Vastgesteld 29 juli 2014
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 4 juni 2014 overleg gevoerd met Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over arbeidsmarktbeleid.
(De volledige agenda is opgenomen aan het einde van het verslag.)
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Burg
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Voorzitter: Van der Burg
Griffier: Post
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van der Burg, Hamer, Heerma, Lucas, Van Ojik, Ulenbelt en Van Weyenberg,
en Minister Asscher van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
Aanvang 13.05 uur.
De voorzitter: Ik open het algemeen overleg over het arbeidsmarktbeleid. Ik heet de Minister en zijn staf, de Kamerleden en het publiek van harte welkom. Ik hanteer in de eerste termijn een spreektijd van vijf minuten per fractie.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. We hebben veel stukken op de agenda. Ik moet dus wat kiezen. Naar aanleiding van uitspraken van de Minister in opinieartikelen heb ik hem gevraagd of hij namens het kabinet sprak. De Minister zei dat hij altijd namens het kabinet spreekt, omdat het kabinet met één mond spreekt. In dat licht was ik buitengewoon verheugd met de speech van Minister Dijsselbloem. Hij erkent namelijk dat we in Nederland relatief weinig uren werken en dat het heel belangrijk is om meer uren te werken. D66 maakt dit punt al langer. In het Herfstakkoord hebben we daarover afspraken met het kabinet gemaakt. Het kabinet kijkt hoe meer werken een bijdrage kan leveren aan het versterken van het groeivermogen. Het is altijd fijn als we het kabinet, bij monde van de Minister van Financiën, klip en klaar horen zeggen dat in meer werken veel groeivermogen voor de Nederlandse economie zit. Ik breng hierbij mijn dank over. De Minister begrijpt dat mijn verwachtingen over wat het kabinet in voorbereiding heeft voor het bevorderen van meer uren werken, alleen maar zijn toegenomen door de steun van de Minister van Financiën.
Om te zorgen dat werken meer loont, pleit mijn fractie voor lastenverlichting op arbeid. We moeten echter niet hebben dat die aan de cao-tafel wordt gebruikt voor meer bovenwettelijke reparaties van de WW. Onlangs hebben we een brief van de Stichting van de Arbeid gekregen, waarin men erop lijkt te hinten dat vrijvallend geld moet worden gebruikt voor allerlei nieuwe bovenwettelijke WW-aanvullingen als straks de Wet werk en zekerheid in werking treedt. Ik complimenteer de Minister overigens met de succesvolle behandeling gisteren in de Senaat. Het is doodzonde als wij geld besteden aan bijzondere regelingen in de WW die leiden tot meer werkloosheid. Uit het rapport dat de Minister ons heeft toegestuurd, blijkt dat dat zo is. Er gaat jaarlijks 170 miljoen om in wettelijke aanvullingen op de WW en dat vermindert de kans dat mensen uit de WW stromen met 5,2%, zo heeft de Minister laten onderzoeken. Ik herhaal mijn vraag. Wat doet de Minister om bij de behandeling van de wet in de Tweede Kamer te borgen dat sociale partners niet met allerlei aanvullende regelingen komen die leiden tot minder geld in de portemonnee van werkenden en die algemeen bindend worden verklaard door deze Minister? Dat is zonde. De Minister heeft gezegd dat hij de aanvullingen kwetsbaar vindt, maar wat gaat hij hieraan doen? Is de Minister het met mij eens dat 200 miljoen euro op vruchtbaarder manieren kan worden ingezet?
Ik kom op het vrijwilligerswerk in de WW. Ik dank de Minister voor de antwoorden die wij net nog ontvingen op de schriftelijke vragen over het vrijwilligerswerk en het optreden van het UWV bij Buurtbus Zaanstreek. De antwoorden roepen echter ook veel vragen op. De Minister kondigt nu aan – duidelijker dan hij eerder deed – dat hij de spelregels voor vrijwilligers in de WW aanpast. Dat vind ik verstandig. Het is natuurlijk niet uit te leggen dat we tegen mensen in de bijstand zeggen dat zij alleen bijstand krijgen als zij een tegenprestatie leveren, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk te doen, en dat we tegen mensen in de WW het omgekeerde zeggen. Ik heb een paar vragen hierover. Wat is beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt? Als een WW'er op maandag, dinsdag en woensdag een buurtbus rijdt, dan kan hij ook solliciteren voor een baan op bijvoorbeeld dinsdag of woensdag. Daar is toch niets mis mee? De Minister is toch niet van mening dat als je moet solliciteren, je elk uur dat je beschikbaar moet zijn voor een baan thuis op je handen moet zitten en alleen maar sollicitatiebrieven moet tikken? Is de Minister het met mij eens dat het actief blijven door vrijwilligerswerk juist de kans vergroot om een betaalde baan te vinden? In de antwoorden staat het zinnetje dat vrijwilligerswerk door WW'ers niet mag leiden tot verdringing van regulier betaalde arbeid. Niemand in de Kamer is een fan van verdringing. Maar wat is regulier betaalde arbeid? Bij de Buurtbus Zaanstreek rijden vrijwilligers tussen een aantal dorpen in de Zaanstreek. Het is niet de keuze tussen een betaalde buschauffeur van Connexxion of een vrijwilliger. Het is óf een buurtbus die gereden wordt door vrijwilligers óf geen buurtbus. Is de Minister dit met mij eens?
De jeugdwerkloosheid is hoog. Op 1 juli treedt een maatregel in werking waardoor een werkgever die een werkloze jongere aanneemt, twee jaar lang € 3.500 premiekorting krijgt. Dat is een belangrijke maatregel die we hebben afgesproken in het Herfstakkoord. Ik heb gespeurd naar voorlichting aan de werkgevers over dit belangrijke instrument, maar wat ik heb gevonden is nog wat mager. Ik ben bezorgd omdat veel werkgevers nog niet weten dat er in de praktijk zo'n hoge premiekorting beschikbaar is. Is de Minister bereid om aanvullende voorlichting te verstrekken, samen met bijvoorbeeld werkgeversorganisaties, zodat werkgevers veel meer worden gewezen op het bestaan van dit instrument? Dit gaat een belangrijke bijdrage leveren aan de kans van jongeren om te worden aangenomen.
De heer Heerma (CDA): Voorzitter. Ik excuseer me iets voor 14.00 uur, omdat ik naar een hoorzitting van een andere commissie moet die ik zelf heb aangevraagd. Ik ben blij dat ik mijn termijn nog kan doen.
Over werkloosheid en de arbeidsmarkt hebben we al in diverse AO's, wetsbehandelingen, spoeddebatten en dertigledendebatten gesproken. Een aantal van de punten die ik naar voren breng, komt voort uit debatten die we eerder met de Minister hebben gehad. Dat was bij de inbreng van de heer Van Weyenberg ook het geval. Het is niet alleen zorgelijk dat de werkeloosheid hoog blijft terwijl de economische groei aanhoudt, ook de scheve verdeling van de werkloosheid is zorgelijk. Een aantal kwetsbare groepen wordt extra geraakt, denk aan jongeren en ouderen.
Ik ga zo specifiek in op een aantal punten, maar allereerst zeg ik iets over de sectorplannen. De Minister heeft daar vorige week in een interview aan de Persdienst uitgebreid over gesproken, waarna ook een brief aan de Kamer volgde. Ik las in dat interview iets van een winstwaarschuwing. De Minister sprak uitgebreid over een evaluatie door een onafhankelijk bureau, maar ook over tussentijds een vinger aan de pols houden en lessen trekken voor het vervolg van die sectorplannen. In dat kader wil ik het nogmaals over reshoring hebben. We hebben daar herhaaldelijk over gesproken. Reshoring lijkt binnen de sectorplannen niet echt van de grond te komen. Dat bleek ook uit de cijfers. In eerdere debatten heb ik aangegeven dat we een kans zien om met incidenteel geld structurele banen te creëren. De Minister heeft bij herhaling aangegeven, ook in brieven, hierop in te willen zetten. Toch blijft reshoring achter. Komt dat doordat werkgevers het nog niet zo tussen de oren hebben zitten? Of vinden werkgevers het een minder goed idee dan dat wij het met elkaar vinden? Of zit de opzet van de sectorplannen het terughalen van arbeid naar Nederland in de weg? Als dat laatste het geval is, biedt het tussentijds lessen trekken en een vinger aan de pols houden, zoals de Minister zei in het interview aan de Persdienst, dan kansen voor reshoring?
De jeugdwerkloosheid blijft onverminderd hoog. Uit de laatste cijfers blijkt dat die iets gedaald is, maar we krijgen het signaal dat dat komt doordat jongeren zich niet meer als werkzoekende registreren terwijl ze geen baan gevonden hebben. Dat is zorgwekkend. Diverse jongerenorganisaties hebben daar de afgelopen dagen aandacht voor gevraagd.
FNV-jongeren hebben bij de Minister en de Kamer gepleit voor het geven van een impuls aan studiebijsluiters, die binnen het onderwijs eerlijke informatie geven over arbeidsmarktkansen bij bepaalde opleidingen. De Onderwijsraad heeft onlangs een pleidooi gehouden voor meer aandacht voor arbeidsmarktvaardigheden in het onderwijs. Hoe kijkt de Minister aan tegen dit soort pleidooien? Vandaag hebben diverse jongerenorganisaties cv's aangeboden aan de Kamer. Ze vroegen de Minister of er meer concrete doelen aan het jeugdwerkloosheidsbeleid gekoppeld kunnen worden. Graag een reactie van de Minister.
Op 1 april hebben we op initiatief van Norbert Klein, destijds nog van de fractie van 50PLUS, een uitgebreid debat gevoerd over ouderenwerkloosheid. Twee punten die toen aan de orde kwamen, haal ik hier terug. Het eerste is de ambassadeur ouderenwerkloosheid. Werkgevers die een meer leeftijdsdivers personeelsbeleid voeren, erkennen dat ze een drempel over moesten. Kan zo'n ambassadeur ouderenwerkloosheid helpen om werkgevers de drempel over te krijgen? In dat debat ging het ook vrij uitgebreid – dat werd met name door de PvdA en D66 geëntameerd – over scholingsvouchers voor ouderen. Dat is mijn tweede punt. Er waren signalen dat die scholingsvouchers nauwelijks ingezet werden. De Minister erkende in dat debat dat hij ongelukkig was met de mate waarin die vouchers werden ingezet. De Minister zou voor de zomer aan de Kamer berichten over het vervolg van het contact dat hij met het UWV had. Mij bereiken tot aan deze week signalen dat de vouchers nauwelijks worden toegepast, dat deze een handvol keren per arbeidsmarktregio ingezet worden. Zijn er al slagen te slaan, zodat dat geld niet op de plank blijft liggen? Kunnen we dat geld met pilotprojecten inzetten om ouderen scholingsmogelijkheden te geven? Nu blijven er signalen binnenkomen dat dat niet gebeurt.
Mijn laatste punt sluit aan bij dat van de heer Van Weyenberg. Hij verwees naar de buurtbus. We hebben vorige week het Zwartboek UWV gekregen, waarin legio voorbeelden staan van WW'ers die te horen krijgen dat ze gekort worden op hun uitkering als ze vrijwilligerswerk doen, terwijl vrijwilligerswerk als tegenprestatie in de bijstand juist gestimuleerd wordt. In de antwoorden op de vragen van de heer Van Weyenberg, die ik net voor het AO zag, geeft de Minister aan dat hij het probleem ziet en dat hij de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk wil verruimen. Totdat dat gebeurd is, gelden de huidige regels. Als we allemaal weten dat het knelt en de Minister dat erkent, kunnen we het UWV dan ruimte geven om iets minder strak daarmee om te gaan? Dan ontmoedigen we WW'ers die op deze manier actief zijn niet, zoals nu wel het geval is.
Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Het is goed dat we weer een AO Arbeidsmarktbeleid hebben om elkaar scherp te houden. Dat blijft nog steeds nodig, want ondanks de positieve berichten over het saldo van Nederland, is de werkgelegenheid nog niet op orde. Voor de PvdA is de crisis pas voorbij als de werkloosheidscijfers weer in de plus komen. We hebben nog veel werk te doen voordat de werkgelegenheid volgend jaar omhoog gaat. Ik neem aan dat de Minister daarover zelf ook iets zal zeggen, maar het is een belangrijk punt vooraf. Sectorplannen zijn een van de belangrijkste instrumenten die dit kabinet heeft ingezet om samen met werkgevers- en werknemersorganisaties wat te doen aan werkloosheid. Wij zijn daarom ook heel blij dat het beschikbare bedrag voor de sectorplannen voor deze periode volledig is benut en zelfs wat is opgehoogd. We hebben tevens kunnen lezen dat het aantal kwalitatief sterke aanvragen voor cofinanciering boven verwachting is. Er worden nu 185.000 werknemers bereikt. Partijen zeggen weleens dat dat geen echte banen zijn. Ik denk altijd maar: als je op zo'n plek zit, is het voor jou wel een echte baan, want anders zat je werkloos thuis. We hebben net van de heer Van Weyenberg gehoord hoe vervelend dat is. Dat willen we voor niemand. Die 185.000 is een belangrijk getal voor de mensen die het betreft. Het is belangrijk dat overal ingezet wordt op het begeleiden van mensen van werk naar werk, op om- en bijscholing, op het behoud van vakkrachten en op het creëren van leer-werkplekken. Daarmee wordt wat gerealiseerd voor de structurele positie van deze mensen op de arbeidsmarkt. Ik heb daarover wel een vraag. We horen veel over verschillende gebieden in Nederland. We hebben zorgen over het Noorden. Ik heb begrepen dat de drie noordelijke provincies het initiatief nemen om met sector- en banenplannen te komen. Is de Minister daarvan op de hoogte? Wil hij daar goed naar kijken? Het Noorden is namelijk een heel belangrijk gebied voor ons.
Mijn collega's noemden de jeugdwerkloosheid al. De heer Van Ojik, de heer Heerma en ik komen net van het aanbieden van cv's door de jongerenorganisaties FNV Jong, CNV Jongeren, JS en DWARS. Zij hadden een aantal vragen en wij hebben het op ons genomen om die vragen aan de Minister door te spelen. Ze hebben ons een heleboel cv's van werkloze jongeren gegeven. Zij vroegen ons of wij de Minister willen vragen om in dit overleg meer inzicht te geven in de doelen die worden nagestreefd bij de jeugdwerkloosheid, de verschillende instrumenten en vooral in het structurele karakter van die aanpak. Het lijkt me goed om eventuele onduidelijkheid zo snel mogelijk weg te nemen. Het is leuk om te vertellen dat de drie politieke partijen die erbij waren het initiatief hebben genomen voor een rondetafelbijeenkomst met alle politieke partijen en politieke jongerenorganisaties om de Kamer in gesprek te laten gaan met de jongeren. Meestal doen we dat met organisaties over het hoofd van jongeren heen. Dat verzoek ligt sinds een half uurtje bij de voorzitter.
Het is heel belangrijk om te bekijken waar binnen de groep jongeren de werkloosheid het hoogst is. Mijn fractie heeft daarom eerder gevraagd om specifieke maatregelen voor migrantenjongeren. Ik begreep dat het kabinet dit heeft opgepakt. Ik hoor vandaag graag wat meer daarover van de Minister.
De regionale aanpak van de jeugdwerkloosheid komt goed op gang, blijkt uit de Monitor Regionale Aanpak Jeugdwerkloosheid. Negen regio's lopen echter achter. Wat wordt er gedaan om die regio's verder te helpen? Misschien is hier een extra rol voor de ambassadeur weggelegd?
Ik stap van de jongeren over naar de ouderen. We hebben inderdaad recentelijk een apart AO daarover gehad. Toen hebben we gevraagd of de instrumenten in het plan voor de ouderenwerkloosheidaanpak wat concreter gemaakt konden worden. Hoe staat het daarmee?
Voor het gemak en gezien de tijd, sluit ik aan bij wat mijn collega's gezegd hebben over het vrijwilligerswerk. In het WRR-rapport hebben wij gelezen over een lerende economie. Dat sluit heel goed aan bij wat de fracties van D66 en de PvdA hebben gezegd over het wetsvoorstel Wet werk en zekerheid. Kunnen we zo snel mogelijk een visie van het kabinet krijgen op de wijze waarop die scholing structureel aangepakt wordt?
Ik feliciteer de Minister met de succesvolle behandeling van het belangrijke wetsvoorstel Wet werk en zekerheid. Wij kijken uit naar de stemming.
De voorzitter: Ik geef het woord aan mevrouw Lucas, die voor het eerst in deze commissie het woord voert. We hebben in deze commissie de gewoonte om een spreektijd af te spreken, maar de interrupties vrij te laten. Ik geef het aan als u bijna aan uw tijd zit.
Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Mijn eerste optreden in deze commissie SZW, na vier jaar OCW en vier jaar EZ, voelt een beetje als mijn maidenspeech. Misschien kleuren die twee jaar EZ en met name mijn voorliefde voor startende ondernemers de manier waarop ik de stukken op deze agenda heb gelezen. Start-ups zorgen voor 60% van de banengroei in Nederland. Dat is dus een belangrijke doelgroep als je de werkloosheid wilt terugdringen. Het afgelopen jaar heb ik met veel startende ondernemers om de tafel gezeten. Een onderwerp dat in al die gesprekken aan de orde kwam, was het dreigende tekort aan voldoende geschoold personeel. Dat voelt een beetje paradoxaal als ik de stukken voor dit AO lees over de enorme werkloosheid waar we mee kampen.
De arbeidsmarkt is onmiskenbaar aan het veranderen. Nooit eerder verdwenen en ontstonden banen zo snel als nu, onder andere door de snelle technologische vooruitgang. Mensen wisselen steeds vaker van baan. Om onze concurrentiepositie te versterken, moeten we zorgen dat ons arbeidsmarktbeleid is afgestemd op die veranderingen. De flexibilisering van de arbeidsmarkt zet door en leidt tot onzekerheden. Tegenover die onzekerheden moeten nieuwe zekerheden komen te staan. Een belangrijke nieuwe zekerheid is scholing. We willen een hoogwaardige, flexibele arbeidsmarkt, omdat we het moeten hebben van onze arbeidsproductiviteit en onze innovatie. Dat betekent dus scholing. Door scholing kunnen werknemers immers steeds hun capaciteiten afstemmen op de behoefte van de arbeidsmarkt, zodat ze niet zozeer baanzekerheid als wel werkzekerheid hebben. In de kabinetsreactie op het WRR-rapport Naar een lerende economie staan hierover verstandige dingen. Ik ben blij dat zowel in de Aanpak jeugdwerkloosheid als in de sectorplannen veel aandacht uitgaat naar scholing en de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt. De Minister stelt terecht in zijn brief dat de sectorplannen twee doelen dienen: het op korte termijn overbruggen van de crisis en het op langere termijn komen tot een beter functionerende arbeidsmarkt. Dat laatste is geen overbodige luxe als we ons realiseren dat we qua werking van de arbeidsmarkt op de 127e plaats staan op de lijst van de meest concurrerende economieën. De sectorplannen kunnen ons waardevolle informatie geven over wat werkt, zodat we tot een structurele verbetering kunnen komen op het gebied van een leven lang leren en de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Op dat punt wees ook mevrouw Hamer.
Ik heb een aantal vragen over de voortgang van de sectorplannen. Kan de Minister een aantal voorbeelden geven van waaraan de middelen voor scholing in de sectorplannen precies besteed worden? Gaan deze middelen bijvoorbeeld naar vouchers voor werkzoekenden of worden ze besteed aan nieuw aanbod? Graag krijg ik wat meer inzicht hierin.
Hoe verhouden de middelen voor scholing in de sectorplannen zich tot de inzet van de Minister van OCW? Zij is bezig met het Regionaal Investeringsfonds mbo en het Techniekpact. Hoe voorkomen we dubbelingen?
Er zijn slechts drie sectorplannen afgewezen en het budget voor dit jaar is al overschreden. Is de Minister streng genoeg? Waarop wordt getoetst bij het toekennen van de middelen voor de sectorplannen? Wordt er bijvoorbeeld gekeken in hoeverre sectorplannen aan beide doelstellingen voldoen, zowel het overbruggen van de crisis nu als de structurele verbetering straks?
In de brief staat dat er volgend jaar opnieuw 250 miljoen beschikbaar is, terwijl dit jaar 30 miljoen meer is uitgegeven. Waar is die additionele 30 miljoen vandaan gekomen?
Maandag is de Arbeidsmarktprognose van het UWV verschenen. Gelukkig blijkt daaruit dat de werkgelegenheid vanaf 2015 stijgt. Betekent dit ook dat in de tweede tranche van de sectorplannen in de beoordeling meer nadruk komt te liggen op de structurele verbetering van de arbeidsmarkt? Wordt er bijvoorbeeld voorrang verleend aan plannen die innovatieve oplossingen bieden om de sectoraal georganiseerde O&O-fondsen over de streep te trekken om meer samen te werken aan cross-sectorale mobiliteit? Krijgen sectoren of regio's waar tekorten dreigen in de toekomst voorrang in de tweede tranche van de sectorplannen?
Het voorkomen van jeugdwerkloosheid is beter dan genezen. In 2011 heb ik daarom een motie ingediend over het verplichten van opleidingen om studenten eerlijk voor te lichten over het arbeidsmarktperspectief van opleidingen. De studiebijsluiter is daaruit voortgekomen. Je kunt immers pas een weloverwogen studiekeuze maken als je de vraag op de arbeidsmarkt kent. De VVD is benieuwd welke lessen het project School ex 2.0 ons op dat punt leert. In hoeverre is School ex 2.0 additioneel aan de studiebijsluiter?
Doordat werkgevers de helft meebetalen aan de sectorplannen wordt zowel aan de aanbod- als aan de vraagkant van het probleem gekeken. We kunnen immers het aanbod verbeteren om werkzoekenden op weg helpen, maar zonder een toename aan de vraagkant werkt het niet. Het zijn immers de werkgevers die werk geven. Een reëel probleem bij het zorgen voor meer banen, is de terughoudendheid van werkgevers om personeel aan te nemen. De werkgevers zijn terughoudend, omdat de verantwoordelijkheden voor hen groot zijn, bijvoorbeeld bij ziekte of arbeidsongeschiktheid van een werknemer. Staan in de sectorplannen en in de Aanpak Jeugdwerkloosheid voorstellen om dat probleem specifiek aan te pakken? Wat vindt de Minister van het voorstel van VDL in Brabant? VDL wil tientallen extra mensen aannemen als het maar afscheid van ze kan nemen als ze ziek worden. Kunnen we in het kader van de motie-Van Nieuwenhuizen-Wijbenga over de proeftuin Brabant welwillend bekijken of we dit in de sectorplannen kunnen meenemen?
De Brainport Regio in Brabant is bezig met een initiatief om de flexibiliteit op de arbeidsmarkt te vergroten door het instellen van een regionale arbeidsmarktpool. Werknemers wordt de zekerheid van een vaste baan en afwisselend en uitdagend werk geboden, terwijl de drempels voor werkgevers om personeel aan te nemen worden verlaagd. Wij vinden dat een fantastisch initiatief. We hopen dat de Minister de hieruit geleerde lessen meeneemt in zijn voortgangsrapportage over de sectorplannen. Ondanks dat de Brainport Regio niet om subsidie van het Rijk gevraagd heeft, is het zeker een heel interessant voorstel dat tegemoet komt aan de voorstellen in de sectorplannen.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik sluit me aan bij de oproep voor intersectorale scholing en voor het O&O-fonds. Het is van de gekke dat we geld geven aan werkgevers- en werknemersorganisaties die scholing over de grenzen van hun sector niet toestaan. Ik ben benieuwd naar de reactie van de Minister. Mijn vraag betreft echter een ander onderwerp. Indirect heeft mevrouw Lucas het over loonkosten voor werkgevers. Uit de stukken blijkt dat 200 miljoen per jaar wordt besteed aan aanvullingen op de WW. Uit studies blijkt dat die aanvullingen er alleen maar voor zorgen dat mensen langer werkloos zijn. Wat is het oordeel van de VVD-fractie over dat rapport?
Mevrouw Lucas (VVD): Ik vond de vraag van de heer Van Weyenberg aan de Minister daarover heel terecht. Ik wacht het antwoord van de Minister af.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. In april kwamen er weer 3.000 werklozen bij. Dat de werkloosheid nu minder hard stijgt, komt jammer genoeg niet zozeer doordat meer mensen een baan vinden, maar doordat mensen, en dan met name jongeren, steeds meer ontmoedigd raken. Als jongeren daardoor langer naar school gaan, is het nog te zien als een goede investering in de toekomst. Als ontmoediging om een baan te zoeken leidt tot het afhaken van jongeren, dan is dat niet minder dan een drama. Dit geldt overigens ook voor mensen die wat ouder zijn. Herstel van werkgelegenheid op redelijk omvangrijke schaal is ondertussen niet in zicht. Ook volgend jaar is volgens de prognoses nog niet of nauwelijks sprake van een daling van de werkloosheid. In antwoord op Kamervragen die ik onlangs stelde, antwoordt de Minister op 28 mei jl.: «Voor herstel van de werkgelegenheid is het echter vooral van belang dat de economie weer gaat groeien». Dat is echter nog de vraag. Is de Minister niet bang dat de groei zich helemaal niet vertaalt in werkgelegenheid? Wat weten we eigenlijk over de relatie tussen de te verwachten groei en de ontwikkeling van de werkgelegenheid? Als de groei veroorzaakt wordt door stijgende arbeidsmarktproductiviteit, levert het helemaal geen banen op. In dat verband roept ook de lezing van Minister Dijsselbloem gisteravond in Breda bij mijn fractie vragen op. Het lijkt alsof hij de relatie omgekeerd legt. Waar Minister Asscher zegt dat als we meer groeien er meer werk komt, zegt Minister Dijsselbloem dat als we meer werken er meer groei komt. Het lijkt voor het toekomstige beleid zinvol om de relatie tussen groei en werkgelegenheid verder uit te diepen. Wil de Minister dat doen of laten doen?
Door de eerste tranche sectorplannen krijgen we meer zicht op wat de sectorplannen opleveren. Ik bagatelliseer dat zeker niet, zeg ik ook aan het adres van mevrouw Hamer. Het is voor mensen die op wat voor manier dan ook profiteren van de inzet van de sectorplannen van groot belang. Dat zie ik ook wel. Toch kun je een euro maar één keer uitgeven. We weten dat de netto-banengroei als gevolg van de sectorplannen maar zeer beperkt is, terwijl de overheid tot op de dag van vandaag zo veel bezuinigt dat er duizenden banen verdwijnen. Kunnen we in dat opzicht een heroverweging van bezuinigingen tegemoet zien nu het begrotingstekort daalt?
De vakbonden doen voorstellen om banen te creëren. Het is vooralsnog onduidelijk wat de status van die voorstellen is. Bij de begrotingsbesprekingen zal hiervoor aandacht zijn, zegt de Minister. Ik neem aan dat hij hierbij doelt op de besprekingen met de meest geliefde oppositie. Kan hij ook de minder geliefde fracties, zoals de fractie van GroenLinks, deelgenoot maken van de inzet van het kabinet bij de besprekingen? Ik begrijp uit krantenberichten dat de heer Heerts spreekt over 1 miljard verlaging van lasten op arbeid. Ik ben zeer benieuwd hoe het kabinet daarop reageert.
Ik heb een aantal opmerkingen over de jeugdwerkloosheid. We gaan inderdaad met jongeren om de tafel zitten. Dat is heel erg goed. Mevrouw Hamer sprak net al daarover. Mijn fractie heeft een aantal weken geleden een WerkLab georganiseerd, waarin we met jongeren om tafel zaten om te horen wat zij zien als de grote problemen en welke oplossingen zij daarvoor zien. Tot mijn verrassing kwamen de gratis stages naar voren als een van de allergrootste problemen. De heer Ulenbelt heeft in het verleden ook vragen daarover gesteld. Ik schrok van de voorbeelden die ik bij het WerkLab hoorde. Jongeren die voor 16 uur worden betaald, maar geacht worden 32 uur te werken. Jongeren die al vier keer een stage na hun opleiding hebben gedaan en elke keer weer een nieuwe stage, maar geen reguliere baan aangeboden krijgen. Jongeren die, nadat ze zijn afgewezen voor een baan, wel het aanbod krijgen om stage te lopen. Dat gebeurt allemaal zonder een fatsoenlijke beloning. We moeten ervoor waken dat het de norm wordt dat jongeren eerst een tijd onbetaald werk moeten doen voordat ze voor een normale baan in aanmerking komen. Kan de Minister daarop reageren?
Ik heb vier heel concrete voorstellen die ik meeneem uit het WerkLab:
1. Wil de Minister de omvang van het probleem in kaart brengen? Ik heb veel verhalen gehoord, maar ik weet niet wat de omvang van het probleem is.
2. Wil de Minister kijken of de regels voor het inzetten van jongeren bij stages of werkervaringsplaatsen helderder kunnen worden gemaakt?
3. Wil de Minister beter toezicht op dit soort vormen van schijnconstructies organiseren?
4. Ziet de Minister kans om van datgene wat nu op gemeentelijk niveau al bestaat, namelijk het verstrekken van startersbeurzen die door gemeente en werkgevers gezamenlijk betaald worden, een landelijke regeling te maken?
Mevrouw Lucas (VVD): Organiseert de GroenLinks-fractie ook nog een WerkLab met werkgevers? Dan kun je horen wat hen drijft om stageplekken aan te bieden, maar wat hen tegenhoudt om jongeren direct een reguliere baan aan te bieden. Herhaalt de GroenLinks-fractie diezelfde exercitie aan de vraagkant van de arbeidsmarkt?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Dat is een heel goede suggestie. Bij het WerkLab waren echter niet alleen werkzoekende jongeren aanwezig, maar ook jongeren die werkgever zijn. Bij het bij elkaar brengen van jongeren moet je niet alleen denken aan jongeren die werk zoeken. Er zijn ook jongeren die zelf een bedrijfje zijn begonnen. Zij hebben eigen ideeën over hoe je jongeren aan het werk kunt helpen. Anders gezegd: we moeten niet alleen praten met jongeren die werkzoekend zijn, we moeten ook praten met jongeren die werken en jongeren die werkgever zijn. Zonder dat we de precieze cijfers hadden – daarom vraag ik die aan de Minister – was iedereen het erover eens dat het aanbieden van niet betaald of heel slecht betaald werk onder het mom van stages of werkervaringsplaatsen een van de grootste problemen voor jongeren is. Dit voorkomt dat reguliere, volwaardige werkgelegenheid wordt gecreëerd.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik heb heel veel startende ondernemers gesproken die banen hebben, maar het goede personeel niet kunnen vinden. Dat heeft soms te maken met de opleidingen van jongeren. Werkgevers kunnen dan met stages bekijken of iemand met een wat vreemde vooropleiding toch geschikt is voor een baan. Ik zie het niet alleen als uitbuiting, maar ook als een kans voor jonge mensen om te laten zien dat ze met een andere opleiding toch in een baan passen. Ik zie het wat minder negatief dan mijn buurman.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Om wat helderheid daarover te verschaffen: ik ben zeker niet tegen stages en werkervaringsplaatsen, want die kunnen een goede manier zijn om jongeren werkervaring te laten opdoen. Ik ben er wel tegen als jongeren geen goede beloning en werkbegeleiding krijgen en tot vier keer toe dezelfde stage maar geen regulier werk aangeboden krijgen. Het gaat mij om schijnconstructies waarbij werkgevers onder het mom van een stage of werkervaringsplaats goedkope arbeid in dienst hebben. Afgezien van het feit dat dat heel nadelig is voor de jongeren in kwestie, vormt het ook een barrière voor het creëren van normale, volwaardige werkgelegenheid. Het is een vorm van verdringing van mensen die een volwaardige baan kunnen krijgen door mensen die slecht betaald of onbetaald werk doen.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Tijdens dit overleg hoop ik een belangrijk misverstand, of misschien wel een fout, uit de wereld te helpen. Vorige week kopten nogal wat kranten dat de banenplannen 185.000 mensen aan werk helpen. De PvdA-fractie twitterde dat uitbundig en de Minister stuurde dat door aan zijn volgers. In de officiële brieven van de Minister komt het woord «banenplannen» helemaal niet voor. Daarin heten het «sectorplannen». Als we de inhoud van de banenplannen bekijken, kunnen we niet zeggen dat we 185.000 banen hebben geschapen. De Minister zegt het in zijn brieven wel goed: 185.000 mensen worden geraakt door de banenplannen. Met raken heb je echter nog geen banen. De onderliggende cijfers zijn dat 40.000 van die 185.000 worden geraakt met plannen voor het verbeteren van de gezondheid. Dat is zeker nuttig, maar het is geen werk. 60.000 mensen worden bijgeschoold. Dat is ook nuttig, maar geen werk. 30.000 mensen krijgen arbeidsbemiddeling. Wellicht nuttig, maar het zijn geen banen. Het is een misverstand dat het banenplannen zijn. Mevrouw Hamer probeerde dat misverstand in de lucht te houden, maar ik hoop dat de Minister dat misverstand uit de wereld wil helpen. Het zijn geen banenplannen omdat ze geen banen opleveren. Ze leveren een kleine 20.000 leer-werkplekken op die je nog banen kunt noemen, alhoewel het geen echte banen zijn, maar hooguit voorbereidingen op banen. Heeft de SP-fractie gelijk en zijn dit geen banenplannen? Of heeft de PvdA-fractie gelijk en helpen de sectorplannen 185.000 mensen aan het werk? Het betreft heel veel geld. Ik ben daarom benieuwd naar de cijfers. Waar gaat die 230 miljoen naartoe? Hoeveel kost die gezondheidsbevordering? Hoeveel kost de arbeidsbemiddeling?
Dat roept ook de vraag op waaraan het resterende geld besteed wordt. Als mijn verhaal klopt, stel ik voor om de resterende 400 miljoen, want er was in totaal 600 miljoen, niet in de banenplannen te stoppen, omdat het geen banenplannen zijn. We moeten dat geld gebruiken om delen van de bezuinigingen, die ontzettend veel banen hebben gekost, ongedaan te maken. Bezuinigingen op de zorg, de jeugdzorg, de gevangenissen en de politie en accijnsverhogingen in de grensstreek waren een en al banenvernietiging. Het allerbeste banenplan is stoppen met die bezuinigingen en geld vrijmaken om banen te scheppen door de vraag te stimuleren in de bouw en in de publieke sector. Dat zegt de FNV ook. Ik hoop dat de Minister dat wil doen.
Er zijn vragen over het besparen van arbeidskosten. Wordt werk dan alleen maar goedkoper voor werkgevers? Wij kunnen dat geld toch veel beter gebruiken om de vraag te stimuleren en banen te scheppen?
Dan kom ik op de jeugdwerkloosheid. Iemand noemde de plannen die vorig jaar bekend werden gemaakt beleidshomeopathie. Ik vond dat wel mooi. Het is een medicijn waarvan ieder weldenkend mens weet dat het niet werkt. We zien dat ook in de praktijk. Het plan is er een jaar en de jeugdwerkloosheid neemt alleen maar toe. Dat plan werkt niet. Het lijkt inderdaad een homeopathisch middel. Bovendien zijn de jeugdwerkloosheidcijfers geflatteerd doordat jongeren zich teruggetrokken hebben van de arbeidsmarkt. De heer Van Ojik wees daar ook al op. In totaal trekken 60.000 tot 80.000 mensen zich terug van de arbeidsmarkt. Zij volgen geen onderwijs en hebben geen werk, maar zijn foetsie. Hoeveel jongeren trekken zich terug van de arbeidsmarkt?
Vanmorgen uitten een aantal jongerenorganisaties scherpe kritiek op de doelloosheid van de Minister. Als je geen doel hebt, ben je doelloos. Wat wordt het doel van de Minister bij het bestrijden van de jeugdwerkloosheid? Wat is zijn antwoord op de kritiek van de jongerenorganisaties?
Het perspectief op werk is voor jong en oud dramatisch klein. Ondertussen worden werkzoekenden lastiggevallen met een vaak zinloze sollicitatieplicht en boetes voor kleine fouten. Ik las dat het UWV van plan is om in het vierde kwartaal van de werkloosheid een evaluatiegesprek te houden met werkzoekenden. Het cv wordt dan gecontroleerd en er kunnen boetes en maatregelen volgen. Klopt dat? Waarom helpt het UWV deze mensen niet meteen om hun cv correct te krijgen, in plaats van na negen maanden boetes uit te delen? Hoe anders gaan wij met politici om. Werkloze politici hoeven de eerste drie maanden niet te solliciteren en hun sollicitatieplicht is afhankelijk van de werkgelegenheid in hun regio. Voor een deel hebben we regels uit de WW overgenomen voor politici. Ik heb me echter suf gezocht naar de hoeveelheid opgelegde boetes aan politici en de wijze waarop daarmee wordt omgegaan. Van gewone werklozen bij het UWV weten we dat heel precies. Kan de Minister ons een overzicht geven van de wijze waarop het sanctiebeleid wordt toegepast op werkloze politici?
De voorzitter: U hebt nog één zin, want u zit ver over uw tijd.
De heer Ulenbelt (SP): De schoonmakers boekten een groot succes. Kan de Minister, in navolging van dat succes, de twee wachtdagen bij ziekte uit het Burgerlijk Wetboek halen? Dan geldt voor heel Nederland dat je niet op twee dagen loon wordt gekort wanneer je ziek bent.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik kom terug op een debatje dat de heer Ulenbelt en ik een halfjaar geleden hadden, misschien wel in deze zaal. Ik uitte toen mijn vreugde over het feit dat in de sectorplannen geen geld meer werd besteed aan de VUT. De heer Ulenbelt zei toen dat ik dat nog maar moest afwachten, omdat het in de aanvangsperiode nog kon. Hij zei dat ik nog wel eens verrast zou kunnen worden. Ik heb de stukken erop nageslagen, maar ik vind nergens geld voor de VUT terug. Misschien heb ik verkeerd gekeken. Herkent de heer Ulenbelt mijn beeld en deelt hij mijn vreugde?
De heer Ulenbelt (SP): In de bouw is in die lijn een voorstel gedaan, waarbij ouderen deels worden vrijgesteld en jongeren kunnen helpen. Als je schaarse arbeid verdeelt, moet je zorgen dat mensen van de arbeidsmarkt afgaan. Werktijdverkorting, in plaats van langer werken waarover Minister Dijsselbloem spreekt. Niet meer werken zoals Minister Dijsselbloem en de D66-fractie zeggen, maar juist minder werken. De regeling voor vervroegde uittreding is daar een perfect middel voor. We kunnen het geld beter daaraan besteden, dan aan gezondheidschecks en dat soort dingen. Het plan dat de heer Van Weyenberg steunt, levert geen baan op.
De heer Van Weyenberg (D66): Je moet oppassen met te grote woorden over plannen. Jongeren met een leer-werkplek zijn heel blij met hun werkplek. De heer Ulenbelt weet dat ook. Zijn antwoord was helder. Hij noemt één voorbeeld van een sectorplan waarin werktijdverkorting staat, maar verder is dat gelukkig niet gebeurd. Het feit dat hij zo ontevreden is, is misschien een teken dat er meer gekozen is voor mensen aan het werk dan voor mensen achter de geraniums.
De heer Ulenbelt (SP): Wat een domheid nu weer van de D66-fractie. De werkloosheid loopt gierend op. Dan steunt de D66-fractie de Minister van Financiën als hij zegt dat we langer moeten werken en meer moeten werken. Hoe durf je dat tegen de werklozen in Nederland te zeggen? We zouden juist korter moeten werken en werk moeten verdelen. Dat zou helpen.
De vergadering wordt van 13.50 uur tot 14.00 uur geschorst.
Minister Asscher: Voorzitter. Ik ben het eens met de sprekers die wijzen op het zorgelijk hoge niveau van de werkloosheid in ons land. In april waren 687.000 mensen werkloos. Dat is 8,7% van de beroepsbevolking. Ten opzichte van maart waren er 3.000 werklozen bij gekomen. Het ingewikkelde van de cijfers is dat ze van maand tot maand een beeld geven en er altijd drie maanden teruggekeken wordt. Er werd gezegd dat de afzwakking van de stijging alles te maken had met het ontmoedigingseffect. De laatste maand zag je echter een toename van de werkgelegenheid met 3.000 banen, maar ook een toename van het aanbod, dus een bemoedigingseffect, met 6.000. Daar kwam de stijging van de werkloosheid in die maand vandaan. Je moet nooit varen op de cijfers van één maand, maar als je over een reeks van maanden kijkt, kun je wel stellen dat de stijging is afgezwakt, maar op een veel te hoog niveau ligt. We proberen daar van alles aan te doen, voor de lange termijn, de middellange termijn en de korte termijn. Er worden premiekortingen gegeven om bedrijven te stimuleren om mensen in dienst te nemen vanuit een uitkering. We hebben de sectorplannen, waarover al is gerept in diverse inbrengen, waarmee we mensen aan het werk proberen te houden en te krijgen. Op de lange termijn versterken we de economie als geheel en de arbeidsmarkt. Sommigen verwezen naar het debat in de Eerste Kamer van gisteren. Ik hoop dat de partijen die in de Tweede Kamer voor het wetsvoorstel hebben gestemd, dat volgende week ook zullen steunen, als ik dat in de tussentijd niet heb weten te verpesten. Het is een mooi inhoudelijk debat. Ik ben daar optimistisch over.
Het is ongelooflijk belangrijk dat we bij de maatregelen het draagvlak bij werkgevers en werknemers benutten dat is ontstaan bij het opstellen van het sociaal akkoord. Daar worden de banen gecreëerd. De overheid creëert geen banen. Banen ontstaan vanuit groeiende bedrijven, kleine en grote. Starters zijn daarin erg belangrijk, dat geef ik graag toe aan de VVD-fractie. De kracht van de plannen is dat ze uit de sectoren en bedrijven zelf komen. De plannen worden niet alleen gefinancierd door de overheid, maar gecofinancierd. Uiteraard is er bij al mijn gesprekken nadrukkelijk aandacht voor de huidige arbeidsmarkt. De gesprekken gaan niet alleen over wat er in de toekomst gaat gebeuren, maar ook over wat we op dit moment zien. De ideeën van de sociale partners over verbetering van de werkgelegenheid zijn van harte welkom, of ze nu gaan over verlichting van de lasten op arbeid of andere manieren. Het hoeven niet allemaal dingen te zijn waar de overheid voor nodig is. Werkgevers en werknemers kunnen samen afspraken maken over het langer in dienst houden van mensen, om mensen vast te houden. Dat zie je ook op een aantal plekken gebeuren. Dit is een topprioriteit, niet alleen van mij, maar ook van het kabinet. De Minister-President zegt dat tot mijn grote genoegen iedere week na de kabinetsvergadering. Hij zegt dat namens het hele kabinet, zeg ik ter geruststelling tegen de heer Van Weyenberg, die de SP-fractie beconcurreert op het staatsrechtelijk verifiëren van eenheid van het kabinetsbeleid.
De fractie van GroenLinks vraagt bezorgd of er sprake is van baanloze groei. Die zorg begrijp ik goed. Ook al weet ik dat je niet van maand tot maand moet kijken, toch ben ik iedere maand in gespannen afwachting van de cijfers. Komt nu eindelijk die knik naar beneden? Zien we nu eindelijk verbetering? Er is wel degelijk veel bekend over de correlatie tussen economische groei en banengroei. In een van de recente studies van het CPB zie je dat in een tabel terug. Bij conjuncturele dips en werkgelegenheiddips is telkens een vertraging tussen het herstel van de economische groei en het herstel van de werkgelegenheid. Resultaten uit het verleden zijn geen garantie voor de toekomst. We moeten daar scherp op zijn. Ik heb op dit moment echter geen aanleiding om te veronderstellen dat het nu anders is en dat de werkgelegenheid niet gaat groeien. Weliswaar zijn de economische indicatoren positief en zie je nu lichte verbetering van de werkgelegenheidsindicatoren, zoals meer vacatures en voor volgend jaar de voorspelling van herstel van de werkgelegenheid, maar het is allemaal heel beperkt. Ik verwacht dat het economisch herstel doorzet en dat je daarna een daling ziet van de werkloosheid. Dat zie je ook terug in de recente arbeidsmarktprognose van het Centraal Plan Bureau en het UWV.
De fracties van PvdA, SP en D66 vragen het een en ander over de sectorplannen in hun algemeenheid. Er is twee keer 300 miljoen voor de sectorplannen beschikbaar tijdens deze crisis. Dit is incidenteel geld. Sommigen zeggen dat ik de belasting moet verlagen, omdat dat structureel werkgelegenheid oplevert. De belasting kan ik echter alleen maar incidenteel verlagen en dat heeft niet de beoogde effecten. Geld kunnen we maar één keer uitgeven en daarmee moeten we woekeren. Als we het geld aan de sectorplannen uitgeven, leggen bedrijven minstens hetzelfde bedrag bij. Zo doen we maximaal wat met dat geld in 2014 en 2015, de jaren waarin de crisis diep is en dat ook zichtbaar is in de werkgelegenheid. Hoe verleidelijk het ook is om te doen alsof je dat geld op een andere manier, in lengte van jaren, kunt uitgeven, het is niet waar. Daar moeten we mee ophouden.
Met de sectorplannen richten we ons op twee doelen. Het eerste doel is om de kortetermijngevolgen van de crisis te overbruggen door vakkrachten vast te houden, te blijven investeren in scholing, leer-werkplekken te creëren, mensen die ontslagen dreigen te worden naar een andere baan te begeleiden en mensen uit een uitkering toch weer aan het werk te krijgen. Daarmee worden geen extra banen gecreëerd, maar het is wel van belang om mensen aan het werk te houden en te krijgen. Echte werkgelegenheidsgroei komt uit de bedrijvigheid, bedrijven die weer groeien. Juist in de crisis is het ongelooflijk van belang om mensen niet in een uitkering te laten wegzakken, maar aan het werk te houden of te krijgen. Het tweede doel is het versterken van het functioneren van de arbeidsmarkt. De sectorplannen staan daarbij model voor de nieuwe manier waarop de arbeidsmarkt moet functioneren. De arbeidsmarkt moet veel meer gericht zijn op het begeleiden van werk naar werk, scholing, ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. We moeten mensen aantrekkelijk houden voor de arbeidsmarkt, want de arbeidsmarkt verandert vliegensvlug. We willen misschien niet dat mensen dezelfde baan hebben tot aan hun pensioen, maar wel dat ze aan het werk kunnen blijven. Nu maken we met extra geld van de overheid de sectorplannen mogelijk, maar zodra de crisis voorbij is, zullen bedrijven veel meer zelf de verantwoordelijkheid nemen, zowel werkgevers als werknemers.
De heer Ulenbelt (SP): De Minister zegt dus dat als NRC Next checkt of banenplannen 185.000 mensen aan het werk helpen, er dan «onjuist» komt te staan?
Minister Asscher: Ik ga niet over NRC Next of over de checks die men daar uitvoert. Ik ga over mijn eigen teksten en brieven en daar ga ik graag mee door.
De heer Ulenbelt (SP): Als de woorden van de Minister verkeerd worden uitgelegd, is hij er doorgaans als de kippen bij om het te herstellen. Los van NRC Next, is «Banenplannen helpen 185.000 mensen aan het werk» correct als krantenkop?
Minister Asscher: Ik maak geen krantenkoppen. Ik kies mijn eigen woorden en dat blijf ik vandaag doen. Ik heb een brief gestuurd over de sectorplannen. In de eerste tranche, met de eerste 230 miljoen, worden 185.000 mensen geholpen. Dat kan zijn aan een nieuwe baan. Het kan zijn dat ze van de ene baan naar de andere baan gaan. Het kan ook zijn dat er in hun scholing en ontwikkeling geïnvesteerd wordt. Het lijkt mij belangrijk voor die mensen. Ze hebben weinig te winnen bij de krantenkoppenmakerij van de heer Ulenbelt. Die mensen hebben baat bij hulp en die komt er dankzij de sectorplannen. Ik ben blij met de brede sectorale steun die daarvoor bestaat.
De fracties van de SP en de VVD merkten op dat veel geld naar scholing gaat. Zij vroegen mij of dat effectief is. Zeker. Het is ongelooflijk belangrijk op de arbeidsmarkt dat je je realiseert dat het werk verandert. Ik heb mensen gesproken die dankzij scholing hun werk hebben kunnen behouden. Zij zijn er bij een reorganisatie niet uit gegaan, omdat ze een hoger scholingsniveau hadden. Ik sprak vrachtwagenchauffeurs die weliswaar in het internationaal transport geen werk meer konden krijgen, maar die dankzij scholing weer werk hebben gevonden op de Nederlandse markt. Het is ongelooflijk belangrijk dat je mensen niet laat zitten, maar ze op deze manier verder helpt. Het is belangrijk om daarbij op te merken dat sociale partners zelf de helft van de kosten per maatregel betalen. Mevrouw Lucas wees daar ook op. Dit draagt eraan bij dat zij de overheid niet beschouwen als flappentap of de houding hebben dat ze wat moeten bedenken omdat er subsidie is: feestcommissie op zoek naar feest. Bedrijven kijken zorgvuldig of maatregelen nodig en nuttig zijn, passen bij de marktanalyse van de komende tijd en of men er geld in wil steken. Vandaar die strenge regel in de regeling ten aanzien van de sectorplannen. Als bedrijven niet waarmaken wat ze hebben beloofd, moet er worden terugbetaald. Soms zijn de ogen groter dan de maag en dat willen we niet. We willen dat de sectorplannen tot goede besteding leiden.
Ik wil het misverstand wegnemen dat er een overschrijding van het budget is. Er is 600 miljoen beschikbaar voor twee jaar. We hadden geschat dat de eerste tranche ongeveer 200 miljoen zou zijn. Bij een goede kwaliteit van de plannen zouden we meer doen in de eerste tranche en bij minder goede plannen minder. Het doel is niet om zo veel of zo weinig mogelijk geld uit te geven. Het doel is dat we het geld effectief besteden ten behoeve van werk.
Mevrouw Lucas (VVD): De scholing vinden wij inderdaad erg belangrijk. We vinden het ook belangrijk dat de investeringen in scholing een structureel karakter krijgen, zodat we daarvan leren. Er zijn op dit moment problemen, zoals mbo-opleidingen die niet goed aansluiten op de vraag op de arbeidsmarkt. De sectorplannen kunnen helpen om in gesprek te komen en dat beter te doen. Waar gaat het geld voor scholing uit de sectorplannen precies naartoe? Het is belangrijk dat we garanderen dat we langetermijnlessen kunnen trekken. Er moet geen tijdelijk extra aanbod worden gecreëerd, dat onmiddellijk verdwijnt als het geld er niet meer is. Kan de Minister wat meer inzicht geven in waar dat geld precies naartoe gaat?
Minister Asscher: Dat is een terechte vraag. Het is daarom belangrijk dat bij toekenning gekeken wordt naar de analyse van de ontwikkeling van de markt in een bepaalde sector. Een voorbeeld is scholingsgeld voor de leerbanen. Een sector kan wel zeggen dat er 10.000 extra leerbanen nodig zijn, maar als die onmiddellijk verdwijnen als de subsidie ophoudt of als er daarna geen regulier werk te verwachten is, dan is het geld niet effectief besteed. In een crisis keldert het aantal jongeren dat wordt aangenomen enorm, tot op een niveau dat het economisch onverantwoord is omdat er te weinig mensen worden opgeleid. Het is dan zaak om met de sectorplannen ervoor te zorgen dat je op een niveau komt dat past bij de situatie na de crisis. Je moet je niet amechtig richten op zo veel mogelijk mensen, want misschien is daar geen werk meer voor. Je moet het echter ook niet goed vinden dat de werkgelegenheid op dat te lage niveau blijft, want dan is er straks een schreeuwend gebrek aan mensen. Dat zie je in de bouw- en in de transportsector. Er wordt steeds gekeken of de sectorplannen nog passen bij de analyse van de markt, of ze effectief zijn en of er voldoende wordt betaald door het bedrijfsleven dat er gebruik van maakt. Als dat het geval is, kan er worden toegekend. Deze werkwijze sluit aan bij de vervolgvraag van de VVD over de meetbaarheid van de resultaten.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik probeer nog duidelijker te krijgen waar het geld naartoe gaat. Moet ik bij die leer-werkplekken denken aan een aanpassing van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen? Gaat het geld naar een subsidie voor bedrijven die zo'n plek beschikbaar stellen of gaat het naar intermediaire organisaties die vraag en aanbod van de leer-werkplekken bij elkaar brengen? Naar wie wordt dat geld overgemaakt?
Minister Asscher: Het geld komt uiteindelijk terecht bij het bedrijf dat die persoon in dienst neemt, in een suppletie op de kosten voor het in dienst hebben van zo'n jongere. Het percentage dat gesuppleerd wordt, varieert. Bij leerbanen is dat een beperkter percentage dan bij andere maatregelen. Ik kan dat voor de Kamer op papier zetten als dat nuttig of nodig is. We hebben een overzicht gegeven van de eerste tranche, maar we kunnen daarop inzoomen.
De voorzitter: Als ik kijk naar de body language van mevrouw Lucas wordt dat zeer op prijs gesteld. Op welke termijn kan dat?
Minister Asscher: Het is minder zinvol om dat te doen over alle sectoren en alle maatregelen. Ik zal nadenken over een slimme uitsnede om tegemoet te komen aan de wensen van de VVD-fractie.
Maatregelen moeten SMART geformuleerd zijn. Als er sprake is van oneigenlijk gebruik, kan een nihilstelling volgen. Dat is een vrij stevige stok achter de deur voor de betrokkenen.
Er wordt geopperd dat voorstellen soms sneuvelen door bureaucratie of ingewikkeldheid van de procedure. Om voor cofinanciering in aanmerking te komen, moeten bedrijven goed hebben nagedacht over de knelpunten en de wijze waarop ze die willen oplossen. De maatregelen moeten vervolgens SMART geformuleerd worden. Ik vind dat een heel redelijke eis. Als een verzoek niet wordt goedgekeurd, zegt men snel dat het komt door de bureaucratie en de overheid met te strenge regeltjes. Als we die regels niet zouden toepassen, zouden we hier een heel andere discussie hebben. Dan komt men met allerlei wensen, leuke ideeën en plannen waarvan men denkt dat de overheid dat wel kan betalen. Daar zijn we niet voor. Geld is schaars. Overheidsgeld is schaars en de crisis is diep. We moeten woekeren met de middelen, want zo veel geld is het niet. We willen het maximale uit de sectorplannen halen. We willen dat geld het meest effectief besteden. Je moet dan ook eisen stellen.
Het staat de sociale partners vrij om maatregelen te nemen die bijdragen aan het behouden van vakkrachten, de instroom van jongeren en het begeleiden van werk naar werk. Dat zijn namelijk de goedgekeurde doelen. De goedgekeurde doelen zien precies op wat je zou moeten willen. We betalen geen kosten die ook via een andere subsidie al betaald worden. Dat is dubbelop. Die regel kan als streng en bureaucratisch worden ervaren, maar lijkt mij verstandig in het licht van het voorgaande. Er worden natuurlijk ook eisen gesteld aan de uitvoering en de verantwoording om zeker te zijn dat de middelen besteed worden aan de zaken die zijn opgenomen in de plannen. Ja, er zijn strenge regels. Ja, als er regels zijn, voelt dat als bureaucratisch en als gedoe. Mensen denken: geef mij maar gewoon het geld. Het is echter geld van de belastingbetaler, geld van ons allemaal, en daar moeten we streng mee zijn. Dit ontslaat ons niet van de plicht om gaande de rit te kijken of het beter kan, of het sneller kan en of het contact tussen de aanvragers en de beoordelaars goed verloopt. Daaraan refereerde ik in het interview waaruit de heer Heerma citeerde. Natuurlijk wil ik niet treiteren. Ik wil ervoor zorgen dat het geld goed terechtkomt. Dat er strengheid zit in de toepassing van die regels, lijkt mij heel normaal.
De CDA-fractie vroeg naar reshoring. Ik heb daar een aantal keren met de heer Heerma over gesproken. In de eerste plaats is hiervoor het vestigingsbeleid van belang, in de tweede plaats de Participatiewet die mogelijkheden biedt voor loonkostensubsidie en in de derde plaats mogelijke impulsen vanuit de sectorplannen. Ik bevorder dat actief. Ik heb contact met de Kamer van Koophandel en Tilburg University over het inzichtelijk maken van het «total cost of ownership»-model. Ik heb reeds toegezegd de Kamer spoedig te informeren over reshoring. Ik zou het op dit punt hierbij willen laten.
De PvdA-fractie vroeg of ik het initiatief van de drie noordelijke provincies ken of bereid ben daarnaar te kijken. Dat initiatief ken ik. Ik heb de afgelopen tijd veel overleg gehad met Groningen, ook over dit initiatief. Dit heeft geleid tot een aanvraag in het tweede tijdvak dat tot 31 mei liep. Er is ook een initiatief van de drie noordelijke provincies ingediend in het tweede tijdvak. De komende tijd kijken we naar de initiatieven. Dat kan ertoe leiden dat we hen vragen om iets samen te doen. Bij de zorg waren er acht plannen die elkaar overlapten. We hebben de indieners gevraagd of ze een gezamenlijk plan konden maken. Dat is effectiever. Het maakt de beoordeling beter als we niet veel tijd en energie hoeven te steken in het uit elkaar rafelen. De initiatieven hebben beide als doel om mensen van werk naar werk te helpen.
Kan ik voorbeelden geven van zaken waar geld naartoe gaat en hoe het zich verhoudt tot gelden van OCW? Dit betreft de vraag van de VVD-fractie over scholing in de sectorplannen. Initiatieven op het gebied van scholing zijn heel divers. Het betreft omscholing en bijscholing, zowel van werkenden als werklozen. Wij zorgen dat er geen samenloop is met OCW. Dubbelfinanciering met andere subsidies is in de regeling uitgesloten. We kijken streng naar de plannen. Er zijn er drie afgewezen en tien ingetrokken. De aanvraag moet duidelijk maken welk knelpunt door de scholingsmaatregelen wordt opgelost. Daarbij moet worden aangegeven dat de middelen effectief zijn.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik had nog een vraag over het Noorden. De Minister ging zo snel dat hij alweer bij de volgende vraag was. De Minister geeft keurig aan wat op het lijstje staat, maar het was de bedoeling om wat extra aandacht voor het Noorden te vragen, omdat de problematiek daar zo groot is. Ik had begrepen dat de winst van de gesprekken was dat de drie provincies de koppen bij elkaar hebben gestoken en met een heel uitgebreid plan van zes burgemeesters komen. Ik was vooral op zoek naar de warme belangstelling voor het Noorden.
Minister Asscher: Die warme belangstelling bestaat en is omgekeerd evenredig aan de hoeveelheid tijd die ik net aan het antwoord besteedde. We hebben intensief contact. Dat geldt ook voor de mensen bij SZW. Ik wil heel graag dat het initiatief van het Noorden een succes wordt. De noordelijke provincies moeten natuurlijk wel voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen. Het plan moet leiden tot structurele verbeteringen en moet aansluiten bij de kansen op de arbeidsmarkt aldaar. Iedereen ziet, ongeacht de partij, dat er in het Noorden een enorm probleem is met de werkgelegenheid. Dit billijkt dat je er extra aandacht voor hebt.
Er is gevraagd naar de samenhang tussen de projecten. Dat vind ik een belangrijk punt. De intersectorale aanpak is nog te beperkt aanwezig in de plannen. Dat is een belangrijk aandachtspunt, waarop ik de sociale partners aanspreek. Het begint hier en daar wel te komen. In de zorgsectorplannen zie je al wat meer samenhang. Er worden wel degelijk verbindingen gemaakt tussen de plannen. Soms staat het zelfs expliciet als doelstelling in de plannen, denk aan het tot stand komen van een intersectorale aanpak in de sector techniek. Ik werk op dat punt goed samen met Minister Bussemaker en Minister Kamp.
Mevrouw Lucas refereerde aan de behoefte van bedrijven aan goed opgeleide mensen die wat beheersen. Daar valt meer uit te halen. Dat begint op gang te komen. Ik zorg de komende periode dat de kansen beter benut worden.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik vroeg of het tot voorrang leidt als plannen in de tweede tranche extra aandacht besteden aan de intersectorale aanpak of het komen tot samenwerking tussen O&O-fondsen. Kunnen deze innovatieve aanpakken, die een pilotfunctie hebben, zich terugbetalen door een hogere scoringskans? Of is het wie het eerst komt, wie het eerst maalt?
Minister Asscher: Innovatieve aanpakken kunnen wel degelijk leiden tot een extra goede beoordeling, een goede scoringskans. Dat is precies wat we zoeken. Het zou in de regeling dus goed scoren. We laten echter andere plannen niet op de plank liggen in afwachting van meer intersectorale maatregelen. Het is crisis. Als er een goed plan is, behandelen we het meteen en keuren we het goed. Snelheid is geboden. Het helpt wel degelijk als er intersectorale elementen in een plan zitten, want die maken een plan sterker en eerder subsidiabel.
De vraag over het budget heb ik beantwoord. Er is geen sprake van extra budget. Het geld komt uit het totaal. Het is ook eindig, want op een gegeven moment is het budget op.
Wat kunnen we leren van de Brainport Regio? Dat is een inspirerende regio. Gelukkig zijn er veel initiatieven in het kader van de sectorplannen. Ook daarnaast zijn er veel initiatieven. Niet alles hoeft te komen van die sectorplannen. Er zijn regio's die bijzonder goed samenwerken op dit punt. We zullen bij de evaluatie kijken naar de effecten van de initiatieven uit de sectorplannen. De eerste regionale sectorplannen zijn goedgekeurd.
De fracties van GroenLinks en SP vragen of het tijd wordt voor een beleid voor overheidsfinanciën en wat precies de inzet is in het overleg met de sociale partners. De GroenLinks-fractie zegt misschien niet geliefd te zijn, maar wel te willen meepraten. In mijn ogen is GroenLinks bijzonder geliefd, maar dat kan ook een particuliere opvatting zijn. Er wordt wel degelijk met GroenLinks gepraat. Vrij recentelijk was GroenLinks betrokken bij een akkoord.
Ik waardeer het initiatief van de vakbeweging, want ik deel de zorgen over de hoge werkloosheid. Ik gaf net al aan dat je samen moet optrekken om werkloosheid te bestrijden. De overheid kan wat doen, werkgevers kunnen wat doen, werknemers kunnen wat doen, of combinaties daarvan. Het hoeft niet altijd met geld te zijn. Het kan ook het beter benutten van bestaande middelen zijn. We kunnen ook kijken hoe we de sectorplannen tot een groter succes kunnen maken, om aan te haken bij de discussie die we hiervoor hadden. Uiteraard ben ik meer dan geïnteresseerd in de ideeën van de vakbeweging. Die kunnen we betrekken bij het voorbereiden van de begroting. Is er dan opeens heel veel extra geld? Nee, dat weet iedereen. Geld komt helaas niet uit de hemel vallen. Willen we met de middelen die we hebben meer werkgelegenheid creëren? Jazeker. Dat willen we heel graag. Goede ideeën zijn meer dan welkom, of ze nu van Heerts komen of van Van Ojik.
Lastenverlichting op arbeid is een aantrekkelijk perspectief voor veel partijen, of het nu maatschappelijke partijen zijn of politieke partijen. Je maakt het werken en het in dienst nemen van mensen aantrekkelijker. Het is echter niet meteen gerealiseerd.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Geliefd zijn of niet, is misschien niet de essentie. De vakbonden zeggen dat ze op het Torentje zijn geweest. Ze hebben daar gezegd dat ze graag 1 miljard willen voor het verlagen van de kosten op arbeid, omdat dat het beste banenplan is dat er te verzinnen is. Het is nu juni. Ik neem aan dat het kabinet vergevorderd is met het voorbereiden van de begroting. Waar koerst de Minister op? Kunnen we die verlaging tegemoet zien? Minister Dijsselbloem zegt dat de kosten op arbeid naar beneden moeten, maar hij zegt dat vooral in Europees verband. Moeten we dat met andere landen samen doen? Het is zo'n essentieel punt en iedereen heeft het erover. Ik hoop op iets meer dan de reactie dat goede ideeën welkom zijn, van wie ze ook komen, geliefd of niet geliefd, vakbond of oppositie. Waarop koerst de Minister op dit punt?
Minister Asscher: Ik voel me niet vrij om iets te zeggen over de rijksbegroting. Die wordt de derde dinsdag van september gepresenteerd. Ik kan wel in algemeenheden iets over het lastenbeeld zeggen. Ik snap best dat dat teleurstellend is, maar ik ben niet vrij om veel verder te brainstormen over mijn wensen en mijn inzet, omdat die onderhandelingen nog niet zijn afgerond, de begroting nog gemaakt moet worden en we misschien een belastingherziening tegemoetzien. De heer Heerts kan zeggen: doe mij 1 miljard voor lastenverlichting, maar de vraag is hoe dat gefinancierd wordt. Hoe wordt dat gedekt? Ik heb daarom aangegeven dat het nuttig en nodig is om met de vakbeweging en de werkgevers, in het kader van de Stichting van de Arbeid, en het kabinet om tafel te gaan, om te bezien wat we nog meer kunnen doen om werkgelegenheid te bevorderen en werkloosheid te bestrijden. We zijn daarmee bezig. De vakbeweging weet dat dat meer is dan een lippendienst. Ik zie ernaar uit. Wie weet wat voor moois daaruit voortkomt.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Als de resultaten uit die gesprekken nog hun effect moeten hebben op de begroting voor 2015, moeten die gesprekken razendsnel plaatsvinden. De Minister zegt dat hij ernaar uitziet om met de vakbeweging en de werkgevers over onze inzet te spreken. Dan moet dat toch de komende weken plaatsvinden. Komt zo'n gesprek er? Zo ja, dan is het toch logisch dat de Minister de inzet van het kabinet voor dat soort gesprekken met de Kamer in brede zin deelt en niet alleen met een deel van de partijen in de Kamer in het kader van begrotingsbesprekingen?
Minister Asscher: We zullen de begroting met de gehele Kamer delen, met beide Kamers. Laat daar geen misverstand over bestaan. Die begroting wordt vervolgens behandeld en die begrotingsbehandeling kan leiden tot wijzigingen. Dat hebben we ook eerder gezien. Als de vakbeweging met ideeën komt, ga ik in gesprek, op wat voor plek en op wat voor manier dan ook. De vakbeweging denkt erover na. Dat was het resultaat van het gesprek waarnaar de heer Heerts verwees. Zeggen dat de vakbeweging 1 miljard wil voor lastenverlichting, is onvoldoende concreet om over in gesprek te gaan. We kunnen immers zelf ook bedenken dat lastenverlichting op arbeid prettig zou zijn. De vraag is veel meer hoe je die financiert. Er is veel meer te halen als we een en ander gezamenlijk doen. Daar nodigen we de vakbeweging toe uit. De vakbonden hebben aangegeven dat ze ermee aan de slag gaan. Het is even afwachten met wat voor concrete plannen en suggesties zij komen. Mocht dat leiden tot een gesprek en mocht dat gesprek leiden tot uitkomsten, dan zal ik de Kamer daar uiteraard over informeren.
D66 vroeg wat ik doe om te voorkomen dat er sprake is van cao-aanvullingen op de WW. We hebben het vaker over dit punt gehad. Dat is gevoelig. Je kunt niet zeggen dat je sommige afspraken van private partijen wel leuk vindt en andere afspraken van andere partijen niet leuk. Cao-partijen maken soms bovenwettelijke afspraken en dat mag in het vigerende stelsel als ze voldoen aan de regels die daarvoor gelden. Dat geldt in de toekomst ook voor aanvullingen in het derde jaar. Het CPB verwacht dat in 60% van de gevallen cao-partijen hierover afspraken maken. Het kan minder worden, maar het kan ook meer worden. Het is de vrijheid van partijen om afspraken te maken. Ze zullen daarbij rekeninghouden met de verschillen tussen de sectoren. Tenslotte is de WW niet alleen een activeringsinstrument, maar ook een inkomensverzekering voor mensen die een beroep daarop doen.
De heer Van Weyenberg (D66): Die laatste opmerking triggert me. We hebben het eerder gehad over het beleid voor het algemeen bindend verklaren (avv). Het is niet mijn bedoeling om dat principiële debat op te rakelen. Daar komen we vast nog op terug. De Minister zegt net dat de WW ook een inkomensverzekering is. Dat ben ik helemaal met hem eens. We hebben collectief afgesproken wat we verplicht in de WW doen en dat staat in het wetsvoorstel Wet werk en zekerheid, waarover we het net hadden en dat nu in de Senaat ligt. De Minister zegt dat het aan de partijen is om er wat bovenop te leggen en hij dat zal avv'en. Uit de studie van de Minister blijkt dat die aanvullingen banen kosten en tot meer werkloosheid leiden Is de Minister het met mij eens dat het heel teleurstellend is als de WW nog verder aangevuld wordt dan waar het CPB in dat onderzoek mee rekende? Dat is toch niet de inzet van de Minister?
Minister Asscher: Ik ben daar liberaler in. Het is de contractvrijheid van partijen. Zij kunnen heel goed afspraken maken. Dat is een kenmerk van het cao-stelsel en dat geldt dus ook voor dit soort afspraken.
De heer Van Weyenberg (D66): Ik ben ook heel liberaal. Het enige is dat ik afspraken niet avv als ze in strijd zijn met het algemeen belang. Dat is een andere visie dan die van de Minister. De Minister heeft een sociaaldemocratische invalshoek en die is niet de mijne. Ik constateer wel degelijk dat er banen verloren gaan ten opzichte van de cijfers waarmee het kabinet rekent, als de insteek van de Stichting van de Arbeid werkelijkheid wordt.
Minister Asscher: De heer Van Weyenberg geeft het ene moment aan dat hij geen principiële discussie over het avv wil voeren, om deze discussie een nanoseconde later alsnog te starten. Dat mag, maar moet je partijen oproepen om een bepaalde afspraak niet te maken? Ik doe die oproep niet. Ik roep partijen ook niet op om die afspraak wel te maken. Ik laat het aan hen over. Ze hebben de vrijheid om in de markt afspraken te maken. Iets in mij zegt dat we het laatste woord in de avv-discussie nog niet is gesproken. Het is inderdaad mogelijk dat de heer Van Weyenberg en ik daarover in de toekomst van mening verschillen.
Er is een aantal vragen gesteld over de voortgangsbrief Aanpak jeugdwerkloosheid. Terecht is gezegd dat de jeugdwerkloosheid voor Nederland op een ongekend hoog niveau is. Dat is sociaal en economisch ongewenst en slecht voor de jongeren die het betreft. Daarom doen we daar van alles aan. De aanpak van de jeugdwerkloosheid richt zich aan de ene kant op het beter toerusten van jongeren voor de arbeidsmarkt, door het bestrijden van voortijdig schoolverlaten en het zorgen dat jongeren de juiste studierichting doen. Gelukkig hebben we de bijsluiter bij de studiekeuze, om ervoor te zorgen dat jongeren steeds beter nadenken over hun studiekeuze. Met School ex stellen we hen in staat die keuze beter te maken en hier en daar nog door te leren. Aan de andere kant matchen we op regionaal niveau jongeren, onderwijsinstelling, werkgevers en gemeenten. Dat laat onverlet dat we hebben afgesproken om minstens een derde van de middelen uit de sectorplannen te besteden aan het aan het werk helpen van jongeren. Uit een eerste analyse van de eerste tranche blijkt dat zo'n 49% van de middelen terechtkomt bij jongeren. Er is buitengewoon veel gebeurd. Het aantal voortijdige schoolverlaters is verder gedaald, de 35 arbeidsmarktregio's zijn hard bezig en in de sectorplannen is veel aandacht voor het bestrijden van de jeugdwerkloosheid. De komende tijd moet de kwaliteit van het onderwijs verder verbeterd worden, zodat de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt beter wordt. Er komt extra aandacht voor migrantenjongeren en hun perspectief en oriëntatie op opleiding en werk. Daarnaast stimuleren we dat arbeidsmarktregio's en sectoren op een goede manier uitvoering geven aan de afspraken over begeleiding en het realiseren van werkplekken voor jongeren.
De fracties van CDA, PvdA en SP vragen om een reactie op de stelling van FNV Jong, CNV Jongeren en een aantal politieke jongerenorganisaties dat jeugdwerkloosheid een topprioriteit moet zijn van het kabinet. Ik ben het daarmee eens. Ze zeggen dat er een doel moet zijn. De doelen zijn dat er geen jongere zonder diploma van school gaat en dat iedere jongere werk kan vinden. Onze inzet is gericht op het voorkomen van jeugdwerkloosheid en daar waar uitval heeft plaatsgevonden, het terugleiden naar werk of opleiding. Met de 300 miljoen uit de begrotingsafspraak 2014 geven we werkgevers premiekorting voor jongeren om te stimuleren dat werkgevers jongeren met een uitkering aannemen. We moeten daar voldoende aandacht aan en voorlichting over geven. Ik zeg daar straks nog iets over in reactie op vragen van de D66-fractie. De instroom van jongeren moeten we bevorderen via de sectorplannen. De ambassadeuraanpak zal er ook komend jaar voor zorgen dat de regionale en de sectorale aanpak elkaar versterken, dat goede voorbeelden verspreid worden en dat men op tijd actief wordt om matching te organiseren, zodat jongeren niet buiten de kaartenbak terechtkomen.
Zijn er cijfers over het aantal migrantenjongeren dat met die maatregelen wordt bereikt en het aantal jongeren dat is geholpen met een stage, leer-werkbaan of gewone baan? Er is bijzondere aandacht voor jongeren die harder worden getroffen, zoals migrantenjongeren. Er is extra aandacht voor de problemen waar zij tegenaan lopen, zoals een slecht beroepsbeeld, een studiekeuze die niet goed aansluit, een beperkter netwerk, onvoldoende soft skills en moeite met het vinden van een stage. Vooral in regio's waarin veel migrantenjongeren wonen, is dat van belang. De activiteiten die worden georganiseerd staan echter open voor alle jongeren. Er zijn dus geen precieze cijfers over de vraag of en hoeveel migrantenjongeren worden bereikt. Dat is ook niet het doel. We willen dat zo veel mogelijk jongeren aan het werk komen in plaats van werkloos zijn. Er is een oververtegenwoordiging van werkloze migrantenjongeren. Analyses van de oorzaak leiden tot een aantal specifieke opleidingen en oplossingen met betrekking tot soft skills en netwerken. Ik heb een aantal van die projecten bezocht. Het is echter niet ons doel om te tellen hoeveel migrantenjongeren we ermee bereiken.
Met het programma School ex 2.0 worden jongeren op het mbo gestimuleerd om door te leren. Ook daar zie je het enorme belang van persoonlijke begeleiding van de studiekeuze. Binnen de arbeidsmarktregio's zie je mooie initiatieven, zoals JINC, K!X en de Business Club die ervoor zorgen dat jongeren uit slechte wijken hun beroepsbeeld en hun netwerk verbeteren en een stage vinden.
De PvdA-fractie vroeg of de negen achterlopende regio's verder geholpen worden bij het ontwikkelen van de regionale aanpak. Het eerste deelrapport laat zien dat het aantal gerealiseerde banen, leer-werkplekken en stages per regio verschilt. Het merendeel van de regio's heeft in zeer korte termijn plaatsing gerealiseerd. Soms loopt dat op tot een flink aantal. In een aantal regio's is echter sprake van een beperkt aantal plaatsingen. Er was dan geen samenwerkingsstructuur meer aanwezig voor de aanpak van jeugdwerkloosheid. Men heeft dan meer tijd nodig om die weer op te bouwen. Het is van belang dat die regio's investeren in het versterken van de infrastructuur en kiezen voor instrumenten die niet direct uitstroom naar werk opleveren, zoals re-integratietrajecten voor moeilijk bemiddelbare jongeren, terwijl ze zo effectief mogelijk hun middelen inzetten om snel die infrastructuur op orde te krijgen. Op de langere termijn moeten deze regio's bijtrekken bij de rest van de regio's. We zijn zeker bereid om te helpen. We gebruiken de uitkomsten van de monitor om de aanpak te versterken en te bekijken waar die achterblijft. Zo kan de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid naar de achterblijvende regio's toe en hen op de hoogte brengen van goede voorbeelden uit de rest van het land, zodat ze snel hun zaken op orde krijgen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Het is goed te horen dat daarop extra wordt gelet. Ik heb nog een vraag over de migrantenjongeren. Ik begrijp dat de Minister geen behoefte heeft aan nog een telling. We weten echter uit bepaalde gegevens dat migrantenjongeren oververtegenwoordigd zijn in de jeugdwerkloosheid. We willen weten of de jeugdwerkloosheid onder die groep naar beneden gaat. Ik begrijp de intentie van de Minister wel, maar ik ben op zoek naar een goede manier om dat in de gaten te houden.
Minister Asscher: Dat laatste wordt om de zoveel tijd gemeten bij de onderzoeken naar arbeidsparticipatie van het SCP en het CBS. Er worden uitsplitsingen naar groepen gemaakt en daardoor krijg je een beeld. De vraag was of we kunnen tellen of door deze aanpak resultaten zijn geboekt. Het is echter geen doel geweest om te tellen. Dat maakt de aanpak in mijn ogen minder sterk. Ik hecht eraan dat we zaken niet alleen beschikbaar stellen voor migrantenjongeren maar voor alle jongeren in een bepaalde groep. In de lage regionen van het mbo in een grote stad zijn veel migrantenjongeren. Met maatregelen voor mbo'ers help je hen dus extra. Het effect op de achterstanden en de oververtegenwoordiging zie je vanzelf terug in reguliere metingen van arbeidsparticipatie, uitgesplitst naar verschillende groepen in de samenleving.
Mevrouw Hamer (PvdA): Dat begrijp ik. Die metingen zullen wij ook goed in de gaten houden. Het zou mij wel geruststellen als de Minister aangeeft dat bijvoorbeeld de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid overal waar zij komt extra oog heeft voor deze doelgroep.
Minister Asscher: Dat heeft zij zeker, want dat staat in haar taakopdracht. Dat hebben we niet voor niets in het begin expliciet vastgesteld. Ik meen dat het de D66-fractie was die vroeg of er een aparte ambassadeur kon komen voor de migrantenjongeren. We hebben toen in goede harmonie afgesproken dat het meer voor de hand lag om de aanpak voor migrantenjongeren in de taakomschrijving van de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid op te nemen. Ik kan uit eigen ervaring bevestigen dat daar veel aandacht voor is.
Naar aanleiding van berichten dat de dalende jeugdwerkloosheid het gevolg zou kunnen zijn van ontmoediging, vroeg de SP-fractie hoeveel ontmoedigde jongeren er zijn. Ontmoediging is een bekend verschijnsel in een laagconjunctuur. Mensen trekken zich terug. Het is moeilijk om te meten hoeveel jongeren zich door ontmoediging hebben teruggetrokken, omdat jongeren – dat is bekend – vaak switchen tussen werk en onderwijs en in die zin ook heel snel reageren op ontwikkelingen in de arbeidsmarkt. Komt er een baan, dan gaan ze aan het werk. Is er geen werk, dan leren ze door. Het aantal jongeren dat niet onderwijsvolgend is, niet aan het werk is en geen opleiding of training volgt, ligt in Nederland op 5,1%. Dat is het laagste percentage in heel Europa. Onze jongeren zijn wel degelijk aan het trainen, leren of werken. Dat doet echter niets af aan het probleem van de jeugdwerkloosheid. In het Europese perspectief gaat het echter nogal goed.
De D66-fractie vroeg hoe de premiekorting voor jongeren onder de aandacht van de werkgevers wordt gebracht. Er wordt aangesloten bij andere premiekortingen. Er wordt gecommuniceerd via de kanalen van de Belastingdienst, het UWV en antwoordvoorbedrijven.nl. Daarnaast brengt de Ambassadeur Jeugdwerkloosheid de mogelijkheid van de premiekorting onder de aandacht van jongeren en werkgevers. Daarnaast ben ik met sociale partners in gesprek over de vraag of zij voldoende reclame maken voor deze mogelijkheden via de beschikbare kanalen. Ik heb dat in eerdere debatten al aangegeven. Ik ben het namelijk eens met de heer Van Weyenberg. Ik heb de bekendheid van de premiekorting onlangs nog getest bij de Week van de Onderneming. Ik vroeg wie de premiekortingsregeling voor jongeren kende. Dat was geen feest. Ik blijf zoeken naar mogelijkheden om dat te verbeteren.
De heer Van Weyenberg (D66): De Minister en ik hebben dezelfde zorg. Ik herken het uit mijn contacten met werkgevers. De Minister zegt dat hij in gesprek is met sociale partners. Ik zou graag horen waartoe dat leidt, want ik zou het ongelooflijk jammer vinden als we over twee à drie maanden moeten constateren dat het beeld bij werkgevers niet is veranderd. Op 1 juli gaat die regeling in. Kan de Minister naar de tekst op de website van het UWV en antwoordvoorbedrijven.nl kijken? Ik heb namelijk weleens wervender aanmoedigingen gezien om iets te gebruiken.
Minister Asscher: Aldus aangespoord, ga ik mijn best doen. We streven hetzelfde doel na.
Er werd gevraagd of de studiebijsluiter verplicht moet worden. Ja, vanaf schooljaar 2015–2016 wordt die verplicht. Nu zijn er pilots, straks wordt het verplicht. Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven heeft de opzet en inhoud van de studiebijsluiter voorgesteld en die wordt door het Ministerie van OCW overgenomen.
De fractie van GroenLinks vroeg naar berichten in de media over jongeren die gratis of tegen een beperkt loon aan het werk zijn. Het is goed als jongeren stage lopen om hun kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Het is ook goed dat bedrijven daarvoor plaatsen beschikbaar stellen. Dat zegt de heer Van Ojik ook. Het moet wel een echte stage zijn. We hebben in het verleden daarover gedebatteerd naar aanleiding van vragen van mevrouw Hamer en de heer Ulenbelt. We hebben vrij helder de criteria geschetst die bepalen wanneer er sprake is van een stage. Een stage is gericht op leren en niet op het verrichten van productief werk dat is bedoeld voor het halen van zo veel mogelijk omzet of winst. Het moet additionele arbeid zijn. De stagiair mag geen plaats bezetten die normaliter door een werknemer wordt bezet. Als niet aan die en enkele andere criteria is voldaan, dan is er juridisch sprake van een arbeidsovereenkomst. De jongere kan dan aanspraak maken op het wettelijk minimumloon. Feitelijke omstandigheden bepalen of er sprake is van een stage. De inspectie is belast met het toezicht en zal meldingen van onderbetaling altijd serieus onderzoeken. De inspectie legt boetes op aan bedrijven die claimen stages te hebben, terwijl het uit de feiten en omstandigheden blijkt te gaan om werk en er juridisch sprake is van een arbeidsovereenkomst.
De heer Ulenbelt wees eerder op een aantal rare advertenties voor de startersbeurs. Ik heb toen aangegeven dat we streng moeten zijn. Ik heb gemeenten, evenals de coördinerend ambtenaar en de regionale projectleiders van de Aanpak jeugdwerkloosheid, in de Verzamelbrief december 2013 specifiek gewezen op de geldende criteria en de toepassing van die criteria. Tijdens de bijeenkomsten over de regionale jeugdwerkloosheid wordt tevens aandacht besteed aan het feit dat stages prima zijn, maar echt stages moeten zijn.
Jongeren die worden onderbetaald, kunnen ook zelf een klacht indienen bij de inspectie. De vakbond kan dat ook namens hen doen. De inspectie zal dan een onderzoek starten.
Ja, ik ben bereid om met jongerenorganisaties en werkgevers in gesprek te gaan over hun ervaringen en over de vraag of er een trend is en zo ja, hoe je die zou moeten keren.
De VVD-fractie vroeg wat voor lessen er zijn geleerd van School ex en hoe het daarmee staat. De Minister van Onderwijs laat op dit moment een evaluatie uitvoeren naar het lopende School ex-programma. Voor het zomerreces zal zij de Kamer de resultaten doen toekomen. Drie keer knipperen met de ogen en het is zomer.
De CDA-fractie vroeg eerder naar de scholingsvouchers voor ouderen. Sindsdien heb ik veel gedaan om ervoor te zorgen dat dit instrument beter gebruikt wordt. Als toegezegd, zullen we de Kamer voor het zomerreces informeren over waar we dan staan. Ik bekijk of ik de mogelijkheden ook kan openstellen voor 50-plussers. De positie van werkloze 50-plussers op de arbeidsmarkt is vaak vergelijkbaar met die van werkloze 55-plussers. We zijn bezig met een aantal verbetervoorstellen. Er zijn ondertussen zo'n 70.000 mailings gestuurd aan werkzoekenden om ze te attenderen op de scholingsvouchers. Ik informeer de Kamer later schriftelijk daarover.
De CDA-fractie vroeg naar een ambassadeur voor ouderen. We hebben het vaak daarover gehad. Ik heb niets tegen ambassadeurs, maar ze moeten passen bij het probleem. Het betreft hier een heel ander probleem dan bij de jeugdwerkloosheid. Het probleem is dat er vooroordelen over oudere werkzoekenden zijn, die je zou bevestigen door het aanstellen van een ambassadeur. Oudere werkzoekenden hebben specifiek de behoefte om niet alleen te solliciteren, want dan belanden ze vaak onderop de stapel, maar ook daadwerkelijk in contact te komen met werkgevers met vacatures. We investeren ook daarin. We zorgen dat er bijeenkomsten plaatsvinden, waarbij werkzoekenden de kans krijgen zich te presenteren en hun kwaliteit en ervaring te tonen aan werkgevers die daadwerkelijk op zoek zijn naar mensen. Dat is effectiever dan het toepassen van de aanpak die we gebruiken voor jeugdige werklozen.
De D66-fractie vraagt wat het betekent om beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt tijdens de WW. De WW'er moet beschikbaar zijn voor de uren dat hij werkloos wordt. Dat betekent onder meer dat vrijwilligerswerk dat werd verricht voordat iemand in de WW kwam, in die omvang verricht mag blijven worden. Daarnaast heb ik toegezegd, misschien helderder dan eerder – soms gaat het laag voor laag – dat we voor het zomerreces komen met voorstellen voor verruiming van de mogelijkheden voor vrijwilligerswerk tijdens de WW. Ik sluit niet uit dat dat leidt tot wetswijziging. Ik zal bij de voorbereiding daarvan met een positieve blik kijken naar de ruimte om te anticiperen op de maatregel. Dat was ook het concrete verzoek.
De heer Van Weyenberg (D66): Het is goed om te horen dat als er een wetswijziging wordt aangekondigd, het vooruitlopend daarop alvast kan. Dat was ook een vraag van collega Heerma. Ik snap dat mensen moeten solliciteren. We willen ook allemaal dat dat doorgaat. Kijkt de Minister goed of hij wat aan de regels voor beschikbaarheid kan veranderen? Als ik voor vier dagen moet solliciteren, dan is het toch niet zo dat ik gedurende die vier dagen niet actief mag worden? Als ik voor vier dagen solliciteer en die sollicitatiebrieven combineer met het actief blijven in bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, vergroot dat mijn kansen op het vinden van een betaalde baan. Is de Minister het met die analyse eens?
Minister Asscher: Op zich ben ik het met die analyse eens. We moeten bekijken hoe we in de toekomst het criterium van beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt neerleggen. Daar wordt nu naar gekeken. We betrekken niet alleen het UWV daarbij, maar ook vrijwilligersorganisaties, NOC*NSF, et cetera. Net hadden we het over verdringing. Dat soort elementen betrek ik ook bij de vraag hoe we de regels zo kunnen aanpassen dat mensen enerzijds zo snel mogelijk weer aan betaald werk gaan en anderzijds, waar dat nuttig, nodig en wenselijk is, vrijwilligerswerk kunnen doen.
De heer Van Weyenberg (D66): Het lijkt me heel goed dat ernaar wordt gekeken. Ik snap heel goed dat je beschikbaar moet zijn voor een baan, maar als ik voor maandag, dinsdag en woensdag werk zoek, maar ook vrijwilligerswerk doe, dan kan ik dat vrijwilligerswerk altijd opzeggen en op vrijdag de buurtbus rijden. Ik hoop dat de Minister zorgt voor toenemende flexibiliteit van de regels. Zijn antwoord stemt mij al hoopvoller dan ik voor dit AO was.
Minister Asscher: Mevrouw Lucas en mevrouw Hamer vroegen naar de visie van het kabinet op het WRR-rapport Een leven lang leren in relatie tot het vraagstuk waarover we vandaag spreken. Dat lijkt me een heel belangrijke kwestie. De deelname van volwassenen aan scholing blijft achter bij onze ambities. Er is een omslag in het denken nodig zodat het normaler wordt dat we op onze toekomstige arbeidsmarkt telkens kijken naar duurzame inzetbaarheid van mensen, hun potentieel en hun scholing. Daarom hecht ik aan zaken die je kunt ridiculiseren, zoals de loopbaancheck. Bij de loopbaancheck wordt voor mensen voor wie al heel lang niks gedaan is aan ontwikkeling en opleiding, gekeken wat er nodig is voor hun toekomst op de arbeidsmarkt. Wat zou je nu kunnen doen om te zorgen dat je straks nog werk hebt? Die omslag moet niet alleen vanuit de overheid komen. Mensen moeten zich meer bewust worden van de noodzaak om de regie over hun ontwikkeling te hebben. Werkgevers moeten werknemers aanmoedigen en faciliteren. Scholing en het aanleren van nieuwe vaardigheden moeten vanzelfsprekende onderdelen van het arbeidsproces zijn. De rol van de overheid is het creëren van een stelsel dat werkgevers en werknemers prikkelt tot het investeren in duurzame inzetbaarheid. In de beleidsreactie op het advies van de Commissie flexibel hoger onderwijs voor werkenden zullen we aangeven op welke wijze de aantrekkelijkheid van het deeltijd hoger onderwijs bevorderd kan worden. We zijn nog in afwachting van een SER-advies over de infrastructuur van de arbeidsmarkt, waarin het moet gaan over van werk naar werk en het investeren in ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. Om werkgevers aan te moedigen om tijdens het dienstverband te investeren in scholing en duurzame inzetbaarheid, staat in de nieuwe Wet werk en zekerheid dat eerder gemaakte scholingskosten in mindering kunnen worden gebracht op een latere, verplichte transitievergoeding.
De heer Ulenbelt vraagt of ik bereid ben het aangekondigde initiatief voor het afschaffen van wachtdagen bij ziekte te steunen. In de WW is geregeld dat werkgevers bij ziekte 70% doorbetalen. Alleen bij cao of arbeidsovereenkomst kan hiervan, ten nadele van werknemers, worden afgeweken, waarbij de werknemer over maximaal de eerste twee dagen van ziekte geen recht heeft op loondoorbetaling. Uit het onderzoek dat op de agenda staat, blijkt dat in 34 van de 100 onderzochte cao's wachtdagen staan. Wachtdagen verminderen de kans op ziekteverzuim aanzienlijk. De vraag van de heer Ulenbelt is vanzelfsprekend ingegeven door de actualiteit van het principeakkoord voor de sector schoonmaak. Inhoudelijk meng ik me niet in lopend cao-overleg. Ik ben wel blij dat er een principeakkoord is bereikt over het stapsgewijs afschaffen van de wachtdagen onder voorwaarde van een gecertificeerd verzuimbeleid. Dat acht ik van groot belang. Actief verzuimbeleid kan immers leiden tot het terugdringen van ziekteverzuim. Er zijn sectoren waarin sociale partners zelf besluiten om één of twee wachtdagen toe te passen. Al met al zie ik op dit moment geen aanleiding voor het wijzigen van het wettelijke regime. Eventuele initiatieven daartoe wacht ik af en zal ik grondig bestuderen.
De SP-fractie vroeg of het waar is dat het UWV pas in het vierde kwartaal een werkloze benadert en boetes uitdeelt bij gebleken tekortkomingen en waarom een werkzoekende niet eerder wordt geholpen. Het is niet waar. Het eerste gesprek is voor iedereen na vier maanden. In dat gesprek wordt aandacht besteed aan het cv, sollicitaties en wat dies meer zij. Als mensen helemaal niets doen, worden ze al eerder aangesproken.
De SP-fractie heeft gevraagd naar de activiteiten van politici en de sanctionering. Politici vallen onder de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en die regeling valt onder de Minister van Binnenlandse Zaken.
De heer Ulenbelt (SP): Wil de Minister dan aan de Minister van Binnenlandse Zaken vragen hoe dat zit? Het UWV werkt ook mee aan het opstellen van de regels voor politici. Daarom dacht ik dat ik via de Minister van Sociale Zaken antwoord kon krijgen.
Minister Asscher: Ik heb nog nooit aan de heer Ulenbelt gemerkt dat hij mij nodig heeft om iets aan een andere Minister te vragen. Als hij mij vraagt om zijn vraag door te geleiden, is dat geen probleem. Het is wel een heel merkwaardige figuur.
De heer Ulenbelt (SP): Ik dank de Minister.
Mevrouw Lucas (VVD): Ik had nog een vraag gesteld over VDL, het bedrijf dat tientallen extra mensen wil aannemen, maar vraagt om afscheid van ze te kunnen nemen als ze ziek worden. Is het Ministerie van SZW met VDL in gesprek om te kijken of dit een pilot kan worden? We kunnen daarmee aan de vraagkant van de arbeidsmarkt kijken hoe je het aantrekkelijker kunt maken om banen te creëren.
Minister Asscher: Daarop moet ik schriftelijk terugkomen. Ik moet dat nagaan, want dat weet ik niet uit mijn hoofd.
De voorzitter: Ik noteer de toezegging dat de Minister er schriftelijk op terugkomt. Op wat voor termijn?
Minister Asscher: Twee weken.
De voorzitter: Ik sta in de tweede termijn een spreektijd van één, maximaal twee minuten toe.
De heer Van Weyenberg (D66): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording. Ten aanzien van het vrijwilligerswerk is het helder dat we dat fors anders moeten doen. De Minister studeert daarop. Ik wacht dat af, maar ik zal er bovenop blijven zitten. Als wij vinden dat vrijwilligerswerk mensen in de bijstand helpt om snel een baan te vinden, dan is het raar om er voor WW'ers anders naar te kijken. In de regels over beschikbaarheid moeten we maximale flexibiliteit betrachten, want mensen kunnen vrijwilligerswerk ook best op een andere dag invullen. Het is fantastisch als het ons lukt om mensen op de arbeidsmarkt te houden en tegelijkertijd maatschappelijk relevante dingen te laten doen. Dat lijkt me iets om te waarderen, niet om te straffen. Ik proef ruimte bij het kabinet om de regels fors te veranderen. Ik wacht dat met belangstelling af.
Niemand zal mij horen zeggen dat de sectorplannen 185.000 mensen aan werk hebben geholpen. Dat lees ik ook niet in de stukken. De sectorplannen hebben wel mensen bereikt om hun een steuntje in de rug te geven. Dat is winst in deze zware economische tijd. Ik zie uit naar een goede evaluatie van de effecten aan het einde van de rit. Het feit dat bijna 50% van de middelen naar het geven van kansen aan jongeren gaat, stemt mij tevreden, ook indachtig de afspraken die we daarover hebben gemaakt. Tegen de heer Ulenbelt zeg ik dat het hoofddoel moet zijn om te zorgen voor meer banen. Sinds 1999 is het gelukt om er 2 miljoen banen in dit land bij te krijgen. Dat lijkt me veel beter dan te proberen om werk te verdelen. Dit heeft in het verleden ook niet tot extra kansen geleid voor mensen die langs de kant stonden.
Ik heb nog één specifieke vraag over de stukken. Uit het rapport van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid blijkt dat het passend werkaanbod dat het UWV aanbiedt, helemaal niet als dwingend wordt ervaren, terwijl dat toch het plan was. Er wordt eerst met de werkgever gesproken en dan krijgt een sollicitant met een WW-uitkering een aanbod. Als de sollicitant dan toch die baan niet krijgt, heeft hij heel wat uit te leggen over de reden waarom dat gesprek is misgegaan. Nu blijkt het in de praktijk helemaal niet als dwingend te worden ervaren. Het is toch een instrument waar veel tijd en geld in gaat zitten. Hoe ziet de Minister de toekomst van dat instrument? Wil hij daarmee door? Hoe zorgt hij ervoor dat het wel het beoogde effect heeft? De inspectie schrijft: «De vereiste verbreding van het zoekgedrag na 12 maanden WW wordt eveneens niet structureel en consequent gecontroleerd.» Dat baart mij zorgen. Op een gegeven moment moet je breder naar werk zoeken. Ik vond het een opvallende constatering dat daar geen controle op is. Graag krijg ik een reactie van de Minister.
Ik hoop dat de Minister toezegt dat hij de komende tijd intensief monitort welke bovenwettelijke aanvullingen op de WW in cao's worden afgesproken.
Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Ik dank de Minister voor zijn beantwoording. Ik zei in het begin dat dit overleg belangrijk is, omdat wij daarmee de vinger aan de pols houden en kunnen bekijken of er voortgang zit in de beoogde aanpak.
Op het punt van het vrijwilligerswerk sluit ik aan bij de heer Van Weyenberg. Het is belangrijk dat we een integrale visie krijgen op vrijwilligerswerk, mantelzorg en alles wat daarmee samenhangt. Dat heeft allemaal met elkaar te maken. Het is belangrijk dat het UWV participeert in het opstellen van de kabinetsbrede visie.
Ik dank de Minister voor zijn woorden over het Noorden. Het is belangrijk, zeker voor degenen die meeluisteren, om te weten dat het Noorden de volledige aandacht van de Minister heeft. Het is heel belangrijk dat de sector- en regioplannen daar gaan werken.
Ik heb de Minister horen zeggen dat hij op het punt van scholing en jeugdwerkloosheid toe wil naar een structurelere aanpak. Ik geloof niet dat de Minister antwoord heeft gegeven op mijn vraag of er een visie komt op het vervolg op het amendement van de heer Van Weyenberg en mij, en anders heb ik het niet als zodanig verstaan.
Mevrouw Lucas (VVD): Voorzitter. Ik dank de Minister voor de antwoorden en de toezeggingen over informatie die de Kamer nog krijgt. Wij zijn vooral erg benieuwd naar de lessen die we kunnen leren uit de sectorplannen voor het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt in de toekomst en voor het vinden van een nieuw evenwicht tussen flexibilisering en nieuwe zekerheden. Ik vind het belangrijk dat bij de beoordeling van de aanvragen in de tweede tranche, de nadruk komt te liggen op plannen die een structurele verbetering van de arbeidsmarkt beogen. Kan de Minister in de volgende voortgangsrapportage, die volgens mij voor het najaar is voorzien, expliciet ingaan op de innovatieve voorstellen in de sectorplannen die in de toekomst tot een structurele verbetering kunnen leiden? Kan hij ons aangeven welke daarvan om uitrol vragen?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ik dacht dat we een lekker lange tweede termijn zouden hebben, omdat we in dit AO de tijd hebben tot 17.00 uur. Dat is kennelijk niet de bedoeling. Ik doe het daarom in telegramstijl. Ik dank de Minister voor de beantwoording.
Minister Dijsselbloem zegt in zijn toespraak: we moeten langer werken, want dat is goed voor de Nederlandse economie. Ik zie de heer Van Weyenberg opleven. Dat is taal naar zijn hart. Dat weet ik. Kan de Minister daarover wat zeggen in relatie tot de discussie «groei leidt tot werk versus werk leidt tot groei»? Hoe zit dat?
Ik kom terug op de voorstellen van de vakbeweging. De Minister klinkt een beetje passief: De vakbeweging praat daar nu over. Misschien komt men de komende weken nog met een voorstel en komt het tot een gesprek. Als bij de vakbeweging zulke prangende ideeën leven over wat je moet doen om de werkloosheid te bestrijden, dan kan de Minister daar toch zijn voordeel mee doen bij het opstellen van de begroting voor 2015? Misschien kan de Minister de vakbeweging zelf uitnodigen om de ideeën toe te lichten.
Mijn laatste punt betreft het oneigenlijk gebruik van stages en werkervaringsplaatsen. De Minister zegt dat er heldere regels zijn. De Minister zegt dat er toezicht is. Als er misbruik wordt gemaakt, kunnen boetes worden opgelegd. Feit is dat het verschijnsel daarmee niet uit de wereld is. Hoe groot het probleem precies is, weten we niet. Dat was één van mijn vragen aan de Minister. Hij heeft gezegd dat hij daar blij om is en dat hij in gesprek gaat met de betrokken organisaties om te bekijken of hij er meer aan kan doen. Ook op dat punt vraag ik de Minister om haast te maken, voor zover dat nodig is want dat is hij misschien al van plan, en dat gesprek snel aan te gaan. We moeten de misstanden, waarover veel gesproken wordt, zo snel mogelijk uit de wereld helpen.
De voorzitter: We spreken inderdaad niet langer dan nodig is in deze commissie.
De heer Van Weyenberg (D66): De heer Van Ojik en ik zijn het op dit onderwerp niet altijd met elkaar eens. Op één punt hoop ik wel op zijn steun: je ziet in Nederland relatief veel vrouwen met deeltijdbanen van minder dan 12 uur per week. Uit onderzoek blijkt dat in Nederland relatief veel vrouwen niet economisch zelfstandig zijn. Als zij meer uren gaan werken, bijvoorbeeld doordat arbeid en zorg beter te combineren zijn, door kinderopvang, doordat werken financieel aantrekkelijk wordt zodat ze ook wat overhouden, dan leidt dat tot meer economische zelfstandigheid van vrouwen. Ik ga ervan uit dat ik op dat punt de heer Van Ojik aan mijn zijde vind.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Uiteraard ben ik het daarmee eens. Het probleem is dat met name vrouwen banen hebben die onvoldoende opleveren om de betrokkenen economisch zelfstandig te maken. Het middel dat de D66-fractie en de Minister van Financiën daarvoor aandragen, is dat we met z'n allen in tijden van hoge structurele werkloosheid langer werken dan de 36 uur die we al werken. Daar geloof ik niet in.
De heer Van Weyenberg (D66): Beleid om werk meer te laten lonen, kan ervoor zorgen dat iemand van 36 uur naar 40 uur werk per week gaat, maar ook dat iemand van 12 uur naar 18 uur gaat. Dat laatste vindt de heer Van Ojik ook een goede ontwikkeling. De heer Van Ojik spreekt nu over tijden van grote werkloosheid, maar hij is het toch met mij eens dat we ongelooflijk moeten oppassen met het beeld dat iemand die een baan vindt, iemand anders een baan onthoudt? Dat is dezelfde redenering waardoor na de Tweede Wereldoorlog getrouwde vrouwen plaats moesten maken, omdat ze de plaats van een kostwinner zouden innemen. De heer Van Ojik zal naar dit soort economisch denken niet terugverlangen.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik kan natuurlijk heel makkelijk zeggen dat die aanname klopt. De heer Van Weyenberg weet ook dat mijn fractie heeft voorgesteld om na te denken over het eerlijker delen van werk. Ik heb daarbij de 32-urige werkweek als norm genoemd. Ik heb op geen enkele wijze bedoeld te zeggen dat vrouwen, of wie dan ook, niet meer mogen werken omdat ze andere mensen verdringen. Het heeft te maken met wat je ziet als het meest logische toekomstscenario. Minister Dijsselbloem en de D66-fractie zeggen dat als er maar groei komt, er wel weer werk komt. Wij zeggen dat je ook moet overwegen om het werk eerlijker te delen, in aanvulling op veel andere zaken die je moet doen om werk te creëren. Dan heb ik het uiteraard niet over mensen die nu een baantje van 12 uur hebben, maar over mensen die meer werken dan de norm van 32 uur.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. De Minister zei dat het bestaan van wachtdagen tot een veel lager ziekteverzuim leidt. Het cijfer is 0,31 procentpunt op een verzuim rond de 3% à 4%. Dat is niet substantieel. Het betekent in de praktijk dat mensen ziek naar hun werk gaan. Bovendien is het ziekteverzuim bij kleine bedrijven maar 7% en bij grote bedrijven 2%. Ik vraag de Minister nogmaals om dit relikwie uit de vorige eeuw uit het Burgerlijk Wetboek te halen.
De bestrijding van de jeugdwerkloosheid gaat niet goed. De Minister gaat wel praten met jongeren, maar dan moet de Minister iets meenemen. Ik raad de Minister aan om te googelen op De omgekeerde staking in Houtigehage. Dat is heel interessant. Dat was in de jaren zeventig de inspiratiebron voor jongerenorganisaties om projecten voor te stellen waar werk in zat. De Minister kan naar die uitzending kijken en met dat idee naar de jongerenorganisaties stappen. Zij kunnen werkprojecten indienen waaraan geld wordt besteed. Daarmee creëer je banen zoals we in de jaren zeventig en tachtig hebben gedaan.
Het is duidelijk: de banenplannen leveren geen banen op. Ze leveren wellicht allerlei andere nuttige dingen op, maar geen werk. Voor iedereen die zegt dat 185.000 mensen aan het werk geholpen zijn, zoals vorige week in de krant stond: het is helaas niet waar.
Minister Asscher: Voorzitter. Ik begin met de vragen over passend werk dat niet als dwingend wordt ervaren. Het rapport waaraan de heer Van Weyenberg refereert, betreft acht klanten die een aanbod hebben gehad. Daarmee is het onderzoek niet erg representatief. Indien blijkt dat dingen breder niet goed gaan, zal ik het UWV vragen om in een volgende reguliere rapportage hieraan aandacht te besteden.
De heer Van Weyenberg vraagt de bovenwettelijke WW-uitbreidingen te monitoren. Ik ben daartoe bereid. Ik weet niet vanaf welk moment ik dat kan leveren, deels omdat vanaf 2016 het derde jaar WW gefaseerd wordt afgebouwd. Ik wil dat vanaf een logisch moment bijhouden.
De PvdA-fractie vroeg om de visie op het aangenomen amendement over scholing. Ik ga daar deels op in in reactie op het Rinnooy Kanverhaal over flexibel leren voor volwassenen. Daarnaast heb ik gisteren in de Eerste Kamer aangegeven dat we bij de evaluatie van de wet op dat punt terugkomen.
De VVD-fractie vraagt expliciet naar de lessen die we kunnen leren uit de sectorplannen voor het structureel verbeteren van de arbeidsmarkt. Ik ga daarom in op een aantal manieren om die effecten te bekijken. We gaan niet alleen tellen of men doet wat men zegt, maar er wordt gewerkt aan een uitvraag om de bredere effecten te meten. Dat zal langer duren en het is lastig, want er is geen goede controlegroep. Je kunt geen vergelijkbare groep werklozen hebben waar je niets voor doet. In de wetenschap denkt men wel dat er mogelijkheden zijn om daar veel van te leren. Ik ben buitengewoon geïnteresseerd in de manier waarop je kunt zien of de maatregelen voor verbetering structureel worden ingebed. We hebben een aantal dingen gedaan om dat te bevorderen, zoals zelf eraan meebetalen en een gedegen analyse, maar het moet wel gebeuren. Dit kan ook aan de orde komen in de bespreking van het SER-advies over de infrastructuur van de arbeidsmarkt, waar dit element deel van moet uitmaken.
De VVD-fractie zegt: zorg dat in de volgende rapportage mooie innovatieve voorbeelden worden besproken. Dat wil ik doen. Ik zal de maatregelen bespreken die daar een voorbeeld van zijn.
Mevrouw Lucas zegt dat ik moet zorgen voor een ander evenwicht in de tweede tranche. Daar voel ik niet voor. Het zijn plannen vanuit de sectoren en de bedrijven. Als ze voldoen, dan moeten we toekennen. Die zekerheid en betrouwbaarheid moeten we ook bieden. Ik heb er veel vertrouwen in dat ze een mix bevatten van dingen die acuut mensen aan het werk helpen of houden en dingen die langer positief werken, zowel voor die mensen als voor de arbeidsmarkt.
De fractie van GroenLinks vraagt mij om een reactie op de toespraak van mijn collega Dijsselbloem van gisteren. De heer Van Weyenberg had al zijn waardering erover uitgesproken zonder daarbij een vraag te stellen. Ik voerde op dat moment een debat in de zuurstofloze, maar bijzonder mooi gedecoreerde ruimte van de Eerste Kamer. Ik heb die toespraak nog niet gelezen. Ik heb er wat ANP-berichten over voorbij zien flitsen. Het lijkt mij buitengewoon interessant, niet alleen omdat het een toespraak is van mijn collega Dijsselbloem, maar ook omdat het een wezenlijk onderwerp betreft. Het is zo wezenlijk dat we bij het Herfstakkoord hebben afgesproken onderzoek te doen naar de correlatie tussen werktijden, de hoeveelheid werk die we doen en de werkgelegenheid dan wel de economische groei. Dat kan gelegen zijn in hier en daar minder werken en in hier en daar meer werken. Ik kom daarop nog terug, want dat is een van de afspraken die we uitwerken. Ik zal zeker kennis nemen van de redevoering van Jeroen Dijsselbloem.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik begrijp dat de Minister gisteren geen tijd had om naar de toespraak te luisteren, maar zo ingewikkeld is het niet. De Minister van Financiën zegt: we werken 1.400 uur gemiddeld per jaar, dat is het laagste in Europa en dat vormt een groot potentieel voor de groei van de economie. De heer Van Weyenberg steekt zijn duim op, zeg ik voor de luisteraars thuis. Nu zegt de Minister dat het soms met minder werk kan en soms met meer. Het is een essentiële vraag over de wijze waarop we de werkloosheid te lijf gaan. Doen we dat met minder werken, met werk eerlijker delen, met lastenverlichting – misschien zegt de Minister daarover ook nog wat – of met voorstellen van de vakbeweging? Het zijn vrij essentiële keuzes die gemaakt moeten worden. Moet de Minister niet iets meer daarover zeggen in zo'n overleg als dit, anders dan dat hij de toespraak nog niet heeft kunnen lezen?
Minister Asscher: In mijn eerste termijn heb ik er veel meer over gezegd, zonder het over die toespraak te hebben, want die had ik nog niet gelezen. Ik herhaal dat met liefde: voor werkgelegenheid is economische groei nodig. Bedrijven moeten weer mensen aan durven te nemen. Daar doen we ook veel voor, er zijn allerlei veranderingen in de Nederlandse economie die het groeivermogen moeten herstellen. Dat zijn maatregelen voor op de korte én de lange termijn. We hervormen de arbeidsmarkt, zodat die meer gericht is op het aan het werk houden van mensen en het ontwikkelen van het menselijk vermogen, een arbeidsmarkt die niet uitgaat van tegen zo laag mogelijke kosten de productiefactor arbeid inschakelen, maar juist van de toegevoegde waarde die mensen leveren. Daarnaast hebben we crisisbeleid. We zitten in een heel diepe crisis. We zitten economisch gezien in de naweeën en de herstelfase van de crisis, maar qua werkgelegenheid nog niet. Vandaar het enorme belang van de sectorplannen, nog naast het specifieke beleid voor het aan het werk helpen van ouderen en de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Daarbovenop komt een redevoering van mijn collega Dijsselbloem die ik nog niet heb kunnen lezen. Ik ben opgevoed, al voordat ik in de politiek zat, dat je niet moet praten over dingen die je niet hebt gelezen. Ik geloof niet dat ik de heer Van Ojik er een plezier mee doe. Op de samenvatting van de heer Van Ojik zie ik een partij de duimen omhoog steken, hierdoor vermoed ik een wespennest, waar ik nu niet in ga staan. Ik houd het bij het beleid van het kabinet om de werkloosheid te bestrijden.
De heer Van Ojik vraagt of ik niet zelf in gesprek moet gaan met de vakbeweging. Hij zegt: bel eens een keer. Ik kan hem zeker geruststellen. Ik heb misschien niet dagelijks, maar wel wekelijks contact met de sociale partners, met de werkgevers en de werknemers. Ik had deze week de heer Limmen van het CNV op bezoek. Die gesprekken gaan altijd over werkgelegenheid. Er gaan dagen voorbij dat ik de heer Heerts niet aan de telefoon heb, maar zo veel zijn dat er niet. Dat contact is er steeds. De vakbeweging heeft aangegeven bezig te zijn met een uitwerking van hun cri de coeur over werkgelegenheid. Ik heb ze daartoe aangemoedigd. Ik heb gezegd: doe dat. Indien mogelijk betrek ik dat graag bij de begrotingsvoorbereiding, want iedereen is het erover eens dat het moet gaan om werkgelegenheid, in de begroting en buiten de begroting.
Ik zal niet dralen om het gesprek met de betreffende organisaties aan te gaan over eventuele misstanden ten aanzien van stages en onbetaald werk van jongeren.
De SP-fractie zegt dat 0,31 procentpunt heel weinig is. Bij een gemiddeld ziekteverzuim van 4% is dat 8%. Je kunt zeggen dat dat weinig is, maar je kunt ook zeggen dat het veel is. Het is in ieder geval niet niets. Ik begreep dat de heer Ulenbelt een initiatief zal ontplooien voor het wijzigen van de WW. Dat wacht ik even af. Ik heb niet onmiddellijk de neiging om het initiatief daartoe te nemen.
De heer Ulenbelt adviseert mij te googelen en dat zal ik zeker doen. Dat zouden meer mensen moeten doen.
De voorzitter: We zijn aan het eind gekomen van de tweede termijn van de Minister. Het is goed gebruik in deze commissie om de toezegging kort voor te lezen. Let dus allemaal op welke dat zijn. Voor het publiek dat dit volgt: de toezeggingen zijn schriftelijke terugkoppelingen naar de Kamer en geen mondelinge terugkoppelingen, zoals die hier gedaan zijn. Eerdere toezeggingen worden niet herhaald. Het zijn nieuwe, schriftelijke terugkoppelingen.
Ik heb de volgende vier toezeggingen genoteerd:
– De Minister zet binnen vier weken een concretisering van de maatregelen in de sectorplannen, onder andere op het gebied van scholing, op papier en informeert hierover de Kamer. De vraag is nog op welke termijn.
Minister Asscher: Binnen 4 weken.
De voorzitter: Net na het zomerreces.
Minister Asscher: Op de valreep voor het zomerreces.
De voorzitter: Waarschijnlijk de vrijdag nadat het reces begonnen is.
Minister Asscher: Nee, nee.
De voorzitter:
– De Minister komt binnen twee weken schriftelijk terug op de initiatieven van VDL met betrekking tot de arbeidsmarkt en ziekteverzuim en de mogelijkheid hiervan een pilot te maken.
– In de volgende reguliere jaarrapportage over de cao-afspraken wordt aandacht besteed aan het monitoren van bovenwettelijke aanvullingen op de WW.
– In de volgende reguliere UWV-rapportage wordt ingegaan op het instrument passend werkaanbod en in hoeverre dat als dwingend wordt ervaren.
De heer Van Weyenberg (D66): Er ligt een kritisch inspectierapport op basis van een select aantal casussen. Is het een goed idee als in die rapportage wordt ingegaan op de werking van het instrument passend werkaanbod en op de vraag in hoeverre het UWV vindt dat het werkt? Ik ben vooral nieuwsgierig naar het oordeel van de Minister.
Minister Asscher: Je kunt een toezegging groot en klein maken en nu wordt die nog groter. Ik gaf net aan dat ik het UWV zal vragen om in een volgende reguliere rapportage hieraan aandacht te besteden, indien blijkt dat dingen breder niet goed gaan. We checken of het incidenteel was of dat het breder is. Als het breder blijkt te zijn, geven we aandacht en duiding. Als het niet zo is, dan hoort de Kamer het ook.
De voorzitter: Op die manier noteren we die toezegging.
Mevrouw Lucas (VVD): De Minister gaf aan dat hij in de najaarsrapportage over de sectorplannen expliciet ingaat op pilots die tot een structurele verbetering leiden van de werking van de arbeidsmarkt.
Minister Asscher: We hadden het net over mooie, innovatieve voorbeelden. We hebben het over dezelfde toezegging. Dat is correct.
De voorzitter: Dat noteren we als extra toezegging. Mevrouw Hamer wil ook een extra toezegging?
Mevrouw Hamer (PvdA): Nee, ik wil alleen maar weten of het aan mij ligt of dat de Minister mijn vraag over scholing nog steeds niet heeft beantwoord.
Minister Asscher: In mijn ogen ligt dat aan mevrouw Hamer, maar dat kan niet waar zijn. Dan heb ik de vraag niet goed beantwoord. Ik gaf aan dat we ingaan op de scholingsvraag en het amendement dat daartoe is ingediend. In de eerste plaats doen we dat in onze reactie op het rapport van de commissie-Rinnooy Kan, dat ziet op flexibel leren na het afronden van de opleiding. In de tweede plaats is gisteren, bij behandeling van de Wet werk en zekerheid in de Eerste Kamer, aan de orde gekomen dat dit een van de punten is die door de Tweede Kamer zijn toegevoegd en die bij de evaluatie van de wet specifiek aan de orde moet komen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik beschouw dat eerste als een toezegging.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik heb een kwestie waarvan ik betwijfel of deze bij de lijst van toezeggingen thuishoort. De Minister zei dat hij in gesprek gaat met jongerenorganisaties over dat eventuele misbruik van stages. Ik beschouwde dat als een toezegging. Misschien kan de Minister toezeggen om de Kamer verslag te doen van de uitkomsten.
Minister Asscher: Natuurlijk.
De voorzitter: Dan voegen we dat als laatste toezegging toe. Daarmee zijn we aan het einde van dit AO. Ik dank de Minister en zijn staf voor alle inbreng en de beantwoording. Ik dank de Kamerleden voor hun inbreng en voor de plezierige wijze waarop wij vandaag het debat hebben kunnen voeren. Ik dank ook het publiek.
Sluiting 15.20 uur.
1. Uitvoering motie van het lid Groot over duidelijke communicatie over de inkomenseffecten bij nieuwe wetgeving en over loonstrookjes 2014
Kamerstuk 33 682-12 – Brief regering d.d. 20-12-2013
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
2. Beloningen van topbestuurders in de private sector
Kamerstuk 30 111-67 – Brief regering d.d. 07-03-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
3. Aanpak jeugdwerkloosheid
Kamerstuk 29 544-513 – Brief regering d.d. 04-04-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
4. Onderzoek naar praktijk en effecten van cao-aanvullingen
Kamerstuk 29 544-514 – Brief regering d.d. 07-04-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
5. Aanbieding rapport Inspectie SZW: Kansen voor oudere WW'ers (45+)
Kamerstuk 29 544-516 – Brief regering d.d. 11-04-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
6. Sociaal akkoord 1 jaar later
Kamerstuk 33 566-67 – Brief regering d.d. 14-04-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
7. Aanbieding van het rapport van de OESO genaamd Ageing and Employment Policies: Netherlands 2014
Kamerstuk 29 544-517 – Brief regering d.d. 16-04-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
8. Aanpak schijnzelfstandigheid
Kamerstuk 31 311-107 – Brief regering d.d. 23-04-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
9. Voortgang programma Duurzame Inzetbaarheid
Kamerstuk 25 883-239 – Brief regering d.d. 13-05-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
10. Monitor arbeidsmarkt 2014
Kamerstuk 29 544-524 – Brief regering d.d. 20-05-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
11. Taakopdracht IBO Zelfstandigen zonder personeel
Kamerstuk 31 311-120 – Brief regering d.d. 21-05-2014
Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
12. Rapportage van de Stichting van de Arbeid over de derde voortgangsrapportage inzake uitvoering van het sociaal akkoord
Kamerstuk 33 566-68 – Brief regering d.d. 21-05-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
13. Kabinetsreactie op het SER- advies Handmade in Holland: vakmanschap en ondernemerschap in de ambachtseconomie
Kamerstuk 29 544-526 – Brief regering d.d. 23-05-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
14. Reactie op het aanvalsplan voor werkgelegenheid van FNV
Kamerstuk 29 544-525 – Brief regering d.d. 23-05-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
15. Voortgang sectorplannen
Kamerstuk 33 566-69 – Brief regering d.d. 30-05-2014
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher