Vastgesteld 10 maart 2010
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 en de vaste commissie voor Economische Zaken3 hebben op 11 februari 2010 overleg gevoerd met minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over:
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 9 juli 2009 inzake Update Waddendossier (29 684, nr. 75);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 21 oktober 2009 inzake Werkprogramma Raad voor de Wadden 2010 (29 684, nr. 77);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 14 november 2008 houdende reactie op het Waddenpuntenplan van de Tweede Kamerfractie van de Partij van de Arbeid (31 700 XI nr. 18);
– de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer d.d. 18 november 2009 houdende reactie op het advies van de Raad voor de Wadden: «Het Waddengebied als proeftuin voor biomassa» (31 209, nr. 104);
– de brief van de minister van Economische Zaken d.d. 7 januari 2010 inzake extra zoutwinning door Frisia ten behoeve van gladheidbestrijding (31 349, nr. 17);
– de brief van de minister van Economische Zaken houdende toelichting op nut en noodzaak van extra zoutwinning in Friesland (31 349, nr. 18).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand woordelijk geredigeerd verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Koopmans
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Atsma
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Timmer
De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Van der Leeden
Voorzitter: Koopmans Griffier: Van der Leeden
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Atsma, Van Gent, Jacobi, Koopmans, Neppérus, Ouwehand, Polderman en Wiegman-van Meppelen Scheppink
en minister Cramer van VROM, minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en minister Van der Hoeven van Economische Zaken, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.
De voorzitter: Dames en heren. Ik heet u allen welkom, in het bijzonder de ministers Cramer en Verburg. Minister Van der Hoeven heeft laten weten dat zij het eerste halfuur niet aanwezig kan zijn.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik praat heel graag over de Wadden. Dat is belangrijk, maar het liefst ga ik ernaartoe. Een van de agendapunten van vandaag is het Waddenpuntenplan van de PvdA-fractie. Daarin wordt behoorlijk veel aandacht voor duurzaamheid en energie gevraagd. Ik vind het positief dat de minister van VROM op de laatste Waddentoogdag heeft toegezegd de Waddeneilanden daadwerkelijk te willen ondersteunen bij het realiseren van het ambitiemanifest: alle Waddeneilanden zelfvoorzienend in 2020. Een compliment voor de minister hiervoor. Het plan is gemaakt samen met mensen die op de Waddeneilanden wonen en werken. Zij zouden graag zien dat de eilanden als een soort proeftuin gaan fungeren. Mogelijk voorziet de normale regelgeving daar niet in. Kan de minister al zeggen of zij er inderdaad een proeftuinproject van gaat maken?
In het kader van veiligheid op de Waddeneilanden is een behoorlijke patstelling ontstaan in de discussie over de dijkringen in Vlieland en Terschelling. Het ministerie van Verkeer en Waterstaat spreekt met de eilanden over de veiligheid van onder andere het middenstuk van Terschelling. Dat betekent dat maatwerk wordt geleverd. Tegelijkertijd discussieert men over dynamisch kustbeheer. De fenomenen dijkring en dynamisch kustbeheer lopen echter niet synchroon. Als men begint met dynamisch kustbeheer, heeft dat gevolgen voor de dijkring. De dijkring wordt mogelijk op korte termijn aangelegd. Dat kost heel veel geld, terwijl dat op termijn een desinvestering kan blijken te zijn. Daarom zouden wij graag zien dat aan de onzekerheid over dit punt zo spoedig mogelijk een einde komt.
De laatste tijd is van de kant van de Waddeneilanden, de burgemeester van Ameland voorop, langs diverse sporen en bij herhaling gewezen op het risico van het containervervoer per schip. Er vallen te veel containers overboord. Dat gebeurt ook zonder dat het stormt. In het voorjaar is er weer een trilaterale regeringsconferentie Waddenzee. Het zou een goede zaak zijn als deze conferentie zich niet alleen op de Waddenzee zou richten, maar als de drie landen Duitsland, Denemarken en Nederland gezamenlijk in de richting van relevante internationale organisaties een vuist maken met het doel iets te doen aan de problematiek van de containerschepen. In elk geval zouden deze drie landen zelf op nationaal niveau al het mogelijke kunnen doen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik heb de PvdA-notitie Waddenpuntenplan met veel interesse gelezen. Daarin vraagt de PvdA-fractie om een algeheel toegangsverbod voor onveilige schepen, te weten enkelwandige schepen en containerschepen, op de vaarroute vlak boven de Waddeneilanden. Het kabinet neemt dit punt niet over. Hoe verhoudt zich dat met de opmerking in de brief dat het Waddenpuntenplan in zijn geheel wordt overgenomen door minister Cramer? De Waddenvereniging heeft hierover een tussenvoorstel gedaan. Komt de PvdA-fractie daar nu voor op?
Mevrouw Jacobi (PvdA): Dat is een goed punt. Ik kom in elk geval op voor de veiligheid. Die moet gegarandeerd zijn. In de eerste plaats vormen schepen met gevaarlijke stoffen een gevaar. Enkelwandige schepen mogen met ingang van 2010 al niet meer. De vraag is natuurlijk of dat wordt gehandhaafd. In de tweede plaats is de afspraak gemaakt dat schepen met giftige stoffen een vaarroute moeten kiezen die 80 km boven de kust van de Waddeneilanden ligt. Het is dus al een stuk verbeterd ten opzichte van de situatie van drie jaar geleden, toen het Waddenpuntenplan is gemaakt. De grootste zorg van nu is in mijn beleving het containervervoer.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Daar gaat mijn vraag precies over, want het betreffende deel van de notitie is niet overgenomen. De Waddenvereniging stelt nu voor een vaarverbod voor containerschepen in te voeren bij windkracht 6. Dat lijkt mij een legitieme wens. Is de PvdA-fractie het daarmee eens?
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ja, dat voorstel steun ik. Het gaat om maximale veiligheid.
Met de vaargeul naar Ameland is een paar jaar geleden veel gedoe geweest. De veerboot is een paar keer vastgelopen. Onlangs gebeurde dat bij Schiermonnikoog. De CDA-fractie heeft daar vragen over gesteld. Het bijzondere was dat de antwoorden daarop bijna precies dezelfde waren als die welke ik drie jaar gelden kreeg op mijn vragen over de ondiepe vaargeul naar Ameland. Beide keren wordt gesproken over een nieuwe baggeraar en over nieuwe feiten. Toen bij Ameland het probleem was opgelost met deze nieuwe baggeraar, die met boetebedingen schijnt te moeten werken omdat hij een lage offerte had, zijn er harde afspraken gemaakt met alle Waddeneilanden dat er meteen wordt gebaggerd wanneer er enige zorg is over de vaargeul. Op dit moment speelt de meandering van de vaargeul bij Terschelling. Dit soort zaken levert uiteindelijk gevaarlijke situaties op. Heeft deze nieuwe baggeraar inmiddels al te maken gekregen met het boetebeding en heeft hij boetes moeten betalen? Hoe vaak is er al bijgebaggerd? Ook wil ik graag inzicht krijgen in de te verwachten problemen, want het gaat maar door. Het is misschien een leuk onderwerp voor de Leeuwarder Courant, maar ik denk dat het probleem aan de preventieve kant moet worden opgelost.
Het fenomeen van de zeeverkeerscentrale speelt al heel lang. Deze zeeverkeerscentrale is bedoeld voor de totale veiligheid, maar het lijkt erop dat alleen verbetering voor de grote vaart wordt nagestreefd. Bij alle wadgebruikers zijn er zorgen of de nieuwe zeeverkeerscentrale, die met camera’s gaat werken, niet een verslechtering gaat betekenen voor de kleine vissersboten, de kleine zeilschepen en kano’s en, niet in de laatste plaats, voor de wadlopers. Is de zeeverkeerscentrale al opgestart? Wordt er, zoals is toegezegd, met groepen gewerkt die van de Waddenzee gebruik maken en gaat de centrale pas echt in werking treden als alles minstens zo veilig is als het nu is?
Over de SAR-helikopters komt nog een afzonderlijk algemeen overleg. Ik vind het heel schandelijk dat tot op heden, nadat wij drie jaar aan het lijntje zijn gehouden, nog steeds geen convenant is getekend. Ik neem dat de staatssecretarissen van Defensie en van Verkeer en Waterstaat zeer kwalijk. Ik wil graag dat dit kabinet ervoor zorgt dat het convenant op heel korte termijn wordt getekend, omdat de hulpverleningszorg voor de toekomst moet worden gegarandeerd.
Mijn laatste opmerking betreft de bestuurlijke organisatie.
De voorzitter: Dit is een mooi einde. Het woord is aan de heer Atsma.
De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik neem het onderwerp bestuurlijke organisatie wel over. Ik weet niet of PvdA en CDA het helemaal eens zijn, maar het is een hechte coalitie en wij kunnen een eind komen.
Mevrouw Neppérus (VVD): Hechte coalitie?
De heer Atsma (CDA): Dit zijn interrrupties, voorzitter.
De Waddenzee is voor iedereen, voor 16 miljoen Nederlanders. Dat vinden wij prima, maar wij vinden het een tikkeltje minder dat het beleid ook in handen van heel veel – ik wil niet zeggen 16 miljoen – mensen lijkt te zijn. In die zin ga ik door waar mevrouw Jacobi stopte, namelijk met de geweldige bestuurlijke rimram en de wirwar aan organisaties. Kortom, iedereen lijkt zich ermee te bemoeien. Met anderen doe ik het verzoek dat daar een eind aan wordt gemaakt. De minister van VROM heeft toegezegd dat zij rond de Waddentoogdag 2010 zal komen met een evaluatie van de bestuurlijke organisatie rond de Wadden. Ik neem aan dat de Kamer voordien wordt geïnformeerd. De huidige gang van zaken is ons een doorn in het oog. Wij zouden hieraan alvast het volgende motto willen meegeven: de Waddenzee en de Wadden zijn van de regio en niet van Den Haag. Ik denk dat mijn collega Jacobi het daarmee eens is.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Het CDA is een grote partij en mag dan ook wel enigszins leading zijn bij het doen van voorstellen. Wij praten nu al heel veel jaren over de Wadden en de Waddenzee. Dan vind ik het een beetje goedkoop dat de heer Atsma nu zegt dat het gebied van de regio is en dat hij graag een voorstel van de minister tegemoetziet. Ik zou graag horen welke contouren hij daarvoor wil meegeven, behalve dat hij vindt dat er een meer regionale sturing moet komen. Ik zou minstens drie voorstellen van hem willen horen over de richting waarin hij wil dat een voorstel gaat.
De heer Atsma (CDA): Het klopt dat het CDA de grootste partij is en graag meedenkt over een voorstel. Het CDA dicteert ook graag minister Cramer van VROM en minister Ter Horst van Binnenlandse Zaken hoe het bestuur er in de toekomst uit moet komen te zien.
Ik wil graag drie punten noemen: 1. Den Haag bemoeit zich er zo weinig mogelijk mee; 2. de Waddenprovincies nemen samen met de gemeenten het heft in handen en 3. zij zorgen voor het plan van aanpak waarin staat hoe zij in de toekomst met een en ander uit de voeten denken te kunnen.
Het is niet zo ingewikkeld en ik ben er dus heel snel mee klaar: weinig Haags geneuzel en weinig bemoeienis van buitenaf. Dat lijkt mij het allerbeste voor de Wadden. Ik bepleit dus geen status aparte, zoals anderen dat doen, maar ik vind wel dat er goed moet worden gekeken naar een aantal bijzondere posities van de Wadden als geheel en van de eilanden afzonderlijk. Men denke aan zaken als zorg, veiligheid en onderwijs. Daar zullen wij het met elkaar over eens zijn. Gelukkig is daar nu al de nodige aandacht voor.
Dit jaar is het trilaterale overleg tussen Nederland, Duitsland en Denemarken aanstaande. Ook dat is weer een gremium dat zich over de Wadden buigt. Als wij niet uitkijken, wordt het een grote wolk van regelneven ennichten. Namens de CDA-fractie pleit ik ervoor om het zo simpel mogelijk te maken. Laat men afspraken maken waar het nodig is, maar laat men er geen zware ministeriële conferentie boven zetten en de coördinatie overlaten aan het secretariaat. Er zijn zeker punten waar men het over eens kan worden. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk om afspraken over het toerisme op de Wadden te maken, maar laat men vooral het roer in handen van de regio’s laten. En vooral ook: houd het simpel en vermijd te veel bemoeienis.
Er zijn heel veel adviesorganen actief. De Raad voor de Wadden is daar één van. Maar moeten wij die in de toekomst nog wel hebben? Wij hebben al een Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (RLI). De CDA-fractie kan zich heel goed voorstellen dat de Raad voor de Wadden in de toekomst wordt opgeheven en dat de RLI wordt benaderd voor het geven van relevante adviezen voor het Waddengebied.
Ik ben het voor een deel eens met de opmerking van collega Jacobi over het vervoer op zee met containerschepen. Laat deze schepen zo veel mogelijk de meest noordelijke route boven de Waddeneilanden gebruiken, want dat is de meest veilige route. De afgelopen maanden is er van alles aangespoeld, van borrelnootjes tot computers. In dit geval zijn de jutters er blij mee, maar er kunnen ook andere zaken overboord kieperen. Aanpassing van de noordelijke vaarroute is dan ook absoluut van belang.
De CDA-fractie heeft vorige week vragen gesteld over de problemen met de vaargeulen. In de PKB Waddenzee zijn afspraken gemaakt over het baggeren van de vaargeulen van en naar de eilanden. Je kunt de zaak niet op zijn beloop laten en de mensen letterlijk aan de grond laten lopen. Vorige week was het de boot van Lauwersoog naar Schiermonnikoog en wij kennen allemaal de problemen met de vaargeul van en naar Terschelling. Ik doe de suggestie om de alternatieve route naar Terschelling via de Slenk nog eens in beeld te brengen, want volgens alle deskundigen ter plekke is dat een betere keuze. Ook Ameland heeft op dit moment problemen met de vaargeul van en naar het eiland. Kortom, laat het ministerie van Verkeer en Waterstaat de zaak aanpakken. Wij hebben er alle vertrouwen in dat dit gebeurt en dat de minister van VROM de boodschap doorgeeft.
Aanpakken is ook geboden in het geval van de SAR-helikopters. Met collega Jacobi ben ik het volstrekt eens. Alleen wordt er niet pas drie jaar maar al tien jaar over gesproken. Er moet nu snel duidelijkheid komen. Commissaris Jorritsma heeft niet voor niets deze week samen met burgemeester Crone van Leeuwarden een noodkreet laten horen over de dreigende opheffing van de SAR-standplaatsen. Wij vinden dat ze moeten blijven en wij zijn vast voornemens om daar volgende week een Kameruitspraak over te vragen.
Gelden uit het Waddenfonds dienen voor 50% te worden besteed aan economische projecten. Dat loopt niet en daar maken wij ons grote zorgen over.
Het Natura 2000-beheerplan voor de eilanden loopt niet. Dat geeft veel onzekerheid. Het moet en kan veel beter.
Voor zoet-zoutovergangen bij de vaste wal voelen wij weinig. Daarover zijn in de PKB afspraken gemaakt. Maar linksom en rechtsom zien wij tal van bewegingen in zowel richting Groningen als Friesland en kan het zoute water, kennelijk een veelkoppig monster, niet worden gekeerd. Wij vinden dat dit niet kan. Alleen onder de condities van de PKB valt daarover te praten.
Tot slot een opmerking over de zoutwinning bij Harlingen. Op verzoek van de CDA-fractie en van de PvdA-fractie is het betreffende punt aan de agenda toegevoegd. De minister van EZ heeft ruimte gegeven om aanvullend zout te winnen bij Harlingen. Dit heeft geleid tot veel protesten en veel verzet. Het is in een namiddag georganiseerd. Klopt het dat de provincie Friesland ertegen was en negatief heeft geadviseerd? Zo ja, hoe gaat het ministerie om met dat soort adviezen? Verder heeft de CDA-fractie een motie ingediend over verkennend onderzoek naar zoutwinning in de Waddenzee. Onze fractie is ervoor om, als zoutwinning daar haalbaar is, daar snel mee aan de slag te gaan. Wat ons betreft kan er, wellicht in het kader van de Crisis- en herstelwet, zout worden gewonnen uit de Waddenzee.
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Als ik kijk naar de bestuurlijke organisatie, heb ik het gevoel dat de Wadden ongeveer in Italië liggen, want het doet veel denken aan een bord vol spaghetti. Ik zie veel overlappingen. Die zouden er eens uit kunnen worden gehaald. De Raad voor de Wadden kan wat de VVD-fractie betreft worden opgeheven. Het werk kan worden overgeheveld naar de nieuwe Raad voor de leefomgeving en infrastructuur.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Mevrouw Neppérus wil de Raad voor de Wadden meteen maar opheffen, maar deze raad heeft naar mijn mening altijd goede adviezen gegeven. Alleen is er vaak weinig tot niets met deze adviezen gebeurd. Mijn vraag aan de minister is waarom er niets met deze volgens mij toch goede adviezen is gebeurd. Wat zou zij vinden van het voorstel om meerdere organisaties die nu nog ten behoeve van de Wadden werken, zoals de Waddenacademie en de Raad voor de Wadden, in elkaar te schuiven?
Mevrouw Neppérus (VVD): De VVD-fractie is consequent en heeft altijd uitgedragen dat zij zo min mogelijk raden wil. Nu er enkele raden worden gecombineerd, kan het stuk werk van de Raad voor de Wadden prima door de RLI worden meegenomen. Overigens stel ik voor dat mevrouw Jacobi haar eigen vragen in haar tweede termijn stelt. Dan zullen ze ongetwijfeld worden beantwoord.
De Kamer heeft voor de Wadden een PKB vastgesteld waarin het ook gaat om de vaargeulen. De Kamer stelt niet voor niets een PKB vast en de zaken die daarin staan, moeten gewoon worden uitgevoerd. Wanneer ik als randstedeling de Waddeneilanden bezoek, hoor ik daar nogal onduidelijke verhalen over. Ik zou graag wat meer helderheid krijgen over de uitvoering. De veerboten moeten gewoon kunnen varen, anders hebben wij er niets aan.
Aan de oprichting van het Waddenfonds lagen heel bewust gemaakte afspraken ten grondslag. Ik vind een dergelijk fonds met een gecombineerde aanpak van groot belang. Mij bereiken echter berichten over vertraging. Hoe zit het met dit fonds? Waarom loopt het zo traag?
Er is al gesproken over de zorg. Met name over de medische zorg lopen al heel lang discussies. Mijn uitgangspunt is dat de eilanden deel uitmaken van Nederland en dat de mensen die daar wonen, recht hebben op goede medische zorg. Hoe is het mogelijk dat er al jarenlang over dit soort zaken wordt gesteggeld, zonder dat het ergens toe leidt? Er wordt nog een keer apart over gesproken, maar het onderwerp zorg staat ook in het Waddenpuntenplan van mevrouw Jacobi, waarvoor ik bij deze graag mijn waardering uitspreek. Ook daarom zou ik vandaag graag iets over dit onderwerp willen horen.
Over de zoutwinning is al vaker gesproken, vooral in debatten met alleen minister Van der Hoeven. Wij zijn hier heel kritisch over. Je kunt zeggen dat er sprake was van het beginsel «nood breekt wet», omdat het dit jaar wel erg vaak sneeuwt en bovendien in grote hoeveelheden tegelijk. Ik heb mij laten vertellen dat het bedrijf dat de zoutwinning uitvoert, daarmee doorgaat totdat de noodzakelijke reservevoorraden zijn aangevuld en er daarna mee stopt. Ik zou graag van minister uitgelegd krijgen of dat ook haar beleving is.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Het is goed dat wij als Kamer eens in algemene en brede zin over de Wadden spreken, anders hebben wij het er alleen maar over als er gedoe is rond bijvoorbeeld de erfpacht.
Mijn fractie kan zich vinden in de door de Raad voor de Wadden voorgestelde taken voor 2010. Wel wil ik er een opdracht aan toevoegen. In die zin is mijn fractie nog lang niet zo ver dat zij wil discussiëren over het opheffen van deze raad. Deze raad brengt buitengewoon goede adviezen uit en mevrouw Jacobi vraagt heel terecht waarom deze zo weinig worden opgevolgd. De opdracht die ik wil toevoegen, heeft betrekking op de discussie over de klimaatinvloeden op de Waddenzee die de commissie-Veerman naar voren heeft gebracht. Er is sprake van zandsuppletie, verhoging van de waterstand op het IJsselmeer, dijkverzwaring en natuurlijke buffers voor de kust van Groningen en Friesland. De Raad voor de Wadden heeft een goede aanzet gegeven met het advies Wadden en klimaat. Dat behoeft heel nodig uitwerking. Is de regering bereid de Raad voor de Wadden op te dragen om daar meer verdieping aan te geven?
De heer Atsma (CDA): Met alle respect, voorzitter. Kan de heer Polderman mij drie adviezen van de Raad voor de Wadden noemen van de afgelopen drie jaar die zijn opgevolgd en hard beleid zijn geworden? De Raad voor de Wadden is een relatief kleine club. Wat klein is, hoeft niet altijd noodzakelijk te zijn, maar het kost wel geld. Als de heer Polderman dit soort opdrachten geeft, moet hij ook een kerel zijn en zeggen dat het budget moet worden vervijfvoudigd. De raad doet het met heel weinig geld. De commissie-Meijer heeft een aantal aspecten al uitvoerig in beeld gebracht. Het is zeer de vraag of de Raad voor de Wadden dit onderzoek moet doen, terwijl men zich in Kopenhagen niet eens op de goede rapporten kan baseren.
De heer Polderman (SP): De commissie-Veerman heeft een aantal nuttige uitspraken gedaan. De uitwerking en verdieping daarvan lijkt mij typisch een zaak om op het bord van de Raad voor de Wadden te leggen. Ik ben benieuwd of de regering bereid is om deze opdracht te geven.
Mevrouw Neppérus (VVD): De heer Polderman spreekt over een stijging van de waterstand in verband met de Waddeneilanden. Daarover zijn wij ook bezig in de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat samen met staatssecretaris Huizinga. Is het dan niet logisch om de zaken in dat kader verder te bespreken, in plaats van weer een apart onderzoek te laten doen door de Raad voor de Wadden of welk ander instituut ook?
De heer Polderman (SP): Als de conclusies van de commissie-Veerman nu weer in twijfel worden getrokken, moet de discussie inderdaad in de vaste commissie worden gevoerd. Ik ga er echter van uit dat de aanbevelingen van de commissie-Veerman nog steeds staan. Wanneer wij spreken over een zaak die de Wadden aangaat, lijkt het mij verstandig om het daar te laten waar men er in eerste instantie het meeste mee te maken heeft. Het lijkt mij geen goed idee om daar de hele klimaatdiscussie bij te gaan betrekken.
De voorzitter: Dat lijkt mij ook geen goed idee. Gaat u verder met uw betoog.
De heer Polderman (SP): Ik heb enkele vragen over het Waddenfonds. Waar ligt precies de geografische grens van de Wadden? Het Waddenfonds wordt namelijk vrij breed uitgerold en de vraag is welke bedrijven en instellingen daar een beroep op kunnen doen. Zouden wij het niet kunnen beperken tot de Waddenzee, de eilanden en de gemeenten die daaraan grenzen?
Bij het opstellen van de PKB Waddenzee is altijd in het midden blijven hangen hoe het beheer van de Wadden wordt georganiseerd. Wie zijn daar verantwoordelijk voor en wie bewaakt de integraliteit en de samenhang tussen de activiteiten van de beherende instanties? De minister benoemt het vluchtig, maar ik zou daar graag een wat diepgaander antwoord op willen hebben. Wat dat betreft, sluit ik mij aan bij de vragen die door voorgaande sprekers zijn gesteld.
In verband met de natuurbeleving van de Wadden doen zich wat vragen voor over de ontwikkelingen aan de kust. Op een gegeven moment is een maat gesteld aan de hoogbouw. Bij Harlingen gaat Omrin een afvalcentrale bouwen die het beeld van de Wadden voor een groot deel zal domineren. Wat betekent dat voor de natuurbeleving in het zo geroemde open Waddenlandschap en voor de kwaliteiten van de Waddenzee? Hoe gaan wij daarmee om, gezien het feit dat er een enorme schoorsteen bij die centrale wordt gebouwd? In ieder geval is de milieuvergunning al vernietigd. De fractie van GroenLinks heeft daar vragen over gesteld. Op zichzelf prima vragen, maar er kwamen minder goede antwoorden op. Ik denk namelijk dat de bouw gewoon doorgaat. Wordt bij de toekenning van middelen uit het Waddenfonds voor economische activiteiten de natuurbeleving van het open landschap wel als criterium gehanteerd? Anders zijn wij met twee tegengestelde zaken bezig.
Graag geef ik de PvdA-fractie een compliment voor het door haar opgestelde Waddenpuntenplan. Goed dat zij daar werk van heeft gemaakt. De regering heeft daar een reactie op geschreven. De minister garandeert in haar antwoord de bevaarbaarheid van de geulen. Gooit zij daarmee de poort open voor de verdere uitdieping van de vaargeul naar Harlingen en naar de Eems-Delfshaven? Welk signaal geeft zij daarmee af? Die afval- en kolenboeren zouden wij toch niet ten koste van de Wadden willen bedienen? Ziet de regering dat in? Mijn vraag aan de PvdA-fractie is of zij blij is met het antwoord op haar vraag.
In het Waddenpuntenplan zijn de problemen met de erfpacht extra benadrukt. Wij hebben daar al een aparte discussie over gehad en wij krijgen daar nog een vervolg op. Dat punt laat ik nu dan ook rusten.
De zoutwinning in Friesland is naar onze mening onverantwoord. Het besluit daartoe is op een achternamiddag genomen omdat het een paar dagen achter elkaar te glad was en men vond dat er sneller zout moest worden gewonnen. Het probleem van de bodemdaling is serieus en de Kamer heeft daar naar mijn mening een heldere motie over ingediend die ook is aangenomen. Laten wij dat probleem niet verder verdiepen. De wegbeheerders hebben hun zaken niet op orde. Dat mag voor ons geen reden zijn om dit soort paniekmaatregelen te nemen. Zout kan ook gewoon elders worden ingekocht en hoeft niet per se daar in Friesland te worden gewonnen. AkzoNobel kan best zout leveren.
Wij hebben gevraagd naar de onafhankelijkheid van de Technische commissie bodembeweging en het verzoek gedaan om ook wat onafhankelijke mensen in deze commissie op te nemen. Nu blijkt dat vooral de mijnbouwindustrie het in deze commissie voor het zeggen heeft en dat de belangen van de waterschappen dreigen te raken ondergesneeuwd. Dat is een punt van zorg. Deelt de minister deze zorg en kan zij iets doen om de samenstelling van deze commissie wat evenwichtiger te maken?
Ik sluit mij aan bij door anderen geuite zorgen over de beschikbaarheid van de SAR-helikopters ten behoeve van de eilandbewoners. Het convenant had er allang moeten zijn. Waarom moet dat zo eindeloos lang duren?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Voorzitter. Net als mevrouw Jacobi dat heeft gedaan, wil ik allereerst zeggen dat ik dol ben op de Wadden. Ik kom heel vaak op Schiermonnikoog en daar heb ik echt mijn hart aan verloren. Daar zou ik dus heel graag willen zitten, maar over de Wadden praten is ook heel belangrijk.
Een aantal collega’s heeft al iets gezegd over de bestuurlijke spaghetti. Ik vind het prachtig als collega Atsma zegt dat Den Haag zich er zo weinig mogelijk mee moet bemoeien, maar Den Haag moet zich ook realiseren dat het bij de Wadden niet gaat om een soort gemeentelijk belang, maar om een gemeentegrensoverstijgend nationaal en internationaal belang als een wonderschoon natuurmonument en werelderfgoed. Daarvoor zijn wij met ons allen verantwoordelijk en dat moeten wij op een goede manier beschermen. Wat collega Atsma zegt, is mij dus veel te kort door de bocht.
Collega Atsma zegt ook dat hij geen status aparte voor de Wadden wil. Ik zou zelf best een status aparte voor de Wadden willen om ervoor te zorgen dat onze kinderen en kleinkinderen ervan kunnen blijven genieten.
Ik vind het wat te makkelijk om te praten over bestuurlijke spaghetti en te zeggen dat wij de Raad voor de Wadden maar moeten opheffen of laten fuseren. Er moet echt een smakelijk hapje overblijven, zodat wij straks niet zitten met vieze spaghetti in plaats van bestuurlijke spaghetti. Ik ben benieuwd naar de reactie hierop van het kabinet. Daaraan gekoppeld is mijn vraag wie van de drie aanwezige ministers eigenlijk«chef Wadden» is. Het kabinet spreekt natuurlijk met één mond, maar ik wil graag weten wie de coördinerende rol heeft.
De heer Atsma (CDA): Ik heb inderdaad gezegd dat mijn fractie geen status aparte wil voor de Wadden. Wel is het duidelijk dat de Wadden bijzondere voorzieningen hebben en dat er bijzondere mogelijkheden bij komen vanwege hun unieke positie. Dat is iets anders dan een status aparte. Als ik mevrouw Van Gent goed beluister, betekent een status aparte dat de gemeentelijke en provinciale overheden een tandje lager moeten schakelen en het daar nog minder voor het zeggen krijgen, terwijl er nog meer invloed van het Rijk komt. Als ik dan de voorbeelden hoor die zij aanhaalt, kan Nederland zijn borst wel natmaken. Als alle Natura 2000-gebieden, alle rijksmonumenten en alle werelderfgoedprojecten in Nederland volgens mevrouw Van Gent de status aparte zouden moeten krijgen, dan kunnen wij morgen meteen al beginnen met het opheffen van gemeenten en provincies.
De voorzitter: De vraag is natuurlijk of mevrouw Van Gent het met u eens is.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik heb gezegd wat ik heb gezegd en dat is mijn mening. De heer Atsma spreekt wellicht namens mevrouw Jacobi, maar niet namens mij. Volgens mij spreekt hij niet eens voor de volle honderd procent namens mevrouw Jacobi, maar dat weet hij zelf wel.
Vorig jaar zomer hebben wij met minister Van der Hoeven afspraken gemaakt over de hoeveelheid zout die in Friesland mag worden gewonnen om te voorkomen dat de Friese bodem te veel inzakt, want dat is slecht voor de Friese bedrijven en de Friese waterhuishouding. De overheid anticipeerde niet op deze situatie en trok geen consequenties uit dit besluit. Zij legde geen strategische zoutvoorraad aan en zette geen druk op lagere overheden om naar alternatieven om te zien, maar liet het er gewoon op aankomen. Toen de winter bleef aanhouden, gooide minister Van der Hoeven de afspraken overboord en waren de Friezen alsnog de klos. Dat riekt in onze ogen naar misbruik maken van de situatie. Wat mij betreft, was dit eens maar nooit weer. Dat hoeft ook niet meer, als de regering de afgelopen dinsdag Kamerbreed aangenomen motie-Van Gent/Koopmans over het gebruik van alternatieve strooimiddelen voor lokale overheden serieus ten uitvoering brengt. Mogen wij erop rekenen dat de minister en het hele kabinet volgend jaar niet meer hun zegen geven aan 100 kiloton extra zoutwinning?
Begin januari heeft de Raad van State de door de provincie afgegeven milieuvergunning voor de afvalverbrandingsoven in Harlingen vernietigd. Die uitspraak was een oorwassing van jewelste. De centrale gaat te veel vieze stoffen uitstoten, bedreigt de bodemkwaliteit van de Waddenzee, tast de duisternis aan en levert te veel brandgevaar op. De minister stapt daar, in antwoord op mijn Kamervragen, onbegrijpelijk luchtigjes overheen en schrijft erop te vertrouwen dat Omrin, de initiatiefnemer, de vergunningaanvraag zal repareren. Waar baseert de minister dat vertrouwen op? Deelt de minister onze zorgen en die van de Raad van State over de Wadden en de mensen in Harlingen niet? Is zij nu de minister van afvalovens of de minister van milieu? Dat is mijn indringende vraag. Ik zou daar heel graag antwoord op krijgen. Nu de Raad van State zo spijkerhard heeft geoordeeld over de milieuschade die deze centrale dreigt te berokkenen, is het moment aangebroken dat de minister teruggaat naar de brancheorganisatie en dit onzalige convenant openbreekt. Waarom maakt de minister überhaupt een uitzondering voor deze centrale in de afspraken met de branche dat er tot 2020 geen nieuwe afvalverbrandingscentrales mogen komen? Wij hebben tenslotte al te veel capaciteit. De minister creëert moedwillig overcapaciteit en staat tot overmaat van ramp volop import van afval toe. Met de uitspraak van de Raad van State in de hand doet zich een nieuwe situatie voor. De rechter is tenslotte de baas. Graag een reactie hierop.
De minister schrijft dat EZ de subsidie voor de afvalverbrandingsoven intrekt als deze niet voor 1 mei 2011 draait. Het lijkt mij kras dat die datum nog gehaald wordt en ik juich het intrekken van de subsidie toe. Maar krijgt Omrin de boel dan wel rendabel? Dat subsidiegeld is wel een mooi punt. De centrale kost 140 mln. en krijgt van het ministerie van EZ 6 mln. als deze voor 2011 opengaat. Ik wil wel een beetje meedenken in de brede heroverwegingen onder het motto «alle beetjes helpen», want 6 mln. is toch wel 4,5%. Leuk als dat op die manier kan worden geregeld.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik wil even terug naar Omrin en de uitspraak van de Raad van State. Ik heb die vanmorgen nog eens doorgenomen. Ik las daarin dat de Raad van State de provincie juist niet in het gelijk stelt dat zij extra strenge normen heeft aangelegd voor Omrin. Wat is het standpunt van mevrouw Van Gent hierover? Moeten wij allemaal blij zijn dat de strengst mogelijke milieunormen zijn aangelegd?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Als ik met mevrouw Jacobi kan afspreken dat de afvalverbrandingsoven in Harlingen er gewoon niet komt, dan kunnen wij daar gezamenlijk in optrekken. Dat lijkt mij op dit moment het allerbelangrijkst. Hoe strenger de normen, hoe liever het mij is. Ik zou willen dat ze zo streng zijn en blijven dat de hele zaak niet doorgaat. Volgens mij baalt ook mevrouw Jacobi als een stekker dat daar een centrale komt.
De heer Atsma (CDA): Los van de vraag of een centrale wenselijk of nodig is, heeft Omrin, waarin een groot deel van de gemeenten is vertegenwoordigd, daarin zelf de verantwoordelijkheid genomen. De gemeentebesturen zullen het aan hun eigen mensen moeten uitleggen. Mevrouw Van Gent maakt nu een simpele rekensom: stoppen, want in het kader van de bezuinigingen scheelt dat 6 mln. Maar weet zij hoe veel de Friese burgers voor de kiezen krijgen als wij nu stoppen? Zou GroenLinks dat voor haar kap willen nemen?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Daar is GroenLinks zeker toe bereid. Ik ken heel veel Friese burgers, en niet alleen burgers uit Harlingen, die mordicus tegen deze ontwikkeling zijn en die dolblij zullen zijn als deze definitief wordt stopgezet. Politiek is keuzes maken en de heer Atsma maakt een andere keuze dan ik. Dat stel ik dan maar als voldongen feit vast.
De heer Atsma (CDA): Dat was de vraag niet. Mevrouw Van Gent stelt dat het Rijk 6 mln. kan besparen als men stopt met de centrale in Harlingen. Weet zij dat zij daarmee 100 mln. extra, inclusief een grote structurele bijdrage voor de lange termijn, gaat vragen aan de Friese burgers? Of heeft zij daar geen boodschap aan?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Daar heb ik best wel een boodschap aan. Alleen moeten wij de zaak niet op zijn kop zetten, want wat mij betreft was het hele traject nooit ingezet. Mijn fractie is er nooit voor geweest dat het geld op deze manier zou worden uitgegeven. Mijn fractie en heel veel burgers in Friesland balen enorm van deze ontwikkeling. De afvalverbrandingsoven is een ramp voor de regio als het gaat om milieu en om innovatieve ontwikkelingen voor de toekomst en de capaciteit. Dan is het beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Als dat geld kost, is het heel erg jammer, maar deze verbrandingsoven is dan tenminste tegengehouden.
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik begrijp dat mevrouw Van Gent bezwaren heeft tegen de verbrandingsoven. Maar bij de betrokken gemeenten en de provincie is het besluit daartoe op een democratische manier tot stand gekomen. Wat denkt zij dan van de inwoners daar? Een meerderheid kiest namelijk, want zo werkt dat hier.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik vind het helemaal niet verkeerd om op te komen voor minderheden of voor mensen die misschien niet met hun mond vooraan staan. Het ministerie van EZ is wel degelijk betrokken bij deze ontwikkeling, omdat het er een behoorlijk bedrag in steekt. Ik zie dan ook geen enkele reden om in dit verband over dit onderwerp te zwijgen. Ik zie hierin ook een algehele verantwoordelijkheid voor een goede ontwikkeling in Nederland. Die vindt volgens mij niet plaats met deze afvalverbrandingsoven. Het is natuurlijk een keuze.
Mevrouw Neppérus (VVD): Ik begrijp dat de minderheid regeert. Dat hebben wij dan hier vastgesteld.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Wij hoeven de minderheid ook niet de mond te snoeren, mevrouw Neppérus, dat lijkt mij helemaal niet liberaal.
Mevrouw Neppérus (VVD): Nee, maar een liberaal accepteert op een gegeven moment wel besluiten. Dat is een kenmerk van onze democratie en dat hoor ik mevrouw Van Gent graag bevestigen.
De heer Polderman (SP): Heeft mevrouw Van Gent kennisgenomen van het feit dat een aantal gemeenten zich uit het samenwerkingsverband terugtrekt, omdat het voor hen goedkoper is hun afval elders te brengen? Is zij met mij van mening dat deze hele ontwikkeling langzamerhand een afkalvend geheel is en in die zin een extra reden om ermee te stoppen?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): U haalt mij de woorden uit de mond, mijnheer Polderman.
Kan de minister mij uitleggen hoe het zit met de R1-status van de oven in Harlingen? Deze status is nodig om afval te mogen importeren. Ze lijkt overhaast te zijn verleend, nog voordat de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen was aangenomen. Houdt deze R1-status stand onder de nieuwe Europese regels? Vandaag lees ik in Het Parool dat het Afval Energie Bedrijf Amsterdam afval uit het buitenland gaat verwerken, omdat het te veel capaciteit heeft in deze tijd van economische crisis. Ook daarop zou ik graag een reactie willen die mede is gerelateerd aan de verbrandingsoven in Harlingen.
Mag ik nog een laatste opmerking maken?
De voorzitter: Nee.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Akkoord. Ik wil wel graag dat de minister in haar beantwoording ingaat op het verbouwen van biomassa op de zilte gebieden.
Voorzitter, dank voor uw geduld.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. De Wadden vormen een uniek natuurgebied. Ik kan dan ook alvast verklappen dat ik met natuurbeschermingsogen de stukken heb doorgenomen die voor vandaag op de agenda staan.
Allereerst de zoet-zoutovergangen. Het kabinet onderschrijft terecht het belang daarvan. Mijn fractie steunt dat ook, want estuaria zijn erg belangrijk. Ik vind het fijn dat hiernaar wordt gestreefd in de stroomgebiedbeheerplannen op basis van de Kaderrichtlijn Water. Ik heb er wel wat vragen over.
De minister van LNV schrijft dat draagvlak een voorwaarde is. Maar het kan niet allebei: in elk geval de zoet-zoutovergangen realiseren en daar ook per se draagvlak voor willen hebben. Dat kan botsen. Hoe gaat het dan lopen? Als het verkrijgen van draagvlak voorwaarde is, mogen wij dan rekenen op positieve informatiecampagnes en positieve berichten van de kant van het kabinet? Toen het ging om dat andere estuarium – u weet wel, de Westerschelde – was de houding van het kabinet niet heel erg gericht op het motiveren van burgers om het belang van het behoud van dat estuarium in te zien. Kunnen wij een andere benadering van het kabinet verwachten ten aanzien van de zoet-zoutovergangen in het Waddengebied? Als het kabinet draagvlak zo belangrijk vindt, laat het dan ook draagvlak realiseren en ervoor zorgen dat er enthousiasme ontstaat voor de noodzakelijke maatregelen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Mevrouw Ouwehand spreekt over het belang van draagvlak. Zij begint haar betoog echter met te zeggen dat zij de stukken vooral met natuurbeschermingsogen heeft bekeken. Is mevrouw Ouwehand dan niet een beetje eenzijdig en beperkt bezig? Wij hebben het inderdaad over mooie natuur, maar wij hebben het tegelijkertijd over een regio waar mensen wonen. Deze mensen maken zich zorgen over de leefbaarheid van het gebied, maar ook een gebied waar economische activiteiten nodig zijn, dan wel moeten worden versterkt. Als mevrouw Ouwehand graag draagvlak wil, zal zij zelf wat breder moeten kijken dan met alleen de beperkte blik van de natuurbescherming.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Misschien heeft mevrouw Wiegman mij verkeerd begrepen. De Partij voor de Dieren is niet tegen draagvlak, maar het zal niet de partij zijn die daar op voorhand mee begint waardoor de natuur op de tiende plaats terechtkomt, zoals dat bij het tot nu toe gevoerde beleid gebeurt. Als de natuur in Nederland volwaardige bescherming zou genieten, kun je met recht en reden over draagvlak en eerlijke polderprocessen praten. Dat is echter niet aan de hand en daardoor is de aandacht van de Partij voor de Dieren vooral gericht op het beschermen van de natuur. De partijen die de andere belangen inbrengen, zijn veel talrijker en veel krachtiger. Daarom kijkt de Partij voor de Dieren eenzijdig – ik geef het meteen toe – en in het bijzonder naar de belangen van de natuur.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Mevrouw Ouwehand vindt het heel belangrijk om de natuurbeheerdoelstellingen te realiseren, doelstellingen die goed en mooi zijn. Daarvoor heeft ze echter wel de mensen nodig die daar wonen en werken. Ze kan de mensen en de natuur daar toch niet los van zien?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik denk dat mevrouw Wiegman mij niet goed begrijpt. De belangen van de mensen worden al lang en breed en heel uitgebreid ingebracht door anderen. Daardoor helt in de optiek van de Partij voor de Dieren het scheepje veel te veel naar één kant over. Daarom gaat mijn partij aan de andere kant hangen en vraagt zij vooral aandacht voor de natuurbelangen. Gelooft u mij: de weging komt echt wel tot stand. Als ik de helft van mijn tijd ga verdoen aan de belangen waar alle anderen al voor opkomen, dan komt de natuur nog niet tot haar recht. Dat is de manier waarop mijn partij opereert. Ik had begrepen dat dat inmiddels wel duidelijk was, maar misschien is dat toch niet het geval en heeft mijn antwoord dit punt verhelderd. Wij gummen dus geen enkel belang uit van al die belangen die om aandacht streven, maar wij leggen de nadruk heel sterk op de natuurbelangen.
Ik kom terug op de zoet-zoutovergangen. In het kader van de trilaterale regeringsconferentie heeft het kabinet ons stukken toegestuurd. Daarin staat wat het standpunt van Nederland is ten aanzien van de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Die zal volgens het kabinet alleen van kracht zijn in het offshore gedeelte van het trilaterale Waddensamenwerkingsgebied en niet in de Waddenzee zelf. Daar zou de Kaderrichtlijn Water van kracht zijn. Ik begrijp niet helemaal hoe het dan zit met de zoutovergang in het Waddengebied zelf. Kan het kabinet uitleggen waarom voor alleen het offshore gedeelte is gekozen? Hoe wordt daarbij de waterkwaliteit in de Waddenzee geborgd?
Het kabinet schrijft dat vanaf begin mei de effecten van het Convenant Vaarrecreatie worden gemonitord en dat het convenant begin 2010 zal worden herijkt aan de hand van voortschrijdende inzichten uit de beleidstrajecten Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water. Hoe moet ik dat herijken zien? Als uit de monitoringresultaten negatieve effecten op de beschermde natuurwaarden naar voren komen, mogen wij er dan van uitgaan dat daarop een passende beoordeling wordt uitgevoerd, zoals de richtlijnen ook voorschrijven?
Mede op basis van adviezen zegt het kabinet dat het wel erg lastig is om de systematiek voor natuurgrenzen binnen handbereik te krijgen. Dat betekent dat de huidige praktijk van beoordeling van geval tot geval conform de Natuurbeschermingswet 1998 zal doorgaan. Hoe moet ik dat zien, gelet op de wijzigingen van de Natuurbeschermingswet die er al zijn geweest en de wijziging die nu nog voorligt bij de Eerste Kamer in kader van de Crisisen herstelwet? Gaan wij activiteiten in de beschermde gebieden toetsen, als het vermoeden van een significant effect bestaat? Daarbij vraag ik heel nadrukkelijk of al vergunde activiteiten bestaan. Hoeveel natuurbeschermingswetvergunningen zijn sinds de conceptaanwijzing van dit gebied afgegeven? Zou het niet logischer zijn een flink deel van het gebied af te sluiten voor alle activiteiten die de natuurwaarden beïnvloeden?
Ik hoor de CDA-fractie «boe» roepen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Dat doen ze altijd bij het CDA.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ja, dat doen ze altijd. Het is dan ook een boerenpartij.
Ik kom aan de Eemsproblematiek. De Eems is een van de laatste getijdenrivieren van West-Europa. Het is een belangrijk gebied. De ecologische situatie is al jaren zorgwekkend. Het is niet gelukt om verbeteringen in de situatie aan te brengen. Er bestaan spanningen tussen Nederland en Duitsland. Dat begrijp ik wel, maar hoe gaan wij het probleem oplossen? Handhaven wij het verslechteringsverbod uit de Habitatrichtlijn wel? Worden er passende maatregelen genomen? Wat is eigenlijk de rol van Europa hierin? Twee landen, Nederland en Duitsland, zijn hiermee bezig. Kan dan bijvoorbeeld een scheidsrechter zeggen dat de Habitatrichtlijn in dat gebied moet worden opgevolgd? Worden er vergunningen afgegeven en, zo ja, hoeveel? Wie geeft de vergunningen af? Wie maakt het herstelplan?
De hele kwestie van de extra zoutwinning kan echt een blamage worden genoemd. Regeren is vooruitzien. Men heeft het er tot het laatste moment op laten aankomen: o ja, het is winter, wat een pech: we hebben geen zout meer. Als je van tevoren door de Kamer bent gewezen op de mogelijkheid van een dergelijke situatie en gevraagd bent om daarop te anticiperen, valt de gang van zaken niet uit te leggen.
De milieuvergunning voor de afvalverbrandingsoven in Harlingen is geschorst. Mijn vraag is of daarbij ook een traject in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt doorlopen. Ik kan mij voorstellen dat de bescherming van de landschappelijke waarden van de Waddenzee en het effect van deze installatie goed tegen elkaar moeten worden afgewogen. Wat kan het kabinet daarop zeggen?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. De economie versterken en de natuur versterken, dat is de opdracht waar het Waddengebied voor staat. Dat economie en ecologie hand in hand moeten gaan, is een streven dat de ChristenUnie graag deelt. Maar dat kan niet zonder een helder kader waarbinnen moet worden gewerkt. Dat heldere kader, met daarbij heldere afspraken over wie waarvoor verantwoordelijk is, ontbreekt nu nog te veel.
Ook voor dit gebied kunnen wij spreken van bestuurlijke drukte. De bestuurlijke situatie zou worden geëvalueerd. Volgens mij is dat nog niet gebeurd. Wanneer kunnen wij deze evaluatie verwachten? Ik wil niet eindigen met deze vraag en ik geef graag een suggestie mee voor de manier waarop wij de bestuurlijke situatie zouden kunnen verbeteren. Ik denk dat de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) zou kunnen helpen om de ontstane kluwen te ontwarren. Hoofdlijnen van beleid zouden op rijksniveau moeten en kunnen worden vastgesteld. Het Rijk kan een structuurvisie vaststellen die bindend is. Die kan vervolgens worden opgevolgd en verder ingevuld door de lagere overheden. Ik hoor graag een reactie op deze suggestie.
Visserijactiviteiten zijn moeilijk lokaal te sturen, terwijl er wel lokale verantwoordelijkheden zijn voor het gebied, onder andere als het gaat om natuur en economische activiteiten. De integratie is dus ontzettend belangrijk. Ik denk dat de Wro daarvoor goed kan worden ingezet.
De ChristenUnie had in de kabinetsbrief meer aandacht voor klimaat en waterbeleid verwacht. De Wadden lenen zich ervoor dat gebruik wordt gemaakt van de natuurlijke krachten voor het onderhoud. Ook kan de natuur worden ingezet om de veiligheid te waarborgen. Belangrijk daarbij is dat aandacht wordt besteed aan het veiligheidsgevoel van eilanders en kustbewoners. Dat veiligheidsgevoel hangt op dit moment nog behoorlijk sterk samen met alles wat kan worden vastgelegd door middel van basalt, helmgras op de duinen enz. Ik denk dat nu de overgang tussen wad en zee haast te scherp is en dat een harde kustverdediging nogal eens op andere plekken problemen oplevert. De wetenschappelijke inzichten op dit punt zijn veranderd. Hoe gaan wij deze uitdaging op het gebied van waterbeleid en klimaat te lijf?
Als het gaat om waterveiligheid, lijkt de aandacht behoorlijk op het westen van Nederland te zijn gericht. De Wadden lijken wat onderbelicht te blijven. In die zin denk ik dat een deltaprogramma voor dit gebied van cruciaal belang is. In de Deltawet zal de veiligheid, ook op de lange termijn, goed verankerd moeten worden.
De renovatie van de Afsluitdijk is aanstaande. Ik heb begrepen dat er vier plannen zijn waaruit een keuze moet worden gemaakt. Alle plannen kennen een integrale aanpak. Maar welk plan het ook gaat worden, het is van groot belang dat wij de integraliteit vasthouden. Als wij het gaan hebben over de kosten, zullen wij ervoor moeten oppassen dat goedkoop niet duurkoop wordt. Als de kosten een lastig vraagstuk worden, kiest mijn fractie ervoor liever wat te faseren dan bij voorbaat al te gaan schrappen.
Er is veel beweging in de visserij op de Wadden. Er wordt veel gevraagd van de vissers, maar gelukkig zijn er goede berichten, bijvoorbeeld het mosselconvenant. De koppeling van visserijbeleid aan natuurbeleid, zoals ook in het mosselconvenant tot uitdrukking komt, juicht de ChristenUnie van harte toe, zeker voor een gebied als de Wadden. Maar het is niet gemakkelijk. Ik heb al aangegeven dat de verschillende partijen via bijvoorbeeld het ruimtelijke-ordeningsinstrument kunnen worden ondersteund. Ook meerjarige afspraken zijn cruciaal, zodat vissers weten waar zij aan toe zijn. Een andere optie is dat in de Noordzee-RAC specifiek aandacht wordt besteed aan het Waddengebied.
De koppeling van natuur en visserij houdt voor de ChristenUnie in dat de gebieden die als beschermd gebied worden aangewezen, ook gemonitord worden. Wat gebeurt er eigenlijk als wij gebieden sluiten voor bepaalde activiteiten? Kennis hiervan is van essentieel belang voor vertrouwen van de sector en verdere uitwerking van het beleid.
Voor met name de garnalenvisserij ligt er een uitdaging. Wat is de stand van zaken? Komt de MSC-certificering van de grond? Op wat voor manier wordt de sector ondersteund in het verduurzamingsproces? Resultaat is uiteindelijk belangrijk, net als voor de mosselvisserij, dus ondersteuning is echt gewenst, zeker omdat een habitatuitwerking voor de Noordzeekust in het kader van Natura 2000 erg gevoelig ligt.
Dan het onderwerp Eems en industrie. Omdat de Eems een grensrivier is, moeten Nederland en Duitsland samenwerken. Maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Er wordt al jaren gepraat, vergaderd en geschreven, maar tot op heden zonder veel resultaat. Door de gebrekkige samenwerking en communicatie tussen beide landen zijn er wel plannen voor natuurbescherming en natuurherstel, maar is er nog geen concrete uitvoering. Dit heeft geleid tot een late aanmelding van betwiste gebieden voor de Habitatrichtlijn bij de Europese Commissie. Ook zijn er nog geen instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd. Hoe wil het kabinet deze impasse doorbreken? Biedt het programma Ruimte voor de Rivier misschien mogelijkheden? Of kunnen wij meer bereiken op milieugebied langs de weg van de Wet milieubeheer door scherpere eisen te stellen aan rendement of door meer verplichtende vormen van gebruik van restwarmte vast te stellen? Ik zou de suggestie willen doen om te komen tot een EDAP, een Eems-Dollard Actieplan, als variant op het Rijn Actieplan (RAP).
Tot slot de zoutwinning. Bestuurders en inwoners van Friesland hebben zich wat overvallen gevoeld door het besluit tot extra zoutwinning. Gezien de bestaande overlegstructuur over zoutwinning, het bestuurlijk overleg gasen zoutwinning, zou een dialoog voorafgaand aan de toestemming om extra zout te winnen logisch zijn geweest. De ChristenUnie kijkt kritisch naar nieuwe vergunningen voor zoutwinning onder het vasteland vanwege de gevolgen aan de oppervlakte.
Tot slot. De laatste alinea in de brief over toekomstige zoutwinning heeft eigenlijk niets te maken met de huidige strooizoutdiscussie.
De vergadering wordt vijf minuten geschorst.
Minister Cramer: Voorzitter. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng in eerste termijn. Ik zal in mijn hoedanigheid van chef Waddengebied als eerste antwoorden. Daarmee is meteen de vraag van mevrouw Van Gent beantwoord.
Als coördinerend bewindspersoon heb ik verschillende taken rond het Waddengebied. Allereerst ben ik verantwoordelijk voor het stellen van de ruimtelijke kaders en voor het maken van integrale afwegingen tussen natuur en economie. Dat komt onder andere tot uitdrukking in de volgende punten:
– De AMvB Ruimte zal naar verwachting per 1 oktober a.s. in werking treden.
– Ik heb het initiatief genomen om de bestuurlijke organisatie van het Waddengebied te evalueren met als doel te komen tot een transparantere, effectievere en efficiëntere organisatie. Op de vragen daarover kom ik nog terug.
– Ik ben ook verantwoordelijk voor het Waddenfonds waar het gaat om de verduurzaming op het gebied van economie, landbouw en visserij, natuur, menselijk medegebruik enz. Op de vragen daarover kom ik ook nog terug.
– Er is een nieuw uitvoeringsplan Waddenfonds beschikbaar waarbij projectvoorstellen bij voorkeur zowel de ecologie als de economie van het gebied ten goede komen.
– In de eerste twee tenders van het Waddenfonds zijn 36 projecten gehonoreerd die momenteel in uitvoering zijn. De derde tender zal in maart a.s. worden opengesteld. Ook daar kom ik op terug.
Mevrouw Jacobi, mevrouw Neppérus en de heren Atsma en Polderman hebben vragen gesteld over de evaluatie van de bestuurlijke organisatie en de bestuurlijke spaghetti. Mevrouw Van Gent refereerde aan andersoortige spaghetti die lekkerder zou zijn. Natuurlijk is het zaak om de evaluatie van de bestuurlijke organisatie in eerste instantie te leggen bij de betrokkenen van het Waddengebied zelf, omdat de betrokkenheid van deze bestuurders bij het Waddengebied groot is. Dit feit en het feit dat er heel veel partijen bij betrokken zijn, leiden ertoe dat de bestuurlijke drukte in het gebied erg groot is. Ik heb beloofd in 2010 te komen met een evaluatie van de bestuurlijke organisatie. Dat zal ik natuurlijk doen in nauwe samenspraak met de betrokkenen.
De Raad voor de Wadden maakt deel uit van deze evaluatie. Of dat zal betekenen dat deze raad in een andere bestuurlijke structuur wordt opgenomen, zal onderdeel zijn van de evaluatie. Ik zou daarop vooruitlopen als ik nu al een reactie op de suggesties gaf, zoals de suggestie tot samengaan met de Waddenacademie. Het ligt niet in mijn voornemen om weer een nieuwe structuurdiscussie voor het gebied op te starten. Die hebben wij de afgelopen tig jaar al verschillende keren gehad. Zoals bekend leiden bestuurlijke structuurdiscussies in Nederland in de regel niet tot vooruitgang. Het is zeker goed nog eens te bezien waar overlap bestaat tussen de gremia die zich richten op het Waddengebied als geheel of op een deelaspect daarvan. Op dit moment lijkt het aantal gremia nog verder toe te nemen. Dat lijkt mij op zichzelf geen goede zaak.
Gelukkig bestaat ook in het noorden de wens om te komen tot een zekere opschoning van het bestuur. Ik hoop de Kamer daarover in de loop van 2010 nader te informeren. Ik zal dat zeker doen voordat dit onderwerp aan de orde komt op de Waddentoogdag. Ik formuleer het op deze manier, omdat de datum van de volgende Waddentoogdag nog niet is vastgelegd. Het wordt zeer waarschijnlijk ergens in september.
De voorzitter: U informeert de Kamer dus voor september.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voor de evaluatie is van belang dat wij niet alleen kijken naar het functioneren van de huidige organen, maar dat wij ook nog eens terugkijken naar het rapport van de commissie-Meijer en van de Raad voor de Wadden over deze problematiek. Ik denk dat wij daaruit kunnen zien dat wij de afgelopen tien jaar niet erg zijn opgeschoten.
Minister Cramer: Ook deze rapporten zullen wij bij de evaluatie meenemen. De reden waarom ik al zei dat ik niet opnieuw een structuurdiscussie ga voeren, is dat wij die al een paar keer met betrokkenen hebben gevoerd.
Met de Kamer is afgesproken dat de verdeling ecologie/economie voor projecten van het Waddenfonds aan het eind van de fondsperiode 50/50 zal zijn. Na twee tenders is er ongeveer twee keer zo veel geld naar de ecologie als naar de economie gegaan, respectievelijk 46 en 23 mln. Dit wordt veroorzaakt doordat de eerste tender alleen voor niet-economische partijen kon worden opengesteld. De tweede tender was ook opengesteld voor de visserij en de landbouw, waardoor de verhouding enigszins is rechtgetrokken. De derde tender zal worden geopend voor alle voor het fonds relevante partijen. Verwacht mag worden dat de verdeling daardoor evenwichtiger wordt.
De heer Atsma (CDA): De minister zegt terecht dat de middelen van het fonds 50/50 moeten worden verdeeld. Ik herinner mij dat heel goed, omdat een amendement van mijn eigen hand daarover ging. Ik was erg blij dat mijn amendement werd aangenomen, maar ook erg ontstemd dat de economieversterkende projecten aanvankelijk niet werden gehonoreerd. Betekent de afgesproken verdeling dat wij straks een inhaalslag op het gebied van de economische projecten gaan maken? Er zijn veel klachten over de criteria waaraan moet worden voldaan van met name MKB-Noord en VNO/NCW Noord. Dat kan collega Jacobi bevestigen. Zijn er tot nu toe veel projecten afgewezen?
Minister Cramer: De 50/50-verdeling moet over een langere periode worden bekeken. Aan de economische projecten zullen altijd aspecten van duurzaamheid en natuurontwikkeling gekoppeld zijn; het zal dus nooit sec om economie gaan. Bij degenen die de projecten beoordelen, zullen wij onder de aandacht brengen dat geleidelijk aan de scheefheid in de afgesproken verdeling wordt rechtgetrokken.
De heer Atsma (CDA): Dit klinkt erg vrijblijvend, maar de wet is spijkerhard en overduidelijk: de verdeling is 50/50. Klaar, uit! Daar kan geen discussie over zijn. Wij horen echter veel klachten over deze verdeling ten nadele van economische projecten. Mijn vraag is dus heel simpel of de achterstand de komende jaren wordt ingehaald. Laten wij dat niet doen aan het eind van de rit, want dat zullen de minister en ik, althans in politieke zin, niet meer meemaken.
Minister Cramer: De afspraak is dat over de hele periode van het Waddenfonds de verdeling 50/50 in acht wordt genomen. De periode loopt tot 2026, maar dat wil niet zeggen dat wij pas in dat jaar de afwijkingen gaan repareren. Wij moeten proberen de zaak geleidelijk aan recht te trekken. Dat komt zeker goed. Na de derde tender houden wij een evaluatie waarbij wij nogmaals kijken hoe het allemaal loopt en of wij erin slagen de verhouding recht te trekken. Natuurlijk is het uitgangspunt van de heer Atsma daar onderdeel van.
De heer Atsma (CDA): Als de minister zegt dat geprobeerd wordt de scheefgroei binnen de derde tender recht te trekken, zijn wij het eens.
Minister Cramer: Wij gaan na de derde tender kijken in hoeverre er nog een achterstand is. Die lopen wij dan zo snel mogelijk in. Het is niet mogelijk om nu alleen de economische projecten te honoreren en in één jaar de achterstand in te lopen. In de derde tender zal de nadruk moeten vallen op economie. Dat respecteer ik, maar ik kan er niet voor zorgen dat het exclusief economie zal zijn.
Mevrouw Neppérus (VVD): Wij weten hoe de eerste tender is ingevuld. De derde tender gaat straks lopen. Ik hoor de minister tamelijk duidelijk zeggen dat de 50/50-verdeling op de wat langere termijn gerealiseerd wordt. Dat is mij wat vaag. Is de minister van plan de achterstand de komende twee, drie jaar in te lopen? Je kunt daar nooit heel precies in zijn, daarom geef ik haar wat meer tijd dan een jaar.
Minister Cramer: Om de discussie scherp te maken en af te ronden: het is natuurlijk niet mijn intentie om de zaken naar achteren te schuiven. Of het mogelijk is de achterstand zo snel in te lopen dat de verhouding binnen drie jaar is rechtgetrokken, kan ik niet overzien. Ik zal de commissie meegeven dat zij extra aandacht geeft aan de beoordeling van de economische projecten om op die manier een begin te maken met het inlopen van de achterstand. Na de derde tender hebben wij een evaluatie. Dan kunnen wij bekijken wat de stand van zaken is en hoe wij de verhouding zo snel mogelijk kunnen rechttrekken om het probleem op te lossen.
De heer Polderman (SP): Laten wij de tegenstelling tussen ecologie en economie niet te veel opkloppen. Ik hoop dat de minister het met mij eens is dat de middelen van het Waddenfonds worden gebruikt om de duurzame ontwikkeling op zowel economisch als ecologisch gebied te bevorderen. Vanuit dat uitgangspunt bekeken, kun je concluderen dat in de eerste tender wat meer aandacht naar de ecologie sec is gegaan. Het gaat erom dat wij duurzame ontwikkeling met de drie bekende P’s stimuleren en daarin een balans vinden. Dan zijn wij op de goede weg. Is de minister dat met mij eens?
Minister Cramer: Wat de heer Polderman zegt, is mij uit het hart gegrepen.
Gesteld is dat enige vertraging is opgetreden. Niet alleen de Kamer, maar ook ikzelf en mijn collega’s in het kabinet hebben aangedrongen op een meer programmatische aanpak. Daarvoor moest er eerst een nieuw uitvoeringsplan komen en is enige vertraging ontstaan, al was die ook weer niet zo heel groot. Wij hebben nu het uitvoeringsplan waarin de focus is gericht op een beperkt aantal thema’s. Dat leidt tot meer kans op een beter resultaat, zij het dat de uitvoering wel enige vertraging heeft opgelopen.
Op de programmatische aanpak zou ik heel uitgebreid kunnen ingaan, maar ik kan ook, mede gelet op de tijd die ik mijn collega’s wil gunnen, kort antwoorden op de vraag van de heer Atsma. De aanpak bestaat erin dat wij rond een beperkt aantal thema’s werken op grond van de voorstellen van het uitvoeringsplan. Naar ik aanneem, kent men de inhoud van dit plan. Ik hoef hier dus niet alles weer uit de doeken te doen.
Mevrouw Jacobi vraagt naar proefprojecten in het kader van het realiseren van energieneutrale eilanden. Ik wil deze proefprojecten inderdaad graag ondersteunen en ik ben daar ook nauw bij betrokken. Maar het blijft wel een verantwoordelijkheid van de eilanden zelf om hun plannen verder uit te werken. Het aardige is dat er een Waddenfonds is waaruit eventuele projecten kunnen worden bekostigd. Om de eilanden te helpen om klimaatneutraal te worden, wordt momenteel in opdracht van het ministerie van VROM in kaart gebracht welke stappen kunnen worden gezet. Dit moet leiden tot een samenhangend pakket van maatregelen. Dit initiatief wordt naar ik heb begrepen door de eilanden zeer op prijs gesteld, want zij zaten ermee. Het punt dat zich juridische of andere belemmeringen kunnen voordoen, nemen wij zeker mee, ook omdat er in het kader van de Crisis- en herstelwet mogelijkheden zijn om eventuele knelpunten op te lossen.
Mij is ook een aantal vragen gesteld op het terrein van Verkeer en Waterstaat en Defensie.
De voorzitter: Als chef Wadden zult u die kunnen beantwoorden.
Minister Cramer: U laat mij niet uitpraten! Ik zal de vragen in hoofdlijnen beantwoorden en ervoor zorgen dat snel nadere detaillering wordt gegeven.
Gevraagd is om een vaarroute aan te wijzen die verder van de eilanden verwijderd ligt. Alle tankers zijn sinds 3 juni 1997 verplicht de noordelijke routes te volgend. Het levert nauwelijks meer veiligheidsvoordelen op om ook andere schepen, zoals containerschepen, verplicht gebruik te laten maken van deze routes. Ook zou het risico van ongevallen op die routes juist kunnen toenemen, want als ook containerschepen met bovendeks gevaarlijke stoffen verplicht gebruik zouden maken van deze noordelijke vaarroutes, zal het scheepverkeer aldaar aanzienlijk toenemen. Ik verwacht niet dat, mede met het oog op de toename van het scheepvaartverkeer, een nieuwe afweging tot een ander resultaat zal leiden.
Het baggeren van de vaargeulen is een zeer technisch onderwerp. Ik zeg mevrouw Jacobi toe dat daarop schriftelijk zal worden gereageerd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat.
De stationering van de SAR-helikopters en de afronding van het convenant SAR is een langlopende kwestie waar nog steeds geen duidelijkheid over is. Het convenant is nu gereed, maar het is nog niet ondertekend. Tussen de ministeries van Verkeer en Waterstaat en Defensie is nog geen overeenstemming bereikt over de financiering van de inzet van de SAR-helikopters. Het ministerie van Financiën bereidt een voorstel voor. Ik hoop dat dit probleem spoedig zal zijn opgelost.
Mevrouw Wiegman vraagt naar de planvorming voor verbetering van de Afsluitdijk. Er komt een Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk. In deze structuurvisie zal de voorkeursvariant worden aangegeven voor de verbetering van de Afsluitdijk en de daaraan te koppelen nieuwe functies, zoals duurzame energiewinning, natuurontwikkeling en recreatie. De structuurvisie zal in nauwe samenwerking met de ministers van LNV, EZ, Defensie, OCW en Financiën worden opgesteld en in overeenstemming met de minister van VROM worden vastgesteld. Bij het structuurvisieproces worden ook regionale organisaties en overheden, maatschappelijke organisaties, burgers en bedrijfsleven betrokken.
Hiermee heb ik de vragen op het gebied van Verkeer en Waterstaat en ook Defensie behandeld.
Mevrouw Van Gent stelt een aantal vragen over de afvalcentrale Harlingen die schriftelijk zijn beantwoord in een brief die zij al toegestuurd moet hebben gekregen. Daarom wil ik al haar individuele vragen hier niet opnieuw beantwoorden.
De voorzitter: Mevrouw Van Gent, welke van de door u en door de heer Vendrik gestelde vragen van 8 februari zijn volgens u nog niet beantwoord?
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Dat is de vraag uit mijn eerste termijn of deze minister nu de minister van afvalovens of de minister van milieu is. Ik heb daarbij wat aanvullende vragen gesteld, omdat zij daar in de antwoorden op onze vragen nogal luchtigjes overheen stapte. Ik wil ze wel herhalen, maar dat vind ik toch ook wat kinderachtig.
De voorzitter: Dat kunt u best doen, als het maar heel kort is.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik heb een aanvullende vraag gesteld over de R1-status. Deze vraag was mede gerelateerd aan een bericht in Het Parool dat het Afval Energie Bedrijf (AEB) Amsterdam buitenlands afval gaat verwerken. Die vraag is nog niet eerder beantwoord.
Ook mijn aanvullende vraag over het repareren van de vergunningaanvraag van Omrin is volgens mij nog niet goed beantwoord. Ik had ook nog een vraag over het doorgaan van de EZ-subsidie omdat de afvaloven waarschijnlijk niet voor 1 mei 2011 zal draaien.
De voorzitter: Mevrouw Van Gent, de vraag naar de EZ-subsidie staat beantwoord onder vraag 4 en de vraag naar de R1-status onder vraag 5. De andere twee vragen zijn nog niet beantwoord.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Over de R1-status heb ik vandaag een stuk in Het Parool gelezen. Daarin wordt helder aangegeven dat er overcapaciteit is. Dat vind ik een relevant punt. Mijn vraag daarover is niet beantwoord.
Minister Cramer: Wij hebben het vandaag over het Waddengebied en niet over Amsterdam. In die zin heb ik de vraag ...
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Het gaat over de afvalverbrandingsoven Harlingen. Dat heeft te maken met de R1-status. De verbinding die ik leg met Amsterdam, is volstrekt logisch omdat het AEB daar nu zit met een overcapaciteit. Ik hoor Atsma nu nee zeggen, maar de heer Atsma is de minister niet! Ik wil gewoon antwoord op mijn vragen van minister Cramer.
Minister Cramer: Mij is gevraagd of ik de minister van Afvalovens of van Milieu ben. Ik ben het van allebei, mevrouw Van Gent! Nu even serieus: natuurlijk ben ik bij het dossier van de afvaloven in Harlingen betrokken, maar in eerste instantie is het een zaak van de provincie en de gemeenten. Wij hebben daar duidelijke afspraken over gemaakt. In de door mij geformuleerde antwoorden op de eerdere vragen van mevrouw Van Gent heb ik heel nadrukkelijk aangegeven op welke manier gedeputeerde staten gaan handelen op grond van de uitspraak van de Raad van State. Daar heb ik niet de connotatie aan gegeven die mevrouw Van Gent hier naar voren brengt. De bewoordingen in de brief zijn echt anders.
De R1-status heeft te maken met het AEB Amsterdam en heeft helemaal niets van doen met Harlingen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Over de verbrandingsoven heb ik gevraagd of een traject in het kader van de Natuurbeschermingswet wordt doorlopen. Het is mij niet duidelijk of de minister van VROM of de minister van LNV daarop gaat antwoorden.
Minister Cramer: Dat zal de minister van LNV doen. Voorzitter, ik meen alle vragen te hebben beantwoord.
Minister Verburg: Dank voor de inbreng in eerste termijn van de zijde van de Kamer. Onder de bezielende coördinatie van de minister van VROM beleef ik ook mijn eigen verantwoordelijkheid in dit mooie dossier over het prachtige Waddengebied. Ik zal de mij gestelde vragen dan ook graag beantwoorden.
Mevrouw Jacobi brengt het trilaterale overleg Waddenzee en de scheepvaartveiligheid naar voren. De scheepvaartveiligheid heeft de afgelopen jaren regelmatig op de agenda van het trilaterale overleg gestaan. Door de International Maritime Organization en ook in de Europese richtlijnen wordt aandacht gevraagd en besteed aan de scheepvaartveiligheid. Ook in de komende bijeenkomsten zal ik daar aandacht aan besteden, want het is een punt waar terecht aandacht voor wordt gevraagd en waar heel veel mensen grote zorgen over hebben.
De zoet-zoutovergang wordt uitgewerkt als onderdeel van het maatregelenpakket van het eerste stroomgebiedbeheerplan op grond van de Kaderrichtlijn Water. Zowel de heer Atsma als mevrouw Ouwehand vragen naar het draagvlak. Ik beaam dat draagvlak belangrijk is, maar tegelijkertijd is het realiseren van de doelstellingen heel belangrijk. Voor het Lauwersmeer wordt gewerkt aan een intentieverklaring van provincies, waterschappen en het Rijk over de verdere uitwerking en de financiering van de plannen voor een gemaal in combinatie met meer natuurlijk beheer. Het is noodzakelijk dat daar draagvlak voor is, zowel bij de sector als bij andere partijen. Dit draagvlak is verkend. Een en ander vindt plaats binnen de contouren van de PKB. Dit in reactie op de heer Atsma, die stelde dat er alleen iets kan gebeuren binnen de condities van de PKB. Daar heeft hij gelijk in.
Mevrouw Ouwehand benaderde de zaak van de andere zijde: draagvlak is mooi, maar er moeten wel doelen gerealiseerd worden. Ook dat is waar. Binnen het programma Naar een rijke zee is sprake van een gezamenlijke enthousiaste aanpak van de partijen die aan tafel zitten: de ngo’s, waaronder de natuurbeschermings- en milieuorganisaties, de vertegenwoordigers van de landbouw en de regionale bestuurders. Draagvlak en daadkracht zijn allebei van belang.
Voor de stand van zaken van het beheerplan Natura 2000 hebben wij te maken met twee componenten. Met de eerste component, het beheerplan van de Waddeneilanden, loopt het heel goed. Ik ben daar zeer tevreden over. Verder is afgesproken dat er voor eilanden en Wadden, dat zijn zeven gebieden, één gezamenlijk beheerplan komt. Dat lijkt mij buitengewoon effectief, maar het zal heel zorgvuldig moeten gebeuren. Dat proces loopt nu. De heer Atsma zegt dat de mensen op de eilanden wat ongeduldig worden. Daar kan ik mij iets bij voorstellen. Het zou mij een lief ding waard zijn om iedereen zo snel mogelijk helderheid te geven. Daarvoor heb je een goed gecombineerd en compleet beheerplan nodig. Zodra het er is, kunnen wij verder werken. Ik zie daar de kansen voor en de eilanders zien die ook. De mensen die actief zijn in de Waddenzee hebben daar ook een belang bij. Wij proberen de zaken zo snel mogelijk te combineren zodat het beheerplan van kracht kan worden en men duidelijkheid en zekerheid krijgt. Ik begrijp heel goed dat mensen daarom vragen.
De heer Polderman spreekt over de Deltawet voor de Wadden en wil graag dat de Raad voor de Wadden daar meer verdieping aan geeft. Dat moeten wij niet doen, omdat wij hebben afgesproken dat de bestaande stuurgroep deltaprogramma daaraan gaat werken. In die stuurgroep zitten de regionaal betrokkenen en verantwoordelijken. Zij zijn er al mee aan de slag gegaan.
Daarbij is ook aandacht voor de minder harde overgangen rond de Wadden, waar mevrouw Wiegman zeer terecht aandacht voor vroeg. In het advies van de commissie-Veerman staat dat ook al en dit punt zit dan ook in het pakket van de stuurgroep.
Hoe gaat het kabinet de impasse rond de uitvoering van plannen voor natuurbescherming en natuurherstel doorbreken, zeker als het gaat om grensoverschrijdende zaken? Het heeft mij zorgen gebaard dat de uitvoering van de plannen stil lag vanwege een Duitse klacht bij het Europese Hof van Justitie. Inmiddels heeft het Hof uitspraak gedaan en pakken wij de draad weer op om in goed overleg en goede samenwerking de ecologische achteruitgang van de Eems-Dollard te stoppen. De samenwerking met Duitsland gaat over Natura 2000. De Eems ligt in Duitsland en Duitsland is dus in eerste instantie verantwoordelijk voor het opstellen van plannen. De Nederlandse kant van de Eems is daar op regionaal niveau bij betrokken. In de regio wordt het herstelplan samen met bedrijven en ngo’s opgesteld. Dat vindt plaats onder de bezielende coördinatie van de provincie Groningen. De afspraak is om samen met Duitsland een integraal managementplan op te stellen voor het totale gebied. Dan hebben wij het over de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000, want waar je die in elkaar kunt schuiven, moet je dat zeker niet laten.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Weet de minister of het gebied al definitief is aangewezen in Europa? Ik neem aan dat Duitsland daarover gaat. Als het gebied nog niet is aangewezen, weet de minister dan wat de planning daarvoor is?
Minister Verburg: Het gebied is nog niet aangemeld. Dat zal op de kortst mogelijke termijn gebeuren. Wij zullen het daarover eens moeten zijn met Duitsland. Tegelijkertijd zijn wij bezig met de vraag hoe wij tot integraal management kunnen komen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben nu wat in verwarring. Ik dacht dat de minister zojuist zei dat Duitsland eerstverantwoordelijke is. Heeft Nederland ook een rol in het aanwijzingsbesluit?
Minister Verburg: De Eems ligt in Duitsland, maar daar ligt gebied omheen. Een deel van dat gebied ligt in Nederland. Dan begrijpt mevrouw Ouwehand het weer. Ik moet overigens iets rechtzetten: het gebied is al wel aangemeld in Brussel, maar het is nog niet voorlopig aangewezen.
De evaluatie van het Convenant Vaarrecreatie Waddenzee zal niet al in 2010 maar in 2012 plaatsvinden. Op de uitkomsten daarvan wil ik niet vooruitlopen. Wij hebben niet voor niets gezegd dat wij in 2012 gaan evalueren en het is onverstandig om daarop vooruit te lopen, laat staan daarover te speculeren.
De implementatie die Nederland aan de Kaderrichtlijn marine strategie voor de Waddenzee geeft, wijkt af van die van Duitsland en Denemarken. Op dit moment zijn wij nog bezig om de precieze juridische reikwijdte van de Kaderrichtlijn marine strategie samen met Duitsland en Denemarken uit te werken. Nederland stelt zich op het standpunt dat deze richtlijn alleen voor de kuststrook, de basiskustlijn van drie zeemijl, zou moeten gelden om te voorkomen dat een stapeling van regimes ontstaat. Wij hebben al de Kaderrichtlijn Water en Natura 2000. Wanneer je het een op het ander stapelt, kan op een gegeven moment niemand er meer wijs uit en zijn wij niet meer bezig de bescherming te bieden en de activiteiten te plegen die gewenst zijn. Daarom puzzelen wij daar nog even op verder. Ik heb er veel vertrouwen in dat wij eruit komen.
Hoe zit het met de natuurgrenzen, gelet op alle wijzigingen in de Natuurbeschermingswet en mede in relatie tot de Crisis- en herstelwet? Uitgangspunt blijft de toetsing in het kader van de natuurbeschermingswetgeving. De beoordeling van bestaand gebruik wordt opgenomen in het beheerplan Natura 2000.
Mevrouw Wiegman vraagt naar de stand van zaken bij de garnalenvisserij. Zij spreekt haar waardering uit voor het werk van de commissie-Meijer. Dank daarvoor, want deze commissie heeft ontzettend hard gewerkt en een prachtig resultaat neergezet. Inmiddels beweegt de garnalensector zich sterk in de richting van verduurzaming. Ik heb de sector vorig jaar 2 mln. support toegezegd om de MSC-certificering breed ingang te doen vinden. Wij ondersteunen de verduurzamingstrajecten. Ik wijs erop dat het een zaak is van de vissers zelf om het certificaat aan te vragen. Wel zijn wij ervoor in om service te verlenen bij de voorbereidingen daartoe. Daar wordt ook hard aan gewerkt.
Ik wil hier vanavond graag een goede ontwikkeling in de garnalensector melden. Het is van belang dat deze sector, die op zichzelf niet zo groot is, in staat en bereid is om de krachten te bundelen en op die manier ook de belangen te bundelen. Dat is moeilijk als de garnalensector bestaat uit 40 garnalenvissers waarvoor 15 organisaties zijn, om maar wat willekeurige getallen te noemen. Ik vind het dan ook een belangrijke stap dat de garnalenvissers bezig zijn de belangen te bundelen en zo veel mogelijk met één mond te spreken. Ik ben daar optimistisch over, want er wordt vooruitgang geboekt.
De heer Polderman (SP): Het is prima dat de minister zegt dat de krachten moeten worden gebundeld, maar daarbij stuiten wij dan wel – misschien kan de minister van Economische Zaken daar ook nog op ingaan – op de grenzen van de NMa. Dat betekent een belemmering om de krachten te bundelen, omdat een dergelijke bundeling om allerlei redenen niet mag. Hoe ziet de minister dat?
Minister Verburg: Dat speelt hier op geen enkele wijze. Het gaat hier niet om prijsafspraken of om het overtreden van door de NMa opgestelde spelregels. Het gaat gewoon om de vraag hoe de sector versterkt kan worden en om vragen als hoe men gezamenlijk naar buiten kan treden, hoe men de krachten kan bundelen, hoe men elkaar tot steun kan zijn in het proces van verduurzaming en in gesprekken met andere partijen. Op die punten worden goede stappen voorwaarts gezet.
De heer Polderman (SP): De garnalenvissers zelf zouden in het kader van de duurzaamheid aan vangstbeperking willen doen en daar afspraken over willen maken. Dat heeft een directe relatie met de prijs. Daardoor krijg je discussie met de NMa. Dat is precies de klacht die wij van de garnalenvissers krijgen. De minister mag nu wel zeggen dat het er niets mee te maken heeft en dat er geen enkel probleem is met de NMa, maar dat klopt niet met de werkelijkheid.
Minister Verburg: Ik ken die klacht niet en ik ben zeer geïnteresseerd om die zwart op wit van de heer Polderman te krijgen, met daarbij de concrete voornemens. Ik ben graag bereid om daarop te reageren, zo mogelijk en zo nodig in samenwerking met mijn collega van Economische Zaken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De minister van LNV is op een aantal punten niet ingegaan. Dat waren steeds mijn vragen over de toetsing aan de Natuurbeschermingswet. Nu is dat niet de favoriete vraag van de minister, maar inmiddels is het wel mijn favoriete vraag. Ik heb daarnaar gevraagd bij het Convenant Vaarrecreatie Waddenzee en bij de afvalverbrandingsoven. Ook toen ik het had over de natuurgrenzen en de toetsing van de huidige praktijk, heb ik gevraagd om te bekijken hoeveel vergunningen er in het kader van de Natuurbeschermingswet zijn afgegeven sinds de conceptaanwijzing van het gebied. Ik ben benieuwd om te kunnen zien hoe wij de toekomstige activiteiten beoordelen, totdat wij er helemaal uit zijn, al dan niet met de Crisis- en herstelwet.
Minister Verburg: Het Convenant Vaarrecreatie Waddenzee is getoetst aan de Natuurbeschermingswet. Afvalverwerking is ook getoetst aan de Natuurbeschermingswet. Het aantal verleende vergunningen heb ik niet bij de hand. Ik ga dat ook niet opzoeken. De provincie is vaak verlener van dit soort vergunningen. Verder zie ik de meerwaarde daarvan voor het beleid niet in. Ik moet dus het antwoord op deze vraag schuldig blijven.
De heer Atsma (CDA): Ik ben blij met de reactie van de minister over de positie van de garnalenvissers op het wad. Op dit moment zit daar nog wel een haakje doorheen, omdat deze zelfde vissers een paar jaar geleden vangstafspraken hebben gemaakt met het oog op de mogelijkheid om ook in de toekomst een fatsoenlijke boterham te verdienen en hoe daarvoor, in het kader van de verduurzaming van het wad, ook voor de volgende generatie garantie te krijgen. Deze garnalenvissers zijn allemaal veroordeeld door de NMa en hebben een boete gekregen die er niet om loog, inclusief Heiploeg, de enige garnalenverwerker van Noordwest-Europa. Ik heb de woorden van de minister goed gehoord, maar daar schuilt nogal wat achter. Is zij bereid om samen met de betrokkenen ervoor te zorgen dat de beperkingen die kennelijk uit het oogpunt van mededinging worden opgelegd, van tafel worden gehaald? Dan is namelijk een groot deel van het probleem opgelost.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ongeveer een maand geleden hebben wij hier gesprekken over gevoerd met zowel het veld als later ook de minister. Mij staat bij dat de Universiteit van Utrecht een onderzoek zou starten om de Mededingingswet te bekijken op mogelijkheden voor ecologische bepalingen. De uitkomsten daarvan zou ik graag bij dit onderwerp willen betrekken.
Minister Verburg: Mijn antwoord op de vraag van de heer Atsma of ik bereid ben om met terugwerkende kracht naar de veroordelingen te kijken, is «nee».
De heer Atsma (CDA): Dat heb ik niet gevraagd.
Minister Verburg: Oké. De vissers komen bij de heer Atsma met dit punt, maar ik zeg dat het gaat om de bundeling van krachten en van beroepsorganisaties. Gelukkig zien wij dat ook de krachten in de binnenvisserij worden gebundeld in een beroeps- of sectororganisatie. Als er acute vragen zijn omtrent risico’s of mededinging, dan zie ik die graag tegemoet. Daarvoor geldt de toezegging die ik eerder heb gedaan dat ik daar met alle plezier samen met mijn collega van Economische Zaken naar wil kijken.
Een mededingingsstudie van de Universiteit van Utrecht lijkt mij heel interessant. Wij wachten rustig op de resultaten, waarna wij die op hun merites zullen beoordelen. Wij zullen kijken wat ze aan nieuwe inzichten opleveren.
Minister Van der Hoeven: Voorzitter. Op de eerste plaats mijn excuses dat ik pas later kon aanschuiven.
De voorzitter: Dat hadden wij gemeld.
Minister Van der Hoeven: Dank voor uw begrip daarvoor.
Ik heb begrepen dat een aantal vragen is gesteld over de zoutwinning in verband met het strooizouttekort. Ik heb de Kamer daar twee brieven over gezonden op respectievelijk 7 en 29 januari jl. Mijn collega van Verkeer en Waterstaat heeft de Kamer daarover schriftelijk en in een tweetal spoeddebatten geïnformeerd en men kent het probleem.
Op 6 januari heb ik het verzoek van Rijkswaterstaat namens de minister van Verkeer en Waterstaat gekregen om Frisia toestemming te geven om extra te produceren in verband met het grote tekort aan strooizout. Uit binnen- en buitenland kon gewoon niet meer worden geleverd. Ik ken de gevoeligheden met betrekking tot de zoutwinning in Noordwest-Friesland. Daar is geen misverstand over. In de Kamer hebben wij daar eerder met elkaar over gesproken. In dit geval speelt natuurlijk ook het belang van de verkeersveiligheid een rol en daarmee ook het belang van de nationale economie. De Kamer weet hoe uitzonderlijk de situatie is. Er is een grote behoefte aan strooizout. Wij zien ook nu nog dat het op het ene moment dooit en op het andere moment weer vriest, ook bij neerslag. Bovendien bestaat de kans op aanvriezende mist. Ik heb toestemming gegeven om 100 000 ton extra zout te winnen. Dat zout komt uit de caverne Bas-1, die sinds enkele jaren uit productie is. Frisia had eind 2008 toestemming gevraagd om 200 000 ton te mogen produceren uit de caverne Bas-1. Ik heb daar toen geen toestemming voor gegeven, ondanks het feit dat dit mogelijk was zonder de maximaal toegestane bodemdaling van 35 cm te overschrijden. Ik heb nu uitdrukkelijk alleen toestemming gegeven voor de 100 000 ton die nodig is om aan de vraag van Rijkswaterstaat en andere wegbeheerders te kunnen voldoen. Dat is dus geen aanpassing van de winningsvergunning Barradeel, maar een wijziging van het winningsplan waarin de productieomvang en ook de maximaal toegestane bodemdaling is vastgelegd. Die blijft ongewijzigd op 35 cm. Op dit moment is de bodemdaling 33 cm. Met een maximum van een halve centimeter blijft de bodemdaling binnen de marges. Als door de extra winning de maximaal toegestane bodemdaling zou zijn overschreden, had ik zeker geen toestemming gegeven. Door Staatstoezicht op de Mijnen wordt continu gemonitord door middel van een GPS-systeem. Ik heb, zoals de Mijnbouwwet dat voorschrijft, de Technische Commissie voor Bodembeweging en Staatstoezicht op de Mijnen om advies gevraagd voordat ik de wijziging van het winningsplan formeel heb goedgekeurd. Zij geven aan dat de bodemdaling binnen de marges blijft, dus dat is verder geen punt.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Ik begrijp dat wij ons zeer gepast moeten opstellen in het kader van de doelstelling verkeersveiligheid. Wij hebben keurige debatten over de zoutwinning gevoerd en daarna een heel goede brief gehad dat er niet tot enige winning zou worden overgegaan, omdat onbekend was wat de oorzaken van de bodemdaling waren. Ik wil graag weten hoever wij zijn met de onderzoeken daarnaar. Een ander punt was dat de schade door bodemdaling goed geregeld moest zijn bij de maximale daling van 35 cm.
Ik snap dat het in het kader van het winningsplan en belangrijke nationale overwegingen niet anders kan. Maar er lag nog heel veel zout bij AkzoNobel. Waarom heeft de minister dan bijna niet tot helemaal niet gecommuniceerd met de provincie? Dat vind ik toch wel ernstig.
Minister Van der Hoeven: Dat soort vragen is ook door uw collega’s gesteld. Ik kom daar nog over te spreken.
Het is heel duidelijk: voor meer dan 100 000 ton zal ik geen toestemming geven. Rijkswaterstaat zal dus, in geval men meer wil, andere producenten moeten aanspreken. Inmiddels gebeurt dat ook.
Er is overigens nog een brief naar de Kamer onderweg met de antwoorden op de vragen van de heer Vendrik van GroenLinks. Die zal de Kamer morgen ontvangen.
Het gaat om 100 000 ton. Frisia heeft aangegeven dat zij zal stoppen als naast het strooizout ook de naleveringen en het herstellen van de voorraad zijn gerealiseerd. Ik kan de zoutwinning alleen laten stoppen als de toegestane bodemdaling de 35 cm van de vergunning zou overschrijden. Dat is dus niet aan de orde.
De heer Atsma heeft gevraagd of het klopt dat de provincie Friesland tegen was. Voordat ik de Tweede Kamer heb geïnformeerd, was zowel de gemeente Franekeradeel als het college van gedeputeerde staten van Friesland geïnformeerd. Op dat moment heeft noch de gemeente Franekeradeel noch het college van gedeputeerde staten van Friesland aangegeven daar zwaarwegende bezwaren tegen te hebben. Ik heb toen mijn toestemming gegeven. Daarna heb ik een brief gekregen van de heer Galema, gedeputeerde van Friesland, waarin hij zijn zorgen en teleurstelling uitspreekt. Hij geeft aan dat hij vooraf graag een discussie over de kwestie had gehad. Hij wilde ook graag weten wat de alternatieven waren. De zorgen snap ik wel, maar ik heb ook nut en noodzaak van het besluit aangegeven. Dat heb ik tijdig gedaan. Het besluit zelf is genomen in het kader van het algemeen belang. Als Rijkswaterstaat niet op grond van nut en noodzaak hierom had verzocht, hadden wij het helemaal niet gedaan.
De heer Polderman vraagt hoe het zit met de alternatieven. Toen duidelijk werd dat de voorraden strooizout krap werden, heeft Rijkswaterstaat meerdere sporen tegelijkertijd ingezet, zoals zuiniger omgaan met bestaande voorraden en waar mogelijk ook zand en pekel inzetten. Op ZOAB kun je geen zand inzetten, want dan ontstaat modder. Je kunt ook geen pekel inzetten, want dat gaat weg op open asfalt. Rijkswaterstaat heeft ook ingezet op de verdeling van de zoutvoorraden onder provincies en gemeenten met te weinig zout. Het systeem van de zoutloketten is ingezet. Tot slot is extra zout uit binnen- en buitenland ingezet. Men weet hoe de situatie in Europa was: er was in zijn algemeenheid te weinig zout en er was nauwelijks zout op korte termijn leverbaar aan Nederland. Ook dat maakte de uitbreiding van de productie van Frisia noodzakelijk.
Er zijn inderdaad ook andere leveranciers. De leveranciers zijn Frisia, AkzoNobel, Nedmag en het buitenland. Rijkswaterstaat heeft met al deze leveranciers contact opgenomen om te zien waar nog zout te halen is.
Rijkswaterstaat heeft zeker gekeken of Akzo zout kon leveren, maar is geen mantelcontractpartner van Akzo. Inmiddels zijn er drie contracten met Akzo gesloten. Op basis daarvan heeft Akzo 35 000 ton geleverd.
Mevrouw Van Gent vraagt of gemeenten kunnen worden gedwongen om andere strooimiddelen te gebruiken. Rijkswaterstaat heeft voor het wegennet aan het begin van het seizoen zo’n 65 000 ton in de loodsen liggen. De contracten met Frisia en Eurosalt voorzien in een nalevering tot 200%. Dat bleek jarenlang afdoende. In de door minister van Verkeer en Waterstaat toegezegde audit wordt bekeken of de zoutvoorraad die wij thans als basis hebben, wellicht groter moet zijn.
Dat brengt mij op het andere punt van mevrouw Van Gent. Ik ben het absoluut met haar eens dat er volgend jaar niet weer 100 000 ton extra zout moet worden gewonnen. Er is ook geen verdere productie gepland. Indien de noodzaak tot meer strooizout ontstaat, zal eerst naar andere alternatieven moeten worden gekeken.
De heer Atsma vraagt nog naar alternatieve locaties. Ik heb begrepen dat hij daar het wad voor heeft genoemd.
De heer Atsma (CDA): Dat mag toch geen verrassing zijn?
Minister Van der Hoeven: Nee, dat klopt. Ik heb aangegeven dat ik niet eerder een besluit zal nemen over de twee winningsvergunningen die Frisia heeft aangevraagd, voordat alles onderzocht is. Dat betekent dat de commissie MER haar adviezen moet hebben uitgebracht. Dat hebben wij met elkaar afgesproken. Ik verwacht rond juni het definitieve advies van de commissie MER. Wij zouden dus voor de zomer een besluit kunnen nemen. Als ik een en ander zou willen brengen onder de Crisis- en herstelwet, dan vergt dat een heel apart besluit, bijvoorbeeld op voordracht van de minister-president en de minister van VROM. Op dit moment zie ik daar geen noodzaak toe.
De Technische Commissie voor Bodembeweging (Tcbb) bestaat uit een aantal deskundigen die de verschillende benodigde disciplines vertegenwoordigen. De grootste deskundigheid ligt bij de olie- en gasmaatschappij. Het klopt dat in de Tcbb een deskundige zit die vroeger bij een oliemaatschappij heeft gewerkt. In het afgelopen jaar heb ik geen enkel bericht ontvangen dat de Tcbb daardoor niet meer onafhankelijk zou werken.
Waarom niet gewacht tot het onderzoek naar de gaswinning bij Franekeradeel is afgerond? Ik heb aangegeven dat de extra bodemdaling door de extra productie uit caverne Bas-1 gezien de geringe omvang geen invloed heeft op het gebied nabij Franeker en valt binnen de maximaal toegestane daling van 35 cm.
Het onderzoek van Vermilion naar de bodemdaling nabij Franeker is nog gaande. In december zijn de tussenresultaten van het onderzoek aan de Kamer gepresenteerd. Een eerste conclusie van Staatstoezicht op de Mijnen is dat zoutwinning niet de oorzaak is van de extra daling nabij Franeker.
Over de studie met behulp van satellieten heb ik de Kamer in november per brief geïnformeerd. Die bevestigt dat de bodemdaling die wel door de zoutwinning wordt veroorzaakt, volgens verwachting verloopt.
Vermilion hoopt dat het onderzoek naar de bodemdaling door de gaswinning de komende maanden kan worden afgerond. Men geeft aan dat het onderzoek naar de oorzaak van die bodemdaling complexer is dan aanvankelijk werd gedacht en daardoor wat meer tijd in beslag neemt. Zoals in een eerder debat is afgesproken, zal ik het de Kamer melden wanneer de gegevens op tafel liggen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik vind dat de minister wat voorbijgaat aan mijn vraag. Vorig jaar zomer zijn er met de minister al afspraken gemaakt over de hoeveelheid zout die in Friesland mocht worden gewonnen. Dat had alles te maken met de bodemdaling. Er kan een keer een slechte winter komen, maar daar is totaal niet op geanticipeerd. Ik vind dat heel erg slecht. Wat mij betreft is deze extra zoutwinning in Friesland eens maar nooit weer. Ik zou graag zien dat er volgens de inmiddels beroemde motie-Van Gent/Koopmans naar alternatieven gezocht wordt, want ik wil niet dat wij weer voor het blok worden gezet op het moment dat het weer enorm gaat vriezen. De minister draait daar toch wat omheen. In mijn eerste termijn – volgens mij was minister Van der Hoeven toen nog niet aanwezig – heb ik gezegd dat het erop lijkt dat er een beetje misbruik van de situatie is gemaakt. Daar wil ik graag een reactie op.
Minister Van der Hoeven: Dat punt van misbruik moet mevrouw Van Gent eerst maar eens hard maken.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Waarom heeft de minister niet na de zomer geanticipeerd op een koude winter?
Minister Van der Hoeven: Nee, mevrouw Van Gent, u uit een beschuldiging. Die moet u eerst maar eens hard maken. Dat is aan u, want u bent degene die de beschuldiging uit.
Ik ben het ermee eens dat er afspraken zijn gemaakt. Als de extra zoutwinning niet binnen het winningsplan mogelijk was geweest, was het gewoon niet gebeurd. Dat is het echter wel. Ik ben het ermee eens dat dit soort zaken behoort in de categorie «regeren is vooruitzien». Dat geldt ook voor Rijkswaterstaat. Wij zijn Rijkswaterstaat op een goede manier te hulp geschoten, ook vanwege het algemeen belang. Daar blijf ik bij. Nogmaals: wij blijven binnen de afspraken. Nadat de 100 000 ton zijn gedolven, wordt er gestopt.
Ik realiseer mij dat ik een vraag van mevrouw Jacobi naar de schade door bodemdaling nog niet heb beantwoord.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Regeren is vooruitzien, zegt de minister. Dat is een interessant punt. Waarom is vanaf vorig jaar zomer, toen wij afspraken maakten over de hoeveelheid zout die mag worden gewonnen, niet geanticipeerd op een slechte winter? Die kan zomaar komen. Daar heb ik nog steeds geen antwoord op.
Minister Van der Hoeven: Mevrouw Van Gent gaat nu voorbij aan de toezegging van de minister van Verkeer en Waterstaat en die ik hier al heb herhaald, namelijk 1. dat in de toekomst wordt gezorgd voor een grotere strategische voorraad dan de 65 000 ton die nu aan het begin van de winter gereed ligt en 2. dat de alternatieven voor zout, pekel en zand, waar mogelijk beter benut worden.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Dat heb ik natuurlijk gehoord. Maar ik wil graag van de minister horen waarom, nadat vorig jaar zomer afspraken zijn gemaakt en gehoord het feit dat zij zelf zegt dat regeren vooruitzien is, niet gewoon geanticipeerd is op een slechte winter, met als gevolg dat wij nu deze nare noodmaatregel moeten treffen.
Minister Van der Hoeven: Ik vind dat mevrouw Van Gent nu twee dingen bij elkaar optelt die geen verband met elkaar houden. Op de eerste plaats heeft «regeren is vooruitzien» te maken met de strategische voorraden die nodig zijn. Als die voorraad jarenlang voldoende is geweest, mag je ervan uitgaan dat die ook dit jaar voldoende is. Op de tweede plaats klopt het dat ik vorig jaar afspraken met de Kamer heb gemaakt. Daar loop ik ook niet voor weg. Ik heb ook aangegeven dat de bodemdaling binnen de grens van 35 cm blijft. Dan moet je een afweging maken. De eerste vraag is of je binnen de grens van de bodemdaling kunt blijven. Dat is het geval. De tweede vraag is of je door die extra zoutwinning de verkeersveiligheid kunt verbeteren. Ook dat is het geval. Daarom heb ik toestemming gegeven voor deze extra zoutwinning.
De heer Atsma (CDA): Ik heb vanmiddag nog eens de zouttekorten van de GroenLinks-wethouders in de grote steden bij elkaar opgeteld. Met de kennis van nu is dat natuurlijk makkelijk en ik laat dit punt maar even lopen. Ik kijk liever vooruit en vraag mij af waar wij in de toekomst het zout vandaan zouden moeten halen. In die zin heb ik de minister gevraagd hoe het staat met de MER-rapportage. Zij zegt dat die eraan komt. Ik heb al begrepen dat die er redelijk goed uitziet. Dat zou heel mooi zijn, want dat zou betekenen dat er een alternatieve winningslocatie richting het wad zou kunnen zijn. De provincie Friesland heeft zich daar in principe positief over uitgelaten via het collegeprogramma van GroenLinks, PvdA en CDA; dat gaat dus perfect! Als via de MER-rapportage alle lichten op groen worden gezet – wij weten niet wat het klimaat brengt en hoeveel strenge winters wij nog krijgen– zou het prima zijn om daarbij de Crisis- en herstelwet in beeld te brengen.
Minister Van der Hoeven: Ik stel voor dat wij de rapportage afwachten. Ik rapporteer hierover bij de Kamer terug. Dan kunnen wij bekijken hoe wij daarmee omgaan. Laten wij overigens ook met elkaar vaststellen dat de Crisis- en herstelwet nog niet door de Eerste Kamer is geaccordeerd. Dat probleem ligt er ook nog, dus op dit moment biedt deze wet geen soelaas. Ik heb aangegeven dat het zeer wel mogelijk is, maar dat het een bepaalde procedure vereist en dat het er nu niet onder valt.
Mevrouw Jacobi vraagt naar de schade door de bodemdaling. De schade met betrekking tot de waterhuishouding bij de maximaal toegestane bodemdaling van 35 cm is meegenomen in het gebiedsproces en binnen het in 2002–2003 door het Wetterskip Fryslân uitgevoerde herstelplan Barradeel. Voor zaakschade aan gebouwen geldt de normale aansprakelijkheid die is vastgesteld in het Burgerlijk Wetboek. Als men niet tot overeenstemming komt met betrekking tot de schade, kan men zich voor een onafhankelijk advies wenden tot de Technische Commissie voor Bodembeweging. Ik ga ervan uit dat, gelet op de marges, geen sprake is van schade. Je weet het natuurlijk nooit en er is een procedure voor voorkomende gevallen.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik vraag graag door over de communicatie die heeft plaatsgevonden rondom de extra zoutwinning. Ik ben er niet bij geweest en dus weet niet wie welke telefoontjes heeft gepleegd of wie er juist niet gebeld of geïnformeerd is. Er is echter wel een vorm van bestuurlijk overleg en mijn vraag is welke vorm van dialoog heeft plaatsgevonden. Ik kan mij voorstellen dat het niet een kwestie is van even een telefoontje plegen, maar meer een kwestie van met elkaar om tafel gaan om de situatie door te nemen, omdat wij toch wel met een heel bijzondere winter te maken hebben.
Minister Van der Hoeven: Zoals ik al heb gezegd, zijn zowel de gemeente Franekeradeel als de gedeputeerde expliciet op de hoogte gesteld van mijn voornemen om extra zoutwinning toe te staan, voordat ik ook maar iets van dit voornemen wereldkundig heb gemaakt. De situatie leende zich er helaas niet voor om daarop vooruit te lopen, omdat ik het verzoek niet weken van tevoren had gekregen. Ik ben het ermee eens dat je gebruik moet maken van de normale overlegstructuren, zoals dat gebeurt in normale omstandigheden.
De voorzitter: De minister van VROM heeft nog een vraag te beantwoorden.
Minister Cramer: Mevrouw Jacobi heeft een vraag gesteld over de nieuwe zeeverkeerscentrale, met name of deze minstens even veilig is voor wadlopers en kleinere boten. Wij hebben nu de vuurtoren op Terschelling vanwaar men, gezien de hoogte, een heel goed overzicht heeft van wat er op het wad aan de hand is. Deze zomer heb ik daar zelf nog een bezoek gebracht, dus ik weet precies waar zij het over heeft. Ik weet dat er zorgen leven of de nieuwe zeeverkeerscentrale, die zal worden ondergebracht bij de zeevaartschool Willem Barentsz op Terschelling, alle verschillende controles wel kan uitoefenen. Dat zullen wij door ervaring moeten leren. De evaluatiecommissie rapporteert eind 2010 bij de oplevering van de zeeverkeerscentrale en eind 2011 zal ook over de werking van de centrale worden gerapporteerd. Dan zal zeker ook het punt van mevrouw Jacobi aan de orde zijn, want het is een zorgpunt dat leeft. Meer kan ik er op dit moment niet over zeggen. Wij gaan naar een nieuwe situatie waarbij door de toepassing van digitale middelen op veiligheid zal worden gecontroleerd.
De voorzitter: Wij zijn gekomen aan het einde van de eerste termijn. Gezien de aard van de antwoorden van de regering, zou ik mij kunnen voorstellen dat de Kamer per spreker voldoende heeft aan anderhalve minuut en dat het eindperspectief van deze vergadering voor half negen komt te liggen.
Mevrouw Jacobi (PvdA): Voorzitter. Ik dank de leden van het kabinet voor de antwoorden in eerste termijn. Enkele zaken zijn nog blijven liggen. Ten eerste de kwestie van de zeeverkeerscentrale. Het lijkt mij goed dat de werkgroep voor de evaluatie, waarin allerlei gebruikersgroepen vertegenwoordigd zijn, zo vroeg mogelijk start. Dat was ook afgesproken, maar het is nog niet gebeurd. Het lijkt mij verstandig dat deze werkgroep nog deze maand start. Zou de minister zo nodig schriftelijk kunnen aangeven of dat ook kan plaatsvinden?
Dan nog iets over de samenwerking tussen de Waddengemeenten. De Friese eilanden en het ministerie van Binnenlandse Zaken hebben een convenant ondertekend waarin zij onder andere overeenkomen dat zij een gezamenlijke verkenning houden naar de mogelijkheden om de wetgeving aan te passen aan specifieke situaties. Mevrouw Neppérus bracht het voorbeeld van de zorg in. Al die specifieke situaties zouden door de betrokken ministeries moeten worden verkend. Graag zou ik van de chef Wadden vernemen of zij in het kabinet deze inventarisatie wil steunen. Deze kan ertoe leiden dat wij op termijn veel minder problemen tegenkomen en misschien wel veel minder regelingen voor de Wadden nodig hebben.
De heer Atsma (CDA): Voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de minister over het Waddenfonds. Ik heb haar zo verstaan dat zij ernaar streeft om de 50/50-verdeling goed in beeld te brengen en dat er een brief naar de verantwoordelijken zal gaan met het verzoek dat zij daar nadrukkelijk naar toe werken. Een voorbeeld van een project is dat er meer ligplaatsen bij de eilanden worden gerealiseerd. Dat is goed voor de economie, maar het is ook goed voor het wad, want er hoeft minder droog te vallen op het wad.
Over de zoet-zoutovergangen hebben wij het ook gehad. Draagvlak moet je overal voor hebben, of dat nu is voor het kabinet, de kilometerheffing of de kwelders. Het geldt zeker voor zoet-zoutovergangen in Noord-Nederland. In de PKB staat heel helder omschreven dat er in elk geval draagvlak moet zijn bij de landbouw. Daar wil ik de minister aan houden.
Voor zover ik weet, is er nog een financieel vuiltje van 60 mln. voor het gemaal, want ik neem niet aan dat geld al op tafel ligt. Dat moet dus nog geregeld worden. Als de minister van LNV dat toezegt, zullen er ongetwijfeld mensen applaudisseren, maar ik denk niet dat die toezegging er komt.
De kwestie van de SAR-helikopters moet worden geregeld. Ik blijf dat met anderen herhalen. Wij zitten daar al twaalf jaar op te wachten.
Ten slotte ben ik van mening dat de vaargeulenproblematiek, inclusief het alternatief van de Slenk bij Terschelling en de beantwoording van de door de CDA-fractie gestelde vragen, zo snel mogelijk in onze richting moet komen. Wij zijn van mening dat het hele land zich er niet meer mee moet bemoeien. Dat zeg ik vooral in de richting van collega Van Gent.
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Ik dank de ministers voor hun antwoorden.
Ik heb er weer iets meer vertrouwen in gekregen dat de 50/50-verdeling in het Waddenfonds beter van de grond gaat komen.
Ik heb de term bestuurlijke spaghetti gebruikt. Ik krijg de indruk dat het steeds moeilijker wordt om die spaghetti rond de vork te draaien, omdat de situatie almaar ingewikkelder wordt. Ik denk dat het echt anders moet, maar ik zal de evaluatie van de minister van VROM eerst afwachten. De Wadden blijven wat mij betreft deel uitmaken van Nederland, zeg ik speciaal tot de heer Atsma.
Ik vind dat het niet zo lang mag duren voordat er afspraken komen over de spoedzorg met ambulances en helikopters. Zoals dat nu gaat, kan het echt niet.
Wij zijn er ongelukkig mee dat tot extra zoutwinning is besloten. Natuurlijk kunnen er noodsituaties zijn en kan men besluiten dat de verkeersveiligheid voorrang krijgt. Laat helder zijn dat het zout dat nu nog wordt gewonnen, bestemd is voor nalevering en de gebruikelijke reserve, maar dat in de toekomst dit soort maatregelen wordt vermeden. Wij maken ons niet zonder reden zorgen om de bodemdaling in Friesland.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ook ik dank de ministers voor de antwoorden. Het is goed dat wij weten wie de chef Wadden is, want voor een deel van de Kamer was dat niet zo duidelijk. Gaat de chef Wadden ook over de bodemdaling? Daar hoor ik namelijk de minister van Economische Zaken over spreken. Het lijkt mij echter bij uitstek een zaak voor de minister van VROM.
Ik maak mij nog steeds ongerust over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de Technische Commissie voor Bodembeweging. Op mijn vragen heb ik geen duidelijk antwoord gekregen. De discussie gaat over wat de precieze oorzaak van de bodemdaling is, de gaswinning of de zoutwinning. De technische berekeningen daarvoor worden overgelaten aan de delfstofwinners, terwijl je daar toch een zekere onafhankelijkheid voor nodig hebt. Daardoor kun je vraagtekens stellen bij de onpartijdigheid van die berekeningen en of het allemaal wel goed komt. Ik ben daar niet gerust op, zeker als je ziet dat het om centimeters gaat: het verschil tussen 33 en 35 cm, waarbij 35 cm de cruciale grens is. Dat is bijna niet te meten. Het lijkt mij in elk geval lastig.
Ik heb van de chef Wadden geen duidelijk antwoord gekregen op mijn vraag of de geografische grenzen voor het Waddenfonds wel voldoende duidelijk zijn vastgesteld. Er worden aanvragen ingediend door bedrijven die in Noord-Holland zijn gevestigd. Volgens mij grenst dat niet echt aan de Wadden. Ik hoor nu Texel noemen, maar misschien kun je er dan ook Amsterdam bij rekenen. Dan wordt het wel erg onoverzichtelijk.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoord.
Het antwoord op onze vragen over de afvalverbrandingsoven in Harlingen vind ik volkomen nietszeggend. De overcapaciteit en de R1-status hebben daar zeker iets mee te maken. Het AEB Amsterdam moet nu afval van buiten Nederland importeren omdat het met overcapaciteit te kampen heeft. Overcapaciteit, en dan uit solidariteit de installatie beschikbaar stellen? Mijnheer Koopmans, ik hoorde u wel! Dat is te gek voor woorden, want wij hebben ook nog eens te maken met Europese afspraken. Je moet niet extra afvalovens gaan bouwen als er al overcapaciteit is. Daar wil ik graag een reactie op, want er wordt steeds om de hete brij heen gedraaid.
Toen het ging over de extra zoutwinning, sprak de minister in termen van «regeren is vooruitzien». Dan vraag ik mij af wat het kabinet de afgelopen drie jaar heeft gedaan. Zijn dat drie verloren jaren en gaat het vooruitzien nu beginnen? Ik wil gewoon van de minister van Economische Zaken horen dat dit eens maar nooit weer was en dat naar alternatieven wordt gekeken. Wij zijn zeer ontevreden over de gang van zaken.
Voorzitter, ik ben voornemens een VAO aan te vragen over het vaarverbod voor containerschepen. Ik begrijp dat de PvdA-fractie daar ook tegen is. Er ligt een voorstel van de Waddenvereniging. Ik zal deze kwestie aan de Kamer voorleggen.
Van minister Cramer heb ik nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over biomassa. De Raad voor de Wadden geeft het advies om daarmee te gaan experimenteren. Komt er pas subsidie van het Waddenfonds voor als de zilte gronden niet voor natuurdoeleinden of reguliere landbouw geschikt zijn? Als de experimenten slagen, hoeven wij niet meer de palmolie weg te halen uit landen als Maleisië.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. Ik kom nog even terug op het draagvlak. De CDA-fractie en mijn fractie hebben daar vragen over gesteld. In de pauze had ik met mevrouw Wiegman van de ChristenUnie-fractie een discussietje over de vraag hoe het zat met het evenwicht. Daarbij heb ik gegrapt dat, als het CDA niet zou bestaan, de Partij voor de Dieren niet nodig zou zijn geweest. In elk geval zou het wat makkelijker worden en zou het evenwicht in het scheepje wat beter verdeeld zijn. De minister komt natuurlijk altijd goed weg met iets als draagvlak. Zij zegt dat de doelen in elk geval gehaald worden, maar dat het draagvlak belangrijk is. Daar stel ik nu vragen over. Als er gedoe is over mensen die met sportvliegtuigjes in het Waddengebied willen vliegen en zij worden daarbij een beetje tegengezeten door de natuur, dan worden daar Kamervragen over gesteld. Dat mag natuurlijk, maar wij horen de minister dan meteen roepen dat die activiteiten natuurlijk moeten kunnen doorgaan. Daar zit onze zorg. Als de minister draagvlak zo belangrijk vindt, zou ik graag horen dat zij ook uitdraagt hoe waardevol het Waddengebied voor ons allemaal is. Dan gaat het niet om de kortetermijnbelangen van de mensen die er nu wonen, maar om de lange termijn van de natuurbelangen voor iedereen. Er zitten natuurbeschermingsorganisaties in het draagvlakoverleg, maar wij kennen deze minister. Als een natuurclub zegt een bepaald plan niet te kunnen dragen omdat het onvoldoende recht doet aan de natuur, dan is onze ervaring dat deze minister dat niet serieus neemt en zegt dat die club zich buiten de bestuurlijke realiteit plaatst, of dergelijke bewoordingen. Ik wil dus een duidelijke keuze voor de natuur. Ik wil graag dat de minister de uitspraak doet dat wij de natuurdoelen moeten halen. Bovendien zie ik graag dat zij bij iedereen wat enthousiasme voor die doelen kweekt.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank alle ministers van harte voor hun uitvoerige beantwoording. Vrijwel al mijn vragen zijn beantwoord. Ik zou nog graag een reactie willen hebben op mijn suggestie over de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening. Misschien kan het helpen op het gebied van de bestuurlijke drukte als er wordt gewerkt met een structuurvisie voor het Waddengebied.
Tot slot, voorzitter, uw clementie als ik wat eerder wegga om tijdig naar dat mooie noorden te kunnen afreizen.
De voorzitter: Mijn clementie krijgt u. Het woord is aan de minister van VROM.
Minister Cramer: Voorzitter. Dank aan de Kamerleden voor hun inbreng in tweede termijn.
Ik zal eerst de vraag van mevrouw Wiegman beantwoorden.
In het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) is het een en ander vastgelegd alsook in de Nota Ruimte, waarin de PKB en de structuurvisie zijn opgenomen, nu vertaald in de nieuwe Wro. Wij hebben ook de AMvB Ruimte, waarin wij een aantal zaken met betrekking tot de structuurvisie en de PKB vastleggen. Dat is structureel.
Mevrouw Jacobi wil de werkgroep zeeverkeerscentrale zo vroeg mogelijk van start laten gaan. Op dit moment wordt zowel een evaluatiecommissie alsmede een technische commissie en een klankbordgroep van gebruikers samengesteld. Eind maart is de samenstelling daarvan bekend.
Dan is er nog een punt dat te maken heeft met een activiteit die belegd is bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betreffende de samenwerking gemeenten en het aanpassen van wetgeving aan specifieke situaties. Het verzoek wordt gedaan om steun te verlenen aan een inventarisatie van specifieke situaties in het Waddengebied. Ik zeg toe met mijn collega Ter Horst te bekijken in hoeverre dat nodig is. Het is zeker mogelijk dat ik als chef Wadden iets onderneem samen met alle andere collega’s, want het is natuurlijk van belang dat voor specifieke situaties oplossingen worden gevonden.
De vragen van de heer Atsma heb ik al beantwoord. Ik hoop met hem dat de kwestie van de SAR-helikopters zo snel mogelijk is geregeld.
De heer Polderman vraagt in hoeverre ik verantwoordelijk ben voor de bodemdaling. Ik ben de coördinerend bewindspersoon voor het Waddengebied, maar dat wil niet zeggen dat ik alle taken en verantwoordelijkheden naar mij toe trek. Die beleggen wij bij de verschillende ministeries en daar zijn dus verschillende ministers verantwoordelijk voor. Bodemdaling heeft sterk te maken met de mijnbouw- en delfstoffenwetgeving en daarvoor is collega Van der Hoeven verantwoordelijk.
Mevrouw Van Gent vraagt nogmaals om uitleg rond de R1-status. Wij hebben een aantal afvalverbrandingsinstallaties en er is een bepaalde capaciteit om afval te verbranden. Omdat wij niet meer centrales willen neerzetten dan noodzakelijk is, hebben wij de afspraak gemaakt dat tot 2020 geen nieuwe centrales meer worden gebouwd, centrales waarvoor nog geen vergunning is verleend. Wij hebben gekeken naar de totale capaciteit van de centrales die er nu staan en die waarvan de vergunningverleningprocedure al loopt. Dat blijkt ongeveer de capaciteit te zijn die wij met de afvalbranche hadden afgesproken. Door nu te stoppen met het bouwen van nieuwe centrales, hebben wij de zaken gereguleerd en zit er een plafond aan de in Nederland beschikbare capaciteit. Wij beschikken over voldoende capaciteit. Wij hebben een plafond ingesteld omdat het over een klein jaar in EU-verband mogelijk is om van omringende landen afval te ontvangen. Als wij geen plafond zouden instellen ten aanzien van de totale capaciteit van de afvalcentrales, zouden er nog meer centrales gebouwd kunnen worden om nog meer afval te kunnen verwerken. Mijn uitgangspunt is dat het afval zo veel mogelijk in eigen land moet worden verbrand. Daarom is de situatie zoals zij nu is. Vooruitlopend op het onderwerp afval heb ik daar nu het een en ander over gezegd. Als er nog nadere vragen zijn, zal ik daar graag in het algemeen overleg van 23 maart a.s. nader op ingaan. Dan wil ik ook terugkomen op de overcapaciteit in Amsterdam, want dat punt staat vandaag niet op de agenda.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Ik denk dat wij vanavond toch niet verder komen met dit onderwerp en ik vind het prima om er in het algemeen overleg van 23 maart op terug te komen. Door de economische crisis enerzijds en door het succes van gescheiden afvalinzameling anderzijds is er nu overcapaciteit in Amsterdam. Daarom wil ik graag een relatie leggen met de afvalverbrandingsoven in Harlingen. Die is toch niet nodig, gezien de huidige capaciteit? Je gaat toch niet voor Piet Snot bouwen? De bouw van een afvalverbrandingsoven in Harlingen heeft wel degelijk consequenties voor het Waddengebied. Kan de minister mij toezeggen dat zij in het algemeen overleg van 23 maart enigszins integraal reageert op de verbinding die ik leg en mijn vraag daarover?
De heer Atsma (CDA): Mevrouw Van Gent spreekt over bouwen voor Piet Snot, maar er is al gebouwd. Als de minister instemt met het verzoek van collega Van Gent om met aanvullende informatie te komen, zou ik ook graag van haar willen horen wat het in financiële zin voor de Friese burgers betekent als dat hele project op initiatief van GroenLinks wordt afgeblazen. Dat zou ik bij voorkeur nog voor de gemeenteraadsverkiezingen horen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Dus graag een reactie van de minister op het gebied van economie en ecologie.
Minister Cramer: Laten wij hier niet al het algemeen overleg over afval gaan houden. In het algemeen overleg van 23 maart a.s. zal ik ook terugkomen op de R1-status van de afvalcentrale in Amsterdam.
De voorzitter: Het zou heel aardig zijn, mevrouw de minister, als u zou toezeggen dat u de gevraagde informatie nog voor 23 maart naar de Kamer stuurt. De heer Atsma wil die, voor gezelligheid, nog voor 3 maart hebben. Dat zou ook nog kunnen.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Het gaat mij heel serieus om een integrale afweging, voorzitter.
Minister Cramer: Ik zal de Kamer een brief sturen waarin ik uitleg wat er aan de hand is met de capaciteit, hoeveel capaciteit wij hadden gepland en hoeveel er nu is, waarom wij er een plafond op hebben gezet, wat de functie van de R1-status is en waarom die aan het bedrijf in Amsterdam is toegekend.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Graag ook de relatie met de overcapaciteit in Amsterdam, de Europese regelgeving en de situatie in Harlingen.
De voorzitter: Dat is helder, want dat punt is al gemaakt. Ik ga ervan uit dat de vraag van de heer Atsma dan ook wordt beantwoord.
Minister Cramer: Ja. Het is een onderdeel van de planning, maar ik ...
De voorzitter: Het is gewoon een vraag van een Kamerlid. Daar kan best antwoord op komen.
Minister Cramer: Ik zal kort op beide verzoeken ingaan, zodat de Kamerleden beter geïnformeerd zijn voordat wij het algemeen overleg houden.
De heer Atsma (CDA): Het ene verzoek gaat over de capaciteit en het andere gaat over de centen van de mensen.
De voorzitter: Ik verzoek de minister van VROM, voort te gaan met haar betoog.
Minister Cramer: De heer Polderman stelde een vraag over de begrenzing van het Waddenfonds, met name het gebied waarvoor het is bedoeld. Dat gebied beslaat de Waddenzee, de Waddeneilanden en de kustgemeenten. Het territorium is gebaseerd op de PKB Waddenzee.
De mogelijkheid bestaat om in het kader van het Waddenfonds experimenten met biomassa als project in te dienen. De commissie wacht de voorstellen af.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): Mijn vraag was: als er subsidie komt uit het Waddenfonds voor experimenten met biomassa op de zilte gronden, worden die experimenten dan alleen uitgevoerd op de gronden die niet voor natuurdoeleinden of reguliere landbouw geschikt zijn?
Minister Cramer: Ik ga niet over de toekenning van de middelen uit het Waddenfonds. Wel hebben wij duurzaamheidscriteria gesteld aan het gebruik van biomassa voor brandstofdoeleinden. Over de manier waarop die verbouwd wordt, komen wij terug wanneer de commissie zich daarover heeft uitgelaten.
Minister Verburg: Ook ik dank de Kamer voor de inbreng in tweede termijn. Ik heb vragen gekregen van twee woordvoerders die gaan over hetzelfde onderwerp, de zoet-zoutovergangen.
Tot de heer Atsma kan ik zeggen dat bij de ontwikkeling van zoet-zoutovergangen de doelen centraal staan en dat draagvlak noodzakelijk is. Daar wordt hard aan gewerkt. Hetzelfde geldt voor de 60 mln. voor een gemaal, zij het dat het draagvlak er is en naar die 60 mln. wordt gezocht. De 60 mln. wordt vanavond dus niet toegezegd.
Mevrouw Ouwehand had een gesprekje met mevrouw Wiegman in de trant van: als het CDA er niet was geweest, zou de Partij voor de Dieren er wellicht ook niet geweest zijn. Ik zou willen zeggen: tel uw zegeningen. Het kan nog erger. Stel dat alle vertegenwoordigers van partijen dezelfde opvatting zouden hebben. Dan zouden wij sneller de algemene overleggen en debatten kunnen voeren, want iedereen zou namens iedereen kunnen spreken. Dan hadden wij wellicht een eenpartijstelsel. Ik vraag mij af of dat goed zou zijn voor de democratie. Ook in dat opzicht zou ik haar enige stof tot overdenking willen meegeven.
Ten aanzien van de ngo’s het volgende. Ik weet wel waar mijn voorkeur ligt: die ligt bij de parlementaire democratie. Daarvoor heb ik graag een paar uurtjes extra overleg met de Kamer over.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik dacht dat de minister zou zeggen dat haar voorkeur bij de Partij voor de Dieren lag!
Minister Verburg: Daar ligt mijn aandacht heel vaak. In tegenstelling tot wat mevrouw Ouwehand maar blijft herhalen, gaan mijn enthousiasme en grote aandacht ook uit naar de kwaliteit van de Wadden. De natuurlijke kwaliteit van de Wadden is heel groot en verdient onze volle inzet als het gaat om de bescherming daarvan. Daarop zal mevrouw Ouwehand wel zeggen dat het allemaal niet genoeg is en dat het alleen maar mooie woorden zijn. Laat ik haar zeggen dat ik het Waddengebied prachtig vind, dat ik daar van jongs af aan kom en dat ik daar familie heb wonen. Het is een schitterend gebied en wij hebben deze schatten niet voor niets tot werelderfgoed laten verklaren. Wij zijn daar allemaal buitengewoon trots op. Ons erfgoed zullen wij dan ook goed moeten beschermen.
Tot slot wil ik mevrouw Ouwehand een laatste punt ter overdenking meegeven. Mij valt op dat zij veel vertrouwen heeft in de betrokkenheid en de inspraak van bestuurders en ondernemers, maar heel weinig vertrouwen heeft in de inzet, inbreng en invloed van de ngo’s die in het hele traject ook om tafel zitten. Mag ik het voorbeeld van het Waddenconvenant geven? De verschillende organisaties, de mosselsector en de natuurbeschermingsorganisaties, stonden vooraf ontzettend hard tegenover elkaar. Ze zijn toch met elkaar om tafel gaan zitten. Het was een kwestie van geven en ontvangen en op die manier hebben zij met elkaar een prachtig convenant kunnen ondertekenen. Iets dergelijks gebeurt nu in de garnalensector. Ik zou dus zeggen: laat mevrouw Ouwehand toch een beetje vertrouwen in de ngo’s hebben. Ikzelf heb daar veel vertrouwen in.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Mevrouw Verburg legt de suggestie neer dat ik geen vertrouwen zou hebben in de ngo’s. Die wil ik van tafel hebben, want dat is niet het geval. Wat ik zie gebeuren, op andere plekken misschien steviger dan bij de Wadden, is dat natuurbeschermingsorganisaties in allerlei overleggen wel erg snel in het nauw worden gedreven en dat de andere partijen wel heel erg veel invloed hebben. Als het erop aankomt en de natuurbeschermingsorganisaties zeggen dat zij het plan niet kunnen dragen omdat het onvoldoende recht doet aan de natuur, neemt de minister die zorgen niet serieus maar zegt: nou, nou, nou, u plaatst zich buiten de bestuurlijke realiteit. Dat zijn de ervaringen die ik de afgelopen drie jaar heb opgedaan en daarop heb ik mijn opmerkingen gebaseerd. Ik heb deze opmerking willen maken omdat het niet zo kan zijn dat hier de suggestie ligt dat ik geen vertrouwen heb in de natuurbeschermingsorganisaties.
De voorzitter: Waarvan akte.
Minister Van der Hoeven: Voorzitter. De heer Polderman kan nu wel zeggen dat hij twijfelt aan de onafhankelijkheid van de Tcbb, maar dat zal hij toch moeten aantonen. Volgens mij kan hij dat niet. Overigens gebeurt het onderzoek van Vermilion niet door de Tcbb maar door een externe partij, een buitenlands onderzoeksbureau. Daarna komt het hele informatiepakket bij mij op tafel. Uiteraard zal ook de Tcbb er nog naar kijken. Zoals gebruikelijk zullen wij daar, nadat ik de Kamer daarover heb geïnformeerd, nog met elkaar van gedachten over wisselen.
Zowel mevrouw Neppérus als mevrouw Van Gent stelt de extra zoutwinning aan de orde. Ik kan er heel kort over zijn: het is een noodoplossing die wij in de toekomst ten koste van alles moeten vermijden. Zo simpel is het. Dat betekent dat de toezeggingen van de minister van Verkeer en Waterstaat worden gehonoreerd: een grotere strategische voorraad en een betere benutting van alternatieven voor het gebruik van zout. Mevrouw Van Gent heeft gelijk dat wij de alternatieven moeten bekijken. Echter, niet elk alternatief is overal bruikbaar. Dat neemt niet weg dat er modernere vormen van gladheidbestrijding zijn. Dat punt zou ik graag meegeven aan mijn collega.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks): De vraag was of dit echt «eens maar nooit weer» was.
Minister Van der Hoeven: Die vraag is beantwoord, maar ik kies wel mijn eigen woorden om dat te zeggen.
– De evaluatie van de bestuurlijke organisatie rondom de Wadden bereikt de Kamer uiterlijk in september a.s.
– De minister van VROM heeft toegezegd dat de staatssecretaris Verkeer en Waterstaat schriftelijk zal reageren op de vragen over het baggeren van de vaargeulen.
– De Kamer wordt voor het algemeen overleg van 23 maart a.s. nader geïnformeerd naar aanleiding van de discussie over de afvalverbrandingsoven Harlingen met betrekking tot de afvalcapaciteiten, de R1-status, de relatie met Amsterdam en overcapaciteit en de kosten van het eventueel afblazen van Harlingen.
– De MER-rapportage over de alternatieve winningslocatie op de Wadden wordt naar de Kamer gestuurd.
Minister Van der Hoeven: Dat laatste heb ik zo niet toegezegd, voorzitter. Zodra de informatie er is, zal ik de Kamer informeren, zodat wij erover van gedachten kunnen wisselen.
De voorzitter: Dan is de toezegging bij deze zo genoteerd.
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), Aptroot (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Linhard (PvdA) en De Mos (PVV).
Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Pieper (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), De Krom (VVD), Vermeij (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Elias (VVD), Schermers (CDA), Thieme (PvdD), Algra (CDA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Smeets (PvdA) en Agema (PVV).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Atsma (CDA), voorzitter, Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD), Dibi (GroenLinks), Polderman (SP), Elias (VVD) en Linhard (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Luijben (SP), Tang (PvdA), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Pieper (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks), Lempens (SP), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD) en Van Dam (PvdA).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).