Vastgesteld 21 februari 2012
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 26 januari 2012 overleg gevoerd met minister Kamp van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris De Krom van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over Arbeidsmarktbeleid.
(De volledige agenda is opgenomen aan het eind van dit verslag).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Gent
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Post
Voorzitter: Van Gent
Griffier: Dekker
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Azmani, Van den Besselaar, Van Gent, Hamer, Klaver, Koşer Kaya, Ortega-Martijn, Sterk, Ulenbelt,
en minister Kamp en staatssecretaris De Krom van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministerie.
De voorzitter: Ik open het algemeen overleg van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over arbeidsmarktbeleid. Ik heet de bewindspersonen en hun ambtenaren, iedereen die toeluistert en -kijkt, en de collega’s van harte welkom. Ik heb zojuist afgesproken dat we in de eerste termijn een spreektijd hanteren van zeven minuten per woordvoerder. Aangezien we drie uur de tijd hebben, verwacht ik dat de woordvoerders een tweede termijn willen en ook willen interrumperen. Mevrouw Ortega-Martijn van de ChristenUnie gaat als eerste spreken en ook zij heeft een spreektijd van zeven minuten.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Er wordt gesproken over weer een crisis. Ik meen dat we ons nu echt zorgen moeten gaan maken. Ad-hocoplossingen met interventies op de arbeidsmarkt zullen niet het effect hebben waarop wij hopen, want alles hangt met alles samen. De ChristenUnie wil daarom dat de regering in actie komt en zich gaat inzetten voor een integrale benadering van de arbeidsmarkt. Er moet over de grenzen van de afzonderlijke ministeries heen worden gekeken. Kom met een vernieuwend integraal plan en met een toekomstagenda voor de arbeidsmarkt en werkgelegenheid. Is de minister bereid om inderdaad dit initiatief te nemen? Premier Mark Rutte deed in 2010 de verkiezingsbelofte dat hij voor 400 000 extra banen zou zorgen. Helaas voeren we dit debat niet met de minister-president. Daarom vraag ik de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zij zijn allebei van VVD-huize, eens goed te bekijken waar we nu staan.
De situatie is verder verslechterd; de werkloosheid loopt snel op. Er wordt voorspeld dat we de komende maanden een aantal van 500 000 werklozen naderen. In plaats van meer werk komt er dus minder werk. De ChristenUnie is tijdens de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid al met een actieplan gekomen. We moeten denken in mogelijkheden. De urgentie is te groot om maar te blijven wachten. Mijn fractie is daarom zeer verbaasd over de uitspraak van de minister-president in een interview in het tv-programma Buitenhof van twee weken geleden. Hij zei: we zullen gaan voelen dat de werkloosheid verder zal stijgen. De regering spreekt met één mond. Ik vraag de minister of ik uit de uitspraak van de minister-president de conclusie moet trekken dat de regering zich hierbij neerlegt. Ik hoor graag een reactie.
Ik begrijp heel goed dat we nu geen 400 000 extra banen kunnen creëren, maar ik vraag van het kabinet maximale inspanning om werkgelegenheid te behouden en waar mogelijk te versterken. Daarom citeer ik de minister-president tijdens het gesprek met president Obama: jobs, jobs and jobs. Kom bijvoorbeeld met hervormingen van de WW. Maak sociale partners verantwoordelijk voor de eerste fase en voor «van werk naar werk». Verlaag de kosten van arbeid door iets te doen aan de tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting. Wacht hiermee geen maanden. Versterk de concurrentiepositie en houd mensen aan het werk. Waar mogelijk kunnen overheden zelf werk naar voren halen, zoals gebeurde bij de uitvoering van het crisispakket van 2009. Dit zal moeilijk zijn, maar we moeten niet in beperkingen denken. Ik noem de bouw als voorbeeld. De stimuleringsmaatregelen van het vorige kabinet kostten weliswaar 360 mln., maar leverden 1,1 mld. extra aan bouwproductie op. Graag krijg ik een reactie op het actieplan dat ik bij de begrotingsbehandeling heb ingediend. Duizenden mensen extra in de WW kost immers veel geld. Ik kom vandaag niet alleen met een klaagzang. Het is in ieder geval toe te juichen dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een speciaal bouwteam met experts uit de bouwwereld, de overheid en kennisinstellingen heeft ingesteld. Dit team gaat zich buigen over de vraag hoe de woning- en de utiliteitsbouw sterker uit de crisis kunnen komen.
Het vorige kabinet, waarvan de ChristenUnie deel uitmaakte, is tijdens de vorige crisis met het Actieplan Jeugdwerkloosheid gekomen en heeft daarmee succes geboekt. Zo zijn 170 000 jongeren aan de slag gegaan, waarvan de helft zelfs geen startkwalificatie had. Inmiddels heeft 80% van deze jongeren regulier werk gevonden. Het Actieplan Jeugdwerkloosheid was een crisismaatregel. Nu is het opnieuw crisis. De regering stelt dat de jeugdwerkloosheid nog altijd fors lager is dan tijdens het hoogtepunt van de vorige crisis. Het is onbegrijpelijk dat dit voor de regering blijkbaar reden is om achterover te leunen en niets te doen. Wij moeten niet wachten tot het weer zover is. Ik vroeg de regering aan het begin van mijn betoog om met een integraal plan en een toekomstagenda voor de werkgelegenheid en de arbeidsmarkt te komen. Laat de regering daarin een apart hoofdstuk opnemen over jeugdwerkloosheid. Laat er ook op dit gebied sprake zijn van daadkracht.
Waarom is er trouwens nog steeds sprake van een mismatch op de arbeidsmarkt? Enerzijds is er werkloosheid en anderzijds zijn er allerlei vacatures die niet vervuld kunnen worden. Ik hoor hierop graag een reactie.
De aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt is belangrijk voor kwetsbare jongeren. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) oordeelt positief over de samenwerking tussen UWV en het voortgezet speciaal onderwijs, maar niet over de inzet van de gemeenten. Juist de gemeenten krijgen de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet werken naar vermogen. Geeft de huidige inzet van de gemeenten de staatssecretaris vertrouwen voor de toekomst? Ik hoor hierop graag een reactie.
De staatssecretaris zegt dat hij de ontwikkelingen volgt. Dat is goed, maar hij moet ook in actie komen als het niet goed loopt. Nu blijkt dat het niet goed loopt. Ik vraag daarom of de staatssecretaris met de VNG het gesprek wil aangaan om de inspanning van de gemeenten te verbeteren. Ik wil dat er concrete afspraken komen. Wat is hierbij de inzet van de staatssecretaris?
Uit de programmarapportage Activering jongeren blijkt bovendien dat de participatieplannen voor jongeren met een arbeidsbeperking goed werken. Komen de participatieplannen terug in de Wet werken naar vermogen? Graag hoor ik hierover een toezegging van de staatssecretaris.
In het onderwijs staan grote wijzigingen op stapel. Ik noem de invoering van de nieuwe leerwegen in het voortgezet speciaal onderwijs en de invoering van het passend onderwijs. Deze wijzigingen hebben gevolgen voor de uitstroom van jongeren naar werk. Bieden deze ontwikkelingen volgens de staatssecretaris voldoende garantie voor leerlingen? Kunnen zij zich goed voorbereiden op de doorstroom naar betaald werk?
Ik hoor graag meer over de stand van zaken rond de werkscholen. Hoeveel werkscholen zijn er en wat zijn hiermee de eerste ervaringen? De Landelijke Cliëntenraad heeft zorgen geuit over de financiering van de trajecten aan de werkscholen voor de komende jaren. Deelt de staatssecretaris deze zorgen? Of kan hij garanderen dat er voor alle zwakke leerlingen genoeg plaats zal zijn? Ik hoor hierop graag een reactie.
De afgelopen tijd is er veel te doen geweest over de aangepaste ontslaginstructie van UWV. Een zorgpunt daarbij is of het niet te makkelijk wordt om vaste medewerkers te vervangen door flexmedewerkers. Dit lijkt voorlopig niet te worden bevestigd, althans niet door de cijfers die de minister heeft gestuurd, maar dit zegt nog niets over de ontwikkeling in de komende tijd. Ik houd graag een vinger aan de pols. Daarom vraag ik of de minister bereid is om over een jaar de resultaten van een monitor over de uitvoeringsinstructie naar de Kamer te sturen. Ik hoor ook graag waarom de minister denkt dat het toetsen van de Verklaring arbeidsrelatie winst uit onderneming (VAR-wuo), de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en fiscaal ondernemerschap voldoende zijn om de inzet van schijnzelfstandigen te vermijden.
De voorzitter: Mevrouw Ortega, ik waarschuw u dat u nog een halve minuut spreektijd hebt. Gaat dat lukken?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik kom toe aan mijn slot.
In het bijzonder ga ik in op de misstanden in de prostitutie. Het probleem van schijnzelfstandigheid van Roemeense en Bulgaarse prostituees is groot. Achter de schijnzelfstandigheid gaat gedwongen prostitutie, mensenhandel en stelselmatig seksueel misbruik schuil. Juist van vrouwen uit Roemenië en Bulgarije is bekend dat zij vaak slachtoffer zijn van mensenhandel. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het rapport «Kwetsbaar beroep. Een onderzoek naar de prostitutiebranche in Amsterdam». De reactie van de minister hierop vind ik niet afdoende. Hij schrijft: als baliemedewerkers signalen van mensenhandel herkennen, komen die signalen ter beschikking van andere ketenpartners in de bestrijding van mensenhandel. Is zo’n vrouw daarmee geholpen? Nee. Immers, als zo’n vrouw ondanks signalen van mensenhandel toch wordt ingeschreven, faciliteert de Kamer van Koophandel willens en wetens mensenhandel. Dat is onacceptabel. Hopelijk is dat ook niet de bedoeling van de minister. Als er sprake is van een vermoeden van mensenhandel, moet inschrijving achterwege blijven zolang niet is vastgesteld dat er echt sprake is van zelfstandigheid. De wet biedt daarvoor toch de ruimte? Inschrijving in het handelsregister kan immers achterwege blijven als de opgave strijdig is met een wettelijk voorschrift, het recht, de openbare orde of de goede zeden. Ik verwijs hiervoor naar het Handelsregisterbesluit. Waarom stelt de minister dat niet als norm? Ik hoor hierop graag een reactie.
Is er een eenduidig meldpunt waar medewerkers van de Kamer van Koophandel terecht kunnen met vermoedens van mensenhandel? Wij horen van medewerkers dat zij niet weten waar zij terecht kunnen. De ChristenUnie pleit daarom voor een eenduidig meldpunt. Is het mogelijk om vrouwen persoonlijk een aanvraag te laten doen of om ze met hulp van een medewerker van de Kamer van Koophandel zo’n aanvraag te laten invullen? Dit lijkt een veel betere gang van zaken dan die waarbij de vrouwen een door een pooier ingevuld formulier afleveren? Graag hoor ik hierop een reactie.
De voorzitter: Mevrouw Ortega, ik wil niet meteen de sfeer verpesten, maar u hebt echt uw tijd overschreden. U lacht nu opgelucht, maar ik ga de goede zeden nu ook in de commissie handhaven. Ik ga echt toezien op de spreektijd en ik sta ook minder interrupties toe, anders komen we niet uit. Het woord is aan de heer Klaver van de fractie van GroenLinks.
De heer Klaver (GroenLinks): Voorzitter. De minister-president zei in het tv-programma Buitenhof van 15 januari dat we allemaal zullen merken dat we in zwaar weer varen. De werkloosheid stijgt. 2012 wordt een zwaar jaar. We zullen de crisis dit jaar echt allemaal voelen. Dit zijn mooie woorden van onze «grote communicator». Twee maanden geleden behandelden we de begroting van SZW. Toen verkondigde de minister van SZW dat het eigenlijk wel zou meevallen met de banencrisis. Waar maakten we ons druk om, vroeg de minister zich af. Hij vond spreken over een banencrisis veel te prematuur. Ik ben erg benieuwd of de urgentie waarover de premier in Buitenhof sprak, nu ook wordt gedeeld door de minister van SZW. Ik ben ook benieuwd of hij dat gevoel van urgentie omzet in een plan voor de korte termijn om de crisis te bestrijden en een plan voor de lange termijn om de arbeidsmarkt toekomstbestendig te maken.
De banencrisis zal met de mantra van «eigen verantwoordelijkheid», en met het wijzen met de vinger naar de markt en de sociale partners, niet aangepakt worden. Afwachten tot de krapte op de arbeidsmarkt inzet, is kapitaalvernietiging en breekt de arbeidsmarkt verder af. Nu is het juist de tijd om te handelen. Er moet worden gehandeld met visie op de toekomst. De banencrisis die voor ons ligt, is tweeledig. Enerzijds neemt in 2012 het aantal werklozen toe met ongeveer 90 000. Anderzijds speelt op de middellange termijn het probleem van grote en oplopende tekorten in verschillende sectoren door vergrijzing.
FNV Jong pleit voor een actieplan jeugdwerkloosheid 2.0. Ik kan mij daarbij iets voorstellen, maar ik zou ook graag actieplannen zien voor de werkloosheid onder ouderen, voor mensen in de flexibele schil en voor langdurig werklozen. Als we echter voor al die groepen een aparte aanpak zouden ontwikkelen, begint het wel erg op hobbyisme te lijken. Kortom, ik wil dat dit kabinet komt met een actieplan voor de toekomst van de arbeidsmarkt. De problemen die op korte termijn spelen, zijn structurele problemen van de arbeidsmarkt die vragen om een langetermijnoplossing met kortetermijneffecten.
Bij zo’n plan, zo’n visie op de toekomst moet de discussie niet gaan over bijvoorbeeld de contractvormen. De discussie daarover is ingezet met de bedrijvenbrief van minister Verhagen en met de brief van de minister van SZW die daarop volgde. Nee, de discussie moet gaan over zekerheden en rechten die achter zo’n contract voor onbepaalde tijd schuilgaan. Ik doel op zekerheden over werk en over pensioenopbouw. Die zekerheden zijn mogelijk door begeleiding van werk naar werk, door detachering in plaats van deeltijd-WW en door een pensioen dat eerlijk is, ongeacht of mensen jong of oud, arm of rijk zijn en ongeacht of zij flexibel of vast werken. Hierbij hoort ook dat scholing en loopbaanbeleid verzekerd zijn, ongeacht de contractvorm. We lopen achter in vergelijking met de ons omringende landen, met landen zoals Denemarken en Finland. Daar is «een leven lang leren» veel meer geïncorporeerd, niet alleen in beleid, maar ook in het denken en in de cultuur. Scholing zou moeten worden gekoppeld aan flexibel werk, door werkgevers die kiezen voor flexwerk, verplicht te laten investeren in hun flexwerkers. Zulke werkgevers doen dat nu nog veel te weinig. Je zou hierbij zelfs kunnen denken aan een nationaal scholingsfonds. Volwassenen moeten onderwijs op maat krijgen en dat onderwijs moet veel flexibeler worden. Nu zijn er soms bij opleidingen maar een of twee instroommomenten per jaar. Hoe gaan de minister en de staatssecretaris de regie pakken, zodat het straks mogelijk wordt om bijvoorbeeld iedere maand in te stromen bij een opleiding?
De crisis dendert door. Terwijl de crisis doordendert, lijken alle actieplannen en crisismaatregelen na 2011 te zijn gestopt. Het kabinet verwacht met leercirkels goede initiatieven en intensieve samenwerkingsverbanden in de lucht te kunnen houden. Is de minister het eens met de IWI, waar men stelt dat deze regionale infrastructuur en samenwerking dé succesfactor is geweest voor bijvoorbeeld het Actieplan Jeugdwerkloosheid en voor het begeleiden van werk naar werk door de mobiliteitscentra? Waarom dreigen deze succesfactoren dan door bezuiniging te worden afgebroken? Wat gaat de minister doen om ervoor te zorgen dat niet wordt afgebroken wat we in de afgelopen tijd hebben opgebouwd om mensen aan het werk te helpen en te houden? Graag hoor ik hierop een reactie.
Er is onduidelijkheid ontstaan over de uitvoeringsinstructie UWV. Is deze instructie een aanpassing of een aanvulling? Het kabinet zegt dat het een aanvulling is, maar onder andere vakbonden stellen dat er passages uit de instructie zijn verdwenen. Daardoor is, meer dan voorheen, de deur opengezet voor werkgevers om vaste werknemers in te ruilen voor flexkrachten. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.
Tot slot kom ik op de Europese dimensie van de crisis. Veel economen hebben het over de scheve handelsbalans die is ontstaan tussen Noord- en Zuid-Europa. Daarbij wordt ook gesproken over de verschillen in loonontwikkeling. Kan de minister daarop ingaan? Kan hij uitleggen wat deze scheve handelsbalans betekent voor de gewenste loonontwikkeling in Nederland?
De voorzitter: De heer Klaver is goed binnen zijn spreektijd gebleven. Ik ga dit uiteraard niet na iedere bijdrage zeggen, want we houden ons gewoon aan de zeven minuten. Dat geldt ook voor de heer Ulenbelt van de SP-fractie, die ik nu het woord geef.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Nog niet zo lang geleden was onze minister-president op bezoek bij de president van de Verenigde Staten. De minister-president riep daar: jobs, jobs, jobs. Ik dacht: wat gaat er nu gebeuren? Gaat Rutte van onze banen een exportartikel maken? Of horen we de echo uit de ministerraad van de boodschap die de minister-president daar gaf aan de minister van SZW? Horen we daar de echo van zijn woorden: «Henk, jongen, banen, banen, banen»?
De voorzitter: Ik hoor zojuist dat de minister zich al afvroeg wat «jobs, jobs, jobs» betekent, maar het is fijn dat u het even hebt vertaald, mijnheer Ulenbelt.
De heer Ulenbelt (SP): U hoort het, voorzitter, wij zijn er klaar voor om te regeren. Wij kennen onze talen.
De werkloosheid loopt op. Er worden wel getallen genoemd, maar niemand weet hoe de crisis zich zal ontwikkelen. Die getallen kunnen best veel hoger worden. Wat is het perspectief van de jongeren die dit jaar van school komen? Wat is het perspectief van oudere werklozen? We horen nu al regelmatig over mannen en vrouwen die honderden sollicitatiebrieven hebben geschreven en alleen nul op het rekest krijgen. Het is inderdaad tijd voor een banenplan. FNV Jong wijst er terecht op dat zo’n actieplan ook voor jongeren nodig is. Ik hoor graag van de minister en de staatssecretaris hoe zij zich voorbereiden op de crisis wat betreft het verlies van werk. Hoe gaan zij ervoor zorgen dat de mensen die dolgraag willen werken, inderdaad aan het werk komen?
De bonden, de werkgevers en het kabinet zouden met maatregelen komen die het doorwerken mogelijk zouden maken. Hoe staat het met deze plannen? Een van de voorstellen is om het deeltijdpensioen ruimer in te voeren. Vanochtend heb ik daarover in de Volkskrant het volgende gelezen. Als je drie dagen werkt en voor twee dagen een deeltijdpensioen, dus een prepensioen ontvangt, en je wordt werkloos, dan wordt je WW-uitkering gekort met het prepensioen. Volgens de Volkskrant gaat het om 1500 mensen. Klopt dit aantal? Voor deze mensen leidt dit tot een heel grote terugval van het inkomen. Eigenlijk zou je daardoor, zeker op dit moment, aan mensen de volgende boodschap moeten meegeven: deeltijdpensioen, niet doen! Immers, als mensen werkloos worden die een deeltijdpensioen ontvangen, duikelt hun inkomen ongelooflijk omlaag. Klopt het verhaal in de Volkskrant? Is de minister bereid om ervoor te zorgen dat deeltijdpensioen aantrekkelijk wordt door bijvoorbeeld de WW-uitkering niet te korten met het prepensioen?
De minister schrijft in de brief dat hij onze piloten langer wil laten doorwerken. Ik heb begrepen dat er mensen van het ministerie bij de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers (VNV) zijn geweest. De pensioenleeftijd in de cao voor Transavia en de KLM is 56 jaar. Zijn de ambtenaren van de minister er inmiddels, door de boodschap die zij bij de VNV hebben gehoord, van overtuigd dat deze pensioengerechtigde leeftijd van 56 jaar en de argumenten daarvoor goed zijn? Of blijft de minister proberen om de piloten langer in de lucht te houden?
De uitvoeringsinstructie is door een aantal interventies van de Kamer niet verruimd. Dat blijkt nu gelukkig ook uit de cijfers. Ik ben erg blij dat die weg is afgesneden. Ondertussen is echter het beeld ontstaan dat vast niet wordt vervangen door flex. De minister draagt daar ook aan bij. Het is waar dat vast niet vervangen wordt door flex; dat gebeurt inderdaad niet via UWV, gelukkig niet. Voor de rest gebeurt het echter wel. Bij de hrm-afdelingen – zo wordt tegenwoordig de afdeling Personeelszaken genoemd – hanteert men als doelstelling 40% flex. Dat betekent dus dat werk wordt omgezet van vast naar onzeker. Er verschijnen artikelen in de krant waarin personeelsfunctionarissen zich afvragen hoe zij de flexwerker kunnen vasthouden. Ik zou op die vraag antwoorden: je kunt ze vasthouden door ze een vaste arbeidsovereenkomst aan te bieden. Dat is echter kennelijk niet de bedoeling. Sinds gisteren hebben wij er bovendien een nieuw woord bij. Kuitenbrouwer had het over het «precariaat». Toen ik dat woord las, dacht ik: snappen de mensen wel wat dat is? Volgens mij is het de nieuwe verschijningsvorm van het proletariaat. Het gaat dus om precair. In Frankrijk heeft men het over «precaire arbeid». Ik weet hoe liberalen in het verleden zijn omgegaan met het proletariaat. Hoe gaat de liberale minister nu om met het «precariaat»?
Er zijn mensen met een handicap die dolgraag willen werken. Zij zijn er klaar voor om in de sociale werkplaatsen te beginnen. Wat zien we echter? Het aantal mensen op de wachtlijst is toegenomen met 3000. Deze mensen moeten vijftien maanden wachten. Hoe kan de wachtlijst korter worden? Wat is de oplossing? Hoe kunnen deze mensen aan het werk worden geholpen?
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Er staan bij dit algemeen overleg over arbeidsmarktbeleid veertien punten op de agenda. Ik kom eerst op de eindrapportage van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Ik doe niets af aan de inzet van vele mensen voor dit proces. De Kamer heeft echter een controlerende taak. Ik moet in dit verband wel weer constateren dat wij nu niet kunnen controleren waar het geld, 250 mln., uiteindelijk is gebleven. Dit is geld van de overheid, dus van de Nederlandse bevolking en de Nederlandse gemeenschap. Er is geen kosten-batenanalyse opgesteld. Een groot deel van de middelen is verstrekt aan gemeenten. Het vorige kabinet heeft destijds afgesproken dat de gemeenten geen verantwoording over de uitgaven in dit verband hoeven af te leggen. Bij de start van het actieplan ging het al mis. Men ging uit van een redelijk functionerende regionale infrastructuur voor onderwijs, arbeidsmarkt en zorg. Die bleek niet aanwezig. Men ging ook nog uit van de beschikbaarheid van op elkaar afgestemde regionale datasystemen. Ook daarvan bleek geen sprake te zijn. Met andere woorden: waar is deze 250 mln. gebleven?
De uiteindelijke opbrengst van het plan wordt omschreven als: de stijging van de jeugdwerkloosheid is in ieder geval beperkt gebleven, zowel historisch gezien als gezien vanuit Europees perspectief. Ik vraag de staatssecretaris in hoeverre de uitvoering van het actieplan volgens hem hieraan heeft bijgedragen. De stijging van de algemene werkloosheid is toch ook beperkt gebleven? Daarvoor is geen specifiek actieplan ingezet. Die relatief beperkte stijging is volgens mij mede te danken aan het Nederlandse bedrijfsleven en het zogenaamde hamstereffect. Bij de conjuncturele ontwikkeling is er altijd sprake van een verschil van ongeveer een factor 2 tussen enerzijds de jeugdwerkloosheid en anderzijds de algemene werkloosheid. Bij economische neergang wordt de factor wat hoger. Als de economie weer aantrekt, wordt de factor wat lager. Er is echter altijd sprake van een factor van rond de 2. Volgens mij is daar nu ook sprake van en is er dus niet zo veel verschil. Daarom plaats ik grote vraagtekens bij het effect van het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Ik moet bovendien constateren dat in een aantal regio’s in het tweede kwartaal van 2011 zelfs sprake was van hogere jeugdwerkloosheidscijfers, vergeleken met dezelfde cijfers over het eerste kwartaal van 2010. Met andere woorden, de middelen die in het kader van het actieplan in die regio’s zijn ingezet, hebben kennelijk een averechts effect gehad. Kortom, dit lijkt mij geen goede manier om een crisis te bestrijden. Ik vraag de bewindspersonen dan ook om, als er op de middenlange termijn instrumenten moeten worden ingezet, niet met dergelijke actieplannen naar de Kamer te komen.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik hoor stevige taal van de heer Azmani en dat ben ik eigenlijk niet gewend van hem. Zijn inbreng is altijd aimabel en voorzichtig, maar nu vrij stevig. Hij wil niet dat er weer een actieplan komt. Ik ben het met hem eens dat in ieder geval duidelijk moet zijn wat de resultaten van het actieplan zijn geweest. Als hij geen actieplan meer wil, wat wil de heer Azmani dan wel?
De heer Azmani (VVD): Ik ben blij dat mevrouw Koşer Kaya mij aimabel vindt. Ik meen dat dit een goede eigenschap is voor een politicus. Als er echter 250 mln. gemeenschapsgeld is uitgegeven, maar wij niet weten waaraan dat geld is besteed, dan mogen wij daaraan mijns inziens stevige conclusies verbinden. Als dat aan de orde is, moeten wij niet roepen: goh, laten wij weer met een nieuw actieplan komen. Dat lijkt mij een verkeerde gang van zaken. Wij moeten eerst een antwoord vinden op de vraag welke problemen op de arbeidsmarkt een rol spelen. In februari en maart worden de definitieve cijfers bekend. Op grond daarvan moet de vraag worden beantwoord, wat de arbeidsmarkt op dit moment nodig heeft. Er is dan een analyse nodig. Wij moeten daarbij niet uitgaan van aannames, maar van de uitkomsten van een goede analyse. Daarover had ik het al in mijn inbreng. Op basis van die uitkomsten ga je kiezen voor de juiste instrumenten. Het moet niet op de wijze gebeuren die is gehanteerd bij het actieplan.
De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Koşer Kaya een vervolgvraag wil stellen. Ik vraag om korte interrupties en om korte en pittige antwoorden. Ik denk dat ook de luisteraars dat leuk vinden. Ik geef mevrouw Koşer Kaya de gelegenheid om één vervolgvraag te stellen. Er zijn nog veel andere woordvoerders die de heer Azmani een vraag willen stellen. Als wij het niet kort houden, gaat het allemaal veel te lang duren.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): De heer Azmani heeft geen antwoord gegeven op mijn vraag. Ik constateerde dat de heer Azmani vindt dat de aanpak niet deugt die is gehanteerd bij het actieplan. Ik vroeg hem voor welke aanpak hij dan zou kiezen. Welke kwalificatie zou volgens hem aan dat plan moeten worden gegeven, gezien het feit dat volgens hem de bewindslieden dat ook zouden moeten doen?
De heer Azmani (VVD): Wij spreken nu over de eindevaluatie. Ik ben dus aan het terugkijken. Gelukkig worden er geen nieuwe middelen meer in het kader van dit actieplan ingezet. Het is dus voor dit plan einde oefening. Ik trek mijn conclusies alleen op basis van de eindevaluatie.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb twee korte vragen voor de heer Azmani. In de eerste plaats vraag ik hem wat hij uit de cijfers hoopt te concluderen die in februari bekend worden. Welke conclusies die wij nu nog niet kunnen trekken, hoopt hij op grond van die cijfers wel te kunnen trekken over wat de economie en de arbeidsmarkt nodig hebben op de lange en op de korte termijn? Mijn tweede vraag gaat over het volgende. Ik ben, net als de heer Azmani, zeer kritisch over het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Ik meen ook dat je vraagtekens kunt zetten bij de manier waarop de middelen exact zijn besteed. De heer Azmani gebruikt echter wel heel grote woorden. Volgens hem weten wij niet waar de 250 mln. is gebleven. Dit zijn grote woorden. Wil de heer Azmani bijvoorbeeld dat er een parlementair onderzoek wordt gedaan? Het is immers niet niets als er 250 mln. is verdwenen. Welke politieke actie verbindt de heer Azmani aan zijn grote woorden?
De heer Azmani (VVD): Ik concludeer alleen dat er 250 mln. is uitgegeven en dat de Kamer, die haar controlerende taak moet kunnen uitoefenen, niet kan zien waaraan dit geld is besteed. Het verbaast mij dat andere Kamerleden in dit verband deze woorden kennelijk niet willen gebruiken. Ik geef eigenlijk alleen maar een waarschuwing af aan de bewindspersonen. Mochten zij op basis van de analyse weer tot een actieplan komen, dan is dat hopelijk niet een actieplan als het plan waarover wij nu spreken. Eerst moeten de problemen worden geanalyseerd. Aan de hand daarvan moet worden bepaald welke middelen nodig zijn. Er moeten verder prestatieafspraken worden gemaakt, etc.
De heer Klaver stelde verder een vraag over de cijfers die in februari bekend worden. Die cijfers zijn echter nu nog niet bekend. Er wordt op dit moment wel erg vroegtijdig geroepen dat het niet goed gaat en dat wij in een crisis verkeren. Er wordt geroepen dat er elke dag 200 banen verloren gaan. Hoe komt men aan dat aantal? Ik kom daar niet op uit. De ontwikkeling is niet rooskleurig, maar ik vind dat te snel wordt geconcludeerd dat Nederland in een zware crisis verkeert. Dit geldt zeker als je de situatie in Nederland vergelijkt met die in andere landen van Europa. Nederland is een van de landen met de laagste werkloosheidscijfers. Het sociale minimum in Nederland is het op een na hoogste van Europa. Ik vind daarom dat te snel de conclusie wordt getrokken dat we weer geld moeten gaan uitgeven. Volgens mij moet de overheid juist orde op zaken stellen. Wij moeten laten zien dat wij vertrouwen kunnen hebben in de economische ontwikkeling, zodat de economie weer kan floreren. De effecten van de eurocrisis zijn namelijk de oorzaak van de crisis waarvan wij in de komende tijd de effecten gaan voelen.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik vind het jammer dat ik toch weer moet bespeuren dat een VVD-politicus kiest voor een beperkte economische analyse. Volgens deze beperkte analyse hebben de problemen eigenlijk alleen te maken met begrotingstekorten. De problemen hebben echter ook te maken met macro-economische onevenwichtigheden. Het enige antwoord op de crisis volgens deze beperkte analyse van de VVD-fractie is: we moeten straks gaan bezuinigen. Ik concludeer dat de heer Azmani in ieder geval niet aannemelijk kan maken dat er in februari zulke schokkende cijfers bekend worden en dat wij op grond daarvan zouden kunnen concluderen of er een veel gerichter actieplan moet worden ingezet.
De voorzitter: Wat is uw vraag, mijnheer Klaver?
De heer Klaver (GroenLinks): Dit was een opmerking, voorzitter. Ik heb ook een vraag gesteld over het geld dat is ingezet voor het Actieplan Jeugdwerkloosheid. De heer Azmani vindt dat wij niet weten waaraan de 250 mln. voor het actieplan is besteed. Ik vraag hem of het daarom wellicht een goed idee is om daaraan een politieke actie te koppelen en de minister of de staatssecretaris te vragen om aanvullende informatie over dit actieplan. Op die manier kunnen wij zien waar dit geld aan is besteed. Ik zou de onderste steen dan boven willen hebben. Steunt de heer Azmani zo’n verzoek aan de bewindslieden?
De heer Azmani (VVD): Ik ben het sowieso op dit punt absoluut niet eens met de heer Klaver. Hij zegt dat de flexkrachten de gevolgen van de vorige crisis hebben opgevangen en dat daardoor de werkloosheid bij de vorige crisis minder hard is gestegen dan men verwachtte. Uit het rapport van het CPB blijkt dat dit niet het geval is, maar dat het minder hard stijgen van de werkloosheid te maken had met het hamstereffect. Men roept nu dat er een banencrisis aankomt. Met de conclusie van het CPB dat de werkloosheid minder is gestegen door het hamstereffect, is de grondslag weggevallen voor de aanname dat er een banencrisis komt. Ik ben verder bereid om het huidige kabinet te vragen om te bekijken waar het geld voor het actieplan is gebleven. Ik constateer dat er destijds op grond van verkeerde aannames ineens een actieplan is opgesteld en dat voor de uitvoering ervan 250 mln. ter beschikking is gesteld. Ik meen dat wij dit boek moeten sluiten en dat wij moeten voorkomen dat er opnieuw zo’n actieplan komt.
De voorzitter: Mijnheer Azmani, ik vraag u om korter en puntiger te antwoorden. U hebt nogal wat losgemaakt; er zijn nog meer woordvoerders die vragen aan u willen stellen. Ik vraag ook de vragenstellers om de vragen kort te formuleren. De heer Ulenbelt zal dat zeker doen, want hij is daar een kei in.
De heer Ulenbelt (SP): In de Verenigde Staten roept de liberale minister-president van Nederland: banen, banen, banen, maar van de liberaal Azmani horen wij hier nu helemaal niets over banen, banen, banen. Hoe komt dat? De heer Azmani kijkt toch ook wel over de dijken? Hij ziet toch ook wel wat er in Spanje, Italië en andere landen gebeurt? Waar is het banenplan van de VVD?
De heer Azmani (VVD): Ik ben nog maar net begonnen met mijn inbreng. Ik heb het alleen nog maar over het eerste agendapunt gehad. Er zal dus nog het een en ander volgen. De heer Ulenbelt heeft het over jobs, jobs, jobs, over banen, banen, banen. Op dit moment zijn er 137 000 openstaande vacatures. Een groot deel van het beschikbare werk in bepaalde sectoren wordt door Oost-Europese arbeidsmigranten gedaan. Sommige politieke partijen willen de grenzen graag ook nog openzetten voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije door de verplichte werkvergunning voor Roemenen en Bulgaren af te schaffen. Daardoor zullen ook deze mensen nog op de Nederlandse arbeidsmarkt verschijnen. Dat is niet mijn oplossing. Ik kies voor een activerende sociale zekerheid. Het CPB heeft in december nog een rapport uitgebracht waaruit blijkt dat financiële prikkels een reden kunnen zijn voor mensen om wel of juist niet te gaan werken. Zolang er enerzijds nog 137 000 vacatures openstaan en wij anderzijds nog mensen uit Midden- en Oost-Europa in Nederland laten werken, is er naar mijn mening genoeg te doen.
De voorzitter: Ik vind dit een iets te lang antwoord. De vraag was of de VVD met een plan komt. Ik wil het debat niet beïnvloeden, maar we hebben afgesproken dat we korte vragen stellen en puntige antwoorden geven. Ik geef u nog één kans, kans, kans, naar analogie van de jobs, jobs, jobs.
De heer Ulenbelt (SP): Waar blijft dat banenplan van de VVD, met banen, banen,banen, toch?
De heer Azmani (VVD): Je moet niet het idee creëren dat de overheid als enige banen kan scheppen. Die kan dat wellicht middels gesubsidieerde arbeid, maar dat zijn geen echte banen. Echte banen worden door het bedrijfsleven in Nederland gecreëerd. Daar hoort een stevige economie bij. Dat betekent dat je vertrouwen moet geven aan de economische ontwikkelingen en dat je orde op zaken moet stellen. Dat doet dit kabinet.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik ben langzamerhand nieuwsgierig wat de beoordeling is van de VVD-fractie, en van de heer Azmani in het bijzonder, van de bewindslieden in dit kabinet. Ik hoorde hem een paar keer in twijfel trekken wat de minister-president met veel bombarie bij Buitenhof heeft gezegd, namelijk dat we voor een zware crisis staan en dat mensen dat gaan voelen in de werkgelegenheid. Dat is de reden dat een groot deel van de Kamer graag een debat met de minister-president wil. Nu hoor ik de heer Azmani echter zeggen dat de premier eigenlijk onzin spreekt, want er is niets aan de hand. Ook constateer ik dat onder verantwoordelijkheid van deze twee VVD-bewindslieden een evaluatie voorligt van het Actieplan Jeugdwerkloosheid, waarvan de heer Azmani suggereert dat er in grote mate fraude bij is gepleegd. Dat is nogal een punt, voorzitter.
De voorzitter: Zeker, maar u moet wel een vraag stellen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik ben zeer benieuwd hoe de VVD-fractie tot nu toe gereageerd heeft, want ik heb de heer Azmani nog nooit op deze manier hierover gehoord. Ik ben ook benieuwd naar de beoordeling van de heer Azmani van deze twee bewindslieden, die ons blijkbaar vandaag allerlei verkeerde cijfers voorleggen.
Mijn derde vraag …
De voorzitter: De heer Azmani gaat antwoorden.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik heb nog een derde vraag. Vorige week maakten we al mee dat er een initiatiefwetsvoorstel kwam van de VVD-fractie, terwijl de staatssecretaris nog rustig bezig was met eigen wetgeving. Hoe beoordeelt de VVD haar eigen bewindspersonen?
De voorzitter: Dit was een vraag van twee minuten. Ik blijf het zeggen. Er lijkt een strijd gaande wie de langste vraag stelt. Ik sta dit niet meer toe, want anders is er straks nauwelijks tijd voor een goed antwoord van de bewindspersonen. Ik ga het aantal interrupties terugbrengen tot maximaal één interruptie in dit rondje, want dit gaat zo niet werken.
De heer Azmani (VVD): Mevrouw Hamer stelde veel vragen in één keer. De constateringen die zij doet, zijn onjuist. Ik trek het oordeel van onze premier helemaal niet in twijfel. Ik maakte zelf al duidelijk dat 2012 geen gemakkelijk jaar zal worden. Dat wisten we eigenlijk al op basis van CPB-berekeningen. Op basis van het regeerakkoord wisten we al dat we het op korte termijn allemaal zouden gaan voelen in de portemonnee en in de werkgelegenheid. Dat betekent echter niet dat je dan meteen met geldverslindende actieplannen moet komen die uiteindelijk geen resultaat opleveren.
Mevrouw Hamer heeft mij niet horen zeggen dat er gefraudeerd wordt. Dat zeg ik namelijk helemaal niet. Ik wil ook niets afdoen aan de inspanningen die door velen zijn verricht. Ik kan echter nu niet constateren wat de opbrengst is van de 0,25 mld. die uitgegeven is.
Mevrouw Hamer refereerde nog aan een initiatiefwetsvoorstel van een collega-Kamerlid. Laten we die opmerking maar achterwege laten.
Mijn oordeel over deze twee bewindspersonen heeft mevrouw Hamer kunnen horen in het begrotingsdebat. Ik heb hen toen gecomplimenteerd omdat zij zo voortvarend aan de slag zijn gegaan. Een belangrijk deel van de maatregelen in het regeerakkoord is al in de Kamer behandeld en is zelfs al in wetgeving neergelegd. Een van die belangrijke wetten is de aanscherping van de Wet werk en bijstand.
De voorzitter: Hebt u nog een korte vervolgvraag, mevrouw Hamer?
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik ben blij dat de heer Azmani de grote woorden in zijn bijdrage intrekt. Hij zei eerder nog dat er geld naar de gemeenten is gegaan, die daarover geen verantwoording hoefden af te leggen. Hij zei dat op een toon waaruit wij konden opmaken dat hij er zeer kritisch over was en vraagtekens had of dat geld überhaupt ergens terecht is gekomen. Dat heeft hij blijkbaar niet zo bedoeld. Ik ben blij dat hij wel heeft geblazen maar verder niets heeft bedoeld.
De heer Azmani (VVD): Volgens mij is dit een kwalificatie van mevrouw Hamer. Ik maak duidelijk dat wij niet kunnen controleren, terwijl het toch onze taak is, ook die van mevrouw Hamer, om te controleren of dat kwart miljard juist is besteed. Ik wil niet afdoen aan alle inzet, maar als de middelen in projectmanagement etc. zijn gestopt, is dat niet goed. Het gaat erom ervoor te zorgen dat de jeugdwerkloosheid niet explosief toeneemt. Als we kijken naar de algemene werkloosheid en de factor die daartussen zit, zie ik niet zo veel verschil met de conjuncturele ontwikkeling. Met andere woorden, de vraag is of dat bedrag van 250 mln., een kwart miljard, dat is geïnitieerd door een bewindspersoon van de partij van mevrouw Hamer, wel naar goede dingen is gegaan.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb de heer Azmani aangehoord. Ik lees wél uit de evaluatie dat 170 000 jongeren aan de slag zijn gegaan, van wie 80% een reguliere baan heeft gekregen. Ik lees ook in de verschillende overzichten dat er wel sprake is geweest van een daling van de jeugdwerkloosheid. Ik ben het wel met de heer Azmani eens dat we niet direct moeten grijpen naar allerlei geldverslindende actieplannen. Daarom mijn vraag: is hij het met de ChristenUnie eens dat we toe moeten naar een toekomstagenda voor de lange termijn betreffende de gehele arbeidsmarkt en de werkgelegenheid?
De heer Azmani (VVD): Op zichzelf vind ik het goed om na te denken over de toekomstagenda voor de Nederlandse arbeidsmarkt. De heer Klaver heeft onlangs al het initiatief genomen om een rondetafelgesprek te organiseren over flexibilisering en zekerheid. Daarin heb ik hem gesteund, want ik vind dat de Kamer moet nadenken over de vraag hoe de langetermijnagenda voor de arbeidsmarkt eruit moet zien.
De voorzitter: Ik stel voor dat de heer Azmani zijn betoog vervolgt. Wij starten zijn tijd weer.
De heer Azmani (VVD): Voorzitter. Een resultaat van het Actieplan Jeugdwerkloosheid betreft wellicht de versteviging van het regionale arbeidsmarktbeleid. Uit de evaluatie komt heel duidelijk naar voren dat daar nog pijnpunten liggen, omdat partijen verschillende belangen kunnen hebben, verschillend kunnen denken en handelen en onder verschillende financieringsregimes vallen. Hoe kunnen we voorkomen dat dit kaartenhuis ineen valt? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de drie partijen aangesloten zijn op de ontwikkelingen op de regionale arbeidsmarkt? De Wet werken naar vermogen kan decentralisatie bevorderen, maar is dat voldoende om een stevige regionale arbeidsmarkt te krijgen?
Ik kom op het delen van best practices. Ik denk dat de estafette goed is. Het is goed om te kijken wat wel of niet werkt. Ik heb al eerder opgeroepen tot een benchmark. Kan de staatssecretaris een reactie geven op de vraag of wij een benchmark of een permanente estafette moeten organiseren?
Dan kom ik op het dwingen van piloten om met 60 jaar te stoppen, bij een pensioenleeftijd van 56 jaar. De minister schrijft in zijn brief dat hij voornemens is om het gesprek aan te gaan. Van de heer Ulenbelt heb ik zojuist begrepen dat ook ambtenaren van het ministerie dat gesprek zijn aangegaan. Ik ben benieuwd wat er gebeurd is en wat de uitkomsten zijn. Ook de VVD steunt de mening van de minister dat het onwenselijk is dat daar een pensioen aan verbonden is, als je naar de lange termijn kijkt.
Ik maak mij zorgen over één punt dat naar voren komt uit de programmarapportage activering jongeren, waarvoor ik in het begrotingsdebat al aandacht heb gevraagd. Dit betreft de re-integratietaak van UWV en de arbeidsmatch van Wajongers. Het knelpunt dat wordt gesignaleerd, is dat UWV nog onvoldoende in staat is om geschikte Wajongers te selecteren voor de beschikbaar gestelde vacatures. Belangrijke oorzaken daarvoor zijn dat arbeidsdeskundigen hun bestanden onvoldoende kennen om wensen en competenties van Wajongers te matchen aan de concrete eisen voor vacatures. Hoe moeten we dit verbeteren? Ik maak mij zorgen dat wij in het kader van de Wet werken naar vermogen werkgevers bereid vinden om banen te scheppen, maar dat er uiteindelijk wel een match moet zijn zodat we mensen kunnen plaatsen. Als dat niet gebeurt, maak ik mij zorgen over die ontwikkeling.
Uit het rapport blijkt ook dat er onvoldoende aandacht bij de gemeenten is voor de praktijk en vso-scholen. Juist jongeren die van die scholen komen, hebben een verhoogde kans op een uitkering. De VNG heeft een reactie gevraagd op dit rapport. Hoe beoordeelt de staatssecretaris deze reactie?
Het rapport over het groeitempo van een leven lang leren vond ik zelf leerzaam, ook wat betreft de vraag hoe het in andere landen ligt, waarover de heer Klaver al sprak. Wij zitten ruim boven het Europese streefgetal van 15%. We hadden echter ook een eigen ambitie geformuleerd van 20%. De groei is er de laatste jaren uit, ondanks alle inspanningen. Heeft het kabinet ambities op dit punt? Wat neemt de minister zelf mee uit dit onderzoek?
De voorzitter: U hebt nog één minuut spreektijd.
De heer Azmani (VVD): Ik ben benieuwd naar de stand van zaken bij de ontwikkelingscheque, in het kader van het budget voor Van werk naar werk. De sociale partners moeten dit verder uitwerken. Zit er progressie in? Is er al een evaluatie van de negen experimenten waaraan de minister steun heeft verleend?
Op grond van de monitor van UWV kunnen we concluderen dat loonkostensubsidie, een van de ideeën bij de grote oproep van de linkse partijen om samen de crisis te lijf te gaan, niet werkt, want 80% van de bedrijven geeft aan deze mensen toch niet in dienst te zullen nemen, dus dit kost veel geld, met weinig resultaat.
De heer Ulenbelt (SP): Waarom wil de VVD nu staatsinterventie bij Transavia en bij KLM? Waarom moet de pensioenleeftijd daar omhoog? Ze betalen het zelf, het kost de overheid niets, waarom die staatsinterventie?
De heer Azmani (VVD): Ik heb het woord staatsinterventie niet in de mond genomen, maar ik geef aan dat in bepaalde sectoren 56 jaar de pensioengerechtigde leeftijd is. Gezien de toekomst van de arbeidsmarkt hebben wij iedereen hard nodig, dus het is niet verbazend om daarover een dialoog aan te gaan. Zo heb ik de minister ook begrepen.
De heer Ulenbelt (SP): De KLM en de vakbonden hebben afspraken gemaakt waar zij aan vast willen houden en dan vraagt u aan de minister om lekker te gaan douwen, douwen douwen, zodat die leeftijd omhoog gaat. Heb toch een beetje respect voor de afspraken die daar gemaakt worden.
De heer Azmani (VVD): Ik heb altijd respect voor de afspraken die door de sociale partners worden gemaakt, maar ik weet wel dat de Vereniging van Nederlandse Verkeersvliegers heeft laten weten er anders over te denken. Ik ben benieuwd of de minister al een gesprek heeft gevoerd en wat daaruit is gekomen.
De voorzitter: Ik zie dat mevrouw Ortega ook een interruptie wil plaatsen. Realiseert u zich dat dit de laatste interruptie is in deze eerste termijn?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ja, hoor. De heer Azmani zegt heel triomfantelijk dat de loonkostensubsidie niets heeft opgeleverd, omdat de werkgevers toch geen mensen met een beperking in dienst willen nemen. Ik vraag mij af of dat betekent dat zij niet bereid zullen zijn om deze werknemers met loondispensatie in het kader van de Wet werken naar vermogen in dienst te nemen.
De heer Azmani (VVD): Dan hebben we meteen het verschil te pakken tussen loonkostensubsidie en loonkostendispensatie. Ik zeg ook niet helemaal dat loonkostensubsidie hier niet toe leidt, maar ik zeg dat het een heel dure investering is. Loonkostensubsidie brengt mee dat men werk creëert en dat je een soort overheidsinfuus geeft voor een baan die er eigenlijk niet is. Bij loondispensatie is er werk, dan wordt er gekeken naar het vermogen van iemand en daarop wordt loondispensatie georganiseerd. Dat is een heel ander instrument. Ik denk dat dit een goed instrument is, dat de voorkeur heeft boven loonkostensubsidie.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik krijg gewoon geen antwoord op mijn vraag. Mijn vraag is of de bedrijven straks deze groep kwetsbare jongeren wel in dienst zullen nemen.
De heer Azmani (VVD): Daarop kan ik natuurlijk geen antwoord geven. Dat is in principe aan de bedrijven, maar zij zijn nu al bereid om Wajongers in dienst te nemen en die bereidheid neemt toe. Ik denk dat loondispensatie een heel passend instrument is om dat proces te bevorderen, omdat je dan kijkt naar wat mensen wel kunnen in plaats van naar wat zij niet kunnen. De werkgever betaalt voor iemand die zich naar vermogen inzet en voor de rest wordt dat aangevuld. Dat is altijd beter dan dat iemand thuis zit of volledig in de loonkostensubsidie zit.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik heb met veel interesse naar het aimabele betoog van de heer Azmani geluisterd. Eigenlijk hoor ik alleen maar: om uit de crisis te komen moeten we bezuinigen. Mijn vraag is of hij de afgelopen weken heeft geluisterd naar alle economen van topinstituten zoals het IMF, de Wereldbank en de OESO, die zeiden dat we juist de macro-economische onevenwichtigheden in Europa zouden moeten wegnemen en dat dit betekent dat een land waar het relatief goed gaat, zoals Nederland, moet investeren in baanontwikkeling.
De heer Azmani (VVD): Volgens mij is Nederland nog een van de weinige landen die een triple A-rating hebben binnen Europa. Dat heeft te maken met het vertrouwen dat in Nederland wordt gesteld. Door dit kabinet wordt orde op zaken gesteld. Ik geloof erin dat het vertrouwen geeft aan de economie, als je het huishoudboekje weer op orde maakt. Dat is ook de oorzaak van de vertrouwenscrisis waar wij in Europa mee zitten. Er zijn landen die er een potje van hebben gemaakt, en wij proberen die landen zo ver te krijgen dat zij ook orde op zaken stellen. Ik zie niet in dat we in de huidige situatie al moeten concluderen dat we meer geld moeten gaan uitgeven, middels actieplannen etc. Ik ben het wel met de heer Klaver eens dat we moeten nadenken over de arbeidsmarkt in de toekomst en of bepaalde hervormingen een wenselijk effect hebben.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben blij met die laatste opmerking. Ik hoop dat we gezamenlijk kunnen optrekken met betrekking tot het moderniseren van de arbeidsmarkt en het verstevigen van de positie van flexwerkers. De heer Azmani maakt een verkeerde vergelijking tussen een huishoudboekje en de staatseconomie. De Staat is geen bedrijf, dus dan moet je niet naar bedrijfseconomie kijken, maar naar macro-economie en hoe de zaken met elkaar samenhangen. We zien dat er een groot verschil is in concurrentiepositie tussen Noord- en Zuid-Europa. Willen we de crisis echt oplossen, dan zullen we moeten investeren in belangrijke sectoren van de Nederlandse economie, zodat de economie in Europa weer vlot wordt getrokken en de banenontwikkeling in Nederland verder toeneemt. Is de heer Azmani dat met mij eens?
De heer Azmani (VVD): Laten we allereerst ook in eigen land orde op zaken stellen. Wij hebben ons huishoudboekje ook niet op orde. Het kabinet is daar hard mee bezig. Laten we dat doen en dan verder kijken naar de macro-economische ontwikkelingen op lange termijn, zowel Europees als mondiaal.
Mevrouw Sterk (CDA): Voorzitter. Ik denk dat het goed is om regelmatig te praten over de arbeidsmarkt, omdat er sprake is van urgentie. De werkloosheid loopt op, de conjuncturele situatie is aan het verslechteren en de voorspellingen zijn allesbehalve rooskleurig. Niettemin hebben we nog steeds een relatief gunstige arbeidsmarkt in Nederland. Daar mogen we op zichzelf blij mee zijn, maar er is wel veel te doen.
Het eerste onderwerp dat ik aan de orde wil stellen, is dat er een mismatch is tussen het aantal werklozen en de topsectoren die schreeuwen om mensen. In het vorige algemeen overleg hebben we er al iets over gezegd en de brandbrief van die topsectoren erbij betrokken. Zij zeggen dat er vooral ernstige tekorten zijn bij technische vacatures. De minister heeft toen gezegd dat dit de aandacht heeft, maar wat is er nu echt gebeurd? Als we het dan toch hebben over het stimuleren van de economie in Nederland, waarvoor we juist dat topsectorenbeleid hebben, zou het een gemiste kans zijn als we tegelijkertijd werklozen hebben die we daar niet aan kunnen koppelen.
Een heel belangrijk onderwerp voor het CDA in dit overleg is de jeugdwerkloosheid. Ik hoorde de voorzitter van FNV Jong op de radio zeggen dat we moeten oppassen dat we niet het Spanje aan de Noordzee worden. Dat zie ik voorlopig nog niet gebeuren, want de jeugdwerkloosheid is daar meer dan 40%, maar we moeten wel continu alert blijven op hoe deze zich ontwikkelt. We zien dat sommige jongeren in de afgelopen jaren langer op school zijn gebleven. Er was een economische crisis, dus jongeren leerden nog even door. Nu die jongeren de arbeidsmarkt op komen, moeten we op zoek naar werk voor deze jongeren, en dat valt niet mee. We zien dat de cijfers licht verslechteren. De vraag is wat we op dit punt moeten gaan doen.
Uit de evaluatie van het Actieplan Jeugdwerkloosheid komt het beeld naar voren dat er heel veel geld is gaan zitten in samenwerkingsverbanden en coördinatie. In het evaluatierapport staat dat een van de aannames bij het actieplan was dat er al een redelijk functionerende regionale infrastructuur was op het gebied van onderwijs, arbeidsmarkt en zorg en dat er op elkaar afgestemde regionale datasystemen beschikbaar waren, maar dat bleek niet zo te zijn. Ik wil graag horen van de staatssecretaris of het beeld klopt dat het bedrag van 250 mln. grotendeels daaraan is besteed. Je kunt je afvragen of dat moest. Ik denk het wel, want dit zijn wel de voorwaarden op basis waarvan je uiteindelijk jongeren kunt plaatsen. Het is wel jammer dat we tot die constatering kwamen, waardoor het effect op het kunnen plaatsen van jongeren is vertraagd. Met enkele andere woordvoerders heb ik de vraag in hoeverre dit geld echt heeft bijgedragen om jongeren aan werk te helpen. Ik ben ervan overtuigd dat er heel veel is gebeurd. Door de informatie die wij uit het veld krijgen, zie ik ook dat er veel goede dingen in gang zijn gezet, maar de vraag is wel of deze concreet hebben geleid tot een verbetering van de positie van jongeren die op zoek zijn naar werk.
In de evaluatie wordt geconstateerd dat het ontzettend belangrijk is dat er een goede overgang is van school naar werk. De minister erkent dat hier extra coördinatie nodig is. Mijn vraag is hoe die coördinatie er precies uitziet. Ik ben zelf enthousiast over het concept van de werkscholen. Ik denk dat dit een heel goed, vernieuwend initiatief is. Ik wil graag weten hoe dit zich ontwikkelt, want ik denk dat dit hard nodig is.
Ik heb ook de brief gelezen van de Landelijke Cliëntenraad. Daarin staat dat de IWI positief is over de samenwerking van het voortgezet speciaal onderwijs en de praktijkscholen met UWV, maar dat de gemeenten daarin toch de grote afwezigen zijn. Ik heb bij de begrotingsbehandeling al een motie ingediend, waarin ik vraag om overleg tussen de scholen van dat type onderwijs, de MEE-organisaties en de gemeenten om ervoor te zorgen dat die kwetsbare jongeren ook echt aan werk komen. Hoe staat het met de uitvoering van die motie?
Ik vind dat extra relevant, omdat wij binnenkort te maken krijgen met de Wet werken naar vermogen, die juist is bedoeld om jongeren met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Bij de algemene politieke beschouwingen heeft mijn fractievoorzitter, mede namens de fractievoorzitters van de PVV en de VVD, een motie ingediend en aangehouden, waarin werd gevraagd om de werkgevers actief te benaderen en om in samenspraak met de sociale partners te bekijken hoe de laagste loonschalen meer benut kunnen worden. Die motie wilde ik bij de begroting opnieuw indienen, maar dat kon niet, want deze was verlopen. Ik vraag opnieuw aan het kabinet hoe het daarmee staat. Naast die wet willen wij heel graag dat er samen met de sociale partners een plan van aanpak wordt opgesteld voor hoe wij daadwerkelijk banen gaan regelen en hoe wij zorgen dat die laagste loonschalen worden gebruikt, zodat mensen inderdaad kunnen doorstromen naar de arbeidsmarkt.
Ik heb net al even gesproken over de vacatures die er zijn bij de topsectoren. In de topsector water zijn er bijvoorbeeld 8000 vacatures. Gezien de toestroom naar de arbeidsmarkt moet het toch mogelijk zijn om mensen daaraan te koppelen? In hoeverre ziet het kabinet hier een rol voor zichzelf weggelegd?
Er is een tijd lang veel discussie geweest over de vraag of bedrijven de uitvoeringsinstructie misbruiken om vast personeel te vervangen door flexwerkers. Ik moet zeggen dat wij gerust zijn gesteld, want uit de cijfers blijkt vooralsnog niet dat dit op grote schaal gebeurt. Het is goed om dat te constateren.
Bij het arbeidsmarktbeleid zijn een leven lang leren en ouderenwerkloosheid ontzettend belangrijke onderwerpen, ook gezien de economische situatie in de komende jaren. We zullen mensen moeten helpen om van werk naar werk te gaan in plaats van in een baan te blijven en daarna pas op zoek te gaan naar een nieuwe baan. Het concept van ontwikkelingscheques lijkt daarbij toch kansrijk. Mijn collega van de VVD heeft hierover al wat vragen gesteld. Omwille van de tijd sluit ik mij daarbij aan.
De voorzitter: U hebt nog een halve minuut.
Mevrouw Sterk (CDA): Dan wil ik nog heel kort iets zeggen over Zalco en over een gelijk speelveld in Europa. Doordat de Duitse concurrent was vrijgesteld van het transporttarief voor energie, is Zalco in Nederland over de kop gegaan. Is de minister bereid om dat samen met de minister van EL&I in Europa op de agenda te zetten? Er zou een onderzoek lopen naar de vraag of wat Duitsland heeft gedaan, überhaupt wel mag. Klopt dat? Zijn er al uitkomsten bekend? Is al bekend wanneer deze komen? Begin 2012 zouden de provincie Zeeland en UWV een mobiliteitscentrum oprichten om mensen weer aan het werk te helpen. Dat zou mede gefinancierd worden met de EGF-aanvraag die Zeeland heeft ingediend. Is er zicht op hoe dat gaat? Kunnen deze mensen inderdaad geholpen worden bij het zoeken naar werk?
Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Dit is volgens mij het vierde overleg dat de Kamer met dit kabinet voert over de arbeidsmarkt. Eigenlijk heb ik aan beide bewindslieden en met name aan de minister als hoofdverantwoordelijke elke keer dezelfde vraag gesteld, namelijk: hoe gaat het met de werkloosheid, is het kabinet voorbereid op stijgende werkloosheidscijfers of een crisis? De laatste keer, nog voor de begrotingsbehandeling, heeft de minister gezegd: ik ga er niet allemaal dingen over zeggen, maar wij zijn ons aan het voorbereiden, dat horen wij in stilte te doen, want anders wakkeren wij de crisis aan, maar weet, Kamer, dat wij ermee bezig zijn.
Bij de begrotingsbehandeling hebben we een hele discussie gevoerd met de minister over de vraag hoe erg we het vinden dat er per dag 200 mensen de arbeidsmarkt op komen en geen baan vinden. De minister was eigenlijk vooral verheugd dat die mensen de arbeidsmarkt op komen, maar als ik hem verkeerd heb verstaan, moet hij mij maar corrigeren. Wij maken ons vooral grote zorgen over het feit dat zij zonder baan de arbeidsmarkt op komen.
Als je het in rapportcijfers zou uitdrukken moet ik constateren dat we deze kabinetsperiode wat betreft de werkloosheid zijn begonnen met een goed cijfer voor Nederland. We begonnen met een heel lage werkloosheid. We zijn de vorige crisis redelijk goed uitgekomen. We zitten nu bij het tweede rapport, in termen van een schoolklas. De cijfers gaan omlaag. De eerste dikke onvoldoendes beginnen te komen. Nederland daalt op alle barometers. Ik wil graag voorkomen dat we bij het derde rapport, wat het overgangsrapport zou moeten zijn voor volgend jaar, voor de werkloosheidsgegevens dik in de min zitten. Ik denk dat dit onze gezamenlijke zorg zou moeten zijn, dus ik hoop vandaag meer urgentie te horen van de bewindslieden dan bij de begrotingsbehandeling over hoe wij de crisis daadwerkelijk gaan aanpakken. Mijn partij heeft samen met GroenLinks en de SP twee weken geleden op de manifestatie Ander Nederland heel concrete voorstellen gedaan om de crisis aan te pakken door projecten in Nederland naar voren te trekken om mensen aan het werk te houden. Ik begreep uit de kranten dat het kabinet daar kritisch over is. Ik ben erg benieuwd wat het daar tegenover stelt, want behalve de bezorgde woorden van de minister-president, die op zichzelf goed zijn, want zij betekenen dat hij ook ziet dat hij op een onvoldoende afstevent, hebben we verder nog niets gehoord.
De werkloosheid is niet de enige reden om ons zorgen te maken over de arbeidsmarkt, maar we zien nog een paar ernstige ontwikkelingen, bijvoorbeeld dat de flexibele schil iedere dag toeneemt, waarover wij bij de mondelinge vragen een debat hebben gevoerd. Achter de problematiek van de flexibele schil gaat schuil dat mensen niet verzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en dat zij niet voorbereid zijn op de periode na hun pensionering, zodat daar grote, verborgen armoede dreigt te ontstaan. We zien ook, bijvoorbeeld bij de manifestatie van de schoonmakers, dat er een grote kloof dreigt te ontstaan tussen de mensen die met hun hoofd en de mensen die met hun handen moeten werken. Hierover bestaat grote onvrede. Bij die manifestaties vragen mensen niet alleen om loonsverhoging, maar vooral om respect voor hun werk. Die flexibele schil, waardoor mensen zonder vast arbeidscontract moeten werken en steeds vaker onder het minimumloon zakken, terwijl we ook een toenemende werkloosheid zien, zou ons met z’n allen zeer verontrust moeten maken. Ik hoop dan ook dat de bewindslieden zich bij mijn verontrusting aansluiten en een heel offensieve agenda laten zien.
De Partij van de Arbeid heeft eerder gezegd niet alleen maar «nee» te zullen zeggen tegen dit kabinet, maar ook zelf iets te gaan doen. Ik heb bij de begroting al aangekondigd dat wij een initiatiefvoorstel gaan indienen. We zijn druk bezig met de voorbereidingen, samen met de werkgevers, om tienduizend banen voor WSW’ers en Wajongers te creëren. Ik hoop dat het kabinet dezelfde offensieve houding inneemt.
Er zijn veel woorden gewijd aan het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Eerlijk gezegd verbaas ik mij erover dat collega’s hadden verwacht dat dit kabinet, of het vorige of het volgende, met een soort toverstafje in een halfjaar tijd mensen langer op school kon laten, wat een onderdeel is van het Actieplan Jeugdwerkloosheid, terwijl zij tegelijkertijd een vaste baan zouden krijgen. Dat toverstokje bestaat volgens mij niet, maar het actieplan heeft wel opgeleverd dat sommige mensen langer scholing hebben gevolgd en dat er voor andere mensen werkprojecten waren. Het gaat er nu om dat zij ook een vaste plek op de arbeidsmarkt krijgen. Ik ben het eens met de oproep van FNV Jong en anderen, want ik neem serieus waar jongeren zelf mee komen, om een vervolg te geven aan deze plannen. Anders zouden wij het geïnvesteerde geld weggooien, zodat de heer Azmani gelijk zou krijgen, en dat lijkt mij zonde. Laten wij samen met de jongeren een manier vinden om de inspanningen voort te zetten die door gemeenten en door vele anderen zijn geleverd om deze jongeren aan het werk te krijgen.
Ik juich het initiatief voor een scholingsfonds toe. We praten al ongelofelijk lang over een leven lang leren. Sinds ik in de Kamer ben gekomen, in 1998, was dit steeds een belangrijk punt. De voorzitter zucht met mij, want zij zit er ook al zo lang.
De voorzitter: Ik vind het nog steeds heel fijn hier, mevrouw Hamer.
Mevrouw Hamer (PvdA): Het is ontzettend leuk, maar we zien wel dat sommige actiepunten er vanaf dag één zijn en dat we deze nog steeds goed in de steigers moeten zien te krijgen. Het is alleen maar goed als nieuwe collega’s zeggen dat we dat vooral moeten doen, maar laten we het dan ook doen, zeg ik tegen het kabinet.
Wij hebben een aantal stukken gekregen, onder andere de monitor loonkostensubsidie. Ik wil graag weten hoe het nu staat met de evaluatie van de pilots over de loondispensatie. Er worden hier vrij kritische woorden gesproken door collega’s over loonkostensubsidie, maar ik heb begrepen dat ook de pilots over de loondispensatie niet echt succesvol zijn geweest, dat er bijna geen aanmeldingen zijn gekomen en dat er bijna geen mensen aan het werk zijn gekomen. Dat lijkt mij essentiële informatie, als dat straks de basis wordt voor de Wet werken naar vermogen. Van de staatssecretaris, die eerder heeft gezegd dat er geen evaluatie komt, wil ik graag weten hoe het daarmee zit.
De heer Van den Besselaar (PVV): Voorzitter. Wij hebben een grote stapel rapporten gekregen. Er staan vandaag meer dan veertien onderwerpen van verschillende aard op de agenda. Ik krijg soms de indruk dat de hoeveelheid papier moet doen ondersneeuwen dat er daadwerkelijk niet zo gek veel gebeurt op de arbeidsmarkt, maar ik hoop dat dit niet aan de orde is. Er is hier al over een aantal onderwerpen gesproken. Er zijn ook bijzondere dingen aan de orde geweest waarbij ik even dacht: hé, wat gebeurt er nou? Ik hoorde dat de heer Ulenbelt had gekeken hoe de heer Rutte bij de heer Obama was met zijn jobs, jobs, jobs. Dadelijk denkt hij dat het een ode was aan Steve Jobs, dacht ik even, maar dat is gelukkig niet aan de orde.
Over de eindrapportage van het Actieplan Jeugdwerkloosheid is al veel gezegd en over de effectiviteit ervan ook. Toch heb ik zelf geconstateerd dat er ook verbeterpunten in zouden kunnen zitten. Het gaat over de samenwerkingsverbanden, het leveren van meer maatwerk en het beter aansluiten van het onderwijs op de arbeidsmarkt op het gemeentelijke niveau, dat lang nog niet optimaal is. Wij hebben al meermalen aan de staatssecretaris gevraagd hoe het precies zit met de koppeling die daarvoor nodig is tussen de bestanden op het gemeentelijke niveau van UWV en de GBA. Ik wil de staatssecretaris nogmaals vragen naar de staat van de voortgang. Wellicht kan hij ons er iets meer over vertellen.
Er is ook een bijzonder rapport verschenen over het samenwerken voor uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen, de multiproblematiek. De conclusie in dat rapport is dat beide elkaar versterken. Als iemand inactief is en ook gezondheidsproblemen heeft, is de vraag natuurlijk wat de oorzaak is, het een of het ander. Er wordt aangegeven dat, wanneer de inactiviteit wordt omgezet in activiteit, je ook zult zien dat de gezondheidsproblemen zullen afnemen. Dat is een belangrijke conclusie, want daarmee zou je die vicieuze cirkel kunnen doorbreken. Er wordt voorgesteld om die cirkel te doorbreken door een structurele inbedding van die samenwerkingsinitiatieven, zoals ze zijn aangegeven in dat rapport. Dat is een belangrijke conclusie die de PVV kan onderschrijven.
Ook in dit rapport wordt melding gemaakt van de problematiek van de gegevensuitwisseling. Ook daarbij gaat het om gegevensuitwisseling tussen de gemeenten, UWV, de GBA en noem maar op. Er wordt overigens wel een bijzondere kanttekening bij geplaatst, namelijk dat er voor die gegevensuitwisseling een machtiging van de belanghebbende nodig is. De vraag aan de staatssecretaris is of er een wettelijke basis vereist is om dat ongedaan te maken. Anders zou je iedere keer naar zo’n belanghebbende toe moeten om die machtiging te verkrijgen. Dat is, zo heb ik begrepen, vrij omslachtig. Wellicht kan de staatssecretaris aangeven dat het ook wat makkelijker kan.
Wat de uitvoeringsinstructie WW betreft, onderschrijf ik het verzoek van mevrouw Ortega-Martijn om te blijven monitoren. Ik heb nu de monitor van de minister gezien over het afgelopen halfjaar. Die stelt mij inderdaad gerust, maar ik wil graag vragen om dat te blijven doen en wellicht voor de zomer nog een keer te rapporteren. Het is een A4’tje en gelukkig niet een heel rapport zoals er hier vele liggen. Wellicht kan hij ieder halfjaar een A4»tje daarover aan de Kamer doen toekomen.
Het onderwerp van de schijnzelfstandigheid wil ik graag behandelen in het debat over de arbeidsmigratie, want daarin komt het zeer nadrukkelijk aan de orde. Ik wil het er uitgebreid in meenemen.
De PVV vindt de ontwikkelingscheque een goede zaak, evenals het opleidingsbudget. Wij vinden dat het vooral moet liggen bij sociale partners, die daarin het voortouw hebben. Zij maken daarover afspraken in cao’s of bij ondernemingen en dat moet vooral zo blijven. Wij zien niet direct dat daarvoor financiering door de overheid nodig is. Wel zien wij dat zowel het opleidingsbudget als de ontwikkelingscheque nooit ten koste mag gaan van de ontslagvergoeding of andere rechten van de werknemer bij ontslag.
Ik wil aan de minister vragen of de monitor arbeidsmarkt nog op een andere manier vorm kan krijgen, met name in de zin van maandelijkse publicatie van de actuele kerncijfers op de website van het ministerie in plaats van na een halfjaar te praten over de cijfers in die monitor terwijl inmiddels de wereld om ons heen veranderd is. De actualiteit van die cijfers boet flink aan waarde in op dit moment. Misschien kan de minister aangeven dat het mogelijk is om juist de kerncijfers uit die monitor maandelijks te publiceren, wat de kwaliteit van dit debat en ook van andere debatten ten goede kan komen.
Er zit ook een rapport bij over niet-gebruik inkomensondersteunende maatregelen. Het was een leerzaam rapport. Iedere Nederlandse burger heeft min of meer de plicht om informatie in te winnen over alles wat hem raakt vanuit de overheid. Er zijn vele sites, zowel van gemeenten als van de departementen, waarop je kunt vinden waarop mensen recht hebben. Het is meer de eigen verantwoordelijkheid van mensen zelf om op zoek te gaan naar die informatie over alle regelingen. Wij zijn er niet voor om aanvullende maatregelen te nemen om die bekendheid te doen vergroten.
Tot slot heb ik een opmerking over het WSW-jaarrapport. De heer Ulenbelt had ook al genoemd dat de wachtlijst met bijna 3000 personen is gegroeid. Het lijkt met name te gaan om een grote aanwas van de eerste indicaties. Kan de staatssecretaris aangeven wat de oorzaak van die groei is en wat de gevolgen zijn voor het in gang gezette beleid?
De heer Ulenbelt (SP): Wat vindt de PVV van de inzet van de minister om de pensioenleeftijd voor de vliegeniers te verhogen? Normaal gesproken bent u daar nogal fel op, maar nu zwijgt u daarover. Waarom?
De heer Van den Besselaar (PVV): De leeftijd hoeft wat mij betreft niet verhoogd te worden. Ik heb begrepen dat er een objectieve grond is waarop geoordeeld kan worden dat die leeftijd mag blijven zoals die is.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Voorzitter. Ik heb vier onderwerpen: de stijgende werkloosheid, de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt voor kwetsbare jongeren, een leven lang leren en de armoedeval. Ik begin met de stijgende werkloosheid.
Volgens het CPB komen er in 2012 90 000 werklozen bij. Als wij deze mensen perspectief willen bieden, moeten wij nu aan de slag. D66 doet vier voorstellen om het tij te keren: hervorm de arbeidsmarkt; verlaag de loonbelasting, want de loonbelasting was in 2011 het hoogst sinds vijftien jaar en dat onder een rechts kabinet; verhoog de AOW-leeftijd en snel; zet in op een leven lang leren. Kennis is de grondstof voor de Nederlandse economie. Combineer daarom modernisering van het ontslagrecht met een scholingseis voor de werkgevers. Dat is het actieplan van D66. Wat is het actieplan van deze bewindslieden? Een actieplan van de heer Ulenbelt heb ik nog niet voorbij zien komen.
De aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt. 50% van de kinderen op het speciaal of praktijkonderwijs stroomt na de opleiding direct in een Wajonguitkering. Dit is een verschrikkelijk perspectief voor deze groep en een verspilling van talent. Dit kabinet erkent dat probleem. De ministers van Sociale Zaken, VWS en OCW overleggen hierover met elkaar en er is een bijeenkomst georganiseerd met andere belanghebbenden. Ik waardeer deze inzet, maar wat mij betreft moet het nog een stap concreter. Ik was laatst op een werkbezoek bij een school voor speciaal onderwijs, de Piramide hier in Den Haag; misschien bent u er zelf ook geweest. Daar hoorde ik dat er een groot tekort is aan stages. Werkgevers zijn vaak bang voor een hoop gedoe. Deze school loste dit op door zelf stages te creëren. Dat is een goed initiatief, maar het is natuurlijk niet een echte stageplek buiten de schoolmuren van deze onderwijsinstelling. Daar moeten wij wel voor zorgen. Daarom heb ik de volgende vragen aan de staatssecretaris. Ziet hij het gebrek aan stages ook als een knelpunt? Hoe ziet hij de rol van de overheid als werkgever? D66 vindt dat de overheid het goede voorbeeld moet geven en dat zij deze jongeren een kans op een stageplek moet geven. Wil de staatssecretaris een doelstelling opnemen voor het aantal stages voor deze groep? Wat gaat hij met de werkgevers eraan doen, zodat zij ook stappen hiertoe zetten? De overheid kan het namelijk niet alleen. Gaat de staatssecretaris met de sociale partners hierover in gesprek? Welke afspraken worden daarover gemaakt? Ook hier zie ik graag de doelstellingen.
Dan een leven lang leren. Op de agenda staat het rapport Groeitempo Leven Lang Leren. Er is onderzoek gedaan naar een groep van vijf landen: Nederland, Finland, Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Wat verbaast: Nederland blijkt hierin achterop te lopen. De reactie van het kabinet is eigenlijk een samenvatting van het rapport. In het onderzoek is gekeken naar specifieke systeemkenmerken en beleidsinterventies die bijdragen aan een hoge deelname. Het betreft het flex security-model in Denemarken, de lange traditie van arbeidsmarkttrainingen in Zweden en een brede maatschappelijk verankerde leercultuur in de Scandinavische landen. Er worden geen beleidsconclusies getrokken. Kan de minister ingaan op de beleidsconclusies? Wat gaan deze bewindslieden doen naar aanleiding van dit rapport? Wat is de concrete inzet van dit kabinet?
Ten slotte de armoedeval. Een alleenstaande ouder in de bijstand die vier dagen per week gaat werken, gaat er netto 5% op achteruit. Dit is onwenselijk en het lijkt mij zeker ook onrechtvaardig. Veel mensen die in de bijstand komen, komen niet aan het werk. Uitzendwerk of parttimebaantjes zijn voor hen een belangrijke eerste stap, maar zij houden weinig over aan deze kleine baantjes. Voor elke euro die zij verdienen, wordt er in principe ook een euro gekort op de bijstand. Er is dus geen financiële prikkel om die eerste stap te zetten. Er bestaat wel een bijverdienregeling, maar deze is zeer beperkt. Mensen mogen ten hoogste zes maanden maximaal 25% van hun inkomen met een maximum van € 189 in hun eigen portemonnee houden. Iemand die drie dagen per week werkt, gaat al snel over € 189 heen. Er is dus geen prikkel om de vierde dag te werken. Je zou dit kunnen oplossen door de bijstand lineair af te bouwen. Een bijstandsgerechtigde die een euro verdient wordt 70 cent gekort op de bijstand, maar mag 30 cent zelf houden. Ik kan mij voorstellen dat de overheid hieraan geld overhoudt, omdat de financiële prikkel om te gaan werken groter wordt en daarmee de bijstandsgroep kleiner. Is er binnen het ministerie wel eens nagedacht over zo’n systematiek? Zijn hier wel eens externe onderzoeken, bijvoorbeeld door het CPB, naar gedaan? Zo ja, wat waren de uitkomsten en zo nee, zijn deze bewindslieden van plan om dat te doen? Het lijkt mij een manier om een echte prikkel te introduceren en deze mensen, die kansarm op de arbeidsmarkt zijn, op de arbeidsmarkt te trekken.
Minister Kamp: Voorzitter. Er zijn acht woordvoerders, die ieder zeven minuten hadden voor dit belangrijke onderwerp, waarbij een heleboel punten naar voren zijn gebracht. De staatssecretaris en ik zullen vooral proberen om zo concreet mogelijk te reageren op de vragen en opmerkingen. Misschien mag ik een korte algemene opmerking vooraf maken over de situatie op de arbeidsmarkt. Ik wil aansluiten bij het beeld dat mevrouw Sterk schetste.
Er is sprake van een gemengd beeld van de arbeidsmarkt, die er al met al toch nog behoorlijk voorstaat. Maar dat neemt niet weg dat de economische vooruitzichten en de werkloosheidsverwachtingen niet gunstig zijn en dat wij dus echt een gevoel van urgentie moeten hebben. Laten wij kijken hoe die arbeidsmarkt er nu precies voorstaat en hoe die zich vorig jaar heeft ontwikkeld, in de eerste plaats de werkgelegenheid.
Het is heel goed om te kunnen opmerken dat in Nederland, dat toch de beste of bijna de beste is in Europa wat betreft werkgelegenheid en lage werkloosheid, de werkgelegenheid gelijk is gebleven in het hele jaar 2011. In het eerste halfjaar was er een daling, maar in het tweede halfjaar was er een stijging met 50 000 banen: dus niet minder banen in het tweede halfjaar, maar meer. Het arbeidsaanbod in 2011 groeide over het hele jaar met 43 000. Dus het aantal banen bleef gelijk over het hele jaar, maar het arbeidsaanbod groeide met 43 000. Het gevolg daarvan is dat er een ongeveer even grote stijging van de werkloosheid is geweest. De werkloosheid is in het hele vorige jaar in totaal met 54 000 gegroeid. In procentpunten is de werkloosheid vorig jaar omhoog gegaan van 5,1 naar 5,8 procent. Voor volgend jaar verwacht het CPB zoals bekend een verdere groei naar 6,5%. In Europa is een forse crisis aan de gang, ook een forse werkgelegenheidscrisis. In Europees perspectief is die groei beperkt, maar voor ons is het een ontwikkeling die alle aandacht verdient die de Kamer er vandaag ook aan heeft gegeven.
Het is ook goed om even te kijken hoe de nettoarbeidsdeelname zich vorig jaar heeft ontwikkeld. Die is gegroeid met 0,2 procentpunt, een lichte groei. Die groei zat vooral bij de vrouwen en de ouderen. Bij de ouderen is er een behoorlijk positieve ontwikkeling. Heel interessant is dat er in het tweede halfjaar, zeker in het laatste kwartaal en nog sterker in december van het vorig jaar een behoorlijke groei is geweest van de nettoarbeidsdeelname. Wij hebben in 2011 over het hele jaar gezien een lichte daling gehad van het aantal mensen in de WW met 1% en een heel lichte stijging van het aantal mensen in de bijstand met 2%, hoewel dat in de laatste maanden weer de goede kant opgaat. Drie maanden achter elkaar hebben wij een daling gezien in de bijstand en vervolgens een stijging over het hele land met 100 mensen in de bijstand. Er was vorig jaar een lichte stijging, maar de laatste maanden lijkt die bij te buigen in de goede richting. Wel is er een flinke stijging geweest van het aantal WW’ers in het vierde kwartaal. Daarom sloot ik mij in het begin aan bij het gemengde beeld op de arbeidsmarkt. Ik heb gelukkig ook een paar positieve elementen kunnen noemen. Maar ik vind het toch noodzakelijk om een gevoel van urgentie te hebben, gelet op de economische vooruitzichten op dit moment voor Nederland, een lichte krimp volgend jaar, de eurocrisis in Europa en de stijging van de werkloosheidscijfers. Dat betekent dat wij alle ontwikkelingen scherp in de gaten houden.
Er is gevraagd of het kabinet nu met een banenplan komt. Ik heb al eerder gezegd dat het kabinet aan het werk is met een groot banenplan en dat is ons regeerakkoord. Het is ook heel goed dat wij dat doen. Het vorige kabinet heeft op de vorige crisis gereageerd met een aantal plannen die het nodige vergden van de overheidsfinanciën. Wij hebben toen gezien dat dat kabinet is begonnen met een overschot op de rijksbegroting van 0,5% en is geëindigd met een tekort van 4,5%. Als wij hetzelfde zouden doen en een vergelijkbare omslag zouden maken, zouden wij aan het eind van deze kabinetsperiode op een tekort zitten van 9,5% op de rijksbegroting terwijl iedereen weet dat wij een van de drie landen in Europa zijn die een buitensporig tekort hebben van meer dan 3% op de begroting. Dat betekent dat wij door de Europese Unie in de gaten worden gehouden. Er is voor ons een plan gemaakt om dat tekort af te bouwen. Wij moeten in het jaar 2013 op een tekort zitten van maximaal 3%. Wij kunnen het tekort dus niet laten oplopen zoals de vorige keer is gebeurd, maar moeten het tekort laten dalen. Dat is een heel groot verschil. Je moet het dus anders aanpakken. Dat doen wij met overtuiging, omdat ik geloof dat je dit het beste kunt aanpakken zoals wij dat doen, namelijk door ervoor te zorgen dat de banenmotor, het bedrijfsleven, goed kan functioneren. Dat doen wij ten eerste door ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciën op orde komen. Dat is het oorspronkelijke plan geweest van 18 mld. ombuigen waarover een heleboel werd gesputterd, maar waarover je tegenwoordig niemand meer hoort. De discussie die er nog is, gaat erover hoeveel meer eventueel bezuinigd zou moeten worden. Het op orde brengen van de overheidsfinanciën is van het allergrootste belang voor de werkgelegenheid.
Ten tweede zijn wij voorzichtig met de koopkracht. U hebt bij de begroting 2012 gezien wat wij hebben gedaan om de koopkracht te repareren en het verlies zo veel mogelijk te beperken. Het is gelukt om voor dit jaar het koopkrachtverlies tot gemiddeld 1,25 en misschien 1,5% te beperken. Die beperking is van groot belang voor de werkgelegenheid.
Ten derde vergroten wij de verdiencapaciteit van het bedrijfsleven. Wij hebben in de bedrijfslevenbrief uiteengezet hoe wij dat gaan doen. Wij denken dat wij door deze aanpak ruimte bieden aan het bedrijfsleven en het de kans bieden om te concurreren op een wereldmarkt waar van alles aan de hand is. Ik kan u er misschien zo nog een paar voorbeelden van geven, als er tijd voor is.
De overheidsfinanciën op orde hebben, voorzichtig zijn met de koopkracht en de verdiencapaciteit van het land vergroten met de topsectoren en met de bedrijfslevenbrief; dat is ons banenplan en daar geloven wij in. Het is heel goed om ons te realiseren dat, als wij de overheidsfinanciën op orde hebben, het resultaat is dat de rente laag is in ons land. Er zijn landen waar de rente op 8, 10 of zelfs 16% ligt. Je moet je voorstellen welke effecten dat heeft voor de overheidsbegroting en voor de bedrijven die geld moeten lenen om te kunnen draaien. Als wij erin slagen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen, om het tekort op de rijksbegroting naar beneden te brengen, is dat van het allergrootste belang voor het bedrijfsleven, voor de werkgelegenheid, voor de werknemers en voor de mensen die zonder werk zijn. Dat was mijn opmerking vooraf.
Ik ga nu naar de diverse punten die aan de orde zijn gesteld.
De voorzitter: Zo’n algemene inleiding is natuurlijk heel interessant. Maar gezien de tijd wil ik ook aan de bewindspersonen vragen om zich snel naar de vragen en de antwoorden daarop te begeven, want dan kunnen wij ook een tweede termijn houden. Anders wordt het wellicht wat krap. Mevrouw Hamer heeft een vraag.
Mevrouw Hamer (PvdA): Volgens mij raken wij hier meteen de kern van het debat. Misschien kunnen er in het antwoord een hoop vragen worden meegenomen. Het gaat toch om de vraag hoe wij de economie draaiende denken te houden. Ik vind dat de minister het hier gemakkelijk doet voorkomen: als wij maar schraapsgewijs bezuinigen. Dat is de grote kritiek op het beleid van dit kabinet: dat er geen visie achter de bezuinigingen zit, dat er geen hervormingen plaatsvinden en dat de enige hervorming die plaatsvindt, namelijk die van de pensioenen en de AOW, met steun van de oppositie moet plaatsvinden en niet met steun van de coalitie plaatsvindt. Ik ben blij dat de minister erkent dat er een groot probleem is, gelet op de werkgelegenheid. Maar ik had verwacht dat hij hier met de enige echte oplossing zou komen, namelijk werkgelegenheid. Door het schraapbeleid van dit beleid, door overal een klein beetje af te halen zonder visie, zien wij dat er minder banen komen. Kijk maar naar de WSW, de wachtlijsten et cetera.
Minister Kamp: De enige echte oplossing is werkgelegenheid, zegt mevrouw Hamer. Het gaat natuurlijk om werkgelegenheid. Daarom is het ook zo belangrijk om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Daarom is het zo belangrijk om de koopkracht zo veel mogelijk te ontzien. Daarom is het belangrijk om voor de banenmotor, het bedrijfsleven, voor elkaar te krijgen wat wij op gang hebben gebracht met de bedrijfslevenbrief en met de topsectoren. Het effect van deze drie lijnen van het kabinet is dat er zo snel mogelijk zo veel mogelijk groei van de werkgelegenheid komt en daar gaat het allemaal om. Dat ben ik van harte met mevrouw Hamer eens.
Mevrouw Hamer (PvdA): Ik ben op zichzelf altijd blij als de minister het met mij eens is. Dat doet mij goed. Alleen zou ik hem dan wel willen aanraden om vrijdag in de ministerraad een stevig gesprek te voeren met zijn collega’s, want dan zal hij toch echt ander beleid moeten voeren. De bezuinigingen tot nu toe helpen niet voor de werkgelegenheid. Wij zien de werkgelegenheid dalen. Wij zien het aantal mensen zonder baan groeien: 200 per dag. Dan zal er toch echt iets anders moeten gebeuren, als de minister het met mij eens is dat werk, werk, werk de oplossing is. Dan blijf ik nieuwsgierig naar het banenplan van het kabinet.
Minister Kamp: Een stevig gesprek vrijdag in de ministerraad zal zeker plaatsvinden. Dat stevige gesprek vindt in iedere ministerraad plaats. Bij die gelegenheid houden wij elkaar aan het regeerakkoord. Dat is het banenplan dat ik net heb genoemd. Mevrouw Hamer zegt dat nu duidelijk is dat het slecht gaat met de werkgelegenheid. Ik heb net uitgelegd dat het hele vorige jaar de werkgelegenheid in Nederland gelijk is gebleven en dat er in het tweede halfjaar een groei is geweest van de werkgelegenheid met 50 000. Dus niet minder, maar meer!
De heer Klaver (GroenLinks): Ik waardeer het dat de minister aftrapt met een algemeen betoog over de stand van de arbeidsmarkt. Ik denk dat het in grote lijnen wel klopt, als Nederland een eiland was geweest. Maar Nederland is onderdeel van een grotere wereld, in de eerste plaats onderdeel van de Europese Unie. Ik heb in mijn bijdrage geprobeerd aandacht te besteden aan die bredere context. Wellicht kan de minister in zijn algemene betoog wat verder ingaan op de positie van Nederland in de Europese Unie en met name op de loonkostenontwikkeling van het noorden versus het zuiden van Europa, waarbij wij kunnen spreken van een bovengemiddelde loonkostenontwikkeling in het zuiden en een onder gemiddelde loonkostenontwikkeling in Nederland, en de betekenis daarvan voor de economische crisis en misschien ook wel voor de weg daaruit.
Minister Kamp: De algemene positie van Nederland heb ik al vaker geschetst. Die is zeer goed, of je nu kijkt naar het leefklimaat in Nederland, dat bijna het beste van de wereld is, of naar het bruto binnenlands product per inwoner, dat bijna het hoogste van Europa is op Luxemburg na, of naar de werkloosheid, die bijna het laagst is van Europa. De loonkostenontwikkeling sinds 2007 zit goed in Nederland. Wij zitten beneden het gemiddelde. Wij zitten met onze loonkostenontwikkeling zelfs beneden Duitsland. Dat is voor onze concurrentiepositie van het grootste belang.
Nederland, Duitsland en wat breder Noord-Europa doen het veel beter dan Zuid-Europa. Ik denk niet dat wij daarop moeten reageren door het hier slechter te doen. Ik denk dat zij in het zuiden erop moeten reageren door het beter te doen. Daar moeten de hervormingen worden doorgevoerd en daar moet men voor zichzelf een betere concurrentiepositie creëren. Als wij een slechtere concurrentiepositie voor onszelf creëren, maken wij het ons in Europa en in de hele wereld moeilijk. In de wereld gaat het toch wat anders dan hier. Ik zie de voorzitter zitten met een iPhone. Er was een introductie van een nieuwe iPhone. Die dingen werden vroeger gemaakt in Amerika en ze worden nu allemaal gemaakt in China. Vlak voordat de nieuwe iPhone zou worden geïntroduceerd, werd er een wijziging doorgevoerd: dat glazen schermpje moest wat anders. Wat gebeurt er dan? In de grootste fabriek waar ze die dingen maken, worden ’s nachts om twaalf uur de mensen opgetrommeld uit de slaaplocaties rond de fabriek. Twaalfduizend mensen worden naar de fabriek gebracht, zij krijgen allemaal een biscuitje en een kop thee en zij moeten vervolgens twaalf uur werken aan dat nieuwe product. Dat is de wereldmarkt waarop geconcurreerd moet worden. Nederland heeft zijn eigen situatie en kan het op een eigen manier doen. Ik ben ook zeer gemotiveerd om dat allemaal zo te houden. Maar die concurrentiepositie in de wereld is van belang. Wij moeten onszelf niet verslechteren; wij moeten de zuidelijke landen aansporen om zich te verbeteren.
De heer Klaver (GroenLinks): Een prachtig verhaal. Ik snap de vergelijking niet helemaal, want maakindustrie is er al bijna niet meer in Nederland. Wat de exportpositie van Nederland betreft in de wereld richting opkomende economieën, doen wij het verdraaid slecht. Het aandeel dat wij exporteren naar de BRIC-landen is veel lager dan wat wij exporteren naar bijvoorbeeld Italië. Daarom is het juist zo belangrijk om te kijken hoe de handelsbalans in Europa er uitziet. De minister zegt: Zuid-Europa moet het beter doen en wij niet slechter. Maar wat is beter en slechter? Als Nederland een hoger dan gemiddelde loonkostenontwikkeling zou hebben en het zuiden een lager dan gemiddelde loonkostenontwikkeling, zou dat een heel positief effect kunnen hebben op de positie van Nederland in Europa, ook om uit de crisis te komen. Is de minister bereid om te kijken wat de beste loonkostenontwikkeling voor Nederland zou zijn in dat bredere perspectief en niet alleen voor Nederland als eiland?
Minister Kamp: Vanwege onze positie in Europa en onze positie in de wereld vind ik het van belang dat wij onze loonkosten beheersen en dat wij doorgaan met het streven om onze concurrentiepositie te versterken in plaats van te verslechteren. Ik vind het belangrijk dat het in Zuid-Europa anders gaat, maar dat moeten zij zelf doen door zichzelf te verbeteren.
Wat onze maakindustrie betreft, hebben wij nog steeds een heel goede exportpositie. ASML heeft 80% van de wereldproductie van chipmachines in handen. Dat is het belangrijkste product in de hele wereld en een Nederlands bedrijf heeft 80% daarvan in handen. Ons buurland Duitsland heeft een geweldige exportpositie juist vanwege de maakindustrie. Dus ook in Duitsland en in Nederland zijn er kansen voor de maakindustrie. Die verliezen wij zeker niet uit het oog.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb eerder gevraagd om de kosten van arbeid meer te verlagen ter versterking van de concurrentiepositie, bijvoorbeeld via verlaging van de tweede schijf van de loon- en inkomstenbelasting.
Minister Kamp: Het verlagen van de loon- en inkomstenbelasting – de loonbelasting is een voorheffing van de inkomstenbelasting – verdraagt zich niet met ons streven om de overheidsfinanciën op orde te brengen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Dat was een heel erg kort antwoord. Is de minister het dan wel met mij eens dat het wel een manier is om onze concurrentiepositie te versterken waardoor we op een gegeven moment meer werkgelegenheid gaan creëren?
Minister Kamp: Ja, dat ben ik met mevrouw Ortega eens. Ik zie dan ook uit naar haar steun dit jaar voor alle bezuinigingsvoorstellen waarmee wij komen. Als mevrouw Ortega daar nog een schepje bovenop doet, kunnen we dat extraatje gebruiken om de belasting te verlagen.
Over de uitvoeringsinstructie UWV hebben wij al een paar keer een discussie gehad in de Kamer. Uiteindelijk hebben we er gezamenlijk een conclusie uit getrokken. Die conclusie is vervolgens toegepast. Het blijkt dat er op het punt van die uitvoeringsinstructie geen probleem is. Voor 85 werknemers zijn aanvragen gedaan om ontslagen te kunnen doorvoeren, waarbij «vast» vervangen is door «flex». Ik geloof dat dit in één geval voor zeven werknemers is toegekend. UWV was nog strenger in de beslissingen dan de commissies die daarover adviseerden en waarin ook alle werknemers waarin vertegenwoordigd. Dus ik denk dat we kunnen constateren dat dit probleem onder controle is. De heer Van den Besselaar heeft gevraagd om er een monitor op te blijven zetten. Welnu, al dat monitoren is wel veel werk. We moeten alleen maar monitoren als het echt belangrijk is. Als we hier nu constateren dat we de zaak zo hebben geregeld dat er geen probleem meer is, denk ik dat we ons het werk van die monitor moeten besparen. Zodra ik een indicatie krijg dat er mogelijk wel een probleem is, zal ik de eerste zijn om de Kamer daarover te informeren.
Verschillende woordvoerders hebben gesproken over een leven lang leren. Ik ben zeer gemotiveerd voor een leven lang leren. Het past ook heel goed in onze lijn van duurzame inzetbaarheid. Er is wat betreft een leven lang leren een vergelijking gemaakt tussen Nederland en andere landen. Daarbij hebben we de landen genomen die het het allerbeste doen, omdat we willen kijken wat we daarvan kunnen leren. Je ziet dat de verschillen met die landen vrij groot zijn ten nadele van Nederland, maar daar staat tegenover dat wij alleen maar beroepsgerichte opleidingen meetellen terwijl andere landen bijvoorbeeld ook kunstgeschiedenis meetellen. Dus we hebben een wat zuinige registratie daarvan. Dat neemt niet weg dat er van Zweden en Denemarken zeker lessen te leren zijn. We zijn ook van plan om dat te gaan doen. We gaan tevens bekijken hoe we de uitkomsten van dat rapport kunnen inpassen in ons beleid.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Ik vind dat heel fijn om te horen. In uw brief schrijft u ook waar de oplossing zou kunnen zitten. Begrijp ik uit uw woorden dat u echt gaat kijken hoe het met dat flex security model zit en hoe het gaat met de arbeidsmarkttrainingen et cetera? Wanneer kunnen wij als Kamer de uitwerking daarvan tegemoet zien?
Minister Kamp: Wij doen het dus niet slecht, want onze werkloosheid is lager dan in al die landen die ik net noemde. Dus op onze eigen manier doen we een heleboel dingen. Ik heb al aangegeven dat die landen meer meerekenen dan wij. Bovendien zijn er technische verschillen in de manier waarop het allemaal vastgelegd wordt. Als je dat allemaal corrigeert, valt het voor Nederland nog wel mee, maar toch kunnen we van die landen zeker dingen leren. Het gaat vaak ook om cultuurverschillen. In Zweden hebben ze een langdurige cultuur wat betreft dit soort opleidingen, evenals in Duitsland. Wij hebben die in een andere mate. Dus wij kunnen dat niet zomaar van de ene op de andere dag overnemen, maar wij gaan serieus kijken naar al die dingen waar wij ons voordeel mee kunnen doen. Ik ben ook zeker bereid om bijvoorbeeld bij de begroting voor het volgend jaar daarover iets te zeggen richting de Kamer.
Dan het advies dat we hebben gekregen van de denktank Leren en werken waar het gaat om de ontwikkelingscheque. Daar zijn wij in geïnteresseerd, al was het maar vanwege de motie van de Kamerleden Van Hijum, Koşer Kaya en Hamer, waarin de regering wordt aangespoord om met de sociale partners een individueel scholingsbudget af te spreken. Dat zijn we dus ook aan het doen, en wel op twee manieren. In de eerste plaats door er met de sociale partners over te praten en in de tweede plaats door er geld voor beschikbaar te stellen. In het kader van het vitaliteitspakket hebben we geld uitgetrokken om de sociale partners te stimuleren en ervoor te zorgen dat als er voor een werknemer ontslag dreigt, deze een individueel leerrecht krijgt en op grond daarvan weer snel kan doorstromen naar werk.
Mevrouw Ortega heeft indringend aandacht gevraagd voor prostitutie en met name de schijnzelfstandigheid. Ik moet zeggen dat de manier waarop mevrouw Ortega dit probleem benadert mij zeer bevalt. Ik heb hetzelfde gevoel daarover als zij. Ik denk dat je hier ziet dat de meest kwetsbare mensen op de meest erge manier worden misbruikt. Het is dan ook absoluut noodzakelijk dat wij als overheid en zeker ook wij als ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dit onder ogen zien en er wat aan doen. Prostitutie als zodanig is een gegeven in de hele wereld. Dat moet op de een of andere manier in goede banen worden geleid. Het alleen maar verbieden ervan heeft het probleem nog nergens in de wereld opgelost. Hoe het enigszins in goede banen geleid kan worden, is vastgelegd in de informatiebrief «Werken in de prostitutie in Nederland: wie mag wat wanneer?». Daarin staat wat er idealiter in die branche gedaan zou moeten worden om de schade te beperken. De Belastingdienst, de IND en onze eigen Inspectie SZW moeten allemaal zeer alert zijn op wat zich hier afspeelt, met name op het gebied van de schijnzelfstandigheid. De Inspectie SZW gaat ook meedoen aan handhavingsacties op dit punt. Mevrouw Ortega noemde in dit verband ook de Kamer van Koophandel. Dat is inderdaad ook iets waar het mede van zal moeten komen, want daar melden de mensen zich als zelfstandigen terwijl ze dat in werkelijkheid niet zijn. Wij zijn ook bezig met de Kamers van Koophandel om er afspraken over te maken hoe ze daarin zo goed mogelijk kunnen optreden. Twee Kamers van Koophandel zijn al bezig om er in de praktijk aan te werken. Dat zijn twee proeftuinen. Bij de ene in Amsterdam heeft men 80 meldingen naar de politie doorgespeeld en bij de andere in Noord-Nederland 20 meldingen. Die informatie kan heel gemakkelijk aan Meld Misdaad Anoniem of rechtstreeks aan de Vreemdelingenpolitie worden verstrekt. De Kamers van Koophandel weten heel goed waar ze met die informatie naartoe kunnen. Wij zullen zo snel mogelijk de resultaten van die twee proeftuinen omzetten in een algemene lijn die voor al die Kamers van Koophandel zal worden gehanteerd. Mevrouw Ortega kan ervan overtuigd zijn dat dit onderwerp mijn voortdurende aandacht heeft.
Verder is er gesproken over de VAR-toets. De VAR is de verklaring die iemand krijgt omdat hij zelfstandig is, waarbij dan ook sprake kan zijn van schijnzelfstandigheid. Wij zijn ons ervan bewust dat zich hierbij misbruik kan voordoen. De beste manier om dat te kunnen aanpakken, is om te komen tot een eenduidige definitie van het begrip «zelfstandige». Daar zijn we een heel eind mee gevorderd. Met EL&I en Financiën zijn we dat aan het uitwerken. Ik wil in het eerste kwartaal van dit jaar met het resultaat komen op dit punt.
De heer Van den Besselaar (PVV): Het gaat niet alleen om afstemming tussen Financiën, EL&I en Sociale Zaken. Bij die VAR is vooral van belang dat je van tevoren probeert na te gaan of het daadwerkelijk om zelfstandigheid gaat. Wat we zien bij de VAR is dat het altijd achteraf gebeurt. Wil de minister bevorderen in dat overleg dat er ook gekeken zal worden naar de mogelijkheid van een toets vooraf?
Minister Kamp: Het gaat inderdaad om wat de heer Van den Besselaar zegt. Alleen, die samenwerking tussen ministeries is nuttig om te proberen het probleem op te lossen. We zijn op dit moment bezig om met elkaar het probleem te analyseren. We denken dat de beste oplossing is om met een gezamenlijke definitie te komen. Daar schieten we een eind mee op. We zullen dit voorjaar de Kamer bij brief informeren hierover en zullen de reële suggestie van de heer Van den Besselaar op dat punt daarbij betrekken.
Mevrouw Sterk heeft gesproken over de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Zij ziet dit als een van de grote problemen van de Nederlandse arbeidsmarkt en ik ben dat van harte met haar eens. Ik denk dat wij het punt techniek echt tussen onze vingers hebben laten weglopen in de afgelopen decennia en dat gaan we niet in een paar maanden terugkrijgen. Er moet dus een heleboel gebeuren op dit terrein. We moeten er vooral voor zorgen dat de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven wordt georganiseerd op allerlei manieren. Ik noem het actieplan mbo Focus op vakmanschap, dat probeert het onderwijsaanbod van de mbo’s te laten aansluiten bij de regionale arbeidsmarkt. Het platform Bèta Techniek beoogt om ook bovenin de arbeidsmarkt goed opgeleide bèta’s en technici onder te brengen. Verder noem ik de taskforce Technologie Onderwijs Arbeidsmarkt. In zeven pilotregio’s is men al sinds 2008 aan het kijken hoe op dat punt een bijdrage geleverd kan worden. Verder zijn technocentra ingesteld om te komen tot verbetering van de samenwerking tussen het technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Daarnaast is er de Strategische agenda hoger onderwijs, waarbij het de bedoeling is met betrekking tot het hoger onderwijs een sterkere oriëntatie op de vraag op de arbeidsmarkt te bewerkstelligen. Ook noem ik de Centres of Expertise voor het Hoger Onderwijs en de Centra voor Innovatief Vakmanschap voor het mbo, waar zeven topsectoren zijn geselecteerd. Een ervan is de topsector water. Daar moet inderdaad ook een grote slag gemaakt worden. Waar er prachtige banen beschikbaar zijn in deze oer-Nederlandse sector is het doodzonde dat we daar de mensen niet voor kunnen leveren. Het is echt noodzakelijk dat er wat gaat gebeuren op dit terrein. Vandaar dat de minister van EL&I, de minister van OCW en ik daarmee bezig zijn. De topsectoren stellen op ons verzoek een masterplan techniek op om de instroom en de zijinstroom in technische sectoren te bevorderen en om het technisch personeel dat er al is, vast te houden. Dat masterplan komt er snel. Begin maart komen we met een reactie daarop en dan gaan we er verder met z’n drieën aan werken om de noodzakelijke resultaten te kunnen behalen.
De heer Ulenbelt heeft gesproken over de positie van de piloten. Met betrekking tot de piloten is er de pensioenleeftijd van 56 jaar, terwijl wij bezig zijn om de pensioenleeftijd op 66 jaar en later zelfs op 67 jaar te brengen, gekoppeld aan de levensverwachtingsgroei. Ik denk dat we voorzichtig moeten zijn om sectoren daarvan uit of buiten te sluiten, tenzij er echt objectieve gronden zijn. De objectieve gronden die ik mij kan voorstellen zijn veiligheid en gezondheid. De andere vind ik niet zo relevant. Als piloten er met 56 jaar uit zouden gaan, wijkt dat af van de algemeen wenselijke lijn. Bij een verkrappende arbeidsmarkt hebben we er belang bij dat iedereen die kan werken blijft werken, dus op termijn ook de piloten. De piloten mogen er weliswaar met 56 jaar mee ophouden maar ze mogen ook in deeltijd door blijven werken. Dat doen de meeste piloten ook. Je ziet dat de feitelijke pensioneringsleeftijd bij hen op dit moment op bijna 59 jaar ligt. De Vereniging van Verkeersvliegers vindt ook dat dit een belangrijk onderwerp is. Ze is dit jaar bezig om zich daarin te verdiepen en wil ook met voorstellen komen in mijn richting over hoe ze dit op een positieve manier kan beïnvloeden, zodat zolang mensen verantwoord wat betreft hun gezondheid en de veiligheid van passagiers kunnen blijven werken, ze dat dan ook blijven doen. Gelet op de situatie nu en gelet op de intentie van die vereniging lijkt het mij goed om de onderzoeksresultaten af te wachten waarna we kunnen kijken of er nog reden is voor ons om er aanvullend iets van te vinden en er iets mee te gaan doen.
De heer Ulenbelt (SP): Piloten zijn inderdaad een doelgroep van de SP. Als je wat groter wilt worden, moet je je op alle groepen richten.
Minister Kamp: Ik ken dan nog een paar doelgroepen voor u.
De heer Ulenbelt (SP): Die zijn allemaal in beeld en daar zult u allemaal nog over horen. Het argument met betrekking tot de piloten is helemaal niet veiligheid en gezondheid. Dat is ordening van de bedrijfstak en afstemming van investeringskosten die men als piloot kan terugverdienen. Dan gaat een liberaal toch niet interveniëren in een sector die zijn zaakjes wat dat betreft perfect op orde heeft?
Minister Kamp: We hebben de wet inzake leeftijdsdiscriminatie. Er is sprake van een algemene ontwikkeling richting een hogere pensioenleeftijd. Dat is niet alleen om financiële redenen noodzakelijk maar ook om in een verkrappende arbeidsmarkt voldoende mensen in Nederland aan het werk te hebben. Ik denk dat dit voor alle sectoren moet gelden, dus ook voor die van de piloten. De enige uitzondering die we daarop kunnen maken, is gelegen in de gezondheid en de veiligheid. Dat is mijn beleid. Als de heer Ulenbelt daar anders over denkt, is dat zijn goed recht. Ik vind het ook heel fijn dat hij dit soort sectoren tot zijn doelgroep rekent. Ik denk ook dat zijn plannen om 100% belasting te heffen bij de wat hogere inkomens echt aandacht zal krijgen bij deze groepen.
De heer Ulenbelt (SP): Misschien wil de minister even de tekst aanwijzen waar dat staat van die 100% belasting heffen, want dat is namelijk helemaal niet het geval. Wel stel ik vast dat de piloten beter af zijn bij de SP dan bij de VVD. Dat is op dit moment volstrekt duidelijk. Het verhaal dat de minister vertelt over deeltijd klopt ook niet. Piloten werken in deeltijd en dan werken ze na hun 56ste in deeltijd door. Dat heeft te maken met ordening van de bedrijfstak en het terugverdienen van heel hoge opleidingskosten. Heeft de minister omdat hij die AOW-leeftijd omhoog wil hebben, dan helemaal geen oog meer voor hoe die bedrijfstak in elkaar steekt? Ik vind dat stuitend. Ik weet hoe het zit, de minister niet. Jammer.
Minister Kamp: Dat de heer Ulenbelt weet hoe het zit, is heel prettig. Hij kan gerust zijn: ik weet ook hoe het zit. Als men opgeleid wordt en men daar veel geld aan besteedt, is het juist goed om heel lang te blijven werken. Dan kan het geld dat men er in gestoken heeft, ook heel lang zijn rendement hebben. Als er teveel mensen opgeleid worden waardoor je anderen er vervroegd uit moet laten gaan, is de beste oplossing om niet meer mensen op te leiden dan waaraan behoefte is op de arbeidsmarkt. Als er een keer een bijeenkomst is van piloten en er dan bekeken wordt wie daar het mooiste verhaal bij heeft, dan ben ik beschikbaar om daar samen met de heer Ulenbelt naartoe te gaan.
Verder is door een aantal woordvoerders het punt naar voren gebracht van het doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd. Ik denk dat dit gestimuleerd moet worden en dat belemmeringen op dat punt weggenomen moeten worden. Ik heb daarover een wetsvoorstel in voorbereiding waarover op dit moment nog overleg plaatsvindt met de sociale partners en dat vervolgens ook nog naar de Raad van State moet. Ik zal proberen het in het eerste kwartaal van dit jaar aan de Kamer voor te leggen.
De heer Van den Besselaar heeft gevraagd of wij de actuele cijfers over de ontwikkeling op de arbeidsmarkt op de website van SZW willen plaatsen. De beste bron voor dat soort cijfers is de basis en dat is het Centraal Bureau voor de Statistiek. Dat heeft die cijfers iedere maand op de eigen website staan. Daar zou ik dan ook graag naar willen verwijzen.
Mevrouw Sterk heeft gevraagd naar het mobiliteitscentrum dat er zou komen voor Zalco. Dat centrum zijn we aan het opzetten. Nu we een forse reorganisatie bij UWV door moeten gaan voeren, is het zeker zo dat dit spanning op zal kunnen leveren. We proberen dat werk voor het mobiliteitscentrum zo veel mogelijk in de normale werkzaamheden van UWV te integreren, ook in de afbouw- en afslankingsoperatie waar we mee bezig zijn. In ieder geval in Zeeland is dat mobiliteitscentrum al opgezet. Bovendien hebben we een EGF-aanvraag ingediend bij de Europese Commissie. We hebben erg onze best gedaan om die heel tijdig daar te krijgen. Als ik spreek over «we» bedoel ik, behalve UWV, de minister van EL&I. Die aanvraag is in behandeling. Zodra er meer over te melden is, zal hij dat zeker doen.
Mevrouw Sterk heeft verder gevraagd naar het benutten van de laagste loonschalen. Dat is een belangrijk punt. In Nederland is er sprake van een deel van het arbeidsaanbod dat eigenlijk onvoldoende presteert om de laagste loonschalen in de cao’s te kunnen verdienen. Als men als werkgever meer moet betalen voor iemand dan datgene wat die persoon aan te leveren arbeidskracht waard is, dan plaats je zo iemand buiten de arbeidsmarkt. Het is dus belangrijk dat die laagste loonschalen naar beneden gaan, zodat ook mensen die nog niet zo veel te bieden hebben op de arbeidsmarkt en van wie het product wat minder waard is, toch werk kunnen vinden. Dat zal met name door cao-partners gedaan moeten worden. De vakbeweging zal zich daar ook hard voor moeten maken. Juist ook voor deze mensen moet ze opkomen. Ik weet ook dat ze wel gevoelig is voor die boodschap. We zijn er dus over met sociale partners in gesprek en we zullen dit vooral via hen voor elkaar moeten zien te krijgen.
De heer Ulenbelt heeft vanmorgen iets in de Volkskrant gelezen over deeltijdpensioen waarop hij mijn commentaar wilde hebben. Ik heb die Volkskrant alleen maar vluchtig gelezen, dus niet zo goed als de heer Ulenbelt. Vandaar dat ik nu moet volstaan met hem erop te wijzen dat wij een algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten in gaan voeren per 1 maart 2012. Naar mijn indruk is dat de oplossing voor het probleem dat vanmorgen aan de orde werd gesteld, maar ik zal dat artikel nog beter moeten lezen om te zien of mijn inschatting juist is. Mocht dat laatste niet zo zijn, dan zal ik dat bij gelegenheid zeker aan de Kamer laten weten.
Mevrouw Koşer Kaya heeft gevraagd of wij de ambitie met betrekking tot een leven lang leren zullen halen. Wij denken dat we onze ambitie van 20% scholingsdeelname kunnen gaan halen. We zaten in 2009 op 17%; dus we denken dat dit doel is te realiseren.
Ik heb het zeer gewaardeerd dat de heer Klaver zich in zijn inbreng niet fixeerde op de kortetermijnproblematiek maar vooral de lange termijn voor ogen heeft, waarbij er krapte op de arbeidsmarkt zal ontstaan. Ik denk dan ook dat hij het zal waarderen dat vorig jaar, terwijl de werkgelegenheid gelijk bleef, er een groei is geweest van aanbod. Er zijn gewoon meer mensen op de arbeidsmarkt gekomen. Voor een deel zijn dat jongeren die hun opleiding een jaar hebben verlengd en die dus later op de arbeidsmarkt zijn gekomen. Voor een deel zijn het ook mensen die nog niet op de arbeidsmarkt zaten, bijvoorbeeld omdat hun partner werkte, en mensen die al lang van de arbeidsmarkt af waren en er nu weer op komen. Dat is op zichzelf goed. We blijven het ook stimuleren dat mensen op de arbeidsmarkt komen. Vandaar dat wij de pensioenleeftijd verhogen en er een vitaliteitspakket is om mensen te stimuleren te blijven werken tot aan de pensioendatum. Vandaar ook dat we met de sociale partners hard werken aan duurzame inzetbaarheid.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik ben blij dat de minister het waardeert dat ik over de langere termijn spreek. Ik spreek ook de hoop uit dat we in de extra voorstellen waarmee dit kabinet zal komen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen, ook dat langeretermijnperspectief en de hervormingen op de arbeidsmarkt terug kunnen zien. Ik ben blij dat er meer mensen op de arbeidsmarkt komen, maar ik ben niet blij dat die mensen dan geen werk kunnen vinden. De piek van de vergrijzing kunnen we verwachten rond 2016. Dat betekent dat als mensen nu op de arbeidsmarkt komen en het aanbod van arbeid groter wordt, mensen nog vier jaar werkloos zullen zijn. Dat is erg slecht voor hun uitgangspositie, voor de sociale zekerheid en voor Nederland als geheel. Mijn vraag aan de minister is dan ook hoe ervoor gezorgd wordt dat dit toenemende aanbod wat dat betreft niet in een zwart gat valt en men gewoon aan het werk blijft. Je hebt eigenlijk een soort van overbrugging nodig richting dat tekort op de arbeidsmarkt.
Minister Kamp: Ik wijs nogmaals op de drie lijnen uit het regeerakkoord die ik aan het begin heb genoemd. Dat is het op gang houden van de banenmotor van het bedrijfsleven. Daar moet het van komen. Verder hebben we gezien dat in het tweede halfjaar van vorig jaar er 50 000 banen bij zijn gekomen. Daarnaast wijs ik erop dat er ieder jaar zo’n 800 000 tot 850 000 vacatures zijn die vervuld moeten worden. De meeste worden snel vervuld. Er zijn een heleboel kansen om werk te krijgen. Ik zal u een uiteenzetting besparen over de instroom van mensen uit Midden- en Oost-Europa die we de laatste jaren hebben gehad. Die banen hadden ook allemaal door mensen uit Nederland kunnen worden ingevuld. Op de arbeidsmarkt in Nederland gaat het erom dat je ervoor zorgt dat je dát te bieden hebt wat de werkgevers nodig hebben. De kansen zijn er en het gaat erom die kansen te behouden en te benutten.
De heer Klaver (GroenLinks): Ik zal inderdaad niet te zeer ingaan op de migranten uit Midden- en Oost-Europa, maar ik wil er nog één opmerking aan wijden, namelijk dat de commissie LURA heeft geconstateerd dat er geen marktverstoring en banenverdringing heeft plaatsgevonden. Mijn vraag aan de minister is echter de volgende. Hij zegt dat er extra werk bij is gekomen. Maar we hebben ook geconstateerd dat er meer mensen werkloos zijn geraakt het afgelopen jaar. Dat komt niet doordat er werk is verdwenen maar doordat er mensen bij zijn gekomen voor wie geen werk is. Op welke wijze gaat de minister ervoor zorgen dat deze mensen richting de vacatures gaan die er volgens hem blijkbaar zijn?
Minister Kamp: Er zijn in de tweede helft van het vorig jaar 50 000 banen bijgekomen. Door te doen wat het kabinet doet en daardoor de banenmotor op gang te houden, ontstaan er kansen. Wat betreft de mensen uit Midden- en Oost-Europa nog het volgende. Anderen denken er gelukkig anders over, bijvoorbeeld wethouder Florijn van Rotterdam. Hij zegt: ik vind het helemaal niet normaal dat het hele Westland vol zit met mensen uit Midden- en Oost-Europa; ik vind dat mensen uit Rotterdam dat werk kunnen doen en ik zal zorgen dat ze aangeleverd worden en dat ze te bieden hebben wat die werkgevers nodig hebben. Kijk eens wat er in de Noordoostpolder allemaal aan mensen uit Midden- en Oost-Europa rondloopt en kijk eens hoeveel mensen met een uitkering in Lelystad wonen, op 20 km afstand. Waarom zouden die mensen uit Lelystad dat werk in de Noordoostpolder niet kunnen doen? Ik zou niet weten waarom niet. Naar aanleiding van het advies van de commissie LURA zullen wij daarover nog een mooie discussie kunnen hebben.
Mevrouw Koşer Kaya (D66): Al zouden we met z’n allen voor elkaar kunnen krijgen dat iedereen die een uitkering heeft op de arbeidsmarkt actief is, dan nog hebben we een vergrijzingsprobleem. Dus de minister gaat totaal voorbij aan het punt dat de heer Klaver maakt en dat ik eerder zelf ook maakte. Een visie op de arbeidsmarkt is noodzakelijk. Misschien kan de minister die toezeggen.
Minister Kamp: Die visie is er volop. Eerder bij diverse gelegenheden, waaronder de behandeling van de begroting van Sociale Zaken, en nu ook in dit algemeen overleg heb ik die tentoongespreid. Dat is de visie van het kabinet en mij op de arbeidsmarkt. Bij het begin van mijn inbreng heb ik aangegeven wat er moet gebeuren, waarom dat belangrijk is en waarom wij daarmee resultaten kunnen boeken. Het moet echt niet meer zo gaan zoals we de vorige keer deden, namelijk dat we heel veel geld aan plannen uitgeven, want mede daardoor zijn we in een situatie van een groot tekort terechtgekomen. Nu kunnen we niet meer geld uitgeven, maar moeten we veel minder geld uitgeven. Dat dwingt ons om de overheidsfinanciën te beheersen, de koopkracht te bewaken en ruimte te scheppen voor het bedrijfsleven om banen te creëren.
Mevrouw Sterk maakte met betrekking tot Zalco de vergelijking met de Duitse concurrent en zei dat er in Europa actie ondernomen moet worden op dit punt. Ik kan er niet meer aan doen dan mijn college van EL&I doet. Die is zich er zeer van bewust en doet er naar mijn overtuiging aan wat hij er maar aan kan doen. Mocht ik daarin samen met hem op kunnen trekken, dan zal mij dat een genoegen zijn.
Mevrouw Hamer en ik denken anders over de flexibele schil. Als je kijkt hoe de mensen die flexibele schil ervaren, kun je constateren dat met name de zzp’ers tevreden zijn. 90% van de zzp’ers is blij de stap te hebben gezet naar ondernemerschap. Slechts 12% van de zzp’ers zou terugwillen naar een dienstverband. Ten aanzien van degenen die een flexibele baan hebben, geldt dat veel van hen dankzij zo’n flexibele baan op de arbeidsmarkt een plek kunnen krijgen. Voor hen is het dus goed. Je ziet ook dat van degenen met een flexibele baan een kwart na het eerste jaar doorstroomt naar een vaste baan. Ik denk dat die flexibele schil van groot belang is voor de werkgelegenheid. Als wij die schil niet zouden hebben in Nederland, zouden de bedrijven niet adequaat op ontwikkelingen kunnen reageren hetgeen hun concurrentiepositie zou aantasten. Tevens zou het leiden tot minder werk bij de bedrijven en tot meer werkloosheid. Zeker voor de mensen die nu van de flexibele banen gebruikmaken zou dat heel slecht zijn. Ik denk dat we die flexibele schil moeten koesteren, waarbij we uiteraard zaken die daarbij niet goed gaan alsnog in goede banen moeten leiden.
Mevrouw Hamer (PvdA): De minister was afgelopen dinsdag niet in staat om bij het vragenuurtje te zijn. Ik weet niet of hij via de staatssecretaris heeft kennisgenomen van het rapport van het ministerie van Financiën, waarin staat dat 49% van de zzp’ers geen pensioensvoorzieningen heeft getroffen. Als de minister wil blijven beredeneren dat iedereen daar blij mee is, wens ik hem daarbij veel plezier, maar ik voorspel hem dat wij dan over een jaar of tien een enquête zullen houden over de vraag hoe het mogelijk is dat er zo weinig mensen pensioensvoorzieningen hebben. Ik vraag de minister of hij zich ervan bewust is dat zo’n groot deel van de mensen geen pensioensvoorzieningen hebben, en zich niet kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid omdat zij daar geen geld voor hebben; zo staat dat althans in het rapport. Is het verhaal van de minister dan nog steeds zo vrolijk?
Minister Kamp: Het spijt mij dat ik niet bij het vragenuurtje van de Tweede Kamer kon zijn. Dat kwam doordat ik in de Eerste Kamer was; dat moet namelijk ook gebeuren. Zzp’ers zijn zelfstandigen. Werknemers hebben een collectieve pensioenregeling, ondernemers hebben die niet, die moeten zelf wat regelen. Sommige ondernemers doen dat wel, andere ondernemers doen dat niet. We hebben voor zzp’ers geregeld dat zij nog tien jaar bij hun oude werknemerspensioenfonds kunnen blijven. Verder is er een regeling met een collectief karakter waarvan zzp’ers gebruik kunnen maken. Als zij besluiten om dat niet te doen, doen ze het maar niet. Het gaat hierbij dus niet om werknemers, maar om zelfstandigen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Dit praat lastig. De minister kan daar niks aan doen, het is natuurlijk zeer te rechtvaardigen dat hij in de Eerste Kamer is. Maar dit rapport kwam mede op initiatief van de minister van Financiën, dus ik ga ervan uit dat het bekend mag worden verondersteld. Uit dat rapport blijkt klip-en-klaar dat mensen dit niet weten en niet willen.
De voorzitter: De minister heeft een antwoord gegeven. Het is de bedoeling dat u nu een vervolgvraag stelt, maar niet in herhalingen valt. We zitten in tijdsnood, dus dat is ook in uw belang.
Mevrouw Hamer (PvdA): Als u met mij controleert dat ik gewoon antwoord krijg op mijn vraag en niet het antwoord dat ik altijd heb gekregen op deze vraag, hebt u gelijk.
Minister Kamp: Als je zzp’ers vraagt of zij een pensioenregeling willen die vergelijkbaar is met die van werknemers, kan ik mij voorstellen dat zij ja zeggen. Hoe zitten die pensioenregelingen voor werknemers in elkaar? Twee derde deel van de premie wordt betaald door de werkgever, een derde deel door de werknemer. Als je ervoor kiest om zelfstandige te worden, ben je op jezelf aangewezen en moet je de gehele premie betalen. Dat is dus de situatie. Als je een zelfstandige vraagt of hij, zoals een werknemer, collectief tegen arbeidsongeschiktheid wil worden verzekerd, zegt hij natuurlijk ook ja. En als je een zelfstandige vraagt of hij een lager loon aan zijn werknemers zou willen betalen zodat hij zelf veel kan verdienen, zegt hij natuurlijk ook ja. Het moet allemaal wel realistisch zijn. Je hebt werknemers en werkgevers en als je ervoor kiest om werkgever te zijn, is de situatie zoals ik net schetste.
Ik geloof dat ik reeds heb gereageerd op de punten die de heer Van den Besselaar inbracht, en ik hoop naar zijn tevredenheid. Wat ik echter tegen mevrouw Koşer Kaya zeg over de armoedeval, zal niet naar haar tevredenheid zijn. De grote klap die je kunt maken om de armoedeval te voorkomen, is het afbouwen van de algemene heffingskorting in de bijstand. Als je dat niet doet, krijg je de situatie dat de bijstand hoger is dan het minimumloon en institutionaliseer je de armoedeval voor heel Nederland. Het was dus echt absoluut noodzakelijk om dit te doen, maar mevrouw Koşer Kaya heeft met haar fractie tegengestemd. Dat was heel jammer. Wij hebben volgens mij hiervoor het goede voorstel gedaan en daarvoor ook steun gekregen. Wij zullen op die manier de armoedeval kunnen aanpakken, maar dat is niet voldoende. Mevrouw Koşer Kaya noemde de situatie van mensen in een uitkering, met name alleenstaande ouders, die willen gaan werken tegen het minimumloon. Zij zei dat dezen, als zij vier dagen in de week gaan werken, minder geld krijgen. Mevrouw Koşer Kaya heeft gelijk dat dit een echt hard onderdeel is van de armoedeval. Als zij vijf dagen in de week zouden gaan werken, zouden zij meer overhouden dan met een uitkering. Ik vind het echter heel reëel om voor die groep, alleenstaande ouders met kinderen thuis voor wie zij alleen verantwoordelijkheid dragen, te kijken naar vier dagen in de week. Als zij vier dagen in de week gaan werken, is dat nogal wat, en als zij er daardoor financieel op achteruitgaan, vind ik dat ernstig. Dit is een hardnekkig probleem, dat al heel lang bestaat. Wij zijn van plan om dat op te lossen. Ik heb daarvoor een voorstel dat vrij snel naar de Kamer zal komen, met een onderdeel om de kindregeling te vereenvoudigen. De Kamer kan dit voorstel in het eerste kwartaal van 2012 tegemoet zien. Ik hoop op de steun van mevrouw Koşer Kaya hiervoor.
Staatssecretaris De Krom: Voorzitter. De leden van de Kamer hebben op verschillende manieren terecht aandacht gevraagd voor het Actieplan Jeugdwerkloosheid. Ik zal niet alle resultaten ervan opnoemen, ik heb deze allemaal uitvoerig schriftelijk toegelicht in mijn laatste brief hierover aan de Kamer. Wij kunnen wel constateren dat er de laatste jaren in ieder geval veel jongeren op de arbeidsmarkt zijn geplaatst. Ook hebben veel jongeren langer doorgeleerd en is het aantal leerbedrijven toegenomen. Ik kan nog wel meer resultaten opnoemen, maar die zijn de Kamer bekend. Wat ik heel belangrijk vind, is dat dit aanzienlijk heeft bijgedragen aan de samenwerking van de partijen in de regio’s. De sleutel ligt namelijk echt in de regio’s. De heer Klaver vroeg expliciet hoe belangrijk ik die rol van de regio’s vind bij de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Ik vind die cruciaal, voor mij ligt daar echt de sleutel. Papier is altijd geduldig, maar als je het land ingaat, zie je wat er daadwerkelijk in de regio’s is gebeurd. Het gaat mij erom, die samenwerking tussen de verschillende partijen in de regio’s vast te houden en te verbeteren. De grootste mobiliteit op de arbeidsmarkt vindt ook in de regio’s plaats. Zij spelen dus een echt centrale rol. In de regio’s waar ikzelf ben geweest, was ik bepaald onder de indruk van wat er tot stand was gebracht. Ik noem slechts één voorbeeld, ik kan er veel meer noemen. In Alphen aan den Rijn is de jeugdwerkloosheid het laagst van Nederland doordat een ondernemersvereniging daar geweldig actief is, het college erbovenop zit en de aansluiting met de scholen goed is geregeld. Zoals gezegd, dit was slechts één voorbeeld, dat ik noemde omdat de jeugdwerkloosheid daar het laagst is, maar ik kan meer voorbeelden noemen. De energie en het enthousiasme van wethouders en lokale en regionale ondernemersverenigingen maken mij duidelijk dat hier in de afgelopen jaren winst is geboekt. Mij gaat het nu om het borgen en in de praktijk verankeren van de winst die het Actieplan Jeugdwerkloosheid heeft opgeleverd. Op de vraag of ik kom met een nieuw actieprogramma, is daarom mijn antwoord dat wij ervoor moeten zorgen dat wij nu de resultaten van de inzet van zo vele partijen in de praktijk moeten borgen, en dat wij verbeteringen moeten aanbrengen waar dat daadwerkelijk nodig is. Volgens mij is dat de kern waarom alles draait. Het gaat immers niet alleen om de arbeidsmarkt, ook scholen en jeugdzorg spelen een belangrijke rol. Het gaat inderdaad om de gehele keten, die goed georganiseerd moet zijn. Daarom hebben wij, samen met de collega’s van OCW en VWS, op 18 januari een nuttig gesprek gehad met een aantal betrokken en belanghebbende partijen, zoals de gemeenten, de MBO Raad, de jeugdzorg, de VO-raad inclusief het vso. De volgende keer zullen wij ook het praktijkonderwijs aan tafel vragen. Hierbij stond de vraag centraal wat het kabinet moet doen en kan doen om de regio’s te ondersteunen om de geboekte resultaten te borgen en zo mogelijk te verbeteren. Ik wil voorkomen dat wij hier gaan rondrennen met allerhande nieuwe actieplannen, terwijl de werkvloer daar niet om heeft gevraagd. Wij hebben toen afgesproken dat wij signalen uit de praktijk nodig hebben om bepaalde belemmeringen op te kunnen heffen. Als er zaken zijn die wij kunnen doen om de samenwerking in de regio’s te versterken, kan men dat ons dus laten weten. Men gaat hiermee aan de slag en voor half maart hebben wij een vervolgafspraak gemaakt om op deze weg verder te kunnen gaan.
Wat mij betreft is de insteek dus zeer praktisch. De betrokken partijen krijgen de gelegenheid om hiermee aan de slag te gaan en met de vervolgafspraken zullen we ermee verdergaan. Ik vond dit allemaal zeer positief. Er is volgens mij nergens sprake van achteroverleunen. In de regio’s gebeurt al heel veel, ook door het kabinet: de plannen van de collega van Onderwijs voor de verbetering van de aansluiting tussen arbeidsmarkt, zorg en onderwijs zijn bekend. Ook het kabinet is hier dus hard mee bezig, maar uiteindelijk zal het moeten plaatsvinden in de regio’s.
Mevrouw Sterk (CDA): Zitten de gemeenten ook bij dat overleg? Ik vraag dit omdat de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) constateert dat gemeenten vaak afwezig zijn, juist als het gaat om vso en praktijkscholen.
Staatssecretaris De Krom: Jazeker, uiteraard zijn de gemeenten daarbij betrokken. Ik kom daar nog over te spreken.
De heer Azmani vroeg waar al het geld was gebleven. Natuurlijk weet de heer Azmani dat er 16 mln. naar het School ex-programma is gegaan, in totaal 153 mln. naar de convenanten met de 30 arbeidsregio’s, 10 mln. naar het Matching Offensief, 20 mln. naar een project van OCW, naar UWV 5 mln., 30 mln. van OCW voor kansen voor kwetsbare jongeren, ook 10 mln. van VWS en Jeugd en Gezin. Dat is een hoop geld. De heer Azmani stelt de terechte vraag of die partijen bonnetjes bij mij hebben ingeleverd. Het antwoord is: nee, dat hebben ze niet gedaan, vanwege de uitdrukkelijke afspraak tussen het toenmalige kabinet en de Kamer dat er geen zware verantwoordingsplicht zou komen. Daarom is dat dus niet gebeurd, maar dat wil niet zeggen dat het geld niet goed is gebruikt; er is toen gewoon afgesproken om aan deze afspraken geen zware verantwoordingsplicht te verbinden.
De vraag van de heer Azmani vind ik wel interessant, want eigenlijk ligt daarachter een vraag naar de netto-effectiviteit van het geld. Dat raakt aan de discussie die wij vaak hebben gevoerd en nog vaak zullen voeren over wat het geld dat je investeert oplevert en hoeveel mensen je daarmee daadwerkelijk aan het werk krijgt. Die netto-effectiviteit is lastig aan te tonen. Ik heb net gezegd dat die samenwerking in de regio’s belangrijk is; die heeft echt een stimulans opgeleverd. Ik heb ook gezegd dat het er nu om gaat om de resultaten te borgen en uit te bouwen.
Verschillende leden wezen erop dat de jeugdwerkloosheid in Nederland, vergeleken met de landen eromheen, heel laag is; zij is de laagste van Europa. Natuurlijk blijven wij dit in de gaten houden en is dit geen reden om achterover te leunen, maar we mogen wel verheugd zijn over die constatering. In Spanje is de jeugdwerkloosheid meer dan 50%. Dat is dramatisch, die kant willen wij natuurlijk absoluut niet op. Vanwege de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt denk ik dat er geen enkele reden is voor vrees daarover. Er is nog een groot aantal vacatures. Op de langere termijn krijgen we te maken moet grotere tekorten op de arbeidsmarkt, door het gecombineerde effect van vergrijzing en ontgroening. De arbeidsmarkt biedt dus kansen. Het gaat verder om het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. In de regio’s ligt daarvoor de sleutel. Vele partijen zijn hier keihard mee bezig.
De heer Azmani wees er nog op dat in de verhouding tussen de algemene werkloosheid en de jeugdwerkloosheid niet veel is veranderd; wat heeft dat Actieplan Jeugdwerkloosheid dan gedaan? Die verhouding is echter wel veranderd: die is nu 1,8, terwijl deze voorheen 2 was. Ook dat is historisch laag.
Ik ben eigenlijk al ingegaan op de vraag over een nieuw actieprogramma voor de jeugdwerkloosheid. Dat vind ik op dit moment niet aan de orde, wel een verbetering van de samenwerking in de regio’s. In de Kamer ligt het wetsvoorstel SUWI, waarin wordt geregeld dat UWV en gemeenten samen de verantwoordelijkheid hebben voor één aanspreekpunt voor werkgevers in de regio. Dat is ongelooflijk belangrijk, want werkgevers in de regio zitten niet te wachten op vele verschillende consulenten die bij hen langskomen met allemaal verschillende mensen. Ook daar ligt een belangrijke sleutel. Ook de Wet werken naar vermogen zal een belangrijke bijdrage leveren aan een betere organisatie in de regio’s. Niet alleen deze decentralisatie zal een belangrijke rol spelen, ook wat gebeurt op het gebied van de jeugdzorg en de AWBZ. Een en ander stelt gemeenten in staat om de regie in de keten van zorg, jeugdzorg, onderwijs, arbeidsmarkt veel beter te organiseren dan nu. De gemeenten hebben overigens zelf om die bevoegdheden gevraagd. De opvatting dat daar kansen liggen, wordt breed gedragen. Zoals gezegd, de Wet werken naar vermogen speelt daarop in, maar ook de Wet SUWI, met één aanspreekpunt voor werkgevers in de regio. De combinatie van dit alles moet zorgen voor een betere regie in de arbeidsmarktregio’s. Maar nogmaals, er gebeurt al ongelooflijk veel.
Mevrouw Sterk vroeg of de uitgangspunten van het Actieplan Jeugdwerkloosheid goed waren. Ik heb net aangegeven wat ikzelf de belangrijkste succesfactoren vind. Ik herken mij niet in de opvatting dat de uitgangspunten van het Actieplan Jeugdwerkloosheid verkeerd waren, met name vanwege de samenwerking tussen de verschillende partijen in de regio’s. Wij zullen deze gaan versterken en uitbouwen in de toekomst.
Ook ik heb de opmerkingen gehoord van de voorzitter van FNV Jong. Een nieuw actieplan is voor mij op dit moment niet aan de orde, omdat volgens mij juist het accent moet liggen op het versterken en uitbouwen van de in de praktijk geboekte winst in de regio’s. Ik zal deze voorzitter bij mij op kantoor uitnodigen om daarover met mij van gedachten te wisselen.
De heer Ulenbelt (SP): De staatssecretaris zegt dat hij niet op dit moment een Actieplan Jeugdwerkloosheid wil. Kan hij mij vertellen op welk moment dit plan er wel moet komen?
Staatssecretaris De Krom: Voor mij is dit op dit moment niet aan de orde. Ik kan niet in de toekomst kijken met een glazen bol, maar als dit het geval is, zal ik dat uiteraard aan de Kamer laten weten. Ik heb gezegd waar volgens mij de accenten moeten liggen: op het daadwerkelijke uitbouwen en versterken van de geboekte resultaten van het Actieplan Jeugdwerkloosheid, en op de samenwerking in de regio’s. Dat lijkt me een heel duidelijke agenda, daar liggen voor mij de prioriteiten.
De heer Ulenbelt (SP): De staatssecretaris sluit dit dus niet uit, maar wil het nu niet. Wat gaat hij dan tegen die jongen van FNV Jong zeggen, waar gaat dat gesprek dan over?
Staatssecretaris De Krom: Onder andere daarover, maar praten is natuurlijk altijd nuttig. Ik praat met een heleboel partijen over dit soort zaken, ik noemde net het overleg met alle betrokkenen in het veld. Ook de voorzitter van FNV Jong is welkom om met mij van gedachten te wisselen. De wereld staat nooit stil, ik sta altijd open voor ideeën over wat wij nog meer zouden kunnen doen om de samenwerking in de regio’s te verbeteren en de geboekte winst vast te houden; dat blijft voor mij het uitgangspunt. Ik heb echter al heel duidelijk aangegeven waar voor mij de prioriteiten liggen.
Mevrouw Ortega vroeg naar de stand van zaken rond de werkscholen. Dit is allemaal in ontwikkeling. Er zijn twee initiatieven van start gegaan. Het is nu nog te vroeg om iets te zeggen van de resultaten daarvan, maar in het najaar van 2012 komt het eerste rapport van een onafhankelijke monitor over de werkscholen. Tegen die tijd hoort de Kamer daar dus meer van.
Mevrouw Ortega vroeg ook naar de participatieplannen in de Wet werken naar vermogen. Zij weet dat in de Wet werk en bijstand een plan van aanpak is opgenomen, een participatieplan voor jongeren waarin het nodige staat over afspraken tussen gemeenten en jongeren over aanspraak op ondersteuning en de daarbij horende verplichtingen. Dit geldt straks ook in de WWNV.
De heer Azmani verwees naar het rapport over de activering van jongeren. Hoe verbeteren we de match tussen UWV, werkgevers en de Wajong? In eerdere overleggen hebben de heer Azmani en anderen gezegd dat zij geluiden opvangen dat werkgevers die plekken hebben en bij UWV aankloppen, maar daar bot vangen. Wij hebben destijds afgesproken dat dergelijke signalen naar mij moeten worden doorgespeeld; ik wil die graag horen. UWV is een commitment aangegaan om deze signalen op het hoogste niveau op te pakken. Soms steekt er nog een verhaal achter de beelden, bijvoorbeeld dat werkgevers onevenredig hoge eisen stellen en er geen mensen zijn die aan die kwalificaties kunnen voldoen. Maar dergelijke signalen worden gewoon door UWV opgepakt. Op dat punt is er een volledig commitment van UWV; ik hecht eraan om dat te zeggen. Met UWV is nu afgesproken dat het een soort cv of profiel maakt van Wajongeren, gericht op bestaande vacatures. Je moet natuurlijk altijd beginnen met de vraag uit de markt, iets wat wethouder Florijn uit Rotterdam al doet, en UWV nu ook. Werkgevers krijgen op die manier een goed inzicht in de competenties van Wajong’ers. UWV is nu bezig met de uitvoering van deze afspraak. Dit wordt te zijner tijd uitgebreid van de bestaande vacatures naar alle vacatures. Op dit punt wordt dus actie ondernomen.
Ik heb het al kort gehad over de werkscholen. Met betrekking tot de verbetering van de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs wil ik het project «Boris» noemen, waarmee mevrouw Ortega bekend is. Mevrouw Sterk en anderen wezen op de problematische samenwerking tussen gemeenten en het vso. Dit probleem blijkt ook uit onderzoek. De wijzigingen in het vso die de minister van Onderwijs doorvoert, zijn onder andere gericht op jongeren die wel kunnen werken, maar geen startkwalificatie kunnen halen die hen naar de arbeidsmarkt leidt. Het is de verantwoordelijkheid van de scholen om er alles aan te doen dat jongeren daadwerkelijk zo goed mogelijk worden voorbereid op betaald werk. Uiteraard zijn voor jongeren met beperkingen ook de werkgevers onmisbaar, evenals, in de toekomst, de ondersteuning van gemeenten.
Mevrouw Koşer Kaya vroeg of er genoeg stageplekken en leer-werkplekken zijn. Dit hangt af van de sector. Zij noemde een concreet voorbeeld van een school in Den Haag. Daar ben ik niet geweest, dus ik kan daar niets over zeggen. Maar dit staat zeker op mijn netvlies en ik zal daarover met de werkgevers in gesprek gaan.
De aansluiting tussen vso-scholen en arbeidsmarkt is niet goed, dat blijkt ook uit het rapport. Mij werd gevraagd om dit te bespreken met de VNG en de minister van Onderwijs. Ik zeg toe dat ik dit zal doen, al weet ik dat dit al scherp op het netvlies van mijn collega van Onderwijs staat. Dat is ook de reden waarom wij op dit punt nauw samenwerken met OCW en VWS, en waarom wij alle hierbij betrokken partijen in januari opnieuw bij elkaar hebben gebracht. Zoals gezegd, zullen wij daarmee verdergaan na half maart.
Ik kom bij de vragen over onderwijs, arbeidsmarkt en kwetsbare jongeren. Ik heb eerder uitvoerig met mevrouw Koşer Kaya gesproken over de aanpak van multiproblematiek. Zij vroeg destijds of daarvoor niet een aparte coördinator moet worden aangesteld. Ik heb haar geantwoord dat wij bewindslieden die coördinatie zelf gaan oppakken. In dat debat heb ik ook gezegd dat ik verwacht dat juist door de versteviging van de samenwerking in de regio’s, door de decentralisatie en de nauwere samenwerking van alle partijen, de regie beter zal kunnen worden opgepakt en dat een en ander aanzienlijk zal bijdragen aan de aanpak van het probleem van kwetsbare jongeren met multiproblemen en hun relatie tot de arbeidsmarkt. Wij zijn daar dus echt mee bezig, dit staat scherp op ons netvlies.
Een terechte vraag van mevrouw Koşer Kaya was ook hoe de Kamer kan volgen of hierbij resultaten worden geboekt. Ik heb in mijn aparte brief aangegeven welke rapportages de Kamer in de loop van dit jaar kan verwachten, die hierin inzicht verschaffen. Dit zijn de reguliere rapportages, maar op dit vlak is er al zo veel, dat een aparte rapportage hierover volgens mij niet nodig is.
Meneer Ulenbelt refereerde aan de wachtlijsten voor de sociale werkvoorziening. Op heel korte termijn ontvangt de Kamer dus het wetsvoorstel werken naar vermogen. Tegen die tijd zullen we het zonder enige twijfel gaan hebben over de toekomst van de sociale werkvoorziening en over de wachtlijsten. Ik stel daarom voor om de discussie over dat onderwerp in dat debat te vervolgen.
De heer Azmani vroeg of de Wet werken naar vermogen voldoende is voor de regionale samenwerking. Dat is niet het geval, maar hij is wel een belangrijke bouwsteen. Zojuist heb ik aangegeven wat er in de regio’s nog meer gebeurt en wat het kabinet doet om dit te ondersteunen, zoals de wijziging van de Wet SUWI, waarin is opgenomen dat UWV en gemeenten een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om de werkgevers in de regio’s goed te bedienen. Alle bouwstenen samen moeten ervoor zorgen dat de kansen van de jongeren op de arbeidsmarkt in de toekomst worden vergroot.
De heer Van den Besselaar sprak over het rapport over de uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen. De inspectie heeft acht voorbeelden beschreven van samenwerking tussen professionals in de sector werk en inkomen met professionals in de zorg. De inspectie oordeelt dat juist door nauwere samenwerking winst is te boeken, hetgeen mijn betoog van zojuist ondersteunt. De inspectie gaf ook de succesfactoren aan. Volgens mij sluiten die naadloos aan bij het beleid dat het kabinet heeft ingezet. Ik denk dat professionals gewoon aan de slag kunnen met de heel concrete aanbevelingen in het rapport.
Volgens mevrouw Hamer werken de pilots met betrekking tot loondispensatie niet. Ik heb hierover eerder met de Kamer gesproken. Inderdaad was aanvankelijk de deelname aan die pilots niet groot, maar zoals ook mevrouw Hamer weet wordt de achterstand inmiddels ingelopen. Ik ben blij dat wij de pilots met betrekking tot loondispensatie hebben laten doorlopen, want een van de concrete tussentijdse resultaten was dat er met name over de loonwaardebepaling nog onduidelijkheden zijn. Wij hebben dit opgepakt, wij zijn er nu mee bezig om dat goed te regelen, zodat men daar in de toekomst in de praktijk goed mee uit de voeten zal kunnen. Dat soort signalen zijn dus nuttig, wij zijn ermee aan de slag.
Ik meen dat mevrouw Koşer Kaya een opmerking maakte over quota bij stage en werkplekken. Is dat niet het geval? Ik ben daar in ieder geval tegen. Zij vroeg wel wat de overheid zelf kan doen. Het Rijk en de gemeenten zijn bezig met social return. Natuurlijk hebben Rijk en overheden ook zelf de mogelijkheid om mensen in dienst te nemen en stages en werkplekken aan te bieden. Evenals vele gemeenten heeft het Rijk daarvoor een doelstelling. Op die manier kunnen wij dus zelf hieraan bijdragen.
De heer Van den Besselaar vroeg naar de bescherming bij uitwisseling van persoonsgegevens; is daarvoor een wettelijke basis vereist? Ik zeg hem toe dat de Kamer voor de zomer een brief tegemoet kan zien waarin uitvoerig op dit punt wordt ingegaan.
De voorzitter: Ik dank de minister en de staatssecretaris voor hun beantwoording. Het is inmiddels vijf voor een, het is zinloos om nu nog aan een tweede termijn te beginnen. Wij kunnen twee dingen doen. De commissie kan zeggen dat zij geen behoefte heeft aan een tweede termijn en dat zij een VAO wil, dus een plenaire afronding van dit debat. Ik wil dat de commissie niet opdringen. We kunnen dit ook volgende week in de procedurevergadering bespreken, als we er nu niet uitkomen.
Mevrouw Hamer (PvdA): Voorzitter. Mag ik voorstellen om dat laatste te doen?
De voorzitter: Dat is misschien wel het beste, want anders krijgen we nu een soort ordedebat en dat lijkt me helemaal niet interessant voor de aanwezigen en de luisteraars.
Zodoende kan ik dit algemeen overleg vijf minuten vóór de beoogde eindtijd sluiten, wat bijna een wonder is. Ik dank eenieder voor zijn aanwezigheid. De commissie zal nog over het vervolg worden geïnformeerd.
Volledige agenda
1. Eindrapportage Actieplan Jeugdwerkloosheid
29 544-341 – Brief regering d.d. 5 oktober 2011
staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom
2. Reactie op bericht «Piloten dwingen op 60e te stoppen mag niet»
32 767-9 – Brief regering d.d. 5 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
3. Verslag van een schriftelijk overleg inzake de uitvoeringsinstructie UWV
26 448-469 – Brief regering d.d. 31 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
4. Samenwerken voor uitkeringsgerechtigden met gezondheidsproblemen (Rapportage nr. 2) (Onderzoeksrapportages 2de tertaal 2011, 29 544-342)
2011D51771 – Brief regering d.d. 26 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
5. Programmarapportage Activering jongeren (Rapportage nr. 4) (Onderzoeksrapportages 2de tertaal 2011, 29 544-342)
2011D51773 – Brief regering d.d. 26 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
6. Groeitempo Leven lang Leren; een internationale vergelijking (Rapportage nr. 7) (Onderzoeksrapportages 2de tertaal 2011, 29 544-342)
2011D51777 – Brief regering d.d. 26 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
7. Ontwikkelingscheque; uitwerking Advies Denktank Leren en Werken (Rapportage nr. 8) (Onderzoeksrapportages 2de tertaal 2011, 29 544-342)
2011D51779 – Brief regering d.d. 26 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
8. Monitor Arbeidsmarkt september 2011 (Rapportage nr. 12) (Onderzoeksrapportages 2de tertaal 2011, 29 544-342)
2011D51784 – Brief regering d.d. 26 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
9. Monitor loonkostensubsidie UWV-meting najaar 2010 (Rapportage nr. 13) (Onderzoeksrapportages 2de tertaal 2011, 29 544-342)
2011D51785 – Brief regering d.d. 26 oktober 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
10. Cijfers Raad voor de Rechtsbijstand
31 753-40 – Brief regering d.d. 18 november 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
11. Bestrijden schijnzelfstandigheid in de prostitutiebranche
32 211-64 – Brief regering d.d. 15 november 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
12. Landelijke coördinatie op de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt voor kwetsbare jongeren
29 544-361 – Brief regering d.d. 28 november 2011
staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom
13. Beleidsdoorlichting artikel 42: arbeidsparticipatie van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
30 982-8 – Brief regering d.d. 9 december 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
14. Evaluatie bijzondere aanpassing wettelijk minimumloon
33 000-XV-64 – Brief regering d.d. 22 december 2011
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp
15. Monitor uitvoeringsinstuctie UWV
26 448-474 – Brief regering d.d. 24 januari 2012
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp