vmbo verandert op een vergelijkbare wijze met de introductie van profielen en beroepsgerichte keuzevakken. Zo'n profiel biedt een betere basis. De beroepsgerichte keuzevakken zorgen voor een brede oriëntatie en een betere aansluiting op vervolgonderwijs. Het zal de woordvoerders niet verbazen dat ik blij ben met de voorstellen van de Staatssecretaris. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het mbo leveren die een bijdrage aan de aansluiting tussen vmbo en mbo. Ze zijn op zichzelf niet voldoende, zoals de maatregelen in het mbo op zichzelf ook niet voldoende zijn. Daarom zitten we hier met zijn tweeën en trekken we met zijn tweeën op richting de mbo-instellingen en de vmbo-scholen om te bekijken wat er verder nog te verbeteren valt.
De heer Rog stelde een vraag over de benaming van de mbo-routes en -niveaus. Ik heb in mijn brief over toekomstgericht mbo al aangegeven dat dit wel een aandachtspunt is. Tegelijkertijd moet het niet iets zijn waarbij we de bordjes verhangen, maar moet het voortkomen uit verdere profilering. Die discussie voer ik ook met de MBO Raad.
Mevrouw Straus vroeg naar het vavo, en of dat niet eerder kan. Ik wil dit net als zij zo snel mogelijk regelen. Om het mogelijk te maken moet ik een AMvB aanpassen, in dit geval over de samenwerking tussen het vo en de beroeps- en volwasseneneducatie (bve). Dat kost een jaar. Dat traject moet worden doorlopen. Ik begrijp de aansporing goed, want mevrouw Straus heeft al eerder gehamerd op het belang van de aansluiting op het vavo.
De heer Rog (CDA): Mijn vraag gaat over de aansluiting van vmbo naar mbo. De Minister is samen met de Staatssecretaris bij dit overleg aanwezig. Dat is te prijzen, maar ik constateer dat we voor het vmbo nu een heel heldere profielenstructuur hebben. Daar gaan we straks met de Staatssecretaris over in gesprek. Ik constateer ook dat deze nog niet volledig aansluit en geen doorlopende leerlijn genereert met het mbo. Kan de Minister daar nader op ingaan? Laten we het in één keer goed doen, als we zulke grote wijzigingen in het stelsel uitvoeren. We moeten voorkomen dat we straks weer met een stelsel zitten dat onderling niet op elkaar aansluit, maar dan op een andere manier. Wijzigingen mogen tegenwoordig ook weer van de Onderwijsraad. We worden er zelfs toe uitgedaagd om dit gesprek te voeren.
Minister Bussemaker: Ik ben het eens met die uitdaging, maar ik denk dat de oplossing daarvan niet ligt in het een-op-een invoeren van de vmbo-profielen in een mbo-vertaling. We moeten wel de kwalificatiestructuur in het mbo aanpassen. Die moet generieker worden. Daar zijn we juist mee bezig en daarom hebben we in het mbo meer dan een kwart van de kwalificatiedossiers opgeruimd. We willen het ook daar aantrekkelijker maken om aan het begin van het mbo meer vanuit de breedte te kiezen en je van daaruit verder te specialiseren. Het is straks een continu proces tussen de Staatssecretaris en mijzelf, onze afdelingen en de scholen en de koepels, om te kijken of het zo gaat zoals we verwachten. De herziening in het vmbo kwam voort uit de constatering dat het vmbo niet meer aansloot op het mbo. Het mbo liep voor op het vmbo. Het zal straks aanpassingen van het mbo vragen, maar ik zou niet weten wat we nu nog meer moeten doen behalve doorwerken aan de doorlopende leerroutes.
De heer Rog (CDA): Ik zoek naar de beste weg. Ook de Onderwijsraad heeft hiervoor aandacht. Het lijkt mij van groot belang dat we beter weten waar de twee sectoren ten opzichte van elkaar staan als we de veranderingen daadwerkelijk vormgeven. Kan de Minister aangeven hoe ze dit in de tijd ziet en welke partners ze hierbij wil betrekken? We juichen de richting in beide sectoren toe. Daar heb ik al eerder met de Minister over gesproken met betrekking tot het mbo. Ik denk wel dat we dit heel zorgvuldig moeten doen. Ik wil daar meer comfort bij voelen. Kan de Minister dat geven?
Minister Bussemaker: Dat kan, doordat we bezien hoe de vernieuwingen die in het vmbo plaatsvinden, doorwerken in het mbo. Dat is mijn opdracht. Als de Staatssecretaris de profielen met de Kamer heeft besproken en daarover duidelijkheid bestaat, bekijk ik of er nog iets moet veranderen in het mbo. De bespreking van de vmbo-profielen moet nog plaatsvinden. We wachten niet helemaal tot dat moment, want we stemmen dit ook van tevoren af. Het zou onwenselijk zijn als ik door de veranderingen in het vmbo opeens in het mbo van alles overhoop moet gooien wat de Kamer en ikzelf onwenselijk vinden. Het is een continu proces, waarbij ook de werkgevers, het afnemend veld, betrokken zijn. Daarom zitten we hier. Ik ga ervan uit dat dit gesprek bij alle discussies, zowel bij het mbo als het vmbo, terug zal komen. Ik weet niet wat ik daar nu nog meer aan kan of moet doen.
Mevrouw Straus (VVD): Ik reageer op het antwoord van de Minister over het vavo. Ze geeft aan dat ze daarvoor een AMvB moet aanpassen. Dat heeft tijd nodig. Ze heeft aangegeven dat ze vooruitlopend op de vervroegde aanmelding voor 2017 al afspraken kan maken met de sector. Ik wil de Minister verleiden om dit voor het vavo ook te doen. De kinderen die het betreft, kunnen dan in het volgende studiejaar de deficiënties zelf inhalen via de vavo-route.
Minister Bussemaker: Ik vrees dat het hier moeilijker ligt. Bij de aanmelddatum heb je verder niet veel nodig. Hier gaat het ook over financiën en juridische aanspraken. Ik zal het nogmaals bekijken, maar intuïtief denk ik dat er veel haken en ogen aan zitten en dat ik er enorm veel mist mee creëer voor instellingen. Dat wil ik vermijden.
Mevrouw Straus (VVD): Ik begrijp dat. Misschien is het goed dat de Minister een procesbrief maakt, waarin zij de route schetst om zo snel mogelijk tot het realiseren van de AMvB te komen, met de stappen die daartussen zitten. De Kamer weet dan wanneer ze de AMvB kan verwachten en wat daarin realistisch is.
Minister Bussemaker: Dat zeg ik toe.
De heer Rog (CDA): Volgens mij is de toelatingscode nog niet aan de orde gekomen in dit blokje vmbo-mbo.
Minister Bussemaker: Die had ik hier ook kunnen meenemen, maar die komt later aan de orde.
Ik vind het van groot belang dat jongeren die kwetsbaar zijn goed onderwijs krijgen. Misschien is het voor hen nog wel belangrijker dan voor anderen, omdat school voor hen een veilige omgeving moet zijn. Zij lopen een groot risico op schoolverlaten en schoolverlaters lopen ook weer risico om verkeerde groepen te treffen, of dat nu loverboys, ronselaars, drugdealers of wat dies meer zij zijn. Het is dan van groot belang dat er scholen zijn die jongeren aanspreken op wat ze wel kunnen. Dat hoeven niet alle scholen in dezelfde mate te doen. Dit ben ik zeer eens met de heer Rog. We moeten niet steeds tegen jongeren zeggen wat ze niet kunnen, maar bekijken wat ze wel kunnen. In Schiedam heb ik een indrukwekkend voorbeeld gezien van een school waar veel kwetsbare jongeren terug in de klas komen, onder andere tienermoeders. De school biedt bijvoorbeeld opvang voor hun kind, ze kunnen ook weleens na schooltijd terecht, er is extra begeleiding of extra tijd voor een vakkenpakket en er zijn medewerkers met een luisterend oor als jongeren het even niet meer zien zitten. Natuurlijk leren jongeren daar ook om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen. Ook hier geldt dat de school niet alles hoeft te doen. Er moet wel een plek zijn. Het gaat daarbij om twee dingen: het tegengaan van risico's op uitval van kwetsbare jongeren door extra ruimte voor maatwerk en het versterken van waarborgen dat jongeren altijd de begeleiding krijgen die ze nodig hebben. We beperken de risico's op uitval door in te zetten op betere LOB, een soepeler overgang tussen onderwijsvormen en het creëren van meer mogelijkheden voor maatwerk in de entreeopleiding en de niveau 2-opleidingen van het beroepsonderwijs. Daarbij wordt het bijvoorbeeld mogelijk om een vakdiploma te halen, waarmee jongeren naar de arbeidsmarkt uitstromen. Daarmee heb ik de motie van mevrouw Jadnanansing, die hier eerder naar vroeg, naar mijn idee uitgevoerd.
De introductie van het vakdiploma betekent niet dat ik geen ambitie meer heb voor startkwalificaties. Een vakdiploma telt wel als startkwalificatie, een entreeopleiding niet. Dat geldt ook voor het entreebasisdiploma. Niveau 2 is een startkwalificatie. Een vakdiploma is een second best, in die zin dat je er alles aan moet doen om op het niveau van algemeen vormend onderwijs-vakken (avo-vakken) en rekenen het reguliere niveau te halen. Als kinderen daartegen aanlopen, is de keus om ze jaar in jaar uit aan te spreken op wat ze niet kunnen en ze zo met enorme frustraties volwassen laten worden, of om aan te geven dat het voor zo'n kind beter is om een vakdiploma te behalen, omdat het wel een vak kan uitoefenen. De school moet ze vervolgens blijven prikkelen en stimuleren om misschien een keer terug te komen om het vak te halen. Er zijn vakken die op dat niveau goed uit te oefenen zijn, denk aan lasser, kapper, verhuizer, chauffeur. Daarmee worden ze erkend door de werkgevers, want werkgevers erkennen de kwalificatiedossiers. Ze hebben dus altijd een bepaald niveau, ook van rekenen, maar waarschijnlijk meer toegespitst op het vak dat ze moeten uitoefenen. De startkwalificatie blijft de ambitie. Met het vakdiploma op niveau 2 kunnen ze niet doorstromen naar niveau 3, tenzij ze later die stap zetten. Het is van belang dat we dit blijven stimuleren. Het vakdiploma geldt alleen voor niveau 2, niet voor niveau 1.
Een leven lang leren is juist voor deze groep kwetsbare mbo'ers op het middenniveau nog belangrijker dan voor het hoger onderwijs. Ik zei dat gisteren ook al. Leerlingen die met een vakdiploma van school gaan, kunnen via volwasseneneducatie taal en rekenen bijspijkeren, om zo alsnog een doorstroomdiploma te halen. Ik spreek daarom met mijn collega's werkgevers aan op hun verantwoordelijkheid om werknemers bij- en omscholing te bieden. De Kamer krijgt een brief van mijn collega's van SZW en VWS en mijzelf over een samenhangend pakket aan maatregelen om volwassenen permanent aan hun taal- en rekenvaardigheid te laten werken. Dit sluit aan op de discussies over laaggeletterdheid.
Hierbij is het van belang om een passende begeleiding te waarborgen. Daarmee versterken we leerlingen en hun ouders. We bieden ze meer houvast met een recht op toelating tot het mbo. Dit voorkomt dat leerlingen onterecht worden geweigerd. Bij de uitwerking van het toelatingsrecht zal ik zo veel mogelijk aansluiten bij de manier waarop we dit in het hoger onderwijs hebben geregeld.
De heer Klaver vroeg naar het verschil tussen een zorgplicht en het toelatingsrecht. Scholen hebben al een zorgplicht. Daarbij gaat het om de algemene plicht voor toegankelijk onderwijs. Mbo-instellingen moeten op grond van de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) voor iedere student met een beperking doeltreffende aanpassingen regelen, zodat zij alleen niet worden toegelaten op grond van inhoudelijke tekortkomingen, en niet op grond van hun beperkingen. Met het toelatingsrecht willen we instellingen ertoe uitdagen een passend onderwijsaanbod te verzorgen voor elke jongere die kan en wil leren en zich op tijd aanmeldt. Het toelatingsrecht loopt parallel met het hoger onderwijs, waar dat ook telt.
Om het toelatingsrecht te regelen, is tijd nodig. We moeten immers de wet aanpassen. Die wijziging kan pas ingaan per januari 2017, dus voor schooljaar 2017–2018. Tot die tijd geldt de huidige wet. Mbo-scholen hebben een zorgplicht voor toegankelijk onderwijs. De inspectie zal daarop toezien. Ik zal een vinger aan de pols houden.
Er was een vraag over de toelatingscode. In mijn brief heb ik aangegeven dat er een wettelijk toelatingsrecht komt. Een toelatingscode voegt daaraan vooralsnog niet per definitie veel toe. In het vo wordt de toelatingscode op dit moment geëvalueerd. Die evaluatie is in het voorjaar beschikbaar. Op dat moment bezie ik of het nuttig kan zijn om deze code al dan niet tijdelijk, dus tot het toelatingsrecht is geregeld, te gebruiken in het mbo.
De heer Van Dijk vroeg naar de verlengde leerplicht. Ik verwijs naar het wetsvoorstel van de PvdA en het CDA. Ik begrijp dat dit nu bij de Raad van State ligt. Verder is het initiatief geheel aan de leden Rog en Jadnanansing.
Het is van het grootste belang dat bij het waarborgen van de passende begeleiding niet alleen de toelating is geregeld, maar ook de zorg die nodig is. In de decentralisaties van passend onderwijs, de Participatiewet en jeugdzorg liggen volop kansen om voor de kwetsbare jongeren de overgangen binnen het onderwijs te verbeteren en de samenwerking met arbeidstoeleiding en jeugdzorg te optimaliseren. Jongeren moeten een goede begeleiding krijgen. Daarover moeten regionale afspraken worden gemaakt. We willen dat in de wetgeving borgen om ervoor te zorgen dat die afspraken gemaakt worden, ook voor jongeren in het mbo.
De vraag is of wetgeving nodig is. Ik begrijp dat de MBO Raad de Kamer daarover een brief heeft gestuurd. Ik hecht eraan dat in het kader van passend onderwijs afspraken worden gemaakt tussen scholen en gemeenten over de ondersteuning en zorg voor deze jongeren. We weten dat po- en vo-scholen dat bij passend onderwijs in regionaal verband al doen. In 25% van de gevallen zijn de mbo-scholen nog niet betrokken bij het regionaal overleg. Het is van het allergrootste belang dat ook in het mbo passend onderwijs goed is geregeld en niemand tussen wal en schip valt. Daarom is het belangrijk om daarover afspraken te maken.
De heer Van Meenen heeft gevraagd of er voldoende werkplekken en praktijkplaatsen zijn. Dat wordt onderdeel van de kwaliteitsafspraken voor de beroepspraktijkvorming. Ze moeten er wel zijn. Los daarvan spelen ook hier de afspraken die het kabinet heeft gemaakt met werkgevers over het creëren van 100.000 arbeidsplaatsen voor mensen met een arbeidsbeperking een belangrijke rol. Die kunnen ook hiervoor van belang zijn.
De heer Van Meenen vroeg naar het negatief BSA bij de entreeopleidingen. Dat mag niet zomaar worden gegeven. Dat kan alleen als de student over de gehele linie slecht presteert, dus niet op één vak. Daarna kan de student naar een andere entreeopleiding. Als de student ook daar onder de maat presteert, kan de mbo-school besluiten dat het onderwijs eindigt. Ook hiervoor geldt dat het van belang is na te denken waar iemand wel naartoe kan. Dat zal moeilijk zijn, want zo iemand kan geen entreeopleiding doen en zelfs geen vakdiploma halen. De opdracht blijft ook hier om er alles aan te doen om leerlingen een startkwalificatie te geven.
De heer Rog vroeg of de overheid als werkgever een bijzondere rol heeft om jongeren met een vakdiploma in dienst te nemen. Dat is een terechte vraag. Ik herinner me discussies in de Kamer over het aantal mensen dat gedetacheerd was uit de sociale werkvoorziening bij de rijksoverheid. Dat was ongeveer 0,00014%. Ik ben het met hem eens dat de overheid het goede voorbeeld moet geven. Dat moet wel mogelijk zijn. Ik ga hierover overleggen met mijn collega voor Wonen en Rijksdienst, die hiervoor de verantwoordelijkheid heeft.
De SP vroeg om een reactie op de brief over de re-integratiescholen, die onder SZW vallen. Deze heb ik niet expliciet benoemd in de brief over kwetsbare jongeren, maar ze zijn wel betrokken bij de totstandkoming van de plannen en zij blijven meekijken.
Er werd gevraagd naar het voorbeeld van De Kapstok. Dat is een zaak van de gemeente. In het voortgezet speciaal onderwijs (vso) is het geld per leerling met een toelaatbaarheidsverklaring gelijk gebleven. Het is geen besluit van mij. Gemeenten krijgen een betere positie om gelden uit het Europees Sociaal Fonds (ESF) te ontvangen. Dat zou ook hier kunnen helpen.
De heer Klaver heeft me enorm geholpen door te verwijzen naar de lobby. Ik begreep niet precies waarover het ging, omdat in de brief over kwetsbare jongeren de termen die hier genoemd worden niet zijn gedefinieerd. Als een jongere van school gaat, kunnen toch nog alternatieve routes gevonden worden om de startkwalificatie te halen. Een voorbeeld is het volgen van modules. Daarin is niets verplicht, maar ik heb roc's er wel op gewezen dat dit een mogelijkheid is. Ik benadruk dat ze een eigen verantwoordelijkheid hebben om een passend aanbod te bieden aan leerlingen die kunnen en willen leren. Ze krijgen budget, ook voor passend onderwijs. Ook hier ligt een grote verantwoordelijkheid voor de gemeenten. De gemeenten krijgen middelen beschikbaar via de RMC-functie. Volgens mij kan daar het probleem niet liggen.
Daarmee heb ik alle vragen beantwoord.
De heer Rog (CDA): Ik haak even aan op het overleg met de scholen. De Minister zegt dat 25% van de scholen daar niet bij betrokken is. Dat is juist, maar de grote vraag is wat dit betekent en welke reden scholen hebben om dit niet te doen. Als er voldoende ander overleg is met het bedrijfsleven en met andere verbanden, waarom zouden we het dan aan de scholen opleggen? Ik denk met name aan de positie van eenpitters, scholen in grensgebieden, scholen met verschillende samenwerkingsverbanden en in allerlei gemeenten. Kan de Minister mij geruststellen dat wij scholen niet in een verplicht keurslijf duwen?
Minister Bussemaker: Dat kan ik niet helemaal. Scholen hebben de verantwoordelijkheid om jongeren, waar ze ook wonen of op welke school ze ook zitten en die recht hebben op onderwijs, toe te laten als ze inhoudelijk voldoen aan de kwalificaties maar soms wat extra aandacht nodig hebben. Dat moeten we borgen en daarom moet het in regionaal verband. Niet elke mbo-school moet in alle gevallen hetzelfde doen. Je kunt daar afspraken over maken. Dat doen we met passend onderwijs ook. Ik zou niet weten waarom we dit wel voor passend onderwijs vragen van po en vo, en niet van mbo-scholen. Dat vind ik moeilijk uit te leggen.
De heer Jasper van Dijk (SP): Heeft de Minister al gereageerd op de brief van de VNG van 20 januari?
Minister Bussemaker: Ja.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik heb hier in mijn eerste termijn naar verwezen. Het is een brief van 20 januari, een reactie op de beleidsbrief Kansen voor jongeren in kwetsbare posities.
De voorzitter: Ik heb een punt van orde. Staat deze brief op de brievenlijst?
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat weet ik niet.
De voorzitter: We bespreken stukken die we allemaal kennen. Als u opeens een ander stuk naar voren brengt, is dat een beetje lastig. Is het een brief die in de convocatie is opgenomen?
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik kijk naar de griffier, want ik heb die convocatie niet bij me. Dit is een brief die is verschenen in aanloop naar dit debat.
Minister Bussemaker: Ik nam aan dat dit hetzelfde punt is als waar de heer Klaver over begon, van de G32. Daar ben ik op ingegaan. Ik heb aangegeven dat gemeenten middelen krijgen via de RMC-functie.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dan wil ik graag een vervolgvraag stellen. De VNG schrijft dat ze uit de brief opmaakt dat aan jongeren die niet leerbaar of schoolbaar zijn geen onderwijsgeld mag worden besteed. De VNG constateert dat hierdoor het risico bestaat dat de doelgroep van de Participatiewet toeneemt met 30.000 jongeren in kwetsbare posities. Dat is de noodoproep van de VNG. Daar is veel te weinig budget voor. De oproep is dat we de alternatieve leerroutes moeten zien als onderwijsroutes. Zou OCW daardoor niet moeten bijspringen?
Minister Bussemaker: Dit is exact waarom ik dit wettelijk regel. Ik wil ervan af dat iedereen het steeds terugschuift. De scholen zeggen dat hun verantwoordelijkheid ophoudt. Dan zegt de gemeente dat het niet onder de verantwoordelijkheid van de participatiebanen valt en dat het daarom in regionaal verband moet. Gemeenten en scholen hebben middelen en jeugdzorg en de regio hebben middelen. Volgens mij kan daar het probleem niet liggen. Het gaat om de wil om hier gezamenlijk een oplossing voor te vinden. Ik snap niet waar de VNG deze cijfers vandaan haalt.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik snap wel dat er een afbakeningsprobleem is. Ik ben persoonlijk benaderd door bezorgde wethouders. Zij zeggen dat ze dit niet kunnen financieren vanuit het participatiebudget. De Minister vindt dat er ergens een scheidslijn getrokken moet worden. Ik breng over dat de gemeenten met de handen in het haar zitten. Zij hebben hiervoor geen budget en doen een beroep op de Minister van Onderwijs.
Minister Bussemaker: Ik heb hierover meer detailinformatie nodig, want wij hebben de plannen besproken met de wethouders van de G-4, die verreweg de meeste van deze jongeren hebben. In die gesprekken is dit probleem nooit naar voren gekomen. Als er een probleem is, verwacht ik eerlijk gezegd van de VNG een nader uitgewerkte en beredeneerde brief.
De heer Jasper van Dijk (SP): Dat snap ik. Ik overhandig deze brief alvast aan de Minister. We kunnen er later op terugkomen.
De voorzitter: Ik neem aan dat de VNG dit ook goed gehoord heeft.
De heer Van Meenen (D66): Ook het voorbeeld van de heer Van Dijk geeft aan dat we erg moeten oppassen voor de mogelijkheid dat kwetsbare leerlingen verstrikt raken in allerlei regels en wetten. Er is ook een mooi rapport van de commissie-Winsemius van een aantal jaren geleden over overbelaste leerlingen. Daarin staat dat deze leerlingen het beste af zijn op een school waar de schoolleiding en de docenten zelf bepalen wat het beste voor die leerlingen is en zich niet al te veel gelegen laten liggen aan Haagse belemmeringen. Leerlingen kunnen om allerlei redenen kwetsbaar zijn. Ze kunnen gehandicapt zijn, ze kunnen moeilijk leren of ze kunnen bepaalde dingen wellicht niet. We willen graag kijken naar wat ze wel kunnen. Is de Minister met mij van mening dat als een school een plan heeft met een leerling, dat hier en daar kan schuren met de toch vrij strakke regelgeving, we juist voor deze groep maximale ruimte moeten geven om het goede te doen? Is de Minister bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om hier een soort regelvrije zone te hebben, waarin de enige relevante vraag is of het goede wordt gedaan voor een leerling? Daar kijkt de inspectie dan vooral naar.
Minister Bussemaker: Het is goed dat de heer Van Meenen nog een keer aan het rapport van de heer Winsemius refereert. Die heeft zich als geen ander ingezet voor deze kwetsbare groep. Hij heeft ook laten zien welke goede voorbeelden er zijn met de plusvoorzieningen. Daarvoor heb je niet alleen regelingen nodig, maar vooral waanzinnig gecommitteerde en gepassioneerde onderwijsgevenden, bestuurders en schoolleiders. Ik roep scholen en leraren steeds op om de ruimte die de onderwijswetgeving biedt, te gebruiken. Ze mogen niet over de grens van de wet gaan, maar moeten die vrijheid wel gebruiken. Mijn ervaring is dat veel onderwijsinstellingen heel bang zijn om die vrijheid te gebruiken en zichzelf onnodig in een keurslijf laten dwingen. Met de heer Van Meenen ben ik van mening dat scholen de regelingen zo veel mogelijk moeten gebruiken. Een regelvrije zone vraagt een heel goede samenwerking, niet alleen van de scholen maar ook met de gemeenten. Ik weet dat er een aantal pilots lopen, maar daaruit komt niet nadrukkelijk naar voren dat er op dat vlak meer nodig is en dat daar de grootste problemen zitten.
De heer Van Meenen (D66): Toch bereiken mij wel berichten dat men tegen regels oploopt en dat het belang van de leerling ondergeschikt wordt gemaakt aan een regel. Dat kunnen we van twee kanten benaderen. We kunnen zeggen dat de regels weg moeten, of dat die rebelse houding die de Minister ook bij studenten aanmoedigt, misschien wat meer onder de aandacht van schoolleiding en docenten moet worden gebracht, en zeker bij inspecteurs. De inspecteurs kiezen daarin een wisselende benadering, maar hebben veel meer ruimte om discretionair met dingen om te gaan. Dat hebben we hier al eerder geconstateerd. Is de Minister bereid om hiervoor een soort offensief te starten om de oproep die ze nu doet ook echt te vertalen naar de scholen en naar degenen die op hen toezien?
Minister Bussemaker: Een uitnodiging tot rebelsheid kan ik niet weigeren, maar het moet wel binnen de grenzen van de wet. We starten pilots voor de flexibilisering van middelen, zodat de middelen van gemeenten, jeugdzorg en roc's samengenomen kunnen worden. De decentralisaties bieden enorme kansen om tot verbetering en regionaal maatwerk te komen.
De heer Van Meenen (D66): Het gaat mij niet alleen om de schotten tussen middelen, het gaat mij ook om de combinaties van werk, leren, stages enzovoorts. Die moeten passend worden gemaakt voor de leerling en niet aan allerlei voorschriften verbonden zijn die de leerling in de weg kunnen staan.
Minister Bussemaker: Ik ben dat helemaal met de heer Van Meenen eens. Het is een beetje zoals in de zorg: één gezin, één plan. Hier moet het zijn: één leerling, één plan. Er moet één begeleider zijn die de contacten onderhoudt met alle betrokkenen. Daar zie ik goede voorbeelden van. Ik ga het nauwgezet volgen en bekijken hoe we er nog beter vorm aan kunnen geven. Het vraagt wel iets van de professionals in de lokale omstandigheden. Ik kan het niet zomaar met een regel of protocol opleggen. Ik heb de boodschap goed begrepen en ik ben het met de heer Van Meenen eens. Ik bezie wat ik nog meer kan doen, hoe we schoolleiders kunnen oproepen om de ruimte te nemen die ze hebben, hoe de samenwerking met de inspectie beter kan. Ik weet dat de inspectie zich ervan bewust is dat er op dit vlak nog veel te verbeteren valt. We moeten scholen die vrijheid geven en hun vragen zelf een visie te ontwikkelen. Ze moeten niet alleen angstig toekijken of het wel mag van de inspectie, de Minister, de wethouder en van weet ik wie nog meer. Scholen moeten bedenken wat zij kunnen doen in het belang van de leerling.
De voorzitter: Dan zijn wij hiermee aan het einde gekomen van de beantwoording door de Minister. Ik kijk naar de Staatssecretaris en naar de klok. Ik nodig hem van harte uit snel met zijn beantwoording te beginnen.
Staatssecretaris Dekker: Helpt het als ik vertel welke blokjes ik heb?
De voorzitter: Ik ben altijd blij met blokjes.
Staatssecretaris Dekker: Voorzitter. Het eerste blok is het meest substantiële en betreft de nieuwe profielen in het vmbo. Het tweede blokje gaat over loopbaanoriëntatie. Dat is een onderdeel van de profielen, maar daarover zijn specifieke vragen gesteld. Het derde blok gaat over segregatie, de maatschappelijke functie van het onderwijs en meer specifiek het afstoten van vmbo-afdelingen. Het blok daarna gaat over zittenblijven en het laatste blok betreft de overgangen van vmbo naar havo. Met name de laatste blokjes zijn heel kort.
Het is een bijzonder moment. Het vmbo bestaat vijftien jaar. Dat is aan de ene kant heel lang, maar aan de andere kant is het met het praktijkonderwijs een van de jongste loten aan de boom van ons onderwijs. Het is tegelijkertijd een heel belangrijke onderwijsvorm, omdat meer dan de helft van onze leerlingen in de puberteit naar het mbo gaat. Met het overgrote deel van deze jongeren gaat het goed. Zij halen een diploma, bb, kaderberoepsgericht, gemengde en theoretische leerweg. Daarna leren ze door, ofwel langs de route van het mbo, dan wel in het havo. Voor een kleinere groep leerlingen geldt dit niet. Dat zijn vaak de leerlingen die hier veel aandacht krijgen en soms in de media worden besproken. Het is goed om te laten zien dat er veel vakkanjers rondlopen en dat we daar trots op zijn.
Mevrouw Jadnanansing vroeg of het belang van het vmbo voldoende wordt gedeeld door de VO-raad. Ik zie dat dit hernieuwde aandacht krijgt op de agenda, zeker met de nieuwe voorzitter, de heer Rosenmöller. Het bestuur gaat over de eigen samenstelling, maar ik weet dat de heer Rosenmöller het vmbo zo belangrijk vindt dat hij het zelf in portefeuille neemt. Sinds zijn aantreden is er met de heer Van Zijl van de MBO Raad een gezamenlijke agenda Doorlopende lijn vmbo-mbo tot stand gekomen. Samen met de Minister bekijk ik dit met veel belangstelling. We hebben een aantal maal gezamenlijk overlegd om te bezien wat we kunnen doen op het snijvlak van de sectoren. De VO-raad heeft er veel belangstelling voor en hecht er belang aan.
Het vmbo is ook internationaal gezien bijzonder, misschien zelfs wel uniek. Niet veel landen kennen voorbereidend beroepsonderwijs. Je ziet het in enkele regio's in Duitsland terug, maar Nederland is wat dit betreft uniek. We doen het op een aantal vlakken goed. Dankzij de prestaties van vmbo'ers doet Nederland het in internationale onderzoeken naar de prestaties van leerlingen doorgaans goed.
Er verandert wel heel veel. De maatschappij om ons heen verandert, de arbeidsmarkt verandert en de leerlingenpopulatie verandert. Vanaf volgend jaar dalen voor het eerst sinds de jaren tachtig de leerlingenaantallen in het vo. Voor veel vmbo-scholen is dat al de realiteit van vandaag. Dat betekent veel in termen van organiseerbaarheid, voor verloop binnen scholen en wat je daaraan moet doen. In de afgelopen periode is er dan ook stevig ingezet om het vmbo sterk te houden en toekomstbestendig te maken. Dat doen wij met de contouren die ik heb geschetst in de brief Fundamenteel vmbo. Er is vernieuwing nodig in het vmbo, langs drie pijlers. De eerste is het vernieuwen van het beroepsgerichte curriculum, met als eerste stap de introductie van profielen in het vmbo. Ik ga daar straks verder op in. De tweede is het versterken van de loopbaanoriëntatie, niet pas in het jaar dat er gekozen moet worden voor een vervolgstudie, maar eigenlijk al vanaf het eerste jaar. Deze oproep is al vaker gedaan door leerlingen die actief zijn in het LAKS. Zij geven aan dat daar behoefte aan is. De derde pijler is het stimuleren en beter organiseren van die doorlopende leerroutes van vmbo naar mbo, met daarbij een nadrukkelijke rol van het bedrijfsleven.
De heer Klaver heeft gevraagd hoe de invoering van de vmbo-trajecten zich verhoudt tot de discussie over het curriculum in brede zin in #Onderwijs2032. Ik hoop en zie dat veel docenten uit het vmbo, maar ook uit het mbo, en heel veel leerlingen, schoolleiders en bedrijven in deze discussie actief zijn. Leerlingen laten van zich horen en worden erbij betrokken. Uiteraard zijn de uitkomsten van de curriculumdialoog een mooie aanvulling op datgene wat er ligt. Als er straks een nieuwe wet komt, komen er nieuwe profielen. De Kamer krijgt het wetsvoorstel voor de zomer. Daarmee stolt niet heel het onderwijs. Het is nog steeds mogelijk om nieuwe keuzevakken toe te voegen en om het onderwijs in de jaren daarna gradueel aan te passen.
Er zijn een aantal vragen gesteld over de inhoud van de nieuwe profielen. Is de wijziging niet vooral optisch? Ik benadruk dat er echt nieuwe elementen zijn. Voor een deel sluit de wijziging aan bij de situatie zoals die nu is, maar de nieuwe profielen zijn echt breder dan de huidige afdelingsvakken. Neem bijvoorbeeld Produceren, Installeren en Energie. Dit bevat elementen van installatietechniek, metaaltechniek en technische installatie. Deze nu aparte afdelingen komen straks samen. Ook nieuw is dat het mogelijk wordt om een breed profiel te kiezen, dat wordt aangevuld met verdiepende keuzevakken of juist sectoroverstijgende oriënterende keuzevakken, die op dit moment niet bestaan. Met deze keuzevakken is de aansluiting op het mbo en het bedrijfsleven gediend.
De heren Van Meenen en Rog vroegen naar aanleiding van het advies van de Onderwijsraad naar het evenwicht tussen de profielen. In het huidige voorstel hebben vijf van de profielen een technisch karakter. Ik wil het eigenlijk breder zeggen: een technologisch karakter. Deze verdeling past bij het huidige palet aan beroepsgerichte vakken, de uitstroomdifferentiatie in het vmbo en de domeinindelingen in het mbo. We hebben in de brief een schema opgenomen, waarin staat hoe het een bij het ander aansluit. Het is zaak om flexibiliteit te behouden in aansluiting op de arbeidsmarkt, maar ook voor veranderingen die in de toekomst wellicht in het mbo zullen plaatsvinden. Het is niet zo dat met de nieuwe profielen alles definitief is gestold. Jaarlijks kunnen er na een kwaliteitstoets nieuwe keuzevakken worden toegevoegd.
De heer Van Dijk vroeg of dit de ambachtsschool in ere herstelt. Voor een deel is dit het geval, voor een deel niet. De ambachtsschool was heel sterk in de goede aansluiting op het bedrijfsleven. Sterke beroepsgerichte profielen lijken op de ambachtsschool. De oude lts, leao of huishoudschool waren veel minder dan het huidige vmbo, echt voorbereidend mbo. Na deze opleidingen gingen leerlingen veelal meteen de arbeidsmarkt op. We hebben gekeken hoe solide dat is en hoe kwetsbaar leerlingen zijn als zij met alleen een vmbo-diploma op de arbeidsmarkt komen. Dat is een onvoldoende startkwalificatie. Het zou goed zijn als zij minimaal een mbo-2-opleiding doen en een vakdiploma halen. Zo zorgen we ervoor dat ze er stevig genoeg in staan. Dat is een verschil met de oude ambachtsschool.
Mevrouw Straus heeft gevraagd of het bedrijfsleven voldoende heeft meegewerkt met de totstandkoming van de nieuwe profielen. Ik zie dit op een aantal vlakken terug. We trekken hierin nauw op met MKB-Nederland en VNO-NCW. Er zijn diverse mbo-docenten betrokken bij de totstandkoming van de profielen. Straks is het interessant dat het regionale bedrijfsleven bij specifieke vmbo's in de regio's meedenkt. Hét bedrijfsleven bestaat niet. De arbeidsmarkt is heel sterk regionaal bepaald. Het heeft weinig zin om one size fits all toe te passen op heel Nederland. We moeten bekijken hoe de arbeidsmarkt en het bedrijfsleven in Zuid-Limburg of de Kop van Noord-Holland eruitzien en bezien op welke wijze de vmbo's en mbo's in die regio daar goed op kunnen inspelen. Daarvoor is ruimte nodig. Die ruimte wordt groter met de voorgestelde profielen.
Is dit los van de nieuwe kwalificatiedossiers in het mbo ontwikkeld? Nee, het één sluit wel degelijk op het ander aan. De structuren passen goed bij elkaar en zijn weergegeven in de tabel in de brief. De heer Klaver is weg, maar ik werd aangesproken door zijn opmerking over doorgaande leerlijnen. Dat klopt, maar we moeten uitkijken dat het geen fuiken worden waar we nooit meer uitkomen. We zien nog veel vmbo-leerlingen die een bepaald profiel hebben gedaan en de overstap naar het mbo aangrijpen om iets anders te gaan doen. Die breedte moeten we behouden. Die zit in het huidige plan.
De heer Van Dijk begrijpt de invoering van de nieuwe profielen gezien de krimp en de noodzaak tot een betere organisatie. Kleine afdelingen worden inderdaad onbetaalbaar en moeten noodgedwongen worden afgestoten of zakken door hun hoeven. De profielen helpen om een en ander beter te organiseren. Hij vraagt of vmbo's strategisch of doelbewust voor de goedkope opleiding gaan. Ik ben vooralsnog geen scholen tegengekomen die dit doen of die nu bij wijze van spreken drie sectoren in huis hebben en straks alleen het goedkoopste profiel willen aanbieden. Ik zie dat scholen ervoor kiezen om in eerste instantie hun huidige operationele aanbod om te zetten en te vertalen naar de nieuwe profielen. Afdelingen die bijvoorbeeld geen of te weinig leerlingen hebben, bekijken de mogelijkheden om samen te werken met andere vmbo's of soms mbo's, om voldoende massa te krijgen om het toch te organiseren. Het kan ook andersom. Scholen bezien of ze bij te kleine leerlingenaantallen bepaalde thema's kunnen omzetten in keuzevakken. Een vak blijft dan wel beschikbaar voor leerlingen.
De heer Rog vroeg naar de examinering. In heel het vo is het zo dat leerlingen de centrale examens doen nadat de schoolexamens zijn afgerond. Het is een manier om ervoor te zorgen dat een slechter resultaat op het centraal examen niet in de beoordeling van de eigen docenten wordt gecompenseerd om ervoor te zorgen dat leerlingen toch een voldoende hebben op hun eindlijst. Er is een oproep gedaan door de professionals uit het vmbo om te kijken naar meer flexibiliteit in wet- en regelgeving. Die afspraak hebben we met de VO-raad gemaakt in het sectorakkoord. Daarin neem ik de volgorde schoolexamen-centraal examen mee. We moeten heel kritisch bekijken hoe we voorkomen dat die perverse prikkel erin sluipt, juist om de validiteit, betrouwbaarheid en waarde van diploma's in Nederland staande te houden.
Diverse woordvoerders spraken over bevoegdheid en bekwaamheid. Het probleem met onbevoegde docenten in het onderwijs speelt met name in het vmbo. Dat heeft verschillende achtergronden. Er zijn bepaalde vakken waarvoor niet onmiddellijk een bijpassende lerarenopleiding bestaat. Met name in de onderbouw van het vmbo worden nog weleens pabo-docenten ingezet. Daarover is een motie aangenomen. Op dit moment wordt onderzocht welke na- en bijscholing nodig is om die leraren in positie te brengen. We bezien ook wat we moeten doen met de vakdocenten. Er is geen kapperslerarenopleiding, en toch heb je die nodig in het vmbo. Wij volgen de ontwikkeling van de pedagogische aantekening in het mbo, die op een bepaald niveau moet komen. Het is nu nog te vroeg om te constateren of die op termijn wellicht ook iets kan betekenen voor het vmbo. Er loopt een discussie over de zwaarte en de kwaliteit van de pedagogische aantekening. Deze dingen nemen we mee. Als voor de zomer het wetsvoorstel naar de Kamer komt, hebben we een plan van aanpak voor zowel het na- en bijscholingsprogramma als het initiële scholingsprogramma voor de leraren voor de toekomst. Een deel daarvan is voor de gekwalificeerde leraren die er nu zitten. Zij moeten zich ook omvormen naar de nieuwe profielen. Ook dat vraagt inzet. Daar hebben we extra middelen voor vrijgemaakt. Dat is de 5,5 miljoen waarover wordt gerept in de brief.
Mevrouw Straus (VVD): Ik dank de Staatssecretaris voor deze eerste antwoorden. Hij geeft aan dat er jaarlijks nieuwe keuzevakken kunnen worden voorgesteld. In het mbo kan men drie keer per jaar nieuwe keuzemodules aanbieden ter accreditatie. Kan de Staatssecretaris bezien of dit in het vmbo frequenter kan dan eens per jaar?
Staatssecretaris Dekker: Ik wil er wel naar kijken, maar ik weet niet of diezelfde behoefte leeft in het vmbo. Ik heb de indruk dat de jaarlijkse accreditatie die het vmbo kent, naar volle tevredenheid werkt. Het is geen probleem om te bezien of we iets kunnen leren van de gang van zaken in het mbo.
De voorzitter: Dan stel ik vast dat er op dit onderdeel geen vragen meer zijn.
Staatssecretaris Dekker: Loopbaanoriëntatie is een heel belangrijk onderdeel in de nieuwe profielen. Het is een verplicht onderdeel vanaf het eerste jaar. Iedereen die zegt dat dit niet alleen belangrijk is om straks leerlingen klaar te stomen voor de arbeidsmarkt en ze goed voor te sorteren, geef ik onmiddellijk gelijk. Het gaat ook om persoonlijke ontwikkeling: wat vind ik leuk en wat zijn mijn talenten? We zorgen dat die twee goed samenkomen. Het is positief dat de VO-raad en de MBO Raad gezamenlijk onderschrijven dat loopbaanoriëntatie van groot belang is en bekijken op welke wijze de doorgaande lijn beter gegarandeerd kan worden. Dat geldt ook voor het verankeringsmoment bij aanmelding. De Minister sprak daar zojuist over.
Hoe zorgen we ervoor dat goede initiatieven daarin een plek krijgen? In de aanpak van loopbaanoriëntatie worden scholen in staat gesteld om initiatieven zoals VMBO on stage, Skills Talents en de vmbo Carrousel in te zetten. LOB moet meetellen als onderwijstijd. Dan krijgt het echt een plek in het onderwijs. Ik wil niet een van deze methodes verplicht opleggen. Een school moet zelf bekijken welke methode het beste past. Iedere school moet zorgen dat het niet alleen een lespakketje is, maar dat het bedrijfsleven er actief bij wordt betrokken. Dat is belangrijk. We zijn bezig met VNO-NCW en MKB-Nederland om te bekijken hoe we dit handen en voeten kunnen geven. Ik zie fantastische voorbeelden, twee kanten op. Er zijn bedrijven die vmbo-scholen ingaan en daar gastlessen geven. Andersom lopen leerlingen en docenten stages in het bedrijfsleven om te ervaren hoe het is om in een bepaalde sector te werken. Die docenten kunnen zo kennis maken met de nieuwste ontwikkelingen in het bedrijfsleven. Zo houden we het vmbo actueel.
Mevrouw Straus (VVD): Ik wil even controleren of ik het antwoord van de Staatssecretaris goed gehoord heb. Zegt hij dat LOB-activiteiten, zoals VMBO on stage, meetellen in de onderwijstijd en tellen voor het toezicht? Er zijn inderdaad veel verschillende activiteiten op dit vlak.
Staatssecretaris Dekker: Het antwoord is een volmondig ja. Zo ziet mevrouw Straus wat de nieuwe Wet modernisering onderwijstijd voor moois meebrengt.
Ik kom bij het afstoten van vmbo-afdelingen en de sociale en maatschappelijke rol van het onderwijs. De Minister heeft hierover al het een en ander gezegd. Dat ga ik niet herhalen. Ik ben het daar volledig mee eens. De school heeft een heel belangrijke maatschappelijke rol. Die discussie hebben we hier al eens eerder gevoerd in een heel andere context, toen we spraken over thuisonderwijs. Ik herinner de woordvoerders graag aan het debat van vandaag, als we later nog eens over thuisonderwijs spreken. De school is een plek waar je anderen ontmoet, waar je niet alleen leert rekenen of de taal leert, maar waar je leert omgaan met verschillen et cetera.
Een aantal zaken is van belang. Als scholen afdelingen afstoten om redenen als «wij vinden het prettig om een witte school te blijven» of «wij vinden het wel prettig om die kwetsbare leerlingen niet in huis te hebben», dan is dat niet alleen zeer discutabel, zoals de Minister vanochtend zei in de krant, maar dan is dat ronduit slecht. Ik ga er onmiddellijk op af. Toen deze berichten enkele weken geleden opdoken in Trouw, heb ik uiteraard onmiddellijk contact opgenomen met de VO-raad om te vragen of dit beeld klopt. Dit beeld werd niet herkend.
Enige relativering over de ontwikkelingen bij vestigingen van het vmbo is op zijn plaats. Ik doe dat hier ook. In de afgelopen tien jaar is het aantal dat kinderenvestigingen met vmbo in Nederland over de gehele linie toegenomen van 1.200 naar een kleine 1.500. Ook het aantal zelfstandige vmbo's is toegenomen. Dat is over de gehele linie gebeurd. Het komt voor dat vmbo's worden afgesplitst van brede scholengemeenschappen, om uiteenlopende redenen. Dat is soms huisvesting, want soms groeit een vmbo uit zijn voegen en moet daar iets aan gedaan worden. Dat is soms krimp, als een afdeling te klein wordt en samen moet gaan met een afdeling van een andere school. Soms zijn er heel strategische keuzes die niets te maken hebben met een school die te zwart zou worden, maar met een keuze voor een veel nauwere samenwerking met een mbo. Dat juichen we enorm toe. Er zijn scholen die er heel bewust voor kiezen om kleinschalige, categorale mavo's te hebben waar kinderen in een beschermde omgeving naar school kunnen gaan. De enorme diversiteit in het Nederlandse onderwijs is erg fijn. Er is voor ouders en kinderen de mogelijkheid te kiezen voor een brede scholengemeenschap of voor iets categoraals, voor een grotere school met meer mogelijkheden of voor iets kleiners. Het gaat steeds om het allerbeste onderwijs.
We hebben al vaker gesproken over segregatie in het onderwijs, over witte en zwarte scholen in het basisonderwijs. De heer Van Dijk refereerde daaraan. In Nederland hebben we te maken met een realiteit waarbij we niet moeten verwachten dat het onderwijs die een-twee-drie gaat oplossen. In Amsterdam-West hebben we inderdaad zwarte scholen, in de Schilderswijk ook. Wij slagen er niet zomaar in om die scholen gemengd te maken. Dat mogen we ook niet van het onderwijs vragen. We mogen wel van die scholen vragen dat zij in die wijken het allerbeste onderwijs bieden. Ik ben trots op een school als de Van Ostadeschool, die in het hart van de Schilderswijk staat en een excellente school is. Deze school zorgt dat kinderen die zijn geboren in de Schilderswijk doorstromen naar havo en vwo. Dat is de manier waarop sociale mobiliteit tot stand komt.
Daarnaast is het belangrijk dat wethouders op lokaal niveau bezien wat zij wel kunnen doen. Ik hoop de heer Van Dijk op dit punt wel tegemoet te komen. Ik zie mooie initiatieven. De wethouders in Amsterdam en Den Haag weten dat ze de kleur van een school niet gemakkelijk kunnen veranderen, maar bekijken of ze meer kunnen doen met de ontmoeting tussen de ene en de andere kant van de stad, met twinning tussen scholen. Een ander voorbeeld is in wijken die wat gemengder zijn. Den Haag is een mooi voorbeeld, omdat er geheel zwarte en witte wijken, maar ook een aantal gemengde wijken zijn. Daar zie je soms wegtrek. Men kijkt wat er gedaan kan worden om ouders te laten zien dat ze hun kind niet in het fietszitje drie kilometer verderop naar een goede school hoeven te brengen, maar dat er een buurtschool om de hoek is. Zo wordt een soort vlucht uit de wijk voorkomen. Dat zijn fantastisch mooie, lokale initiatieven. Ik heb niet de illusie dat we dit vanuit het ministerie kunnen regelen. Het is een plicht voor lokale wethouders om hierover goede afspraken te maken in de educatieve agenda, in overleg met lokale stakeholders en schoolleiders. We meten erop vertrouwen dat daar heel goede dingen gebeuren. Ik zie dat ook steeds terug.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik dank de Staatssecretaris voor het gemotiveerde antwoord. Met de vmbo-afdelingen die worden afgestoten door scholengemeenschappen is het net zo als met het weigeren van leerlingen. Denkt de Staatssecretaris dat er ooit een school is die zal zeggen dat ze de vmbo-afdeling afstoot omdat men vindt dat die te zwart wordt of dat een leerling wordt geweigerd omdat hij allochtoon is? Dat zullen scholen nooit zeggen. Maar er zijn subtiele mechanismes voor. Daar hebben we het ook vaker over gehad. De grondslag van de school wordt dan ingezet of er worden afspraken gemaakt over de gewenste schoolpopulatie. De Staatssecretaris kent deze mechanismes ook. Ik doe een appel op onszelf, om niet te veel naar de Randstad te verwijzen en Amsterdam en Den Haag te noemen. Dat doe ikzelf misschien ook wel te vaak. We moeten kijken naar de middelgrote gemeenten, waar de wijken nog veel gemengder, maar de scholen helaas zeer gesegregeerd zijn. Ik begrijp het een heel eind als de Staatssecretaris zegt dat we dit niet vanuit Den Haag kunnen regelen, maar we kunnen wel stimuleren en bevorderen. Er was ooit een Stichting Kleurrijke scholen. Er is in 2005 een wet over integratie aangenomen, waarin staat dat scholen en gemeenten aan de slag moeten gaan met integratie. Deelt de Staatssecretaris de mening dat die wet veel beter moet worden nageleefd en dat Den Haag integratie in het onderwijs veel meer kan stimuleren?
Staatssecretaris Dekker: Er is geen betere stimulans dan dat in de wet is opgenomen dat er lokaal educatieve agenda's moeten worden opgesteld in samenspraak tussen de gemeente en de scholen in die gemeente. Dit betreft tal van onderwerpen, waarvan integratie er één is. Wethouders kunnen daar niet meer omheen. Ik aarzel erg om te zeggen dat wij hier blauwdrukken maken, en dat het wel goed komt als gemeenten die volgen. De situatie in Amsterdam is inderdaad een andere dan in Middelburg en weer een andere dan in de landelijke gebieden. Ik kom in het onderwijs veel mensen tegen met een enorme passie voor het vak. Het zijn sociaal bewogen mensen, die niet weglopen voor kinderen met een kleurtje, die het juist zien als hun plicht om ervoor te zorgen dat deze kinderen verder komen in het onderwijs. De suggestie dat ze subtiel de deur uit worden gewerkt, doet geen recht aan de enorme inzet die ik tegenkom in het onderwijs.
Er is ook nog een andere realiteit. Even buiten de Randstad zie ik veel plekken waar scholen al te veel hun best doen om iedere leerling binnen te krijgen. Daar heeft men te maken met een enorme terugloop aan leerlingen en kan een school het zich niet eens veroorloven om de boel zomaar af te stoten. De heel brede scholengemeenschappen, waarvoor ik de heer Van Dijk een pleidooi hoor houden, kom ik juist daar tegen. Op Goeree-Overflakkee is bijvoorbeeld een scholengemeenschap van praktijkonderwijs tot het gymnasium. Een school kan daar niet in stukjes worden geknipt, omdat ze dan te klein wordt om überhaupt te bestaan.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik verschil van mening met het kabinet. Ik vind dat het kabinet actiever zou moeten zijn op dit punt, maar daar kom ik op terug. Ik wijs de Staatssecretaris op de integratiewet uit 2005, waarin staat dat gemeenten twee keer per jaar moeten overleggen met scholen over dit punt. Wordt dit nageleefd? Denkt de Staatssecretaris mee met de brief die de Minister heeft toegezegd over de uitspraken die zij in Trouw doet over burgerschap en het ontmoeten? We zijn heel benieuwd naar de invulling daarvan voor po en vmbo.
Staatssecretaris Dekker: Uiteraard werk ik mee aan de brief. Het is goed om op deze vraag en op de wet waaraan de heer Van Dijk refereert terug te komen in de brief. Ik wil het betoog van de Minister niet herhalen. We hadden hier vorige week een vrijwel identiek debat over #Onderwijs2032. Als ik deze twee verhalen op elkaar plak, zie ik grote gelijkenissen. Wij zijn daarin zeer eensgezind. Het onderwijs heeft een heel belangrijke taak in het zorgen voor de geestelijke bewapening van kinderen. De ideeën over wat het betekent om in een vrij land te wonen en de grote voordelen van het leven in een democratie, zijn onderwerpen die in iedere school aan de orde moeten komen.
De heer Van Meenen (D66): Sommigen van ons waren gisteren bij de presentatie van het SCP-rapport Gescheiden werelden? De heer Van Dijk was er niet. Hij zou daar gehoord hebben dat voor die scheiding het verschil tussen hoger en lager opgeleid zijn het meest bepalend is. Er werd duidelijk gesteld dat ons onderwijssysteem dit eigenlijk al vrij vroeg bevordert, doordat kinderen na de basisschool, waarbij ze in principe nog bij elkaar zitten, in een van de drie kokers belanden. Mensen van het vmbo ontmoeten de mensen van het vwo vrijwel niet meer in hun leven. Tegelijkertijd zijn we in het onderwijs bezig met verdere flexibilisering. We willen dat kinderen op verschillende niveaus les krijgen. Er is een beweging die mensen bij elkaar wil brengen en in wil spelen op hun verschillende talenten, en af wil van die verkokering. Kan de Kamer een reactie op het SCP-rapport verwachten? Komt deze dan van het kabinet als geheel of komt er een specifieke reactie van de bewindslieden op het deel Onderwijs? Kan die reactie ingaan op de aspecten die hier ter tafel zijn gekomen?
Staatssecretaris Dekker: Volgens mij gaat de brief waar de Minister het zojuist over had, hierover. Er liggen drie relevante rapporten, waarvan dit er een is. Er is een rapport van de Onderwijsraad, van het SCP en van de WRR over soortgelijke thema's. De betekenis daarvan voor het onderwijs nemen we samen in de betreffende brief, die voor de zomer komt.
De voorzitter: Er zijn nog twee korte blokjes over.
Staatssecretaris Dekker: Ik begin met het pleidooi van de heer Klaver om met verstand te kijken naar het vraagstuk van zittenblijvers. Ik ben het met hem eens. Een mooi verhaal is het ingezonden stuk van de leraar van het jaar, Jasper Rijpma, over omgaan met zittenblijvers. Deels kun je de conclusie van het SCP delen, dat het een vrij bot instrument is om een leerling een heel jaar over te laten doen, maar in sommige gevallen is dat heel goed. Soms zijn kinderen nog niet toe aan een volgende stap. Soms zijn ze lang uit de running geweest door een ongeluk of een langdurige ziekte. Er zijn ook kinderen voor wie zittenblijven erg demotiverend is. Zij hebben voor veel vakken voldoendes, maar voor een aantal niet. In plaats van bijgespijkerd te worden op de vakken waar ze een beetje moeten bijtrekken, moeten ze een heel jaar opnieuw doen.
Het is spannend om te bekijken of we dit op een andere manier kunnen doen in het onderwijs. We moeten ons realiseren dat in Nederland het percentage zittenblijvers erg hoog is in vergelijking met de landen om ons heen. Het onderwijsveld zegt steeds meer dat er andere manieren zijn om dit te doen. Tijdens het vragenuurtje heb ik al aangegeven dat het mij niet te doen is om de economische motivatie. Het gaat mij vooral om de pedagogisch juiste maatregelen op scholen.
Er zit iets raars in ons onderwijs. Er zit een heel perverse prikkel in: als een school besluit een kind een jaar te laten zitten, dan kost dat de school geen cent. Als een school besluit om een leerling in de zomer bij te spijkeren om hem over te laten gaan, dan vraagt dat extra energie, extra inzet van mensen en extra geld. Dan is het een kostenpost voor het onderwijs. Dat is de wereld op zijn kop. Het zou veel efficiënter zijn in termen van financiering en voor veel kinderen veel motiverender, om die zomerstap te maken.
Zittenblijven moeten we niet doen vanuit een idee van bezuiniging of het inhouden van 0,5 miljard. We moeten kijken naar de financiële prikkels in het onderwijs, die nu net even verkeerd staan en omgekeerd zijn. Dat moet zorgvuldig. Iedere verandering daar leidt tot andere effecten en neveneffecten. DIt is een thema wat ik serieus wil bekijken. Deze week is een interdepartementaal beleidsonderzoek (ibo) gestart met mensen van Financiën en van ons departement, om effectieve leerroutes te bestuderen en eventuele beleidsalternatieven daarvoor te bedenken. Het rapport daarover komt over een halfjaar naar de Kamer, met onze beleidsreactie daarop. Ik hoop dat we op dat moment kunnen discussiëren over de alternatieven.
De heer Van Meenen (D66): De Staatssecretaris en ik hebben hierover bij het vragenuurtje ook al even gediscussieerd. Toen ging het ook over de oktober- tot en met decemberleerlingen. Dat is ook een overgang, naar groep 3, dus betekenisvol. Mijn indruk uit het veld is dat er een verantwoordingsplicht is als je tegenwoordig een leerling die in die maanden geboren is, niet versneld naar groep 3 doet. Dat hebben we in het vragenuurtje niet goed kunnen bespreken. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de stand van zaken is? Heeft de inspectie de opdracht deze verantwoording te vragen? Hoe ziet de Staatssecretaris dit? Hij hoeft niet nu te antwoorden, dat mag ook schriftelijk. Ik heb al aangegeven hoe ik het zie. Ik wil eerst de feiten op een rijtje hebben.
Staatssecretaris Dekker: Die informatie wil ik graag verschaffen. Vindt de heer Van Meenen het goed dat ik dit punt meeneem als ik met de kabinetsreactie op het ibo kom, rond de zomer of misschien net erna? Dat lijkt mij een logisch moment om dat thema te bespreken. We hebben dan alle gegevens op tafel. Het SCP-rapport en het ibo zijn beschikbaar en het kabinet heeft daar een standpunt over ingenomen. Ik ga in de brief in op de feitelijke gang van zaken op de momenten dat zittenblijven het meest voorkomt, te weten één jaar extra kleuteren in het basisonderwijs en het voorlaatste jaar in het voortgezet onderwijs. Ik geef daarbij aan wat de relevante mechanismen zijn.
De heer Van Meenen (D66): Daar kan ik me uiteraard in vinden, maar ik wil voor die tijd wel mijn feitelijke vraag beantwoord zien. Is het puur incidenteel dat ik alleen mensen spreek die die ervaring hebben met de inspectie of is het beleid? Dat lijkt me een feitelijke constatering. Bij het ibo kunnen we verder kijken op welk wijze we daarmee om willen gaan. Het is mij niet duidelijk of het praktijkverhaal aansluit bij het beleidsverhaal.
Staatssecretaris Dekker: Ik deed een poging om het aantal brieven vanuit het Ministerie van OCW naar de Kamer wat in te perken door dingen te bundelen. Als de heer Van Meenen het antwoord op deze feitelijke vraag al eerder wil hebben, dan krijgt hij daarover een aparte brief. Dat kan op korte termijn.
De voorzitter: Voor alle helderheid: staat in die brief dan of de inspectie actief beleid voert op het verantwoorden van zittenblijven?
Staatssecretaris Dekker: Ik heb daarover al wat gezegd in het vragenuurtje. De heer Van Meenen wil daar meer informatie over.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben voor 90% gerustgesteld door de Staatssecretaris. Ik ben blij dat hij aangeeft dat het geen bezuinigingsoperatie is, dat we straks geen taakstelling hoeven te verwachten waarin het budget met de helft wordt teruggebracht en we 250 miljoen kunnen bezuinigen. Ik heb wel zorgen over de opmerking dat vooral met Financiën wordt overlegd over de financieringsstromen en de vraag hoe je die kunt omdraaien. Het geld dat zittenblijven kost, kun je ook inzetten om ervoor te zorgen dat leerlingen worden bijgespijkerd. Ik hoop dat bij de uitwerking van deze plannen ook het advies van de Onderwijsraad wordt meegenomen. Daarin wordt een meer kwalitatieve duiding gegeven van de problemen en de oplossingsrichtingen. Er wordt niet alleen gekeken naar de centen.
Staatssecretaris Dekker: Uiteraard doen we dat. Dit is de systematiek van de ibo's. Het zijn altijd combinaties van Financiën met het moederdepartement. Dat is hier ook het geval. In de bekostigingsvraagstukken ligt de sleutel. Dan is het goed expertise op dat vlak mee te nemen in het onderzoek. Er wordt uiteraard niet alleen met een financieel oog gekeken. De insteek is vooral hoe we voor kwalitatief goed onderwijs kunnen zorgen.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben bekend met de systematiek van de ibo's en maak me juist daarover enigszins zorgen. Je kijkt naar het systeem. Mijn betoog was opgebouwd rond de vraag hoe je ervoor kunt zorgen dat je kijkt naar de behoefte van individuen. De ervaring leert mij dat dit meestal niet het beste naar boven komt als je daar met Financiën-types over in conclaaf gaat. Dit zeg ik als woordvoerder Financiën.
De voorzitter: Waarvan akte.
Staatssecretaris Dekker: De Minister van Financiën heeft een heel groot onderwijshart en gaat regelmatig over tafel als we het hebben over het rapport-Dijsselbloem van tien jaar terug.
Het laatste blokje gaat specifiek over de overgang van vmbo naar havo. Diverse woordvoerders hebben naar dit belangrijke thema gevraagd. Er was eerder een wettelijke minimumeis. Die is geschrapt. Dat is heel bewust gedaan. Scholen kunnen nu zelf toelatingseisen stellen, net als bij de toelatingseisen van het po naar het vo. Dit heeft eerder geleid tot een dusdanige wildgroei en verscheidenheid dat het daarmee onduidelijk werd voor ouders. Wij hebben gemeend dat dit transparanter en duidelijker moet. Daarop is een code ontwikkeld, die per augustus 2013 van kracht is geworden. Dat is het landelijk kader van waaruit nu wordt geopereerd. De commissie heeft hierover al eerder vragen gesteld. Ik heb toen gezegd dat ik er nog eens naar zou kijken. Op dit moment evalueert de VO-raad de code. De raad heeft aangegeven dat deze evaluatie in het voorjaar klaar is. In het VAO Vmbo van mei 2014 heb ik aangegeven dat de Kamer de onderzoeksresultaten met een beleidsreactie dit voorjaar van mij kan verwachten. Misschien is dat een goed moment voor verdere discussie hierover.
De voorzitter: Er is behoefte aan een tweede termijn. De spreektijd is één minuut.
De heer Van Meenen (D66): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de uitgebreide antwoorden en de toezeggingen. Dat zijn er veel. Ik noem het offensief richting de rebelse schoolleiders, maar ook de toezegging over de leerlingen in de overgang naar groep 3. Alle toezeggingen brengen mij ertoe af te zien van een VAO.
Mevrouw Jadnanansing (PvdA): Voorzitter. Ook ik kan kort zijn. Ik dank de bewindslieden voor de toezeggingen, met name voor de brief waarin de Minister ingaat op de onderwijsbrede maatschappelijke verantwoordelijkheid van het onderwijs. Dank ook voor de toezeggingen rond LOB.
Ik heb nog een kleine, maar wel belangrijke opmerking. In een interruptie werd gezegd dat we steun geven aan de docent bij het voeren van het lastige gesprek. Kan er ook steun komen voor de leerling bij het lastige gesprek? Ik merk in alle lessen die ik geef, dat jongeren van alles willen zeggen, maar de woorden niet hebben. In de discussie over het curriculum 2032 wil ik veel meer aandacht voor debatvaardigheden en kritisch denken. Dat hebben jongeren nodig en daar vragen ze om.
De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de antwoorden. Voor het vmbo ga ik een voorstel doen voor een hoorzitting, om met deskundigen te spreken over de voorstellen van de Staatssecretaris. Dit kan in aanloop naar zijn wetsvoorstel.
We krijgen een brief over segregatie in het onderwijs en de uitspraken van de Minister in Trouw. Dat punt wordt zeker nog vervolgd.
De brief van de VNG is tijdens het debat aangereikt aan de Minister. Wellicht kan zij er al op reageren. Anders moet dat op een later moment. Ik wil op dit punt een VAO aanvragen om een motie in te dienen.
De heer Rog (CDA): Voorzitter. Ook ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. We hebben een goed debat gehad over een veelheid aan onderwerpen. Ik zie uit naar het nadere gesprek over zittenblijven. Er zijn veel toezeggingen gedaan, waarover we in de komende maanden verder moeten praten. Deelt de Minister mijn mening dat het wenselijk is dat instellingen via een toelatingscode inzichtelijk maken onder welke voorwaarden leerlingen aan een opleiding in het mbo kunnen beginnen, in aanloop naar het traject dat zij beschrijft in haar brief?
Mevrouw Straus (VVD): Voorzitter. Ook ik wil de Staatssecretaris en de Minister bedanken, niet alleen voor al hun antwoorden en hun toezeggingen, maar vooral voor het feit dat zij met het voorgestelde pakket aan maatregelen laten zien dat het vakmanschap en het beroepsonderwijs hen echt aan het hart gaan. Zij willen er serieus werk van maken om het een impuls te geven. Dat is heel goed, want goede vakmensen zijn hard nodig in Nederland. Misschien hebben we dit in de afgelopen jaren een beetje uit het oog verloren. Ik ben blij met een heleboel toezeggingen. Ik noem er één specifiek. Dat is de mogelijkheid om via LOB-activiteiten het regionale bedrijfsleven een plek te geven in de school. Ik ben blij dat LOB meetelt als onderwijstijd.
Ik ben verder benieuwd hoe de Staatssecretaris in zijn plan van aanpak bij het komende wetsvoorstel denkt de bekwame docenten bevoegd te krijgen. Dat is ook belangrijk in het onderwijs. We moeten hier niet volgend jaar weer zitten en ons afvragen hoe het komt dat zoveel mensen niet bevoegd zijn, terwijl we dat hadden kunnen zien aankomen. Ik kijk uit naar de volgende discussies over het onderwijs.
De voorzitter: De heer Klaver heeft mij verzocht hem te verontschuldigen. Hij moest naar een andere afspraak.
Minister Bussemaker: Voorzitter. Ik dank de leden voor hun positieve inbreng, zeker in tweede termijn.
Ik begin met de oproep van mevrouw Jadnanansing. Behalve dat leerlingen soms de woorden niet kunnen vinden, is mijn ervaring dat leerlingen zelf een heel belangrijke rol spelen bij het aangaan en ontwikkelen van die lastige gesprekken. Vaak kunnen peers elkaar het beste confronteren met andere opvattingen. Uit de gesprekken die ik recent voerde, kwam dit heel duidelijk naar voren.
Het is jammer dat ik de heer Van Dijk niet heb kunnen overtuigen van het feit dat we al voldoende doen. Het verbaast mij wel een beetje. De heer Van Dijk heeft altijd grote woorden over de bezuinigingen die de SP wil toepassen door alle koepels af te schaffen. De eerste de beste brief van de koepel ziet de heer Van Dijk nu als aanleiding om een VAO aan te vragen. Ik heb het weleens sterker gehoord. Wij hebben overleg met de gemeenten. Die noemen deze zorg niet. Ik herhaal dat gemeenten middelen ontvangen. Ik lees de brief van de VNG als het willen maximaliseren van wat er misschien ooit zou kunnen gebeuren en wat men eigenlijk aan middelen wil hebben. Laten we nu het voortouw laten bij de gemeenten, die ik al uitgebreid heb gesproken. Als er problemen zijn, zien we die vanzelf.
Ik zag overigens net een mooi voorbeeld van de gemeente Amsterdam. Amsterdam gaat de jeugdzorg in de mbo-instellingen plaatsen. In de vier mbo-instellingen in Amsterdam zit een concentratie van kwetsbare jongeren, die veel aandacht verdienen. Het zijn dan niet meer allemaal losse instellingen. Mensen kunnen daar de jeugdzorgmedewerkers vinden. Het is mooi dat dit al een paar weken na de decentralisatie gebeurt. Het is geen kwestie van geld, het is een kwestie van anders organiseren.
De heer Jasper van Dijk (SP): Ik mag deze provocaties van de Minister natuurlijk niet onweersproken laten. Het gaat goed met de Minister, ze zit al lekker in de campagnestand. Een mooie opening in Trouw, het leenstelsel erdoor, het is een feestweek. Er moet nog wel veel gebeuren, als ik naar de peilingen kijk.
Minister Bussemaker: We moeten nog even doorregeren, mijnheer Van Dijk.
De heer Jasper van Dijk (SP): Even terug naar de inhoud. Het klopt. Ik heb kritiek op koepels en die kritiek staat als een huis. Een koepel kan toevallig een juiste uitspraak doen. Die haal ik er natuurlijk uit. Ik ben door afzonderlijke gemeenten gebeld met berichten dat dit niet goed gaat en knelt. Zij doen een beroep op het Ministerie van Onderwijs. De Minister zegt dat ze daar niet voor voelt. Dan moet de Kamer een uitspraak doen.
Minister Bussemaker: Ik heb over mijn brief over kwetsbare jongeren natuurlijk uitgebreid overleg gehad met mijn collega's in het kabinet, waaronder de bewindslieden van Sociale Zaken. Daarbij bezien we hoe we alle instellingen en instituties waar kwetsbare jongeren mee te maken krijgen, beter op elkaar kunnen afstemmen. Daar zijn tal van partijen bij betrokken. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het overleg met wethouders en met collega's in het kabinet opnieuw en alleen over die financiële kwestie te heropenen. Men moet nu eerst aan de slag. Iedereen moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen.
De heer Rog vroeg naar de toelatingscode. Zo'n code zou kunnen helpen om inzichtelijk te maken wat de voorwaarden zijn om te beginnen. Ik wacht de evaluatie van de toelatingscode in het vo af. Die loopt nu en de resultaten worden in het voorjaar verwacht. Ik bekijk dan of een code een rol kan spelen in het mbo, hetzij tijdelijk totdat het toelatingsrecht rond is hetzij structureel.
De voorzitter: Staatssecretaris, waren er ook nog vragen aan u gesteld?
Staatssecretaris Dekker: Ik heb hier niets aan toe te voegen.
De voorzitter: Dan zijn wij bijna aan het einde gekomen van dit overleg. Diverse woordvoerders hebben al gemeld dat er veel toezeggingen zijn gedaan. Ik lees ze voor en vraag de commissieleden en bewindslieden kritisch te luisteren. Ik heb de volgende toezeggingen genoteerd:
– De Minister komt dit voorjaar met een brief inzake de taak van docenten in het bestrijden van segregatie en in burgerschapsvorming.
Minister Bussemaker: Voor het mbo.
Staatssecretaris Dekker: Ik heb al in een eerder debat aangegeven dat er een vervolg komt op de brief van vorig jaar voor po en vo.
De voorzitter: Daarmee wordt ingegaan op het ontwikkelen van lesmateriaal, alsmede op het onderwijsadvies Stelsel van veerkracht en de rapporten van de WRR en het SCP.
Minister Bussemaker: Dat is niet noodzakelijkerwijs één brief. Het zijn twee toezeggingen.
De voorzitter: Bij de eerste toezegging staat ook:
Ook zal de Minister verslag doen van het gesprek met de mbo-scholen naar aanleiding van de vraag van de heer Van Meenen en in diezelfde brief de vraag over de Wet integratie uit 2005 van de heer Van Dijk beantwoorden.
Minister Bussemaker: Dit loopt mee in de toezegging over de rapporten van de WRR, SCP en de Onderwijsraad. Ik vermoed dat deze brief in de lente komt.
De voorzitter:
− In 2016 komt het wetsvoorstel inzake het recht op toelating op het mbo naar de Kamer.
− Het plan van aanpak voor het LOB komt in de zomer en hierin wordt aandacht besteed aan coaches en rolmodellen, naar aanleiding van een vraag van mevrouw Jadnanansing.
− De Minister stuurt het resultaat van een inventarisatie naar studiebijsluiters door het SBB naar de Kamer. Is daarbij een termijn genoemd?
Minister Bussemaker: Die brief komt in de lente.
De voorzitter:
− Er komt voor de zomer een gewijzigd AMvB naar de Kamer inzake de doorlopende leerlijnen vmbo-mbo.
− De Kamer ontvangt een procesbrief inzake de wijzigingen in de AMvB Vavo, naar aanleiding van de vraag van mevrouw Straus.
− Samen met SZW en VWS stuurt de Minister een brief inzake het samenhangend pakket van maatregelen in het kader van het permanent bijwerken van taal- en rekenvaardigheden.
− Als het wetsvoorstel inzake de profielen vmbo naar de Kamer komt, besteedt de Staatssecretaris ook aandacht aan scholingsprogramma's en het plan van aanpak voor bij- en nascholing. Dit wetsvoorstel komt voor de zomer.
− Over een half jaar komen de resultaten van het ibo naar effectieve leerroutes naar de Kamer, inclusief de beleidsreactie daarop.
− De Kamer ontvangt een stand-van-zakenbrief met betrekking tot de oktober-decemberleerlingen. Dit betreft het beleid van de inspectie op dit punt en feitelijke informatie daarover.
Dan zijn we met instemmend geknik op deze toezeggingen aan het einde gekomen van dit algemeen overleg. Ik dank de bewindspersonen en de staf voor hun bijdrage en beantwoording, de leden voor hun inbreng en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.
De heer Van Dijk heeft zich niet laten overreden zijn verzoek tot een VAO te laten vallen. We melden een VAO aan met de heer Van Dijk als eerste spreker.
Sluiting 14.51 uur.
Volledige Agenda
1. Fundamenteel vmbo
Kamerstuk 30079-52 – Brief regering d.d. 15-12-2014
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
2. Extra kansen voor jongeren in een kwetsbare positie
Kamerstuk 30079-53 – Brief regering d.d. 12-12-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
3. Reactie op het artikel over het signaal dat scholen voor voortgezet onderwijs hun vmbo-afdelingen afstoten om wit te kunnen blijven
Kamerstuk 31289-201 – Brief regering d.d. 05-11-2014
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
4. Aanbieding van en beleidsreactie op het rapport van de Inspectie van het Onderwijs Op weg naar een verbeterde afnamepraktijk van het centraal schriftelijk en praktisch examen
Kamerstuk 30079-51 – Brief regering d.d. 29-10-2014
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker
5. Aanbieding advies Profielen in het vmbo van Onderwijsraad
Brief derden d.d. 17-10-2014
6. Aanbieding van het advies Samen voor een ononderbroken schoolloopbaan van de Onderwijsraad
Kamerstuk 31497-140 – Brief regering d.d. 04-11-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
7. Antwoorden op vragen commissie over de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad Overgangen in het onderwijs
Kamerstuk 34000-VIII-22 – Brief regering d.d. 03-11-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
8. Aanbieding briefadvies Overgangen in het onderwijs van de Onderwijsraad
Kamerstuk 33750-VIII-100 – Brief regering d.d. 11-03-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
9. Beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad Overgangen in het onderwijs
Kamerstuk 33750-VIII-117 – Brief regering d.d. 15-07-2014
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
10. Reactie op het advies van de Onderwijsraad Samen voor een ononderbroken schoolloopbaan
Kamerstuk 31497-148 – Brief regering d.d. 17-12-2014
Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
11. Uitvoering van de motie van de leden Lucas en Jadnanansing over de toelating van leerlingen tot het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo)
Kamerstuk 33911-25 – Brief regering d.d. 06-01-2015
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker