Vastgesteld 20 augustus 2009
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1 en de vaste commissie voor Economische Zaken2 hebben op 9 juni 2009 overleg gevoerd met minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking en staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken over:
– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 23 februari 2009 met de actualisering van de Latijns-Amerikanotitie (29 653, nr. 6).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Ormel
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Timmer
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van der Kolk-Timmermans
Voorzitter: Ormel
Griffier: Van der Kolk-Timmermans
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Boekestijn, Ferrier, Van Bommel, Ormel, Ortega-Martijn, Van der Staaij en Waalkens,
en minister Verhagen van Buitenlandse Zaken, minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking en staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken.
De voorzitter: Ik heet de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking van harte welkom. Wij zijn nog in afwachting van de staatssecretaris van Economische Zaken, maar wij zullen alvast beginnen. Alvorens het woord te geven aan de eerste woordvoerder, moet ik melden dat de woordvoerder van de VVD-fractie, de heer Boekestijn, ons helaas om acht uur moet verlaten wegens dwingende omstandigheden. De woordvoerder namens de ChristenUnie, mevrouw Ortega-Martijn, is geen lid van deze vaste commissie. Ik neem aan dat de commissie er geen bezwaar tegen heeft dat zij namens de ChristenUnie het woord voert en heet mevrouw Ortega van harte welkom om hier het woord te voeren.
Voor dit overleg staat drie uur gepland, maar dat was in de verwachting dat ook de Caribennotitie hieraan zou zijn toegevoegd. Deze notitie wordt echter op een later tijdstip behandeld en ik kan mij dan ook voorstellen dat wij wat eerder klaar zijn. Ik stel een spreektijd in eerste termijn voor van maximaal zes minuten.
De heer Boekestijn (VVD): Voorzitter. We hebben het vandaag over Latijns-Amerika. Daar hebben we het niet zo vaak over, maar vandaag wel. Latijns-Amerika is voor Nederland niet het belangrijkste continent. Historisch is onze positie, afgezien van de Cariben, niet erg pregnant. Ons land had daar in de zestiende eeuw wel enige invloed, maar veel minder dan Portugal of Spanje. Ook voor de export zijn die betrekkingen betrekkelijk mager. Van onze export gaat bijna 70% naar de EU, 7% naar Azië, 5,4% naar Amerika en 1,6% naar Latijns-Amerika. De vraag werpt zich dus op of dit een continent is waar we ons op moeten concentreren. Sterker nog: als je iets wilt doen aan de hervorming van het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en echt iets zou willen doen aan versnippering, kun je jezelf de vraag stellen of we dat eigenlijk daar wel moeten doen.
Mijn fractie is van mening dat wij de ontwikkelingsrelatie met Latijns-Amerika zouden moeten afbouwen. Wij vinden het prima dat Buitenlandse Zaken probeert de mensenrechten te bevorderen, zo goed en zo kwaad als dat kan. Het is ook mooi dat de staatssecretaris in de lokale private sector mooie dingen doet, maar of wij nu echt moeten doorgaan met Guatemala, Nicaragua, Bolivia en Colombia is toch de vraag. Welke argumenten zou hij daarvoor kunnen hanteren? In de eerste plaats hebben we de ontwikkelingsrelatie met Brazilië, Equator, El Salvador en Honduras al afgebouwd. Met Suriname wordt de relatie veranderd. In de tweede plaats heeft Zuid-Amerika in vergelijking met Afrika relatief veel middeninkomenslanden, maar zeker ook lage-inkomenslanden zoals Nicaragua en Bolivia. In dit continent zijn echter geen humanitaire rampen of hongersnoden en het per capita inkomen van bijvoorbeeld Bolivia is nog steeds vier keer zo hoog als dat van de Democratische Republiek Congo. Het is echt een rijker gebied.
Nog een argument om het niet meer te doen, ervan afgezien dat je tegen versnippering wilt zijn, is dat Zuid-Amerika relatief weinig grondstoffen heeft in vergelijking met Afrika. Wat wij nu leren in Afrika is dat juist het hebben van grondstoffen een oorzaak is van corruptie. Het corruptiepotentieel wordt daar veel groter door. Zuid-Amerika staat er dus gewoon beter voor.
De welvaart in Zuid-Amerika is zeer ongelijk verdeeld. Dat is het grootste probleem van het continent. Hulp aan landen met een zeer ongelijke inkomensverdeling is natuurlijk intrinsiek lastig. Verder is Nederland maar een kleine speler: 5,7% van ons budget gaat naar Latijns-Amerika en 32,7% naar sub-Sahara Afrika. Zou het niet beter zijn om dat percentage voor sub-Sahara Afrika te verhogen?
Het laatste argument is dat goed bestuur zich maar zeer moeilijk laat exporteren. Dat blijkt uit elk evaluatieonderzoek. In onze ontwikkelingssamenwerkingsprojecten ligt het accent op dat goede bestuur. Ik heb het gevoel dat we daarmee toch niet zulke spectaculaire resultaten behalen. Heel beeldend was Nicaragua; dat was natuurlijk een «Pronkerfenis» waar de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, wijs als hij is, besloten heeft om te straffen omdat partijen van verkiezingen waren uitgesloten. Ik vond het heel wijs dat de minister dat deed.
Ik heb een aantal vragen, waarbij ik de minister van Buitenlandse Zaken niet zal overslaan. Mijn eerste vraag is of de minister voor Ontwikkelingssamenwerking de algemene begrotingssteun aan Nicaragua zal hervatten. Wat zijn de effecten die wij behaald hebben op goed bestuur? De brief is wat dat betreft toch wel heel algemeen gesteld. Dat is ook een vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken. Toen ik studeerde, las ik NRC Handelsblad altijd heel nauwgezet en was ik altijd zeer onder de indruk van de columns van de heer Heldring. De heer Heldring was altijd heel kritisch over mensenrechten en het idee dat je democratie kunt exporteren. Ik weet niet wat er mis is gegaan, maar opeens bevond ik mijzelf in het parlement. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de mond altijd vol van mensenrechten. Dat begrijp ik, want ik ben liberaal en ik ben dat met hem eens. Maar het is zo ongeveer het allermoeilijkste buitenlands beleid dat je kunt voeren. In de brief wordt heel positief gesproken over het bevorderen van de mensenrechten in Latijns-Amerika, maar kan de minister van Buitenlandse Zaken ons vertellen wat we daar nu eigenlijk mee bereikt hebben? Ik bedoel dat niet cynisch. Ik stel een open vraag, want dat staat namelijk helemaal niet in de brief.
Mijn laatste vraag gaat over de bestrijding van terrorisme, illegale drugs en wapenhandel. Dat is heel belangrijk, zeker in Guatemala en Colombia. Mijn vraag aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking is of dit ook met ODA-gelden gebeurt of dat daar andere potjes voor worden gebruikt.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Het CDA heeft een compleet tegenovergestelde visie op het belang van Latijns-Amerika aan die van de VVD-fractie. Latijns-Amerika is voor Nederland van belang, omdat er op allerlei terreinen kansen liggen, niet alleen voor het bedrijfsleven, maar ook op het gebied van onderwijs. Daarnaast, in een snel veranderende wereld kan Latijns-Amerika een interessante partner zijn voor Nederland en Europa vanwege de vele banden die er zijn – al meer dan 400 jaar zijn er relaties tussen beide continenten – en culturele overeenkomsten. Bovendien betekent het feit dat er straks Nederlandse gemeenten in de regio liggen dat we baat hebben bij rust en stabiliteit in die regio. Mijn fractie vindt het dan ook een slechte zaak dat we nu pas na vijf jaar weer spreken over het beleid dat Nederland formuleert ten aanzien van dit belangrijke continent.
We begrijpen dat we er lang op moesten wachten, omdat er van alles afgestemd moest worden aangaande de notitie over Latijns-Amerika. Ik moet toch zeggen dat de notitie teleurstellend weinig concreet en voortvarend is en dat terwijl er toch zoveel signalen zijn dat men zich er in Nederland zeer breed van bewust is dat Latijns-Amerika voor ons een belangrijk continent is, behalve misschien de fractie van de VVD en de heer Boekestijn. Op het niveau van de regering zijn er bezoeken van bewindslieden over en weer. Dat zijn vruchtbare bezoeken, zoals staatsbezoeken en handelsmissies, maar ook zijn de jaarlijkse bijeenkomsten van de SER, El Encuentro Latino Europeo inmiddels bekend. Dat zijn momenten waarop steeds meer naar voren komt hoe belangrijk het is dat de samenwerking tussen Nederland, Europa en Latijns-Amerika wordt versterkt. Op het niveau van de volksvertegenwoordiging is een samenwerkingsverband opgericht tussen parlementariërs uit Europa en parlementariërs uit Latijns-Amerika om gericht samen te werken, bewust van de gedeelde belangen die we hebben. Dat samenwerkingsverband is hier in de oude zaal opgericht.
Nederland behoort in veel Latijns-Amerikaanse landen tot de grootste investeerders. Nederland biedt Latijns-Amerika toegang tot Europa en is als handelspartner voor het continent belangrijker dan Rusland, Oost-Europa en India samen. Er zijn redenen genoeg om met heel concrete voorstellen te komen. Die zijn nog niet zozeer in de notitie vermeld, maar mijn fractie heeft wel een aantal suggesties op dat gebied. Wat mijn fractie betreft, moeten wij op een andere manier tegen Latijns-Amerika aankijken en wel omdat deze regio voor Nederland belangrijk is op de prioritaire beleidsterreinen van voedsel, klimaat en Amazones.
In Colombia zijn er plannen uitgewerkt voor een substantiële pilot ten aanzien van de aanplant van suikerpalmbossen, gemengde bossen die binnen korte tijd voedsel en economische ontwikkeling opleveren, onder andere in de vorm van werk door de ethanolproductie. Bovendien komen deze bossen het milieu ten goede door het vasthouden van grond en het bevorderen van regen. De fractie van het CDA is van mening dat deze pilot ook echt van start moet gaan. Het zou zonde zijn als we de kennis die we hiermee kunnen opdoen, zouden mislopen. Kan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking toezeggen dat deze pilot binnenkort van start gaat? In deze pilot zit veel kennis uit Wageningen. Nederlandse kennis en kunde worden enorm gewaardeerd in Latijns-Amerika. Ik denk in dit verband aan de food- en agrisector. Er is heel veel belangstelling voor samenwerking met Wageningen, zoals werd bevestigd tijdens het recente staatsbezoek van de president van Chili. Inmiddels is er een afdeling van Wageningen in Brazilië die enorm veel gezag heeft opgebouwd, maar toegang tot financiële middelen is vaak een probleem, vooral wat betreft cofinanciering voor gezamenlijke activiteiten. Mijn fractie begrijpt dit niet, zeker nu landbouw terug is op de ontwikkelingsagenda. Graag krijg ik hierop een reactie. Het mag duidelijk zijn dat de CDA-fractie pleit voor een offensief kennisbeleid richting Latijns-Amerika.
Klopt het dat een beurs veel gemakkelijker is aan te vragen en bovendien veel goedkoper is voor een aanvrager uit een partnerland? Naar de mening van mijn fractie zou het goed zijn dat beurzen om in Nederland te kunnen studeren gemakkelijk toegankelijk zijn voor een bredere groep uit Latijns-Amerika die daar belangstelling voor heeft. Immers, de mensen die hier gestudeerd hebben, blijken vaak de beste ambassadeurs voor Nederland te zijn en die kunnen we daar goed gebruiken. Ik denk in dit verband ook aan de uitwisseling van wetenschappers en onderzoekers. Op EU-niveau zijn er science agreements met Latijns-Amerikaanse landen, zoals Brazilië, Mexico, Chili en Argentinië. Daar liggen enorme kansen voor wederzijdse versterking van de kenniseconomie. Hoe zetten we daarop in?
Versterking van kennis is ook een antwoord op het toenemende geweld in Latijns-Amerika, geweld dat vooral gerelateerd is aan drugshandel en criminaliteit. We zien met zorg wat er gebeurt in Mexico. Dat land wordt enorm getroffen door de illegale drugshandel. De notitie zegt er niets over. Hoe kan Nederland bijdragen aan een effectieve aanpak van dat toenemende geweld? Denken we aan wat er bijvoorbeeld in Guatemala gebeurt met CI CIG, witness protection? Is dat de kant die we willen uitgaan? Of ziet Nederland andere manieren?
Je ziet hoe belangrijk dat is omdat jongeren in Latijns-Amerika enorm belangrijk zijn en een belangrijk deel uitmaken van die gigantische vitaliteit van dat continent. Jongeren moet je daar een toekomstperspectief kunnen bieden. Nederland zou daaraan een bijdrage kunnen leveren. Vaak is de criminaliteit het enige toekomstperspectief voor de jongeren. Zij sluiten zich aan bij organisaties zoals de FARC of zij gaan de drugshandel in. Er zou specifiek moeten worden ingezet op jongeren, gericht op werkgelegenheid. Welke mogelijkheden ziet de regering daarvoor?
Mensenrechten en straffeloosheid zijn terecht een speerpunt van het beleid van de regering. Hier moet een politieke dialoog gevoerd worden, omdat je ziet dat de politieke wil ontbreekt. Ik denk aan de naleving van de aanbevelingen van de waarheidscommissie in Peru. Ik denk evenzeer aan het beschermen van mensen die slachtoffer zijn geworden van gewapende conflicten in landen zoals Colombia en Guatemala. Zolang de politieke wil er niet is, zal er niets gebeuren. Wat zijn de criteria op grond waarvan de politieke dialoog gevoerd wordt?
Zijn er op dat brede terrein van mensenrechten prioriteiten gesteld? Ik wijs in dit verband op de inheemse bevolking en vrouwen. Grote zorgen heeft mijn fractie over de mensenrechtensituatie in Venezuela. Oppositieleiders wordt het daar onmogelijk gemaakt deel te nemen aan verkiezingen. Human Rights Watch is het land uitgezet. Gouverneurs en burgemeesters van de oppositie krijgen geen geld meer. Media worden geïntimideerd. Het gaat hier nota bene om een buurland van Nederland. Wat is de inzet op deze imploderende democratie? Het is geen buurland, maar ook in Guatemala is sprake van een dergelijke situatie.
Terecht zijn er maatregelen ten aanzien van Nicaragua genomen en is de steun bevroren – collega Boekestijn sprak er ook al over – maar hoe moet het nu verder?
Ten slotte heb ik een vraag over de handelsovereenkomsten aan de staatssecretaris van Economische Zaken. De verwachte overeenkomst tussen de EU en LAC is er nog steeds niet. Waarom duurt het zo lang? Het EU-Mercosur handelsverdrag wordt nergens in de brief genoemd. De onderhandelingen daarover liggen al jaren stil. Is het de inzet van de regering om daarin verandering te brengen? De effecten van de financieel-economische crisis slaan hard toe in Latijns-Amerika. De Inter American Development Bank zegt dat er nog groei is, maar dat het hollend achteruit gaat ook doordat de remittances teruglopen. Veel in de notitie genoemde middeninkomenslanden zullen binnenkort weer lage-inkomenslanden worden. Hoe kijkt de regering daartegenaan?
De heer Boekestijn (VVD): Ik bewonder het enthousiasme van mevrouw Ferrier. Ik begrijp dat heel goed, want ik ben zelf ook gefascineerd door het continent. Nederland is echter een heel kleine speler vergeleken bij bijvoorbeeld Spanje, dat een veel grotere rol speelt. Bovendien zijn de problemen in Latijns-Amerika minder groot dan in sub-Sahara Afrika. Waarom zouden we niet minder versnipperen en ons daarop concentreren waar wij een verschil zouden kunnen maken?
Mevrouw Ferrier (CDA): Het is ontzettend belangrijk dat de heer Boekestijn naar Latijns-Amerika gaat. Ik hoop ook echt dat onze volgende reis in het kader van ontwikkelingssamenwerking naar Latijns-Amerika gaat. Het is een continent dat Nederland ongekende kansen biedt en ik hoop dat hij die dan ook ziet. Hij zal zien dat de problemen van Latijns-Amerika niet zomaar een-op-een vergelijkbaar zijn met die in sub-Sahara Afrika, maar dat ze daarom niet minder belangrijk zijn. De inzet van het Nederlandse ontwikkelingsbeleid om straffeloosheid aan te pakken is zo vernieuwend dat Nederland daar geweldig veel gezag mee opbouwt. De heer Boekestijn onderschat de statuur van Nederland in geheel Latijns-Amerika. Hij noemt Nederland een klein landje, maar als hij in Latijns-Amerika rondloopt, zal hij ervaren dat door de Latijns-Amerikanen Nederland als een belangrijke partner wordt beschouwd door wie de mensen in Latijns-Amerika niet in de steek willen worden gelaten.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Collega Ferrier heeft uitgesproken de notitie teleurstellend te vinden. Vervolgens maakte zij een opsomming van alle kansen en gaf zij aan hoe een public private partnership kan worden opgezet waarin de rol van de overheid faciliterend zou kunnen zijn en dan niet alleen vanuit de OS-relatie maar ook vanuit de handelsrelatie en als natie die zich wil bemoeien met het versterken van de democratie. Om die reden wil ik beginnen met het kabinet een compliment te maken met deze notitie en deze update van het beleid inzake Latijns-Amerika. Niet alleen in de notitie maar ook in de daden komt de politieke kant van ontwikkelingssamenwerking, het buitenlands beleid en het handelsbeleid aan de orde. Ik wijs in dit verband op het stopzetten van de hulp aan Nicaragua. Ook de politieke dialoog, zowel bilateraal als in Europees verband, geeft duidelijk aan dat Nederland zijn steentje bijdraagt aan verbetering van de mensenrechten, waaronder vrouwenrechten, de transparantie in het democratisch proces en de aanpak van straffeloosheid.
We kunnen constateren dat het percentage ODA voor Latijns-Amerika de afgelopen jaren is afgenomen, mede vanwege de verhoging van ODA voor sub-Sahara Afrika. Dat is logisch. Afrika dreigde het verloren continent te worden, maar Latijns-Amerika mag niet het vergeten continent worden. In 2007 leefden 190 miljoen mensen in armoede, van wie een kleine 100 miljoen in extreme armoede. De voortdurende ongelijkheid tussen mensen is de grootste oorzaak van stagnerende groei. Daaroverheen komt de kredietcrisis, die ook Latijns-Amerika hard zal treffen. Wij willen dan ook graag van de staatssecretaris horen in hoeverre hij de effecten van de kredietcrisis op Latijns-Amerika kan beoordelen. Latijns-Amerika is een continent in al zijn diversiteit, in al zijn verscheidenheid, maar we moeten ook naar de effecten kijken van de gevolgen van de financiële en economische crisis.
De heer Boekestijn heeft opgemerkt dat Latijns-Amerika een continent is waar weinig grondstoffen zijn. Hij bedoelt wellicht delfstoffen, want er komt namelijk een wassende stroom grondstoffen uit Zuid-Amerika waar de wereld in al haar naïviteit naar zit te kijken. Deze grondstofstromen gaan voorbij aan aspecten zoals mensenrechten, de ecologische verantwoordelijkheid die we met elkaar moeten nemen en de effecten van de rijzende productie van grondstofstromen in het Amazonegebied. Mijns inziens moet je je daar terecht zorgen over maken en kun je Latijns-Amerika niet overlaten aan de speculanten omdat je tegen versnippering bent. In meerdere artikelen in NRC Handelsblad hebben we kunnen lezen hoe de grondposities worden opgekocht door de landen die hun grondstoffen willen veiligstellen in Zuid-Amerika. Over de inzet wil ik de regering toch een paar vragen stellen.
De Round Table for Sustainable Soy is mondiaal aan de gang. De uitkomsten daarvan worden door sommigen beoordeeld als teleurstellend, maar aan de andere kant is het weer een stap in het proces van het verduurzamen van de grondstofstromen. Ik had ook graag een beoordeling van de staatssecretaris van Economische Zaken op dit punt: hoe beoordeelt hij de uitkomsten van dit soort gesprekken? Tijdens het bezoek van president Lula van Brazilië vorig jaar is een MoU getekend over de handelsovereenkomsten tussen Brazilië en Europa, maar meer specifiek op Nederland gericht. De Kamer heeft erop aangedrongen de Cramercriteria, de duurzaamheidscriteria in de handelsrelatie, leidend te laten zijn voor de groeiende handelscontacten. Wat komt daarvan terecht? Wat zijn onze vooruitgeschoven posten die proberen die duurzaamheidscriteria te laten «meelopen» met de handelsrelaties?
De Verenigde Naties hebben een groot project in het Andesgebergte voor het beschermen van de biodiversiteit. Mij is ter ore gekomen dat dit een groot project is waarin 300 mln. dollar is gestort om de inheemse bevolking in het Andesgebied bestaansrecht te geven. Wat is de stand van zaken van dat project en is daar Nederlandse betrokkenheid bij? Misschien overvraag ik het kabinet hiermee, maar dat hoor ik later wel.
Ik kom bij de straffeloosheid. We hebben op onze vooruitgeschoven posten, de ambassades, een forse inzet op de versterking van het juridische systeem. Ik zou graag een overzicht krijgen van de wijze waarop onze ambassades zich daarin positioneren, vooral met betrekking tot het Colombiaanse beschermingsprogramma voor slachtoffers en getuigen. Daarbij wordt ingezet op transparantere procedures voor de beoordeling van de aanvragen om bescherming.
In de notitie mis ik de rol van de Verenigde Staten in relatie tot Latijns-Amerika. Ik weet niet wat de reden daarvan is, maar kan het kabinet een beoordeling geven van de inzet van de nieuwe administratie van de Verenigde Staten in de LAC-regio?
Mijn laatste punt betreft de economische positie en het IMF. We zien in toenemende mate dat men onder aanvoering van Chavez zegt het IMF helemaal niet meer nodig te hebben en zijn eigen fondsen te regelen. Brazilië is met een eigen overheidsfinanciering bezig om bijvoorbeeld de vleesindustrie te bedienen met leningen. Hoe kijkt het kabinet aan tegen private fondsen, staatsfondsen die naast het IMF en de World Bank operationeel zijn? Hoe wordt ook in onze relatie gekeken naar de conditionaliteit met het verstrekken van leningen op dit punt?
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Tot onze spijt is de notitie over het Caribisch gebied niet op tijd afgekomen.
Minister Verhagen: Omdat het over het Caribisch gebied gaat, is het ook noodzakelijk om afstemming te krijgen met de andere Koninkrijksdelen. In afwachting van hun goedkeuring is de brief nog niet naar de Kamer gestuurd. Juist omdat het hun eigen regio betreft, acht ik het van groot belang dat ook de andere Koninkrijksdelen hiermee kunnen instemmen. Formeel heeft de heer Van Bommel gelijk, maar ik wilde het wel even in deze context plaatsen.
De heer Van Bommel (SP): Ik heb alle begrip voor de achtergrond hiervan. Mijn fractie is echter van mening dat het Caribisch gebied en Latijns-Amerika alles met elkaar te maken hebben. De partnerschappen die in het Caribisch gebied gezocht worden en die ook noodzakelijk zijn, moet je met elkaar in samenhang beschouwen. In die zin spijt het me alleen maar dat de brief er niet is. Wat dat betreft, is de inzet wel dezelfde.
We spreken nu over de geactualiseerde versie van de Latijns-Amerika notitie. Daarin gebruikt de regering een aantal kwalificaties voor de eigen positie: die van makelaar, de staatssecretaris, die van bruggenbouwer, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, en die van kritische partner in de politieke dialoog met Latijns-Amerika, de minister van Buitenlandse Zaken. Dat zijn prachtige kwalificaties en we horen de bewindslieden straks wel of zij het eens zijn met de personele invulling. Het toont wel aan wat de inzet van Nederland is in dit deel van het buitenlands beleid. Mijn fractie kan deze inzet overigens steunen. Zo sluit de Nederlandse regering vooral aan bij Brazilië, omdat Nederland daarbij direct gewin heeft. Op bladzijde 4 wordt ook onomwonden gesteld dat Brazilië en Mexico in deze eeuw nog zullen uitgroeien tot de grootste economieën van de wereld. De regering ziet hoe dan ook belang bij deze landen. Nederland zoekt ook voordeel en gewin en de door Nederland gekozen weg is daarmee verklaarbaar. De SP deelt de koers op dat vlak, maar vreest dat de woorden «bruggenbouwer» en «ontwikkeling» te lichtvaardig worden gebruikt. Ik zal dat nader toelichten, maar ik zou graag van het kabinet de toezegging krijgen dat het dat verder gaat uitwerken. Of zijn de bewindslieden van mening dat dit geen onderdeel moet zijn van de bilaterale betrekkingen, maar onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Latijns-Amerika en de EU en het Caribisch gebied? Is Nederland vooral bilateraal actief om de Nederlandse belangen veilig te stellen of proberen we dat ook in een groter verband te bekijken? Ik neem aan dat het laatste het geval is, maar ik hoor graag de reactie van de bewindslieden op dat punt.
Er wordt gesproken over de modellen van economische ontwikkelingen. Een van de centrale kwesties is dat de bestrijding van armoede amper grote vooruitgang boekt. Op pagina 8 van de notitie meldt de regering dat er in 2007 190 miljoen Latijns-Amerikanen in armoede leefden, van wie 79 miljoen in extreme armoede. De armoede treft vooral vrouwen en inheemse volkeren. Dat zijn, ondanks de vooruitgang van de laatste tien jaar, nare cijfers en de wereldwijde economische crisis die ook Latijns-Amerika raakt, maakt het er niet beter op. De regering ontsnapt er niet aan dat het probleem van de armoede de destabiliserende factor is. Nederland moet dat inzicht vooropstellen. Het probleem hierbij is dat het een zaak is voor de millenniumontwikkelingsdoelen en de vijf bilaterale partnerlanden van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hoe ziet de Nederlandse regering deze spanning: aan de ene kant eigenbelang in samenwerking met Brazilië en Mexico, aan de andere kant de ontwikkelingsrelatie die op het bordje van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ligt? Ik zal hier enkele nadere aanduidingen op geven.
0p 29 april jongstleden heeft mijn fractie nog vragen gesteld over het associatieakkoord van de Europese Unie met Latijns-Amerika. Dat er problemen zijn met de regionale akkoorden met Latijns-Amerika werd afgelopen vrijdag nog eens pijnlijk duidelijk toen er meer dan vijftig doden vielen in Peru. Indianen hadden de weg geblokkeerd uit protest tegen de voorgenomen wetten van de nationale regering die de weg vrijmaken voor buitenlandse investeringen in oliewinning en mijnbouw in het Peruaanse Amazonegebied waar inheemse volkeren leven. Het is een van die klassieke problemen bij dit soort projecten. Deze wetten komen voort uit het vrijhandelsakkoord dat Peru met de Verenigde Staten heeft. De indiaanse volkeren zijn daarbij niet geconsulteerd, zoals het ILO-verdrag 169 wel voorschrijft. De bloedige onderdrukking is bovendien disproportioneel en een grove schending van de mensenrechten. Deelt de regering die opvatting? Dit probleem – grote schendingen van de mensenrechten – kan ook niet uitgesloten worden bij de akkoorden die de EU met de Andeslanden en Midden-Amerika wil afsluiten. Immers, zoals de voorstellen voor de associatieakkoorden nu voorliggen, zijn deze nog neoliberaler, hebben de hoofdstukken over mensenrechten en arbeidsrechten een niet-bindend karakter en zijn er geen sanctiemogelijkheden. Bovendien ontbreekt het aan controle op de implementatie van mensenrechtenverdragen. Mijn vraag aan de regering is dan ook of zij bereid is om een associatieakkoord zonder een bindende mensenrechten- en arbeidsrechtenclausule met concrete mechanismen voor monitoring gericht op implementatie van deze clausules niet te ondertekenen. Dat is de politieke vraag. Ik krijg hierop graag een helder en ondubbelzinnig antwoord.
Daarnaast zou ik graag een helder antwoord krijgen op de vraag wat nu het standpunt is van de Nederlandse regering over opname van controversiële clausules in de associatieakkoorden, zoals de «most favoured nation»- en de «standstill»-clausule. Pleit Nederland ervoor dat deze clausules niet worden opgenomen? Zo ja, op welke manier gaat het dat doen? Als het dat niet wil, waarom dan niet?
Ik kom te spreken over de modellen voor politieke ontwikkelingen. De tweede centrale kwestie gaat over politieke verandering, zeggenschap, emancipatie en de toegang tot grondstoffen, maar ook over de modellen van politieke verandering. De notitie is hoopgevend, maar niet volledig duidelijk over de koers inzake het bruggen bouwen en de wijze waarop de kritische dialoog wordt gevoerd. Met wie wordt de brug gebouwd en waarheen? Wat is het meest kritische aspect tegenover wie? Wat wordt Latijns-Amerika vergund wat betreft de eigendom van grondstoffen zoals gas en olie? Deze kwesties raken aan de machtsverhoudingen. Venezuela doet een interessante poging om dit dilemma op te lossen. De SP waardeert de neutrale wijze waarop de regering de ontwikkelingen in Venezuela beziet. De regering onderscheidt een meer sociaaldemocratisch model, namelijk Brazilië, en het Bolivariaanse model. Venezuela doet in het kader van het laatstgenoemde model een poging de economische vooruitgang te organiseren en te delen, en tevens de politieke macht te delen met de achtergestelde bevolking. Dat is een gedurfde poging die steun verdient en op meer belangstelling zou mogen rekenen dan de welwillende woorden op bladzijde 6 en 7 van de notitie, zeker ook omdat deze aanpak school maakt en zich voor de Nederlandse staatsgrens afspeelt, althans die van het Koninkrijk. Wat bedoelt de regering in dit verband met «bruggen bouwen»? Bij «kritische dialoog» kunnen we ons ook wel wat voorstellen, maar hoe zal een brug worden gebouwd met Venezuela? Hoe zal in dit verband een brug worden gebouwd met Bolivia? De vorige minister van Buitenlandse Zaken ontving Evo Morales van Bolivia, maar hoe gaat het verder? Wil de minister ook een brug trachten te slaan tussen Morales en de rijke bovenlaag, die niet met Morales wil delen? Zo ja, op welke manier? Indien de minister dat niet wil, waarom niet?
Op de onlangs gehouden Top der Amerika’s in april in Trinidad verraste president Obama de aanwezigen met de volgende uitspraak: «Tijdens mijn presidentschap zal er geen inmenging in de binnenlandse aangelegenheden plaatsvinden.» Hoe duidt de Nederlandse regering deze uitspraak? Is dat wellicht een opschorting van de Monroeleer? Op welke wijze ziet de regering de Amerikaanse Latijns-Amerikapolitiek? Deelt zij de mening dat er sprake is van een beleidswijziging – als we dat nu al kunnen zeggen – en hoe beoordeelt de regering die? Ik merk op dat de rol van de Verenigde Staten ontbreekt in deze notitie. Dat is ook door de vorige spreker geconstateerd. Dat is interessant genoeg, maar eerder al stuitten we op de volgende passage: Nederland, de EU en Latijns-Amerika zijn partners in het bevorderen van de stabiliteit, de bestrijding van het terrorisme en illegale drugs- en wapenhandel in de regio. Ten eerste is het opvallend dat de Verenigde Staten hier niet genoemd worden, terwijl juist de Verenigde Staten een eindeloze oorlog tegen drugsbaronnen voeren. Kan de minister toelichten waarom de VS buiten beeld worden gelaten? Ten tweede wordt al vele jaren oorlog tegen drugshandelaren c.q. terroristen gevoerd. Colombia is daarvan het voorbeeld en een reële beoordeling van de resultaten van dit conflict ontbreekt, zeker als we weten dat Nederland deelneemt in het Forward Operating Location programma. Dat programma loopt al tien jaar en de vraag is gerechtvaardigd wat het heeft opgeleverd. Is het zinnig om op deze manier door te gaan? Dient deze wijze van opereren de gewenste veiligheid en stabiliteit? Mijn fractie wil graag voorstellen om op dit punt, de relatie van Nederland met en zijn betrokkenheid bij dat programma, tot een brede evaluatie te komen, zodat we ook kunnen bepalen hoe wij daar in de toekomst verder mee moeten gaan. Ik krijg hierop graag een reactie van het kabinet.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Enige tijd geleden was ik op een bijeenkomst hier in de Kamer waarin werd herdacht dat het 400 jaar geleden is dat het Twaalfjarig Bestand werd afgesloten en Nederland door andere landen als zelfstandige natie werd erkend, onafhankelijk van Spanje. Voor landen in Latijns-Amerika heeft het aanmerkelijk langer geduurd voordat ze onafhankelijk van Spanje werden. Het moeilijke proces van solide staatsvorming heeft zich sinds de negentiende eeuw ontwikkeld en de twintigste eeuw was voor Latijns-Amerikaanse landen een eeuw van veel staatsgrepen, revoluties en tegenrevoluties. In de eenentwintigste eeuw zien we het beeld van herwonnen democratieën maar ook kwetsbare democratieën, zoals in het beleidsstuk dat wij vandaag bespreken terecht wordt gezegd. Ook de SGP-fractie vindt het van grote waarde om met dit belangrijke continent goede relaties te hebben. Het staat soms beduidend minder in de schijnwerpers dan andere continenten, maar gelet op de grote armoede en de blijvende onveiligheid, maar ook de grote handelspotenties en de bestrijding van drugs- en wapenhandel vinden wij die relaties met dit continent ook van groot belang.
Wij zijn positief over deze geactualiseerde beleidsnotitie, maar het gaat wel om een notitie die precies drie jaar geleden aan de Eerste Kamer is toegezegd. Waarom heeft dit zo lang geduurd? Laat ik de complimenten van de heer Waalkens verbinden met de kritische opmerkingen van mevrouw Ferrier; het is goed dat deze beschrijving er ligt. Het is een overzicht van wat er allemaal gebeurt, maar ik heb ook wel een beetje het kritiekpunt dat het op een groot aantal thema’s toch wel op een redelijk abstract niveau blijft steken waarvan je wel graag een heldere concretisering zou willen zien: wat gebeurt er nu precies aan het bestrijden van straffeloosheid en de invulling van de kritische dialoog met de overheden? Ik lees over het belang van aanpak van geweld tegen meisjes en vrouwen, maar ik zie geen duidelijke vertaling in beleidsintenties. Er wordt gezegd dat meer aandacht moet worden geschonken aan mensenrechtenverdedigers, maar ik ben er benieuwd naar hoe dat er precies zal uitzien. Er wordt meer aandacht gevraagd voor inheemse rechten, maar wat gaat er dan gebeuren? Kortom, wij zouden graag een concreter actieprogramma willen zien waarin consequente acties aan die fraaie beleidsintenties worden verbonden.
Als ik het geheel tot me laat doordringen en het ook nog eens naast eerdere beleidsstukken over Latijns-Amerika leg, valt het op dat deze notitie vooral beschrijvend van aard is. Heeft dit hele proces van updaten ook nog nieuwe beleidsimpulsen gegeven en tot nieuwe initiatieven geleid? Ik denk ook aan kansen voor de landbouw, uitwisseling van kennis op het terrein van klimaat en energie. Zijn er nu echt ook nieuwe initiatieven of beleidsimpulsen op dit punt? Omdat het hier om een update gaat, is de vraag ook interessant wat het Nederlands beleid in de afgelopen jaren heeft opgeleverd, bijvoorbeeld ten aanzien van mensenrechten. De notitie biedt weinig inzicht daarin, maar het is wel interessant om te weten als je verder wilt, als je het beleid wilt verversen. Wat zijn nu eigenlijk de resultaten van de inzet van de afgelopen jaren? Welke activiteiten waren zinvol en welke niet? Welke financiële stimulansen hebben gewerkt en welke niet? Welke kritische dialoog sloeg aan en welke niet? Ik vind het jammer dat ik daarover niet meer heb gehoord. Misschien kunnen de bewindslieden hierop ingaan en zeggen wat werkte en wat niet, ook in het beleid van de achter ons liggende jaren.
Onderwerpen zoals goed bestuur, mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid vinden wij belangrijke beleidsprioriteiten, juist op dit continent. Een betere samenleving begint met het verbeteren van de veiligheid. Er zijn ongelooflijk grote handelspotenties in deze landen die belemmerd kunnen worden door onveiligheid en door straffeloosheid. Er is geen investeringsklimaat waarin de aanwezige mogelijkheden gemakkelijk benut worden. Verbetering van de veiligheid is dan ook niet alleen in het belang van de inwoners, maar ook van de handelsperspectieven.
Flinke delen van Latijns-Amerika kampen met talloze gewapende conflicten terwijl adequate berechting helaas vaak uitblijft. We zijn het er allemaal over eens dat het absoluut noodzakelijk is dat die trend wordt doorbroken. De notitie schenkt vanzelfsprekend ook aandacht aan die problematiek, maar hoe krijgt bijvoorbeeld de kritische politieke dialoog over straffeloosheid en dergelijke nu precies gestalte? Is er geen sterkere coördinatie te bewerkstelligen met het maatschappelijk middenveld op dit terrein? Kan Nederland niet meer bijdragen aan het versterken van het justitiële apparaat en adequate rechtshandhaving?
Van groot belang voor de vredesopbouw bijvoorbeeld in Colombia is een goede integratie van ex-strijders om te voorkomen dat zich weer nieuwe groeperingen vormen of oude spilfiguren verdergaan met criminele activiteiten. Hoe beoordeelt de regering de voortgang hierin?
Over nieuwe initiatieven gesproken, een mooi initiatief in de afgelopen tijd met steun van Nederland vond ik de gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij werd aangegeven hoe cocaïneproductie een onvoorstelbaar grote schade heeft toegebracht aan het tropisch regenwoud, met alle gevolgen van dien voor onder andere het klimaat. Voor iedere gram cocaïne die op de markt wordt gebracht, verdwijnt vier vierkante meter tropisch regenwoud. Dat is onvoorstelbaar. Het is heel goed dat allerlei mensen in Europa die gezellig wat cocaïne snuiven zich ook druk maken over eerlijke koffie en zo, maar zij zouden ook moeten weten dat voor ieder grammetje cocaïne vier vierkante meter tropisch regenwoud verdwijnt. Dat mag ook wel krachtiger worden uitgedragen. Hoe staat het met de bestrijding van drugssmokkel op operationeel gebied, samen met Colombia? Ik doel in dit verband op de inzet van recherche en marechaussee. Ik hoop dat zij niet worden getroffen door de bezuinigingen op politie en dergelijke in die zin dat het blauw op straat alleen hier wordt behouden. Wij zien graag deze inzet volledig gehandhaafd en eerder nog wordt uitgebreid.
Ik wil tot slot nog een klein punt aanstippen. De laatste zin van paragraaf 4, bladzijde 10, van de beleidsnotitie stopt na de woorden «Een aantal landen zoals Colombia en Guatemala is nog in een proces verwikkeld waarin». Wat is het einde van deze spannende zin?
De voorzitter: Die zin is in de Bermudadriehoek verdwenen!
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. We spreken vandaag over een continent dat heel sterk in ontwikkeling is. Wat de ChristenUnie betreft, gaat het hier om een samenwerkingspartner met een enorme potentie en een natuurlijke bondgenoot op het mondiale toneel, voor Europa en voor Nederland in het bijzonder. Juist op dit continent wordt de meeste vooruitgang geboekt in het realiseren van de millenniumdoelen, wat inspirerend kan zijn voor de armoedebestrijding elders. Tegelijkertijd is Latijns-Amerika nog steeds het continent met de grootste inkomensongelijkheid. Er wordt nauwelijks voortgang geboekt met het eerste millenniumdoel, te weten een halvering van het aantal mensen dat in armoede leeft. Dit rechtvaardigt wat de ChristenUnie betreft een blijvende, gerichte inzet op de armoedebestrijding en ontwikkeling in Latijns-Amerikaanse partnerlanden van Nederland.
De notitie is verder vrij beschrijvend, zoals eerdere sprekers ook al hebben opgemerkt, en bevat weinig concrete voornemens. Uit de brief spreekt weliswaar veel ambitie – de ChristenUnie onderschrijft die – maar wij vragen ons af hoe de minister deze ambities wil realiseren.
In algemene zin wordt gesteld dat schending van mensenrechten en straffeloosheid in veel landen nog ernstige vraagstukken zijn, maar een inhoudelijke toelichting ontbreekt. Het is niet helemaal duidelijk of Nederland de afgelopen jaren prioriteiten heeft gesteld in het bevorderen van de mensenrechten in Latijns-Amerika en in hoeverre resultaten zijn geboekt. In de toelichting op de implementatie van het Nederlandse beleid van 2004 tot heden wordt over mensenrechten slechts gezegd dat niet-partnerlanden in toenemende mate gebruikmaken van het mensenrechtenfonds, waarbij niet wordt vermeld welke activiteiten met name financieel worden ondersteund en waarom. Is de minister bereid dit alsnog inzichtelijk te maken?
Ook geeft het kabinet in deze notitie aan speciale aandacht te zullen besteden aan de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Dat is een welkome toezegging die helaas niet verder is geconcretiseerd. Op welke wijze zal de minister hieraan invulling geven? Is de minister bijvoorbeeld bereid om de ambassades, die overigens meer geld hebben gekregen, hierin te adviseren of zelfs te sturen? In de Latijns-Amerika notitie worden mensenrechten en goed bestuur als een van de beleidsprioriteiten aangegeven. Hierbij ligt de nadruk heel sterk op het versterken van juridische systemen met speciale aandacht voor de mensenrechten. Het punt van goed bestuur wordt onderbelicht in de notitie, terwijl het voor de ChristenUnie de sleutel is tot economische groei en sociale cohesie. Onderkent de minister het belang van goed bestuur juist in deze regio? Op welke manier is de minister van plan dit de komende jaren op te pakken en welke visie heeft hij hierop?
Het Associatieverdrag tussen de Europese Unie en Centraal-Amerika lijkt nabij. De volgende onderhandelingsronde is van 6 tot 10 juli in Brussel. Wellicht is dit de laatste en kan eind juli de beslissing vallen. Een vast onderdeel van de onderhandelingen is echter de sustainability impact assessment, de SIA. Deze verschijnt echter pas in augustus. Op welke manier kan de Europese Commissie deze SIA nog gebruiken? Immers, het grootste deel van de onderhandelingen zal al gedaan zijn. Met een tussentijdse SIA wordt in de onderhandelingen niets gedaan. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister. Welke rol ziet hij nog weggelegd voor de SIA?
Voorts is het van belang dat in de associatieakkoorden van Europa met enerzijds Centraal-Amerika en anderzijds de Andeslanden goede en bindende clausules inzake mensen- en arbeidsrechten worden opgenomen, waarbij met name de implementatie wordt gewaarborgd door gedegen mechanismes van monitoring. Kan de minister aangeven in hoeverre de implementatie gewaarborgd kan worden? In welke mate is de minister van plan hier actief op toe te zien? Is hij bereid om het associatieakkoord in ieder geval af te keuren wanneer dit er niet of onvoldoende in komt te staan? Ratificatie is namelijk niet voldoende; het gaat juist ook om de implementatie. Hier zijn talloze voorbeelden van te vinden, zoals het gebrek aan bescherming van vakbondsleden bijvoorbeeld door de overheid in Colombia. De FNV heeft hiervoor vooral de aandacht gevraagd.
Ook mijn fractie heeft een vraag over de onderhandelingen tussen de EU en Mercosur. In de brief staat heel duidelijk dat dit hoort in het rijtje van lopende onderhandelingen, maar ons bereiken berichten dat de onderhandelingen feitelijk al jaren stilliggen. Kan de minister de stand van zaken op dit punt aangeven?
Een ander groot vraagstuk is de onveiligheid in verschillende regio’s, vooral in verband met drugshandel en criminaliteit. De vorige sprekers hebben het hier al over gehad en ik wil hier slechts enkele vragen over stellen. Graag hoor ik van de minister op welke manier Nederland momenteel het antidrugsbeleid in deze landen ondersteunt en welke visie de regering heeft op eventuele verdere ondersteuning op dit punt voor de komende jaren.
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun inbreng. Laat ik vooropstellen dat het feit dat zowel staatssecretaris Heemskerk als minister Koenders als ikzelf deze brief ondertekend hebben, voortkomt uit de wens tot een integrale benadering van Latijns-Amerika. We willen juist niet alles in hokjes en alles het een na het ander bekijken. Ik zal verder ingaan op het belang van de regio, juist voor de verwezenlijking van het mondiale beleid. Een aantal woordvoerders heeft daar al over gesproken en de aandacht gevestigd op de potentie die samenwerking met deze regio met zich brengt, juist om bepaalde zaken die wij van belang vinden ook in het multilaterale systeem te kunnen realiseren. Ik zal ingaan op de relatie met een aantal landen en ingaan op het versterkte belang van de Europese Unie als hefboom om dat te bereiken. Minister Koenders zal ingaan op het OS-beleid in Latijns-Amerika en met name op de omvorming naar de politieke ontwikkelingssamenwerking, waardoor veel meer aandacht kan worden besteed aan drugsbestrijding en goed bestuur dan in het traditionele beleid. Staatssecretaris Heemskerk neemt het economische perspectief voor zijn rekening. Over de Cariben ontvangt de Kamer nog een aparte brief. Met de Kamer vind ik het jammer dat we dat niet gezamenlijk kunnen bereiken, want ik ben het met de heer Van Bommel eens dat het juist ook in deze regio van belang is. Gelet echter op het feit dat wij eraan hechten dat de Nederlandse Antillen en Aruba daarbij betrokken worden en daarmee kunnen instemmen, moeten wij daarop wachten.
Aan het adres van mevrouw Ferrier merk ik op dit voor een tussenbrief helemaal niet mager te vinden. Het is een appreciatie waar haar appreciatie tegenover staat. Goede en intensieve betrekkingen met Latijns-Amerika en de Cariben zijn in ons belang, in het belang van de partners in Europa en in het belang van Latijns-Amerika zelf. Onze wereld verandert heel snel; wij hebben verschuivende machtsverhoudingen, waarin juist het zoeken van nieuwe bondgenoten en landen waarmee we gezamenlijk kunnen optrekken in toenemende mate van belang wordt. Juist als wij onze doelstellingen willen verwezenlijken, hebben we die partners die een besef hebben van gedeelde waarden meer dan ooit tevoren nodig. Dan gaat het over doelstellingen met betrekking tot het versterken van de internationale rechtsorde, de mensenrechten en de hervorming van de Verenigde Naties – de Bretton Woodsinstellingen – waarover ook de Kamer heeft gesproken. Het gaat om gemeenschappelijke uitdagingen, mede gelet op de financieel-economische crisis en het feit dat de universaliteit van de mensenrechten onder druk staat. Er is sprake van gemeenschappelijke uitdagingen ten aanzien van klimaatveranderingen, energie en duurzaamheid. Latijns-Amerika is daarbij een natuurlijke partner vanwege historische, culturele en economische banden en, zoals ik al zei, de gemeenschappelijke waarden. Als mensen vragen wat het buitenlands beleid, het ontwikkelingssamenwerkings- en het handelsbeleid allemaal voor zin hebben, wil ik nog even refereren aan de tijd dat ik politiek actief werd. Dat was de tijd van de dictaturen en de burgeroorlogen. Ons hele land was van hoog tot laag en van jong tot oud betrokken bij wat er op dat continent gebeurde, vooral om de mensenrechten te verbeteren en om een einde te maken aan de militaire dictaturen Ons land heeft juist in het ondersteunen van mensenrechtengroeperingen en steun van jonge democratieën een staat van dienst waardoor wij een entree hebben in dat continent. Ik ben blij dat de democratie op dit continent juist sterker geworteld is dan ooit tevoren. Het heeft een stem gegeven aan groeperingen die van oudsher werden uitgesloten.
De heer Boekestijn heeft gevraagd wat het effect nu is van wat wij allemaal doen. Om te beginnen, vind ik het een misvatting dat NRC Handelsblad hier de maat der dingen is, net zozeer als ik het een misvatting vind dat De Telegraaf de maat der dingen is. Ik hoop dat de heer Boekestijn meer gelezen heeft dan alleen die krant, zelfs in zijn studietijd en met alle respect voor de grijze eminentie de heer Heldring. Zoals ik al zei, dertig jaar geleden waren het landen die instabiel waren met gewapende opstanden en met repressie en uitbuiting. De samenwerking in al die dertig jaar heeft juist in veel landen stabiliteit en democratie gebracht. Die samenwerking is breed geweest, waarbij ontwikkelingssamenwerking, buitenlands beleid en natuurlijk de handelsbetrekkingen een rol hebben gespeeld, juist om die stabiliteit en democratie ook handen en voeten te geven. Ik spreek in dit verband over Chili, Peru, Argentinië, Brazilië, Nicaragua, Colombia enzovoorts. Dan zeg ik helemaal niet dat alles koek en ei is en dat er niets te verbeteren valt, maar om te suggereren dat al datgene waarvoor landen wereldwijd zich hebben ingespannen nutteloos is geweest, is volstrekt onjuist.
De heer Boekestijn (VVD): Dat is toch een beetje te gemakkelijk, minister!
Minister Verhagen: Nee, dat is niet gemakkelijk. Ik vind het juist te gemakkelijk om te suggereren dat het allemaal maar een rotzooitje is en dat het allemaal zinloos is wat we doen. Dat vind ik nu te gemakkelijk.
De heer Boekestijn (VVD): Dat heb ik niet gezegd. Ik zal een heel simpele vraag stellen. Laten wij een land als Brazilië nemen, een land met een grote toekomst. Zou de minister hier de stelling willen verdedigen dat Brazilië door interventie van het Westen er nu zo voorspoedig voorstaat? Dat heeft men in Brazilië in hoge mate zelf gedaan.
Minister Verhagen: Ik heb verschillende keren met president Lula en met mijn collega van Buitenlandse Zaken gesproken en als zij zelf zeggen dat de inspanningen van de Europese Unie en de inspanningen van een land als Nederland erbij geholpen hebben, wie ben ik dan om dat te betwijfelen? Het is wel heel gemakkelijk om dat allemaal te zeggen, maar uiteindelijk zijn het de landen zelf die verantwoordelijk zijn en die het moeten doen. Dat kwam vanmiddag ook ter sprake toen wij het over de Balkan hadden. Wij kunnen ondersteuning en assistentie geven en hervormingen stimuleren, maar juist die ondersteuning en die betrokkenheid geven niet alleen steun aan de mensen die het willen doen, maar kunnen ook dat zetje geven voor voldoende draagvlak in het land om die hervormingen door te kunnen voeren. Feit is dat wij met Brazilië in toenemende mate gelijk optrekken bij de Mensenrechtenraad, de discussies over de G20, in het financieel-economische beleid en bij de vraag hoe de relatie met de EU-LAC-landen vorm moet worden gegeven. Ook zoeken wij toenadering bij het tegengaan van protectionisme. Dat kan omdat wij een bepaalde relatie hebben door het buitenlands beleid, het ontwikkelings- en het handelsbeleid. Om die reden zoeken wij elkaar ook in toenemende mate op. Als alles bij voorbaat al zinloos is, kunnen we de discussie heel kort voeren. Dan besparen wij het geld en geven dat aan sub-Sahara Afrika of aan – zoals de PVV zegt – onze ouderen of aan onze wegen die we niet mogen aanleggen van de milieubeweging. Dat is allemaal prachtig, maar wij proberen in ieder geval een aantal ontwikkelingen te steunen, zodat ook onze eigen belangen daarmee gediend zijn. Wij hebben namelijk belang bij stabiliteit, bij het respect voor mensenrechten en bij een goed bestuur. Wij hebben ook een belang bij handelsbetrekkingen, juist ook met deze regio. Ondanks het feit dat aanzienlijke vooruitgang is geboekt, zijn er nog schendingen van mensenrechten en zien we nog onveiligheid, straffeloosheid, geweld en drugscriminaliteit. Dat zijn inderdaad nog ernstige problemen, die wij ook in deze brief benoemen in verband met Colombia en Guatemala. Laten wij elkaar niets wijsmaken over wat er op dit moment in Guatemala aan de hand is. Daar dreigt inderdaad een situatie waarbij we gemakkelijk achterover kunnen leunen omdat het ons pakkie-an niet is. Daar wordt het in ieder geval niet beter van. Wij proberen toch iets bij te dragen, opdat die problemen het hoofd wordt geboden. Wij proberen ons constructief en, waar nodig, kritisch op te stellen. Dat doet collega Koenders als het gaat over Colombia en Guatemala, juist om op dit punt een verandering te bewerkstelligen. Hij zal daar nog nader op ingaan. Wij proberen door middel van het mensenrechtenfonds de binnenlandse dialoog op gang te brengen, instituties te versterken, een bijdrage te leveren aan de verbetering van de rechten van minderheden, vrouwen, kinderen en mensenrechtenverdedigers. Er wordt gevraagd wat we dan hebben. Als ik de Kamer verschillende notities stuur, moet ik er toch van kunnen uitgaan dat we het niet elke keer dubbelop moeten doen? We moeten toch ook letten op dat tropisch regenwoud dat niet alleen vernield wordt door de cocaproductie, maar ook door het drukken van papier? Als ik de Kamer een rapportage over de mensenrechten stuur waarin al die activiteiten vanuit het mensenrechtenfonds ook met betrekking tot Latijns-Amerika worden beschreven en in een bijlage worden vermeld, dan weet de Kamer dat en hoef ik ze niet apart nog eens in de LAC-brief te sturen. In 2008 hebben wij in twaalf landen in Latijns-Amerika 58 projecten ondersteund uit het mensenrechtenfonds. De mensenrechtenambassadeur is verschillende keren naar de regio gegaan. Als de Kamer die notitie erbij wil bespreken, heel graag. Terecht wijzen de leden op het belang ervan, maar wij hebben de Kamer de informatie daarover verstrekt. Wij hebben daar ook de mogelijkheid toe, juist vanwege de speciale positie die Nederland heeft en vanwege het feit dat wij Koninkrijksbanden met de Nederlandse Antillen en Aruba hebben. Daardoor werken we ook met veel landen in de regio samen op die terreinen. Ik ga dadelijk nog in op de specifieke vragen van de heer Van Bommel over de EU en de mensenrechten. Door die samenwerking met landen in de regio kunnen wij niet alleen op dit punt activiteiten ontplooien, maar ook op andere terreinen. Wij werken ook nauw samen met de Verenigde Staten in de regionale maritieme samenwerking in de bestrijding van de internationale misdaad, de drugscriminaliteit et cetera. Wij spelen daarbij een actieve en belangrijke rol, juist vanwege onze ligging als Koninkrijk in dat gebied. Venezuela en Colombia nemen deel aan deze samenwerking.
De heer Van Bommel vraagt waarom wij niets hebben gezegd over de Verenigde Staten. Toen deze brief naar de Kamer ging, zat Obama er net een week en was er nog niet veel bekend over wat de nieuwe administratie ten aanzien van Latijns-Amerika voor ogen had. Dat speelde natuurlijk wel mee. Er is echter ook ten aanzien van Latijns-Amerika duidelijk sprake van een nieuw beleid. De nieuwe administratie in de VS realiseert zich heel goed dat de afgelopen jaren de spanningen tussen de VS en Latijns-Amerika te ver waren opgelopen. Obama heeft in de eerste drie maanden verschillende malen aangetoond dat hij een nieuwe koers wil varen, een koers die meer respect toont en die juist ook kijkt naar waar hij partners kan vinden. Dat geldt ook hier. Juist als het gaat over de drugsproblematiek in verschillende landen, of dat nu geldt voor Mexico of voor andere landen, zie je dat er een bepaalde medeverantwoordelijkheid door de VS naar voren wordt gebracht. Ik wijs in dit verband op de Summit of the Americas in Trinidad en op de Organisatie van Amerikaanse Staten. Ik heb de indruk dat de regionale aanpak op dit punt ten aanzien van Latijns-Amerika een wijziging zal laten zien.
De heer Van Bommel (SP): Ik wil een heel concrete vraag stellen over drugsbestrijding in Latijns-Amerikaanse landen waar de Amerikanen en indirect ook Nederland bij betrokken zijn. Heeft de minister de indruk dat de inzet van Obama is om ook op dat punt tot een andere relatie met Latijns-Amerikaanse landen te komen? Op dat onderdeel gaat er wel veel fout en zijn de resultaten uit het verleden zeer mager. Om die reden ben ik van mening dat er een evaluatie moet komen van de, weliswaar indirecte, Nederlandse betrokkenheid daarbij.
Minister Verhagen: De samenwerking op het punt van de FOL’s is er meer op gericht om zicht te krijgen op illegale stromen en het aanpakken van de criminaliteit. Op dat punt verwacht ik in ieder geval geen wijziging, want die zul je moeten blijven bestrijden. Wij pakken ook drugshandelaren aan en op verzoek van de Kamer treden wij actiever op tegen drugshandelaren in Afghanistan. Op dat punt verwacht ik dus geen wijziging. In antwoord op de tweede vraag moet ik zeggen dat ik het te vroeg vind. De regering van de Verenigde Staten besteedt wel expliciet aandacht aan initiatieven om burgers te vrijwaren van drugsbendes en/of terreurbendes, maar ik vind het nog te vroeg om te stellen dat de Verenigde Staten een andere koers varen. Je ziet wel dat de Verenigde Staten veel meer een luisterend oor en meer aandacht hebben, ook voor Latijns-Amerika. In de nieuwe begroting is $ 320 mln. uitgetrokken voor democratisering van het westelijk halfrond. Dat richt zich op een gebied. De Verenigde Staten stellen zich dus niet alleen meer op als partner, maar stellen ook financiële middelen beschikbaar die in lijn zijn met de wijze waarop wij opereren. Collega Koenders zal daarover nog het een en ander zeggen.
Bij de maritieme samenwerking en in de bestrijding van de misdaad spelen landen als Venezuela en Colombia juist samen met ons een rol. Dat is ook waarover met name de heren Van Bommel en Waalkens spraken. Het is evident dat wij goede betrekkingen nastreven. Venezuela is het grootste buurland van het Koninkrijk, maar goede betrekkingen nastreven wil niet zeggen dat ik kritiekloos ben. Ik maak me zorgen over recente ontwikkelingen in het land zelf. De dalende olieprijs zal consequenties hebben voor de sociale programma’s in het land. Ik maak mij echter met name zorgen over de toenadering van Chavez tot Iran. Dat vind ik een zorgelijke ontwikkeling en dat hoef ik niet onder stoelen of banken te steken. Maar ik vind het wel van belang dat je het gesprek aangaat en dat we de dialoog, ook vanuit de Europese Unie, met Venezuela juist over deze en andere zaken voortzetten. Als je niet praat, kom je er helemaal niet in. Dat is ook de reden waarom ik erop aandring dat wij toegang hebben tot bewindslieden en departementen in Venezuela, ook vanuit onze ambassades.
Ook over Colombia maak ik me natuurlijk zorgen. Al jarenlang is er een slepend intern conflict, zijn er schendingen van de mensenrechten en is er grootschalige cocaproductie. Het is echter belangrijk om het gesprek met beide landen aan te gaan en om goede betrekkingen te onderhouden. Dat wil niet zeggen dat je ze niet aanspreekt op tekortkomingen of op je zorgen op die punten. Tegelijkertijd is het evident dat ook daar de Europese Unie een steeds belangrijkere plaats inneemt, juist als het gaat over het verwezenlijken van onze doelstellingen.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben het zeer met de minister eens dat het juist in die landen zo van belang is om het gesprek gaande te houden. Je hebt al die zorgelijke ontwikkelingen in de relatie met Iran en er is een imploderende democratie ten aanzien van mensenrechten. Terecht zegt de minister dat ook de EU erbij is betrokken, maar wat zijn nu de prioriteiten in zo’n politieke dialoog? Hoe werkt die en wat wordt er bereikt op dat gebied?
Minister Verhagen: Wellicht is het nog het belangrijkst om bepaalde ongewenste ontwikkelingen niet te laten plaatsvinden. Een vingerwijzing naar bepaalde regio’s moet gevolgd worden door bepaalde daden. Onze politiek ten opzichte van Venezuela blijft in principe ongewijzigd in die zin dat het voor ons van belang is om goede betrekkingen te houden. We willen de zaak daar niet laten escaleren. Chavez en ook het parlement zijn democratisch gelegitimeerd. Er vinden veel volksraadplegingen plaats. Ik ben geen voorstander van referenda, maar we moeten toch constateren dat op dit moment een versnelling plaatsvindt, ook van zijn zogenaamde Bolivariaanse revolutie. Daar komt wetgeving tot stand die de rol van de staat in de politiek en de economie vergroot. Frequent vinden nationalisaties plaats, waarbij ook niet duidelijk is of de eerder ingezette lijn van compensatie wordt voortgezet. Zo’n nationalisatie komt het investeringsklimaat niet ten goede, wat natuurlijk op dat moment wel weer een punt van zorg is waar je aandacht voor vraagt, zeker als je het over de bredere betrekkingen hebt. Die zorgen breng je aan de orde als wordt gesproken over democratisering, respect voor mensenrechten en nationalisaties. Dat zijn punten van zorg, evenals de rol die zij spelen in de regio en in de richting van Iran. Dat zijn elementen die je aan de orde stelt in zo’n dialoog.
Dat doe je ook als Europese Unie. De heer Van Bommel vroeg of in de Unie überhaupt aandacht wordt besteed aan de mensenrechten. Juist ook bij associatieakkoorden zullen mensenrechten een centrale plaats innemen. Onze inzet en die van de Europese Unie is een essentiële en juridisch bindende mensenrechtenclausule die van toepassing is op dat hele associatieakkoord met opschortende werking bij ernstige schendingen van mensenrechten. We tekenen dat associatieakkoord met een mensenrechtenclausule.
Aan het adres van mevrouw Ferrier zeg ik dat tegelijkertijd en juist in die politieke dialoog een belangrijke rol is weggelegd voor bespreking van die mensenrechtenzaken, ook als die nog niet formeel door VN-instituties of door de ILO zijn aangekaart. Ten slotte is ook in het vrijhandelsakkoord een passage inzake de naleving van fundamentele arbeidsnormen opgenomen. Enerzijds is er dus een openstelling van de markt, waarop staatssecretaris Heemskerk nog nader zal ingaan en anderzijds is er wel degelijk ook aandacht voor de mensenrechten.
De heer Van Bommel (SP): Het zit natuurlijk allemaal vast op de wijze waarop naleving van de mensenrechten kan worden gecontroleerd door Europa als partner in het associatieakkoord en de vraag of er ook voldoende duidelijk gemaakt kan worden dat er een praktijk is die Europa op dit punt geloofwaardigheid geeft. Ik vraag me bijvoorbeeld in zo’n concreet geval als Peru af, waarover de onderhandelingen zijn, of je kunt voortgaan dan wel of je op een gegeven moment de onderhandelingen moet opschorten omdat er sprake is van schendingen van de mensenrechten. Om die reden heb ik de minister gevraagd daarover een oordeel uit te spreken. De Europese Unie heeft meer associatieakkoorden met nogal wat delen van de wereld, bijvoorbeeld in het Midden-Oosten. Daar is de mensenrechtenparagraaf eigenlijk altijd de paragraaf waar wij over spreken, omdat er aan de ene kant van de tafel gedacht wordt dat er evident sprake is van schending van de mensenrechten en er aan de andere kant van de tafel niet de bereidheid wordt getoond om die mensenrechtenparagraaf in te roepen en vervolgens op basis daarvan te handelen.
Minister Verhagen: Dat is absoluut niet waar. Ik ben dat niet met u eens.
De heer Van Bommel (SP): Maar geeft u dan concrete voorbeelden!
Minister Verhagen: Geeft u een concreet voorbeeld!
De heer Van Bommel (SP): Ik noem Peru, maar we hebben het altijd over het Midden-Oosten ...
Minister Verhagen: Er is op dit moment geen associatieakkoord. Daar zijn we juist over aan het onderhandelen.
De heer Van Bommel (SP): Zeker, daarom vraag ik ook of zo’n kwestie van schending van de mensenrechten, waar volgens mij evident sprake van is, kan leiden tot een standpunt van Nederland dat die onderhandelingen moeten worden opgeschort.
Minister Verhagen: Indien wij nu een akkoord hadden met een mensenrechtenclausule, sluit ik niet uit dat die opgeschort zou zijn. Ik wil daar een oordeel over hebben en ik wil een beoordeling hebben van de situatie. Die stel je niet eenzijdig vast; dat doe je onder andere in de Mensenrechtenraad en in de VN. Ik sluit absoluut niet uit dat zo’n akkoord juist op dit punt opgeschort zou worden indien het een akkoord was met een mensenrechtenclausule. Juist de regionale associatieakkoorden en de mensenrechtendialoog die daar altijd onderdeel van is, zijn een methode om een einde te maken aan de schending van de mensenrechten, los van de bevordering van de mensenrechten door middel van financiële ondersteuning. Daar zit het punt niet. Het is een algemene discussie over de vraag wanneer je een dergelijk instrument inzet en welk instrument het meest effectief is. Gelet op het feit dat wij zo’n clausule in dat associatieakkoord willen hebben, sluit ik die mogelijkheid niet bij voorbaat uit. Integendeel, anders hoef je die clausule niet op te nemen.
In een eerdere reactie op de inbreng van mevrouw Ferrier is al even aangestipt dat Latijns-Amerika aan mondiaal gewicht wint. Dat is gewoon het geval. Brazilië en Mexico zullen in de loop van deze eeuw uitgroeien tot de grootste economieën in de wereld en hun rol als mondiale spelers zal groeien. Ik wees al even op het feit dat je met landen als Brazilië ook gezamenlijk wilt optrekken, juist in dit kader. Brazilië heeft bijvoorbeeld een sleutelrol in de Dohaontwikkelingsronde om de discussie over de WTO weer nieuw leven in te blazen. Argentinië en Brazilië hebben de mogelijkheid om als lid van de G20 mede sturing te geven aan de hervormingen van het internationale financiële bestel. Dat zijn natuurlijk indicaties daarvan, evenals de rol die de regio zal en wil spelen in de klimaatonderhandelingen. Dat is buitengewoon belangrijk. We zien dat de regio de hoogste groei van de laatste 25 jaar heeft doorgemaakt sinds 2004. Miljoenen mensen ontworstelen zich aan extreme armoede. Een land als Chili behoort binnenkort tot de groep van rijke landen. De heer Boekestijn schetste een aantal landen die juist omlaag gingen, maar een land als Chili behoort binnenkort tot de rijke landen. Tegelijkertijd hebben we nog een lange weg te gaan. Nog 200 miljoen mensen leven in armoede, van wie 75 miljoen in extreme armoede. Er is inderdaad in veel landen een te grote ongelijkheid en met name door de financiële crisis kan er een terugval komen in bepaalde landen die het nu redelijk doen.
Vanuit dat belang hebben wij samen met die landen gewerkt, juist in het internationale financiële veld, in het internationale WTO-veld en in de klimaatonderhandelingen. De banden met vele landen zijn aangehaald, juist met landen die geen OS-partnerlanden zijn. Wij zien zeker ook op basis van de recente bezoeken – het staatsbezoek van president Lula en de bezoeken van minister van Buitenlandse Zaken Amorim aan Nederland, en de bezoeken van premier Balkenende en minister Eurlings aan Brazilië – een versterking van de bilaterale relatie gedurende deze kabinetsperiode. Naar mijn mening krijgen wij nu een brede samenwerking, juist met Brazilië in buitenlandse politieke onderwerpen, in bilateraal economisch beleid, biobrandstof, cultuur en cultureel erfgoed. Dat is ook de reden dat zowel staatssecretaris Heemskerk als staatssecretaris Timmermans een bezoek aan Brazilië heeft gebracht. Hetzelfde geldt voor andere landen. Wij hebben recentelijk een staatsbezoek van de president van Chili aan Nederland gehad, waardoor ook extra samenwerking op het gebied van onderwijs en landbouw tot stand is gekomen. Dit kabinet is dus actiever, juist om die bilaterale contacten aan te halen.
Het laatste element waar we vanuit het ministerie helaas in Latijns-Amerika in toenemende mate aandacht aan moeten schenken, is de consulaire bijstand. Dat is geen consulaire bijstand omdat iemand een paspoort verloren heeft of omdat iemand in Cuba merkt dat hij niet kan pinnen en dus geen geld meer heeft, maar bijstand aan een stijgend aantal gedetineerden. Zij zitten in vaak buitengewoon moeilijke omstandigheden. Die gevangenissen zijn absoluut geen pretje, maar juist op het punt van drugscriminaliteit zitten veel Nederlanders in de gevangenissen in Latijns-Amerika. Met een aantal landen is inmiddels een WOTS-verdrag gesloten of in onderhandeling, op basis waarvan gedetineerden na hun vonnis hun straf in Nederland kunnen uitzitten. Maar ook dit element van buitenlands beleid, consulaire bijstand, vraagt in toenemende mate om extra aandacht van onze kant.
Minister Koenders: Voorzitter. Voor Ontwikkelingssamenwerking blijft Latijns-Amerika een zeer belangrijk continent. Ik ben het dan ook graag eens met de woorden die daarover door mevrouw Ferrier en de heer Waalkens zijn uitgesproken. Ik zal een paar korte algemene opmerkingen maken en daarna specifieker ingaan op de vragen over Ontwikkelingssamenwerking en de partnerlanden.
Het lastige als je over Latijns-Amerika spreekt in een nota is dat het een ongelooflijk divers continent is. Of je nu over Haïti, een van de armste landen ter wereld, spreekt of over Brazilië, dat een van de BRIC-landen is en overigens zeer hard wordt getroffen door de internationale economische crisis, je praat over totaal verschillende landen. Natuurlijk is er deels een gezamenlijke geschiedenis, maar deels is die ook heel divers. Toen ik in Colombia was, is het mij zelfs opgevallen dat er twee binnenlanden zijn. De heer Van der Staaij kent het land heel goed en weet dat daar twee werelden zijn en misschien wel meerdere. Bogota is echt wat anders dan wanneer je aan de Amazone zit. Dat betekent enorme bestuurlijke problemen voor die landen.
Het is ook een continent waar enorme veranderingen hebben plaatsgevonden op het terrein van de democratie. Tegelijkertijd is nu de grote uitdaging voor Latijns-Amerika om die democratie ook zodanig te consolideren en te verdiepen dat mensen de positieve consequenties zien als het gaat om publieke goederen als milieu, maar zeker als het gaat om inkomensverdeling. Daar ben ik het zeer met de heer Van Bommel eens. Het is volstrekt duidelijk dat het grootste probleem in Latijns-Amerika de ongelijkheid is en dat die vervolgens ook allerlei consequenties heeft op het terrein van milieu en van bestuur.
Dit vertaalt zich politiek in een ingewikkelde samenwerkingsrelatie die wij ook in onze partnerlanden zien. In Bolivia hebben we in feite een regering die niet zozeer uit traditioneel links bestaat, maar uit een combinatie van inheemse actiegroepen, sociale bewegingen en milieubewegingen. Het is veel meer dan een politieke partij. Het is ook een beweging die daar aan de macht is, terwijl je in Colombia moet praten over een traditionele politieke structuur van conservatieven en liberalen, en er in Nicaragua en Guatemala nog heel andere dingen aan de orde zijn. Het is dus van belang om de diversiteit te benadrukken.
Dat betekent dat voor Ontwikkelingssamenwerking een landenspecifieke benadering echt essentieel is. Dat blijkt ook uit de manier waarop wij onze programma’s hebben ingezet. Een aantal dingen zijn essentieel voor Ontwikkelingssamenwerking. De risico’s van de groeimodellen zijn niet gediverificeerd en soms zeer eenzijdig. Dat zie je vooral in de armere landen. In de tweede plaats zie je democratieën die nog enorm veel stappen te maken hebben, verschillende in verschillende landen. Ongelijkheid is een kernprobleem. Ik wil het enorme risico van de toename van geweld erbij noemen. Om die reden zal ik dadelijk ook iets zeggen over juridische samenwerking en straffeloosheid. Het gaat niet alleen om geweld tegen vrouwen, maar meer in het algemeen ook om parallelle structuren, vooral in Guatemala maar tot op zekere hoogte ook in Colombia, die langzaam maar zeker deel worden van het staatsapparaat. Dat maakt het voor Ontwikkelingssamenwerking lastig om daarmee samen te werken, terwijl er soms geen alternatief is. Dat is lastig, to say the least.
Aan het adres van de heer Boekestijn wil ik opmerken – hij is niet meer aanwezig, maar toch even for the record – dat onderontwikkeling niet noodzakelijkerwijze aan vaste continenten is verbonden. Colombia is het tweede land ter wereld als het gaat om interne vluchtelingenstromen. Dat is de realiteit; net na Sudan. Inderdaad ga je in «mindere» landen zitten als een continent als geheel verbetert. Daardoor is er relatief een verschuiving geweest van onze officiële ontwikkelingssamenwerking in de richting van Afrika. Die is 80%, maar dat betekent niet dat er in de rest van de wereld, Azië en Latijns-Amerika, om die reden geen ontwikkelingsproblemen zouden kunnen zijn. Daarom hebben wij die op vijf partnerlanden geconcentreerd, terwijl andere landen eruit zijn gehaald, waaronder natuurlijk Brazilië. Het zou gek zijn als we daar gaan zitten. Dat is toch niet uit te leggen aan de Nederlandse belastingbetaler. Er zijn andere landen waar we minder kennis van zaken hadden of waar we om andere reden zijn weggegaan, bijvoorbeeld Peru.
Ook eigen belangen zijn aan de orde. Ik wijs in dit verband op het probleem van de fragiele staten, waar wij bijvoorbeeld wat betreft de drugsproblematiek een medeverantwoordelijkheid hebben. Het interessante van de speech van president Obama was dat hij zei dat wij een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het drugsprobleem hebben. Dat vond ik interessant. Het is een gigantisch moeilijk oplosbaar probleem,maar er zit zowel aan de consumenten- als aan de producentenkant een probleem. Dit betekent dat er aan beide kanten verantwoordelijkheid ligt, dus ook in de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Ik zal dadelijk een aantal specifieke voorbeelden daarvan noemen.
Daarnaast hebben we nog een heel specifiek probleem waar mevrouw Ortega op wees, namelijk met betrekking tot specifieke groepen die achtergesteld zijn. Dat is in principe natuurlijk de inheemse bevolking. Dat is een typisch Latijns-Amerikaans probleem. In Guatemala, waar we actief blijven, zien we dat de inheemse bevolking nauwelijks enige rechten heeft, misschien wel in formele zin maar zeker niet in informele zin. In het parlement is er nauwelijks een Indígena vertegenwoordigd. Dat is de realiteit.
Er is dus een forse bilaterale agenda voor Ontwikkelingssamenwerking, maar dat betekent niet – zo zeg ik in de richting van mevrouw Ferrier – dat we in andere landen niets doen. Ik wijs op het MFS-stelsel, hoewel dat beperkender zal werken, maar er zijn nog steeds belangrijke programma’s in verschillende landen. Dat geldt natuurlijk zeker voor de Europese Unie en de Verenigde Naties. De Kamer heeft ingestemd met de lijst partnerlanden.
Tot zover mijn inleidende opmerkingen waarom we daar zijn, waarom we daar ook blijven en waarom we er op een aantal nieuwe manieren van ontwikkelingssamenwerking werken. Ook de public-private partnerships zijn essentieel in ons werk. Dat doen wij bijvoorbeeld om de elementen die de heer Waalkens en mevrouw Ferrier hebben genoemd, in het bijzonder de enorme noodzaak om het tropisch bos te beschermen voordat het te laat is. Dat heeft enorme urgentie. We zien wat er gebeurt als je dat niet doet. Het valt mij op dat de kracht van ontwikkelingssamenwerking is dat je milieu, lokale inkomensontwikkeling en bescherming van biodiversiteit in één geheel moet nemen. Dat doe je soms via het opzetten van samenwerking op het terrein van het milieu als geheel, zoals wij in Colombia doen. Daar moet je echt het milieuministerie helpen, omdat men in alle provincies gaat werken. Waar de heer Van der Staaij terecht op wees, is het probleem van de relatie tussen drugs en de vernietiging van het tropische regenwoud. Nederland is daar zeer bij betrokken om dat tegen te gaan. We hebben onze nek uitgestoken voor het Macarenaproject, dat in feite een groot natuurgebied in Colombia is en waar nu precies dat andere Colombia heel goed gekarakteriseerd is. De staat was daar afwezig, maar de staat is er ook nooit aanwezig geweest. Het is een vrij groot natuurgebied waar de FARC heel lang gezeten heeft, maar ook andere groeperingen en waar links en rechts drugs zijn geteeld door verschillende bewegingen. De ideologieën hebben allemaal maar weinig met de realiteit te maken in Colombia; het gaat gewoon om vechten, drugs en illegale handel. Zo simpel ligt het. Het is een strijdgebied geweest tussen diverse organisaties. Nederland heeft de nek uitgestoken en gezegd dat wij in dit gebied samen met de Colombiaanse overheid behoren te werken om te bezien hoe we dat gebied kunnen beschermen en alternatieve inkomsten kunnen genereren voor de bevolking daar. Het is een heel specifiek maar ook heel lastig project, omdat het met drugsbestrijding te maken heeft en met een overheid waar heel veel problemen mee zijn. Colombia en de Colombiaanse regering onder Uribe zijn buitengewoon populair; populairder dan ooit vanwege het feit dat er veiligheid gecreëerd is, maar als die veiligheid niet snel wordt gebalanceerd met ontwikkeling, zullen de groeperingen die nu gedemobiliseerd worden – Nederland heeft wat betreft de paramilitairen daarmee geholpen – vervolgens weer nieuwe banen zoeken of zeggen dat ze vroeger in ieder geval drugs hadden en nu niets. Nederland is op het terrein van de aanwezigheid van een geloofwaardige overheid samen met projecten zeer actief. Wij hebben onze nek daarvoor uitgestoken, maar ik heb nu gezegd dat wij er alleen dan mee door kunnen gaan als er andere donoren bij komen, omdat je wel een zeker gewicht in de schaal moet leggen om die aanwezigheid van de overheid als geloofwaardig en accountable te maken.
Daar zit trouwens ook het belang van derde landen. Je bent daar geen aparte factor in de zin van een derde partij, maar een ontwikkelingsorganisatie. Een betrouwbaar land als Nederland kan daar een brugfunctie vervullen, omdat het vertrouwen in de overheid zeer begrijpelijk nog niet bestaat en iedereen eigenlijk af wil van de strijdgroeperingen, maar wel met een overlevingsprobleem zit: hoe kom ik aan mijn volgende maaltijd en aan mijn volgende baan? Dat is het type voorstellen waarmee Nederland integraal wil werken aan ontwikkeling, milieu en inderdaad ook drugsbestrijding. Dat is een lastig probleem, omdat we weten dat drugsbestrijding bijna nooit goed werkt. Als je de resultaten ziet van het vorige Amerikaanse beleid in Colombia, zie je dat het bijna niets oplevert. Men gaat de coca weer ergens anders planten en het probleem verplaatst zich van de ene kant van Colombia naar de andere kant, of het gaat naar Peru. Dat zijn de bekende communicerende vaten. Je zult aan beide kanten, consumptie en productie, moeten werken.
Ik zal de vragen over de meer specifieke punten wat sneller langslopen. Ik ben het zeer oneens met de fractie van de VVD. Juist de kern van onze samenwerking in Latijns-Amerika is gericht op goed bestuur. Dat is nu de essentie van wat daar moet gebeuren. Er zijn gigantische moderniseringsproblemen die te maken hebben met inheemse volken, ongelijkheid en met sociale problemen. Die moeten in de kern wel door die landen zelf worden opgelost. Uiteraard, en daarom zijn er ook landen waar we niet zo veel ontwikkelingssamenwerking geven, maar wel juist op die kansen. Ik wijs in dit verband op Guatemala. Guatemala is een arm land, maar zou veel meer kunnen doen voor zijn eigen bevolking. De belastingvoet is nog steeds maar 10%. In elk land is het dan onmogelijk om gezondheidszorg en onderwijs op te zetten. Dat betekent dat onze werkzaamheden daarop gericht zijn, ook met politieke beïnvloeding met het NIMD. Dat is geen partijpolitiek, maar wel bedoeld om voor consensus te zorgen over bijvoorbeeld de akkoorden die in Guatemala gesloten zijn en juist gericht zijn op verhoging van de belastingvoet.
In Bolivia werken we met NIMD en Hivos in intergouvernementeel verband via IDEA aan de enorme uitdaging van de nieuwe grondwet. Ik ben een enorm voorstander van de beweging die president Morales heeft gemaakt over die grondwet, maar er zijn twee grote risico’s. De eerste is de relatie tussen individuele en collectieve rechten – inheemse rechten collectief en bijvoorbeeld het individuele recht van vrouwen – en de tweede is de relatie tussen staat en markt. Ook daar is duidelijk dat in Latijns-Amerika het oude neoliberale model van de Washingtonconsensus echt ten grave is gedragen, maar dat betekent niet dat er een oplossing is voor de goede verhouding tussen staat en markt. In Bolivia is dat een risico. Ik zie ook dat de private investeringen worden afgeschrikt. Dat is niet goed. Daar zitten dus allerlei punten met betrekking tot bestuur die niet actief door Nederland worden beïnvloed, maar waarover de dialoog wordt versterkt. Het is niet aan ons om daar onze eigen modellen op te leggen.
Uiteraard is er ontwikkeling van de private sector in de vijf partnerlanden en in Peru, voor zover het ontwikkelingssamenwerking betreft. Wat betreft Peru is dat een afspraak die wij met het ministerie van Economische Zaken gemaakt hebben. Dat geldt ook voor de PSI, waarop de staatssecretaris van Economische Zaken wellicht zal ingaan.
Het beurzenprogramma vind ik heel essentieel. Het is geconcentreerd op de partnerlanden, met instemming van de Kamer. Daar zullen wij ons aan houden. Daarbinnen zijn wij met die landen overeengekomen waar precies de «skill gaps» zitten, zodat men zich kan concentreren op bepaalde opleidingen in Nederland. Ik vind dat een mooie vernieuwing van het beleid. De voorstellen gaan via de ambassade naar Nuffic en je zou kunnen zeggen, dat wij een delegatie aan Nuffic hebben geven. Mevrouw Ferrier noemde in dit verband milieu, goed bestuur en goede gezondheid en ook daarvoor worden de opleidingen verzorgd.
Ik wil toch tegenspreken dat er niet concreet wordt gehandeld tegen straffeloosheid en geweld tegen vrouwen. Natuurlijk bespreken we hier een algemene notitie, maar daaronder hangt het beleid van Ontwikkelingssamenwerking in de vier partnerlanden. In de juridische samenwerking lopen wij naar mijn mening voorop. Een aantal leden van deze Kamer, onder wie in ieder geval mevrouw Ferrier, heeft ervoor gepleit om in landen waar de soevereiniteit op het terrein van internationale misdaad kwetsbaar is de public prosecutors, de publieke aanklagers, te helpen. Dat geldt voor Guatemala, waar de parallelle structuren bijna te groot zijn voor die overheid. Iedereen die in Guatemala is geweest, weet wat een verschrikkelijk beroep die mensen hebben. Zij krijgen gewoon een telefoontje als zij met een corruptiezaak bezig zijn met de mededeling dat het misschien interessant is om te horen waar hun kinderen op het ogenblik lopen. Dat is de realiteit. We hebben in Guatemala te maken met het grootste aantal moorden per hoofd van de bevolking ter wereld. Er is nu een groot probleem met de president van Guatemala, die beschuldigd wordt van het vermoorden van iemand. Het mooie is dat juist omdat het onderdeel is van een politieke strijd die volgens mij onoplosbaar is binnen de soevereiniteit van Guatemala, in samenwerking met de Verenigde Naties, met een van de grootste steunpunten in Nederland, een onderzoek wordt gedaan en de zaak hopelijk wordt opgelost. Hetzelfde doen wij als het gaat om straffeloosheid in gerechtigheid, waarheidsvinding en verzoening in Colombia. Ook daar werken we natuurlijk in een heel andere context. Nederland hanteert hier als uitgangspunt dat gerechtigheid onmisbaar is voor duurzame vrede. We zijn daar bezig met ondersteuning op het terrein van gerechtshoven en tribunalen, maar ook internationale niet-gouvernementele organisaties zoals het International Centre for Transitional Justice en het Institute for Historical Justice and Reconciliations. Het particuliere kanaal speelt een belangrijke rol in de organisatie.
Ik wil in dit kader ook nog een opmerking maken naar aanleiding van de vragen van de heer Van der Staaij over de demobilisatie van oud-strijders. Inmiddels zijn circa 46 000 strijders gedemobiliseerd. 35 000 zijn afkomstig van de collectieve demobilisatie van de paramilitairen van de AUC, de Autodefensas Unidas de Colombia. De rest van de populatie, die met de dag groeit, bestaat uit individueel gedemobiliseerden ofwel gedeserteerden van diverse illegaal gewapende groeperingen, zoals FARC en de ELN. Diversen onder hen hebben nieuwe illegale gewapende groeperingen gevormd die zich concentreren op de handel in verdovende middelen. De recidive is dus ongeveer 10% tot 30%. Dat is nog veel te veel. Het is wel goed dat we die 70% gezamenlijk een nieuwe toekomst geven, maar hier zie je dat we in een gesprek met president Uribe kritisch zijn geweest en hebben gezegd dat zo’n veiligheidsagenda wel prima is, maar dat je je bijna in je eigen staart bijt als die niet gebalanceerd wordt met de ontwikkeling, omdat de jongeren anders geen andere toekomst hebben. Wij zijn een van de eerste landen van de internationale gemeenschap die betrokken zijn bij de Colombiaanse demobilisatie-, ontwapenings- en re-integratieprogramma’s. Daar gaan we mee door, maar we kijken er wel kritisch naar, vooral als het om de paramilitairen gaat. Op dat gebied zijn er ook zorgelijke ontwikkelingen, evenals op het terrein van de mensenrechten naar aanleiding van de zogenaamde «falsas positivas». Het leger moest optreden tegen gewapende groeperingen en moest daar bepaalde doelen halen. Het grote risico daarvan is dat ook mensen gewoon werden neergeschoten die helemaal niets met die beweging te maken hadden. Dat is een zeer ernstige zaak die zowel door de minister van Buitenlandse Zaken als mijzelf is opgebracht in gesprekken met de Colombiaanse autoriteiten.
Nederland werkt zeer specifiek en aandachtig aan het belangrijke punt van geweld tegen vrouwen. Wij zijn een van de grotere financiers van het Trustfund van Unifem to end sexual violence against women. We doen dat heel concreet in specifieke landen. In Nicaragua is vooral preventie van seksueel en huiselijk geweld aan de orde. Daar werken we zowel met het parlement, het Fondo de Crédito Rural en het ministerie van gezondheidszorg. Daar ligt ook de nadruk op gezondheid en seksuele en reproductieve rechten, inclusief het voorkomen van en aandacht voor hiv en seksueel overdraagbare ziektes. Dat is er ook op andere terreinen met veel verschillende organisaties voor dat enorme risico van het toenemende huiselijke geweld in dat deel van Latijns-Amerika. Dat geldt overigens ook voor enkele andere delen.
Dit brengt mij op de begrotingssteun aan Nicaragua. Wij hebben die inderdaad bevroren. De belangrijkste reden daarvan is het frauduleuze verloop van de lokale verkiezingen in 2008. Daardoor is afbreuk gedaan aan wat ik een fundamenteel principe vind dat ten grondslag ligt aan begrotingssteun. Die steun hebben wij daarom in 2008 al tot de helft teruggebracht en in 2009 hebben we het hele bedrag bevroren. Ik zie op dit moment geen reden om op dat standpunt terug te komen. Dat kan alleen op basis van vertrouwenwekkende maatregelen van de Nicaraguaanse overheid. Met mevrouw Ferrier vind ik het wenselijk dat wij contact blijven houden met de regeringen in dat gebied, dus ook met die van Nicaragua. Die dialoog is inderdaad belangrijk, maar we zullen dus eerst moeten zien dat de democratische spelregels gewaarborgd worden, bijvoorbeeld het ongestoorde verloop van verkiezingen, verkiezingswaarneming, nieuwe leden van de kiesraad, rehabilitatie van eerder uitgesloten politieke partijen en dergelijke. Wij zullen dit standpunt dus regelmatig evalueren. Het is interessant om te zien dat in het economische beleid van Nicaragua een veel positievere invalshoek zit vanuit het IMF, maar ook vanuit de Amerikaanse regering. Wij blijven in ieder geval vooralsnog op dit standpunt staan.
Mevrouw Ferrier (CDA): Ik ben dat geheel met de minister eens en wij steunen hem dan ook in het opschorten van de contacten met de regering, maar de CDA-fractie heeft wel zorgen over de humanitaire situatie in Nicaragua. Nu zie je ook het belang en de kracht van de inzet via het maatschappelijk middenveld. Op zo’n plek waar de regering niet actief kan zijn, willen wij de bevolking niet in de steek laten. Kan de minister aangeven wat de inzet is vanuit het Nederlands maatschappelijk middenveld op de civil society in Nicaragua, die het op dit moment toch ook bepaald niet gemakkelijk heeft?
Minister Koenders: Ik heb daarover uitvoerig met het maatschappelijk middenveld gesproken, bijvoorbeeld met de organisatie van stedenbanden met Nicaragua die veel op het terrein van gezondheid en andere sociale dienstverlening doen. Wij zijn tot de conclusie gekozen dat het juist van belang is dat de overheid en het maatschappelijk middenveld beter coördineren wat ze doen. Het is een samenspel waarin de een de ander niet zomaar wat oplegt, maar waarin goed wordt gecoördineerd wat er wordt gedaan. Het maatschappelijk middenveld was daar zeer toe bereid. Wij werken samen op belangrijke punten als seksuele en reproductieve rechten, ook in de strijd tegen het verbieden van therapeutische abortus en in een aantal zaken die de democratisering in Nicaragua betreffen. Wij kijken waar de verbindingen het best kunnen worden gelegd. Met welke onderdelen van de overheid ben je nog wel in staat om met gezondheidszorg te werken, maar niet via begrotingssteun? Op een heel ander terrein, bijvoorbeeld het geweld tegen vrouwen, kunnen wij bijvoorbeeld weer heel goed werken met de politie van Nicaragua. Die heeft een zeer progressieve vrouwelijke commandant die een van de meest populaire personen van heel Nicaragua is en heel veel doet aan community policing. Je kan dus zeggen dat wij op alle fronten in nauw overleg met de mensen die daar werken bezig zijn om de schade zo veel mogelijk te beperken, maar men zal daar zelf toch ook veranderingen moeten oppakken.
Dan de vrouwenrechten meer in het algemeen. Ik heb al gezegd dat wij in Nicaragua, net als in Guatemala, de gezondheidssector ondersteunen via allerlei verschillende organisaties. U kunt de overzichten zien die het ministerie van Buitenlandse Zaken daarvan heeft.
De heer Waalkens bracht nog een zeer belangrijk punt op, namelijk de problematiek van milieu, landbouw en de situatie in Latijns-Amerika. Het is niet eenvoudig om dat onder een noemer te brengen. Ik denk dat Nederland eigenlijk een van de weinige donoren is die actief met de milieubeweging, maar ook met de milieuministeries, in die landen werken. Het is inderdaad vaak nog steeds een vergeten terrein. Op het ministerie van milieu in Suriname werken bijvoorbeeld maar een paar mensen, maar Suriname heeft zo ongeveer nog het grootste bos ter wereld, dat behouden moet blijven. Je moet daar dus niet alleen met projecten werken, maar ook met de institutionele capaciteit van nationale regeringen, juist om straks veel meer geld te kunnen binnenhalen. Als er straks een klimaatverdrag is en je hebt een goed ministerie van milieu dat weet wat er op dat punt te doen is, dan kun je via CDM’s maar ook via andere projecten veel binnenhalen. Ik heb u gezegd dat er in Colombia veel gebeurt op het terrein van milieu, ook in relatie tot drugs. Bolivia komt misschien het dichtst bij datgene waar de heer Waalkens over sprak: naast ondersteuning van het integrale waterbeleid en het nationale meerjarenplan ten aanzien van biodiversiteit, bosbouw en milieu in Bolivia werken wij aan het beschermen van nationale parken en het tegengaan van illegale houtkap. Ik heb daar een project bezocht dat heel goed werkt. Toen ik daar kwam, dacht ik dat het niet zo veel zou voorstellen. Men doet iets met de noten die men in het oerwoud vindt, maar dat is een enorme exportmarkt. Die noten zitten zelfs in de Leonidas bonbons. Het is een van de weinige mogelijkheden om een stuk bos af te zetten, goed te beheren, vrij te laten in de opbouw van biodiversiteit en zo de inheemse bevolking te helpen met heel interessante exportmarkten. Nederland is daar zeer actief en ik vind dat een van de meest interessante projecten.
In Guatemala hebben wij het inderdaad heel moeilijk. Bij mijn vorige bezoek moest ik publiekelijk uitspreken dat het leven van de minister van milieu in gevaar zou kunnen zijn. De illegaliteit en de criminaliteit zijn daar zo groot dat het platbranden van bossen, hetzij voor drugstransporten, hetzij voor houtkap, heel vaak voorkomt. Het is een zaak van mensenrechten om ervoor te zorgen dat mensen daartegen beschermd kunnen worden.
De suikerpalm maakt onderdeel uit van een van de milieuprogramma’s in Colombia. In samenwerking met Eco Integration International en het Colombiaanse ministerie van landbouw, milieu en defensie hebben wij de ontwikkeling van een pilotproject suikerpalm gesteund. Eventuele toekomstige Nederlandse steun voor die uitvoering zal afhankelijk zijn van twee dingen: dat de Colombiaanse overheid het nog als een prioriteit ziet en eraan meebetaalt en van de mate waarin de Nederlandse regering nog fondsen heeft om tot steun over te gaan. Ik wijs u erop dat wij op dit moment een bezuinigingsdoelstelling hebben van ongeveer 400 mln., waardoor ik voor heel veel landen een uitgavenstop heb moeten instellen. Voorlopig kunnen geen nieuwe financieringen worden gestart. Dat hoeft niet altijd zo te blijven, maar het is wel een overweging waar ik helaas mee geconfronteerd ben.
Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de leden voor de vragen die mij zijn gesteld. Ik dacht dat het mevrouw Ferrier was die zei dat Nederland er in het Latijns-Amerikaanse continent goed op staat en ik kan dat alleen maar onderschrijven. Daarom hebben de minister-president, de minister van Verkeer en Waterstaat, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, collega Timmermans en ikzelf het afgelopen jaar diverse landen bezocht. Ik kan u zeggen dat je in twee dagen in Brazilië meer lacht dan in drie weken met al die Chinezen. Het is dus een plezier om er te zijn. Toen ging het er erg goed, nu jammer genoeg wat minder. Op het journaal van zes uur hoorde ik dat nu ook Brazilië formeel in een recessie zit omdat het voor het tweede achtereenvolgende kwartaal in de krimp zit.
Er zijn mij drie verschillende zaken voorgelegd: de economische crisis, biobrandstof en soja. Daarnaast zijn er vragen gesteld over de handelsovereenkomsten. In mijn voorbereiding had ik ook al antwoorden opgesteld over het WK voetbal in 2014 dat in Brazilië plaatsvindt, maar daarover zijn nu net geen vragen gesteld, ondanks het feit dat Nederland zich sneller dan het ooit Brazilië is gelukt, heeft gekwalificeerd voor het WK in 2010. U wilt blijkbaar niet weten welke kansen een WK op de exportmarkt biedt.
Wat zijn de effecten van de economische crisis in Latijns-Amerika? De eerste orde-effecten vielen wel mee. De binnenlandse vraag bleef redelijk, de banken waren niet zo slecht gekapitaliseerd en zaten ook niet in al die toxic assets als de Amerikaanse. De eerste klappen vielen dus wel mee, maar de tweede klappen zijn wel degelijk aangekomen. Je ziet dat de vraag naar de exportproducten is afgenomen en dat het financiële effect van de kapitaalmarkten op Latijns-Amerika toch wel fors is. Ik ben niet zo heel erg bezorgd over handelsprotectionisme, maar wat wij nog kunnen krijgen op het terrein van indirect financieel protectionisme, namelijk dat de grote financiële spelers zich terugtrekken op de rijke westerse thuismarkten met alle gevolgen van dien voor de directe investeringen en kredietverlening daar, kan wel heel fors aankomen. Een paar dollar verschil komt in dat soort landen natuurlijk veel harder aan dan in Nederland. Nederland heeft ook te maken met forse effecten van de crisis, maar ik ben bepaald niet optimistisch over de ontwikkelingen en de gevolgen van de financiële crisis op de wat kortere termijn in Latijns-Amerika. Voor de wat langere termijn zie je wel dat landen als Mexico en Brazilië heel ver kunnen komen en als het ware bijna op goud zitten. Denk aan wat er in Brazilië aan olievoorraden gevonden is. Er kan daar dus nog heel veel. Een opmerking tijdens mijn bezoek aan Brazilië die mij is bijgebleven kwam van een van de bazen van Unilever daar: het gaat relatief goed – de groei was toen 5% – maar eigenlijk zou Brazilië de ambitie moeten hebben om tot 8% te komen, want pas bij dat soort groeicijfers haal je de mensen echt uit de armoede naar het onderwijs, in de gezondheidszorg. Dat is misschien een wat calvinistische opmerking. Als je daar iedere avond een Caipirinha drinkt, denk je al gauw: 5%, het zal wel goed zijn. Maar toch zou een schepje bovenop de ambitie wel een goede zaak zijn. Daar dragen internationale normen en investeerders aan bij. Op de langere termijn zie ook ik dus wel degelijk kansen.
Een van de producten waar Brazilië heel veel van verwacht is biobrandstof. Naar aanleiding van het bezoek van president Lula is er een Memorandum of Understanding gesloten. Daar heeft vervolgens nog een debat met de Kamer over plaatsgevonden. Collega’s Van der Hoeven en Cramer hebben u toegezegd dat de duurzaamheidscriteria, de Cramerlcriteria, een belangrijke rol zouden spelen bij de verdere uitwerking van dat MoU. De heer Waalkens vroeg hoe het daarmee staat. Er is regelmatig contact geweest met Brazilië op ambtelijk niveau, maar er is eigenlijk weinig voortgang geboekt. Afgesproken is dat er in september weer een seminar over duurzaamheid zal worden georganiseerd in Nederland. In december is de SG van Economische Zaken nog in Brazilië geweest om over die criteria te spreken. Aan Braziliaanse zijde is niet al te veel enthousiasme te bespeuren over de duurzaamheidscriteria die wij hanteren. Ze zijn voor ons echter wel van belang, dus zetten wij daarop in.
De heer Waalkens vroeg nog naar de Round Table over verantwoorde sojaproductie. Daarover is beter nieuws te melden, want zo’n anderhalve week geleden is er overeenstemming bereikt over de principes en de criteria voor duurzame sojaproductie met een groot aantal leden van de Ronde Tafel. Het aantal leden is zelfs gestegen van 30 naar 170. Het compromis kon op brede steun van de leden rekenen, zij het dat Aprosoja het niet eens was met het voorgestelde compromis en zich heeft teruggetrokken. Dat is jammer, want het is een van de grootste verenigingen van sojaproducenten. Wij gaan nu de criteria testen en ook de certificering verder uitwerken. Er wordt gekeken naar financiële compensatie voor producenten die bereid zijn om ontbossing tegen te gaan. Ook dat wordt verder uitgewerkt via het initiatief Duurzame Handel van collega Koenders en ik begrijp dat het volgende week donderdag geagendeerd is voor een algemeen overleg met de LNV-commissie.
Mevrouw Ferrier vroeg waarom het toch zo lang duurt eer de handelsovereenkomsten worden getekend. De onderhandelingen tussen de Europese Unie, de Andeslanden en Centraal-Amerika zijn in een ver gevorderd stadium. Deze maanden zijn er weer twee onderhandelingsrondes. Dat gaat dus snel, maar ook goed. De Europese Commissie heeft in 2007 mandaat gekregen voor een veelomvattend akkoord en verlaging van de tarieven, harmonisatie van de veterinaire regels, non-tarifaire maatregelen en commitment aan sociale, milieu- en duurzaamheidsontwikkeling. Binnen de Mercosur gaat het wat minder goed. Er zijn grote onderlinge meningsverschillen. Ik ben het met zowel collega Verhagen als collega Koenders eens dat Brazilië op het wereldtoneel echt een zeer constructieve rol speelt. Dat doet het ook in de Mercosur. Wij hebben ook een strategisch partnerschap gelanceerd. Bijvoorbeeld bij de WTO-onderhandelingen die ik juli verleden jaar mocht voeren, was de Braziliaanse minister van Buitenlandse Zaken Amorim een van de meest bevlogen en betrokken ministers om een en ander vlot te trekken. Ik begrijp dat de huidige minister van Handel minister van Transport wordt. Ik kan u zeggen dat velen in het onderhandelingsproces daar blij mee zullen zijn, ook omdat Mandelson tegenwoordig binnenlandse politiek doet, en denken dat de onderhandelingen verder vlot zullen verlopen. Wie weet komt het er dus nog van. Nederland heeft er in ieder geval grote belangen bij en Europa speelt er ook een constructieve rol in.
De heer Van Bommel vroeg hoe wij de most favoured nationsclausule duiden. Wereldwijd is er een uitdijend netwerk van free trade agreements. Met deze clausule slaan eventuele voordelen die met derden bereikt worden terug op degenen die al eerder zo’n akkoord hebben bereikt. Daarmee zijn die clausules en de free trade agreements bouwstenen voor verdere multilateralisering, zij het dat het natuurlijk het allermooiste is als je het uiteindelijk weet te verankeren in een wereldwijde deal via de WTO en dat is dan ook onze eigenlijke inzet.
Mevrouw Ortega vroeg hoe het zat met de sustainability impact assessments die een rol zouden moeten spelen bij de onderhandelingen tussen de Europese Unie en Centraal-Amerika. Is dat final report niet te laat gezien het feit dat het allemaal zo voortvarend gaat? Zo’n assessment is een vast onderdeel van de onderhandelingen, zoals wij de Kamer al hebben gezegd in de beantwoording van Kamervragen van de heren Van Bommel en Irrgang op 12 mei. De Commissie heeft 8 april 2009 een draft interim report gepubliceerd. Er wordt nu gewerkt aan een draft final report met beleidsaanbevelingen. De verschijningsdatum van dat vrijwel finale rapport is gepland voor de onderhandelingsronde in juli. De Commissie organiseert nog een openbare bijeenkomst en biedt ook de mogelijkheid om commentaar te leveren op dat vrijwel finale rapport. Daardoor zal de uiteindelijke versie van de studie op tijd verschijnen om door de hoofdonderhandelaars te worden betrokken bij de onderhandelingen.
De heer Van Bommel (SP): De clausule van most favoured nation is wel degelijk een omstreden clausule. Het toekennen van handelsvoordelen kan de regionale integratie tegengaan en kan ook de zuid-zuidhandel als zodanig negatief beïnvloeden. Ik begrijp dus niet dat de staatssecretaris deze clausule alleen maar vanuit die kant wil bekijken en de omstreden kant ervan niet wil beoordelen. Ik heb hem bovendien nog gevraagd naar de standstillclausule waardoor tarieven niet verhoogd mogen worden. Dat beperkt in ieder geval de mogelijkheden van landen in die regio, terwijl er op delen van de markten wel degelijk aanleiding toe kan zijn. Dat het een omstreden clausule is, staat niet alleen voor mij vast, maar ook voor vele ngo’s in de regio.
Ten slotte heb ik nog een vraag gesteld over associatieakkoorden met Andeslanden en landen in Centraal-Amerika omdat de bindende mensen- en arbeidsrechtenclausules niet voor de hele handelspilaar gelden, maar alleen voor de duurzame ontwikkeling. Ze zijn als zodanig wel opgenomen in de handelspilaar, maar niet voor de hele handelspilaar. Dat is bezwaarlijk, het is niet breed genoeg.
De voorzitter: U moet er geen tweede termijn van maken. Het moet bij een vraag blijven.
De heer Van Bommel (SP): De vraag was of de staatssecretaris bereid is om zich daartegen te verzetten.
Staatssecretaris Heemskerk: De Commissie onderhandelt binnen het mandaat dat zij van de lidstaten heeft gekregen. Ik ben het helemaal met de heer Van Bommel eens dat het van belang is om zuid-zuidhandel tot stand te doen komen. Onze primaire inzet is altijd om dat via een wereldwijde overeenkomst van de WTO te doen die vooral in het voordeel moet zijn van de ontwikkelingslanden. Soms gunnen de landen elkaar het licht niet in de ogen en is dat de reden dat de onderhandelingen met Europa staken. Denk maar aan het beroemde voorbeeld van de bananen. Wij zijn daar door onderlinge fricties nog steeds niet uit. Ons uitgangspunt is allereerst de WTO. Free trade agreements met een most favoured nationclausule kunnen helpen om, als er een voordeel gegeven wordt aan een derde, dat ook terug te laten slaan op alle anderen.
Van een standstill is geen sprake. Net als onder het APS-plus zullen de mensenrechten ook onder de associatieakkoorden een centrale plaats innemen. De inzet van beide partijen is, een essentiële en bindende mensenrechtenclausule op te nemen die van toepassing is op het gehele associatieakkoord met opschortende werking bij ernstige schending van de mensenrechten. Daarnaast is onder het associatieakkoord in de politieke dialoog een belangrijke rol weggelegd voor de bespreking van mensenrechtenzaken die nog niet formeel door de ILO en VN-instituties zijn aangekaart. Tot slot is ook in het vrijhandelsakkoord een passage opgenomen inzake de naleving van fundamentele arbeidsnormen.
De heer Van Bommel (SP): Dit was het antwoord op de andere vraag, niet op standstill. Dat is niet zo erg, want ook dit is een belangrijk punt. Wil de staatssecretaris hiermee nu zeggen dat wanneer die afspraak gemaakt wordt, de mensenrechtenclausule bindend is voor de hele handelspilaar? Ik heb in ieder geval andere informatie. Anders moet hij het mij maar schriftelijk verder verklaren.
De voorzitter: Ik verzoek de heer Van Bommel om de staatssecretaris even de tijd te geven om dat na te gaan. Laten wij ondertussen beginnen met de tweede termijn, dan kan de staatssecretaris deze vraag in zijn tweede termijn nader beantwoorden.
Mevrouw Ferrier (CDA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden zeer voor hun beantwoording. Ik kan mij erg vinden in de typeringen die zij alle drie gegeven hebben van Latijns-Amerika en met de vergelijking die minister Verhagen maakte van de situatie nu wat democratie betreft met enkele decennia geleden. Dat is inderdaad een wereld van verschil. Ik werd aangesproken door de diversiteit die minister Koenders onder woorden bracht, diversiteit binnen een land qua inkomen maar ook qua bestuurssituatie. Ik kon mij sterk vinden in het beeld dat de staatssecretaris gaf, namelijk dat je in twee dagen Brazilië erg veel kan lachen en dat je, als je ’s avonds aan een cachaça of een Caipirinha zit, wel eens kan denken dat 5% groei ook best aardig is.
Ik heb de brief niet gelezen als een tussenbrief, maar als een update van het Latijns-Amerikabeleid waar wij drie jaar geleden om gevraagd hebben. Vandaar mijn behoefte aan concrete voornemens, criteria en onderwerpen voor de politieke dialoog om de politieke wil ten aanzien van democratisering, mensenrechten en straffeloosheid aan de orde te stellen. In Latijns-Amerika hebben wij inderdaad te maken met een overgang van een ontwikkelingsrelatie naar een meer buitenlands beleid, een meer diplomatieke relatie. Daarom is het ook heel goed dat wij hier «interdepartementaal» praten. Het gaat nu om het zoeken naar andere vormen van betrokkenheid. Ik heb al aangegeven dat voor mijn fractie onderwijs, het delen van kennis en kunde, heel belangrijk is, met name op de gebieden van voedsel en de agrisector. Ik heb gezegd dat de toegang tot financiële middelen vaak problematisch is. Kan daar misschien nog iets over gezegd worden en ook nog iets over het beurzenbeleid? Natuurlijk ga je je richten op de partnerlanden, maar tegelijkertijd ontloop je ontzettend veel kansen om de kennis en kunde van Nederland uit te dragen waar zoveel behoefte aan is. De prijs voor een beurs vanuit een partnerland of een niet-partnerland is naar mijn informatie wel erg groot. Ik zou de minister dan ook willen vragen om daar toch nog eens naar te kijken.
Ten slotte nog de suikerpalmbossen. De pilots zijn nog niet gestart, maar staan op het punt om gestart te worden. Uit betrouwbare bron weet ik dat het commitment, ook financieel, van de Colombiaanse regering pal overeind staat. Ik wil de minister dan ook vragen of hij kan toezeggen dat hij al het mogelijke in het werk zal stellen om die pilots van start te laten gaan. De informatie die daaruit voort kan komen, is van wezenlijk belang voor tal van zaken waarmee wij in Latijns-Amerika gezamenlijk winst kunnen boeken, zoals klimaat, voedsel en economische groei.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Het laatste pleidooi om met die pilots, in ieder geval van de suikerpalm, kennis op te doen, onderschrijf ik.
Ik heb nog een punt met betrekking tot protectionisme als gevolg van de financiële crisis. De staatssecretaris heeft gezegd dat de financiële crisis op korte termijn een harde klap gaat uitdelen, ook in Latijns-Amerika. Als je kijkt naar de reacties van bijvoorbeeld Argentinië op het gebied van protectionisme, en daarbij alle speculaties in grondstoffen neemt, dan denk ik dat wij daar toch zeer beducht voor moeten zijn. In een plenair debat komen wij nog over protectionisme te spreken en dan kom ik hier graag op terug.
De PvdA-fractie vindt het jammer dat met het MoU met Brazilië weinig voortgang wordt geboekt. De Kamer heeft gesteld dat die duurzaamheidscriteria essentieel zijn. Ik weet dat Wageningen hierbij betrokken is. Wij moeten op dit punt toch echt voortgang maken.
De heer Van Bommel (SP): Voorzitter. Om te beginnen stem ik in met de inleiding van de minister van Buitenlandse Zaken in reactie op de bijdrage van de VVD. Volgens mij is de laatste decennia wel aangetoond dat daadwerkelijke betrokkenheid bij de ontwikkeling van een land, deels uit eigenbelang, deels uit het belang van die partner en de ontwikkeling in de regio, toch de enige manier is om effectief te zijn in de sfeer van mensenrechten. Op geen andere manier kun je dat beter dan door die relatie aan te gaan om ook in moeilijke tijden met elkaar in gesprek te blijven en te kijken waar je elkaar tot wederzijds voordeel kunt zijn.
Toch blijf ik zitten met mijn kritiek op de overeenkomsten die nu in een vergevorderd stadium zijn. De uitleg van de staatssecretaris van de most favoured nationclausule is volgens mij maar een deel van het verhaal. Als er sprake is van een relatie waarin men elkaar dwars wil zitten, kan dat natuurlijk hinderlijk zijn, maar als er sprake is van een goede relatie en er dus ook handelsvoordelen worden geboden, dan schrijft die most favoured nationlclausule voor dat die dan ook aan de Europese Unie moeten worden geboden. Dat kan dan een hinderpaal zijn bij het bevorderen van de regionale markt, van zuid-zuidhandel. Dat wordt door betrokken organisaties in ieder geval ook gezien als een lastig punt van dat most favoured nationbegrip. Ik vraag daar nogmaals aandacht voor.
Ik neem aan dat nog even op dat standstill wordt teruggekomen net als op het aspect van het algemeen bindend zijn van de mensenrechtenclausules voor de hele handelspilaar. Ik heb daar echt andere informatie over, maar feit is wel dat de Kamer op achterstand zit, omdat de onderhandelingsmandaten niet openbaar zijn. Wij kunnen daar geen kennis van nemen en wij moeten ons daarom verlaten op wat wij van ngo’s horen.
Ten slotte nog de forward operating locations. Mijn vraag was er niet op gericht om te komen tot een uitspraak met betrekking tot verandering van het Nederlandse beleid als zodanig. Ik stel alleen vast dat wij met dat Nederlandse beleid steun geven aan een veel groter project waarvan ik mij afvraag of dat de afgelopen jaren wel effectief is gebleken. Mogelijk moeten wij toch eens denken aan een evaluatie, niet zozeer van de Nederlandse bijdrage daaraan, maar in wat bredere zin. Ik vraag de regering daar steun voor uit te spreken.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik wil graag beginnen met alle bewindslieden te danken voor hun beantwoording. Ook ik onderschrijf van harte waarmee de minister van Buitenlandse Zaken is begonnen, namelijk waarom wij in Latijns-Amerika zijn en er ook blijven. Het is goed dat een aantal onderwerpen waarover ik in eerste termijn heb gesproken – waaronder inzet voor gedemobiliseerden, bestrijding van geweld tegen vrouwen – door de beantwoording nog wat meer kleur hebben gekregen. De minister van Buitenlandse Zaken gaf aan dat ook meer concrete vertalingen in bijvoorbeeld de brief over mensenrechten te vinden zijn. Dat is waar, maar laat ik dan zeggen dat ik het van de oude notitie wel zo charmant vond dat er aan het eind nog duidelijke resultaatsgebieden en actiepunten werden genoemd. Dat blijft voor mij toch een aantrekkelijke vorm om te kunnen zien waar een en ander concreet in uitmondt.
Of je nu over ontheemdenproblematiek spreekt, over milieuvragen of over rechten voor de inheemse bevolking, je ziet heel vaak dat door de inzet van allerlei landen veel normen zijn gesteld en er soms heel goede regels zijn, maar dat het vervolgens aankomt op de implementatie ervan op al die terreinen. Dat vraagt voortdurende aandacht. De minister voor Ontwikkelingssamenwerking refereerde er ook aan. Ik heb een van de kabinetsleden in Colombia horen zeggen dat het land groter is dan de staat. Dat was een kernachtige beschrijving van het probleem dat daar werd ervaren.
Over de politieke dialoog over de straffeloosheid heb ik gevraagd welke rol de regering ziet voor het maatschappelijke middenveld en hoe de coördinatie daarmee verloopt.
Wat betreft de Nederlandse inzet op het terrein van drugs sprak de minister voor Ontwikkelingssamenwerking over de Amerikaanse aanpak, die volgens hem toch weinig effect heeft gesorteerd. Wij zetten ons jarenlang geïntegreerd in de milieuprogramma’s in om tot vermindering van het verbouwen van drugs te komen door de bevolking alternatieven te bieden. Heeft dat nu grote effecten gehad? Zien wij van die benadering wel resultaten?
De staatssecretaris sprak over de reizen van verschillende kabinetsleden naar Latijns-Amerikaanse landen en het plezier dat ook in Brazilië is beleefd. Ik heb hem goed begrepen dat dit niet de redengeving van de reizen was, maar wel een prettige bijkomstigheid. Ik vind het wel een mooie illustratie van het grote sociale kapitaal, de mensen in dit continent, de bewonderenswaardige veerkracht die ze vaak ook onder moeilijke omstandigheden vertonen. Daar is nog niet over gesproken, maar ik vind het belangrijk om hierop te wijzen.
Ten slotte, voorzitter, weet ik nog steeds niet hoe die zin op bladzijde tien eindigt.
De voorzitter: Dat blijft nog even een mysterie.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Ook ik wil de bewindspersonen danken voor de heldere uiteenzetting. Voor mij is het duidelijk geworden wat dit kabinet allemaal in Latijns-Amerika doet en dat het in ieder geval heel enthousiast bezig is met de invulling van hun portefeuilles; dat is goed om te horen.
Ik heb nog twee vragen die niet zijn beantwoord. De eerste gaat over de associatieakkoorden. Ik verneem graag van de staatssecretaris op welke manier de implementatie wordt gewaarborgd.
De tweede vraag betreft de mensenrechten, al heeft de minister daar al heel veel over gezegd. Ik wil toch nog graag een toelichting op de bescherming van de mensenrechtenverdedigers. Hoe zet Nederland zich daar actief voor in?
Minister Verhagen: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor hun bijdrage in tweede termijn en de algemene appreciatie die daaruit sprak.
Ik ga eerst in op de effectiviteit van het beleid in relatie tot de forward operating locations en breder, het beleid ter bestrijding van drugscriminaliteit waarin Nederland een rol speelt. Ik maak dit een beetje los van de specifieke projecten die via OS met name in Colombia plaatsvinden en waar collega Koenders nog steeds mee doende is. Je moet natuurlijk altijd kijken hoe beleid kan worden verbeterd en hoe effectiever kan worden opgetreden tegen bijvoorbeeld drugscriminaliteit. Als echter de onderliggende veronderstelling is dat wij niet meer met onze kustwacht actief hoeven te zijn in het Caribisch gebied omdat dat toch niet zo effectief is, dan ben ik het daar volstrekt niet mee eens. Een ding is wel zeker. Als wij daar niet meer de drugsstromen dan wel de smokkel controleren en proberen tegen te gaan, dan is het free for all.
De heer Van Bommel (SP): Maar die suggestie heb ik in ieder geval niet gedaan!
Minister Verhagen: Wij zetten de kustwacht juist in om die drugssmokkel tegen te gaan. Natuurlijk zullen wij samen met onze partners bezien hoe wij de drugscriminaliteit en de smokkel zo effectief mogelijk kunnen aanpakken. Daartoe ben ik natuurlijk altijd bereid, maar niet om onze kustwacht terug te trekken uit die gebieden. Ik ben blij dat de heer Van Bommel daar niet op doelde, want het onderscheppen van drugstransporten is natuurlijk wel van groot belang.
De heer Van der Staaij vond het charmant – ik vond dat een charmante omschrijving – dat de resultaten en de actiepunten in de vorige brief expliciet vermeld stonden. Ik kan mij daar wel iets bij voorstellen, want dat maakt wat gemakkelijker inzichtelijk wat wij gedaan hebben, waarmee wij bezig zijn en wat wij in de komende periode gaan doen. Ik zeg graag toe dat ik dit meeneem in de komende Caribenbrief.
Laat ik mevrouw Ortega twee voorbeelden geven, namelijk Guatemala en El Salvador. Via de EU worden bepaalde zaken op het gebied van schending van mensenrechten geselecteerd; dat zijn natuurlijk wel de ernstigste. Vervolgens worden die door onze ambassadeurs bij het openbaar ministerie van Guatemala aangeleverd en volgen zij ook de rechtsgang. In El Salvador worden bijvoorbeeld processen bijgewoond door onze ambassade die gevoerd worden tegen mensen die wij zien als mensenrechtenverdedigers. Hiermee wordt de autoriteiten duidelijk gemaakt dat de ambassade deze mensen steunt en ook nauwgezet volgt wat er met hen gebeurt. Je probeert mensenrechtenverdedigers een bepaalde vorm van protectie te bieden door een bepaalde vorm van erkenning, publiciteit en aandacht via de Nederlandse ambassades. Projecten die deze mensen zelf opzetten en die wij in het kader van verdediging van de mensenrechten van belang vinden, worden ook door ons gesteund. Wij doen dat in Latijns-Amerika niet anders dan in andere landen. In 2008 heeft een vrouw uit Congo de Nederlandse mensenrechtenprijs, de Mensenrechtentulp, gekregen. Dat heeft twee effecten. Het eerste is dat mensen in Congo weten dat wij achter hen staan als het gaat om mensenrechten en dat degene die deze prijs heeft gekregen door alle aandacht ook een bepaalde vorm van bescherming krijgt. De autoriteiten zullen haar niet zo snel durven aanpakken. Het tweede is dat wij hiermee haar werk ondersteunen, in dit geval het opkomen voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld gedurende de strijd.
Het is evident dat de situatie qua mensenrechten bijvoorbeeld in Colombia zeer ernstig is. Denk aan de positie van de inheemsen, van de afro-Colombianen en van mensenrechtenverdedigers en vakbondsleiders. Wij spreken daar Colombia intensief op aan, zowel bilateraal – collega Koenders heeft dit specifiek aan de orde gesteld toen hij in die regio was – als via de Europese Unie en de G27. Ook hier geldt dat zo’n mensenrechtendialoog tussen de Europese Unie en een land als Colombia effectief is, omdat daarin concrete gevallen met naam en toenaam worden genoemd. In Colombia ondersteunen wij de nationale commissie voor genoegdoening en verzoening ook financieel, de re-integratie van gedemobiliseerden en paramilitairen, waarover de heer Koenders al sprak, en mensenrechten-ngo’s, zodat ze hun werk kunnen voortzetten. Door deze voorbeelden zult u wel een beeld hebben gekregen van hoe wij beleid omzetten in concrete acties.
Minister Koenders: Voor mij resteren nog vier vragen en ik zal maar beginnen met de moeilijkste, namelijk die van de heer Van der Staaij. Na consultatie van mijn ambtenaren heb ook ik geprobeerd een oplossing te vinden voor de zin die niet eindigde. Mede in het licht van de enorme hoeveelheid papier die over het algemeen in de Tweede Kamer wordt verspreid, zou ik willen voorstellen om die zin maar te schrappen en als niet geschreven te beschouwen. Dat lijkt mij in ieder geval de verstandigste oplossing.
Natuurlijk zijn wij in discussie met het maatschappelijke middenveld in eigenlijk alle landen van Latijns-Amerika en Centraal-Amerika. Via onze ambassade in Guatemala zijn er dagelijks contacten met de Fundación Myrna Mack, die zeer actief is in de strijd voor mensenrechten en mensenrechtenverdedigers. Natuurlijk zijn wij ook bezig met semioverheidsinstellingen en ons eigen NIMD. Dit betekent dat eenieder vanuit eigen kracht – het particuliere kanaal en de overheid – probeert synergetisch te werken in Guatemala om te proberen op deze belangrijke punten als straffeloosheid en onderdrukking antwoord te geven. Er is dus coördinatie, uiteraard ook op het niveau van de ambassade, maar heel regulier. Dat geldt ook voor de grote problemen in de mijnbouw. Wij hoeven daarin niet altijd eenzelfde positie in te nemen; iedereen heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Maar wij hebben daar bijvoorbeeld wel kunnen bemiddelen tussen het Canadese bedrijf en de lokale bevolking. Helaas is dat niet zo goed afgelopen, want dat Canadese bedrijf wilde niet meewerken.
Als het gaat om de normen en, nog belangrijker, de implementatie ervan, ben ik het helemaal met de heer Van der Staaij eens. Over het algemeen gaat het met de normstelling goed en zijn de wetten ook wel goed, maar zit het hem in de implementatie; daar zitten wij dan ook vooral op.
Ik weet niet of de vraag over de beurzen terecht aan mij is gesteld. Zoals u weet, zijn die beurzen bestemd voor de meest kwetsbare landen. Een eventueel verzoek tot uitbreiding zou mijns inziens aan de minister van Onderwijs moeten worden gesteld. Wij hebben afgesproken om het echt alleen tot de partnerlanden te beperken.
Ten slotte de suikerpalm. Ik ben graag bereid om dat te bezien en om dat als het ook maar enigszins kan te doen. Ik zal dat dus buiten onze bezuinigingen laten. Het gaat ook niet om een heel groot bedrag. Het is inderdaad een goede methode om breedschaliger incentives te krijgen.
Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik heb van de aankondiging van de heer Waalkens inzake het protectionismedebat goede nota genomen. Daar zullen wij dan verder spreken over het verschil tussen financieel protectionisme en handelsprotectionisme. Je ziet natuurlijk handelsmaatregelen die in de kern protectionistischer zijn; daar rapporteert de WTO over. Ik denk echter dat de effecten van het sluwere financieel protectionisme veel harder zullen aankomen in de allerarmste regio’s en veel lastiger te bestrijden zijn.
De heer Waalkens zei dat de duurzaamheidscriteria voor de Tweede Kamer heel belangrijk zijn. Dat is mij bekend, maar ik wijs er wel op dat hoe harder deze criteria verankerd zijn, hoe lastiger de onderhandelingen worden. U kunt volgens mij niet en snelheid eisen en een keiharde toezegging als het gaat om die duurzaamheidscriteria. De traagheid wordt veroorzaakt door ons harde vasthouden aan die criteria.
De heer Van Bommel heeft gelijk dat de verwijzing in het handelsdeel van het associatieakkoord naar de mensenrechtenclausule niet bindend is, maar hij gaat daarbij voorbij aan het feit dat in het politieke samenwerkingsdeel van het associatieakkoord wel een bindende clausule wordt opgenomen ten aanzien van mensenrechten die ook een opschortende werking inhoudt. Er is dus sprake van een heel duidelijke band tussen de handelssamenwerking en de politieke samenwerking en daarmee is het een pakket.
De clausule van meest begunstigde landen; dat is in de kern wat de WTO is. Je mag niet discrimineren tussen de een en de ander. Het kan natuurlijk ook in het voordeel van de Latijns-Amerikaanse landen werken als een overeenkomst wordt gesloten met bijvoorbeeld Zuid-Korea, dat dan vervolgens een overeenkomst met de VS sluit die gunstiger is. Dan slaat die gunstiger overeenkomst ook terug op Latijns-Amerika. Dit principe werkt dus de positieve kant op. Onze inzet is primair om het alomvattend te doen via de WTO. Nederland loopt echt voorop in Europa en Europa redelijk in de wereld om van de WTO een asymmetrisch pakket te maken, waardoor de allerarmste landen er veel meer op vooruitgaan dan de rijkere landen. Bovendien staat deze clausule niet in de weg dat er asymmetrische afspraken kunnen worden gemaakt, rekening houdend met de verschillende mate van ontwikkeling.
De heer Van Bommel vroeg wie nu het meest profiteert van die standstillclausule. Als de een er ten opzichte van de ander heel erg op achteruitgaat, zal er echt geen akkoord komen. Er zal voor beide landen dus iets in moeten zitten. Het wordt niet afgedwongen. Alleen als beide partijen erop vooruitgaan en ermee instemmen, zal er een afspraak gemaakt worden.
Ten slotte de vraag van mevrouw Ortega. Hoe wordt de implementatie van die associatieakkoorden geborgd? Waarschijnlijk zal er een bilaterale commissie EU-Andeslanden komen die de implementatie gaat monitoren. De EU-vertegenwoordiging ter plekke ondersteunt de implementatie en de ILO monitort de afspraken op het terrein van de arbeidsrechten.
De minister van Buitenlandse Zaken zal in de Caribennotitie ingaan op resultaten en actiepunten.
Samenstelling:
Leden: Van Bommel (SP), Van der Staaij (SGP), Wilders (PVV), Waalkens (PvdA), Çörüz (CDA), Ormel (CDA), voorzitter, Ferrier (CDA), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Haverkamp (CDA), Blom (PvdA), Eijsink (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Irrgang (SP), Knops (CDA), Boekestijn (VVD), Voordewind (ChristenUnie), Pechtold (D66), ondervoorzitter, Ten Broeke (VVD), Van Raak (SP), Gill’ard (PvdA), Thieme (PvdD) en Peters (GroenLinks).
Plv. leden: De Wit (SP), Van der Vlies (SGP), De Roon (PVV), Vermeij (PvdA), Omtzigt (CDA), Spies (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jasper van Dijk (SP), Ten Hoopen (CDA), Jonker (CDA), Boelhouwer (PvdA), Leerdam (PvdA), Arib (PvdA), Neppérus (VVD), Lempens (SP), Schermers (CDA), Griffith (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Koşer Kaya (D66), Van Beek (VVD), Gesthuizen (SP), Samsom (PvdA), Ouwehand (PvdD), Vendrik (GroenLinks) en Van Miltenburg (VVD).
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Nicolaï (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD).