Kamerstuk 29544-247

Verslag van een algemeen overleg

Arbeidsmarktbeleid

Gepubliceerd: 4 mei 2010
Indiener(s): Corien Jonker (CDA), John Leerdam (PvdA)
Onderwerpen: werk werkgelegenheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29544-247.html
ID: 29544-247

Nr. 247 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 4 mei 2010

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties2 hebben op 8 april 2010 overleg gevoerd met minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

  • de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 8 december 2009 over gesubsidieerde arbeid (29 544, nr. 211);

  • de brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 4 december 2009 houdende een reactie op brieven van de gemeente Groningen en van de Cliëntenraad SOZAWE Groningen over de bezuinigingen op re-integratiemiddelen (2009Z23542);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 24 december 2009 ter aanbieding van het IWI-rapport Participatie in uitvoering (29 461, nr. 54);

  • de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 29 januari 2010 ter nadere uitwerking van het plan van aanpak social return (29 544, nr. 225);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 23 februari 2010 houdende resultaten van re-integratie en invulling van het voor de zomer op te leveren onderzoek ter uitvoering van de motie-Meeuwis c.s. (32 123-XV, nr. 26) (28 719, nr. 71);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 10 maart 2010 over de uitvoering van de motie-Van Hijum/Spekman over de bevordering van het duale werk-leeraanbod bij uitkering voor inburgeraars (32 123 XV, nr. 18) (29 544, nr. 236);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 maart 2010 ter aanbieding van het onderzoeksrapport Het verhaal van de klant van de RWI (29 461, nr. 56);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 16 maart 2010 over het re-integratiebudget WW 2010 (26 448, nr. 427);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 31 maart 2010 ter aanbieding van de monitor Arbeidsmarkt maart 2010 (26 448, nr. 430);

  • de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 30 maart 2010 over de invulling van de sollicitatieplicht door oudere werklozen (32 163, nr. 20).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Jonker

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Leerdam

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Esmeijer

Voorzitter: Jonker

Griffier: Santucci

Aanwezig zijn vijf leden der Kamer, te weten: Ortega-Martijn, Van Hijum, Ulenbelt, Yücel en Jonker

en minister Donner, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

Devoorzitter: Ik heet de minister, de ambtenaren en allen op de publieke tribune van harte welkom.

Het woord is aan mevrouw Ortega-Martijn.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Volgens mij is het doel van het kabinetsbeleid, al is het kabinet demissionair, de participatie van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt te laten stijgen door onder andere de inzet van re-integratietrajecten. Verschillende rapportages en signalen die ik uit de samenleving krijg laten helaas zien dat er nog een lange weg te gaan is om de instroom van werklozen in een reguliere baan te verhogen. Recent heeft het CBS bericht dat werklozen steeds moeilijker aan een baan komen. Dit treft vooral de kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt hard, zoals ouderen, gedeeltelijk arbeidsgehandicapten, nieuwe Nederlanders en jongeren. Zij moeten wat de ChristenUnie betreft allemaal de volle aandacht krijgen.

Over de positie van nieuwe Nederlanders op de arbeidsmarkt heb ik recent schriftelijke vragen gesteld. Op een ander moment zal ik daarop terugkomen. Hoewel de minister eerder in de media heeft gezegd dat het best wel meevalt met de positie van ouderen op de arbeidsmarkt, lijkt dit niet het geval te zijn. Van de 45-plussers blijkt maar 14% een baan te vinden, terwijl er juist positieve resultaten zijn geboekt met het project Talent 45-plus. Dit is een bedroevend laag percentage. Maatregelen zijn dus noodzakelijk. Uit het RWI-rapport genaamd Het verhaal van de klant blijkt bijvoorbeeld dat de dialoog tussen professionals en klanten over re-integratie belangrijk is. Ouderen moeten dan ook een serieuze gesprekspartner zijn in het overleg met de professionals van het UWV. Graag hoor ik van de minister hoe dat eigenlijk in de praktijk wordt uitgewerkt door het UWV.

Eerder heeft mijn fractie al aangekaart dat de sollicitatieplicht voor ouderen een hindernis kan vormen. Het werkt demotiverend als ouderen steeds weer worden afgewezen. Gezien het lage percentage 45-plussers dat een baan kan vinden, hebben veel ouderen hiermee te kampen. De minister schrijft in zijn brief hierover dat het UWV aan ouderen ruimte zal bieden om ook via andere methoden werk te zoeken. Graag een toezegging dat deze ruimte inderdaad gegarandeerd is voor iedere werkloze. Ik onderschrijf de stelling van de minister dat maatwerk het devies is. Echter, ik ben benieuwd hoe en door wie bepaald wordt of de methoden kansrijk zijn voor de specifieke cliënt. Op welke manier worden de ouderen hierbij betrokken?

In het kader daarvan wil ik wederom pleiten voor een onafhankelijk klachtenloket voor werkloze burgers waar zij hun klachten over re-integratie kunnen deponeren. Mensen stappen niet zo gemakkelijk naar de ombudsman om hun klacht te deponeren en klagen bij het UWV biedt helaas geen soelaas.

In de rapportage Participatie in uitvoering stelt de IWI vast dat de maatregelen om mensen die al langer op een uitkering zijn aangewezen, beperkt werken. Deelt de minister deze bevindingen? Heeft hij eventueel aanvullende maatregelen in de pijplijn, uiteraard binnen de mogelijkheden die hij heeft als demissionair minister? De IWI trekt ook de conclusie dat het UWV te weinig aandacht besteedt aan moeilijk bemiddelbare cliënten. Het is juist de bedoeling dat de overheid hierop inzet. In reactie hierop laat de minister weten dat er voor 2009 en 2010 afspraken zijn gemaakt om meer te doen voor de moeilijk bemiddelbare cliënten. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het UWV deze afspraken ook echt nakomt, mede gezien alle strubbelingen waarover wij in een vorig debat spraken? Bij het UWV zijn namelijk ook budgetoverschrijdingen geweest. De minister zal nu per maand informatie van het UWV ontvangen over de bestedingen van het budget. Wat is de minister van plan te doen als blijkt dat het budget opnieuw opraakt? Ik heb in het debat aan de minister gevraagd hoe de moeilijkheden eigenlijk ontstaan zijn. De minister zou nog een gesprek hebben met het bestuur. Ik wil graag weten of hij al antwoord heeft gekregen op mijn vragen hierover. Bovendien wil ik van de minister de toezegging dat hij de Kamer spoedig informeert bij nieuwe overschrijdingen. De nu aankondigde maatregelen zijn alleen op het jaar 2010 gericht. Dat is goed als begin, maar het zou wel mooi zijn als de horizon van de minister verder reikte. Wij moeten voorkomen dat het UWV opnieuw de mist in gaat. Ik wil de minister verzoeken om met een plan van aanpak te komen voor de aansturing van het UWV op de langere termijn.

De minister heeft in het plenaire debat over de budgetoverschrijdingen gezegd dat aangegane verplichtingen wel nagekomen worden. Ik was redelijk tevreden met dat antwoord totdat ik e-mailberichten kreeg met de vraag wat er wordt verstaan onder aangegane verplichtingen. Daarnaast is bij navraag door een re-integratiebureau gebleken dat het UWV niet weet wat de minister hiermee bedoelt. Graag ontvang ik een klip-en-klaar antwoord van de minister op de vraag wat precies verstaan wordt onder «al aangegane verplichtingen».

De efficiëntie van de re-integratie-inspanningen laat ook te wensen over. In de brief wordt melding gemaakt van een plaatsingsresultaat van 57%. Dat moet beter van de ChristenUnie. Bij sommige groepen, zoals jongeren, zijn de negatieve effecten van de crisis beperkt gebleven. Het is echter de vraag in hoeverre de inspanningen van het UWV hieraan hebben bijgedragen. Ik ben dan ook benieuwd naar de resultaten van het uitgebreidere onderzoek naar de efficiëntie van de verschillende re-integratiemiddelen dat de minister heeft toegezegd. Wordt het project Brief op bestelling meegenomen in dit onderzoek? Hoe efficiënt is jobhunting?

Ten slotte kom ik bij de pilots met het meenemen van social return in aanbestedingen. Het is een goede ontwikkeling dat de overheid binnen de aanbestedingen rekening houdt met de manier waarop opdrachtgevers omgaan met het in dienst nemen van onder anderen Wajong'ers en WSW'ers. De minister geeft aan dat er al eerder aanbestedingen zijn gedaan waarbij social return is toegepast. Kan de minister nadere informatie geven over deze ervaringen? Een en ander moet worden meegenomen in nieuwe pilots.

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Op de agenda staat een aantal brieven en notities. Aangezien wij waarschijnlijk voor het laatst in deze samenstelling een AO hebben, wil ik eerst enkele algemene opmerkingen maken. Over re-integratie hebben we de afgelopen jaren vaak gediscussieerd. De Kamer heeft ongeveer tweeënhalfjaar geleden een hoorzitting gehouden over de effectiviteit. De minister heeft een doorlichting laten doen. Naar aanleiding daarvan hebben wij een aanscherping afgedwongen in de vorm van het Plan van Aanpak re-integratie. Daar was ook genoeg reden voor, want uit alle onderzoeken naar re-integratie blijkt telkens weer dat je kritisch kunt zijn over de besteding van ongeveer 2 mld. per jaar – nu is het iets minder geworden – aan dat doel. De netto-effectiviteit werd zeer beperkt gevonden: die werd geschat op enkele procentpunten. Volgens mijn fractie kun je met minder geld betere resultaten boeken. Dit is ook de inzet van het Plan van Aanpak re-integratie geweest. Wij hebben in 2008 afgesproken dat wij het geld selectiever zouden inzetten, namelijk voor kwetsbare groepen: mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, mensen met een handicap. Mevrouw Ortega sprak hier ook al over. Behalve selectiever zouden wij het geld ook vraaggerichter inzetten, lettend op de vraag van werkgevers, dus vacaturegericht.

Als ik kijk naar de documenten die wij vandaag bespreken en naar de ervaringen van de laatste maanden, dan moet ik zeggen dat ik niet positief ben over de ontwikkelingen die wij de afgelopen anderhalf jaar hebben doorgemaakt. Ik noem ze nog even. Twee weken geleden was de kwestie van het UWV: er is onvoldoende gestuurd op selectieve inzet van geld en in drie maanden tijd is bijna 126 mln. opgeraakt. De IWI constateert dat 70% van de mensen die als kwetsbaar worden aangemerkt, geen traject krijgt aangeboden binnen twee jaar. Jarenlang wordt er al gediscussieerd over de vraag of en hoe we effectiviteit kunnen meten. Ik verwijs naar de motie van de heer Meeuwis die uitgevoerd moet worden. Ten slotte lijkt de overheid zelf steeds meer re-integratiedienstverlening ter hand te nemen, zonder dat hierover een fundamentele discussie heeft plaatsgevonden. Denk aan het UWV of gemeenten. Waar oorspronkelijk in de SUWI-discussie werd uitgegaan van private uitvoering, zie je dat de uitvoering langzaam maar zeker nationaliseert. Dat de overheid meer doet hoeft op zichzelf geen probleem te zijn, als er maar een kosten- en effectiviteitsoverweging aan ten grondslag ligt. Juist daarover is de IWI heel kritisch: gemeenten zijn hier niet bewust mee bezig. Mijn conclusie is dat wij de afgelopen jaren te weinig vooruitgang hebben geboekt en dat een aantal zaken anders zal moeten. Er moet veel meer ingezet worden op preventie en voorzorg – wij moeten ervoor zorgen dat er minder instroom is in en dat minder mensen afhankelijk raken van de re-integratieketen – en daarnaast op selectiviteit en vraaggerichtheid: uitgangspunten die wij eigenlijk al hadden vastgesteld, concreet uitvoeren. Bij het eerstgenoemde punt moet men denken aan vragen als: hoe raken mensen van werk naar werk? En: hoe zorg je ervoor dat minder mensen instromen in de Wajong en andere regelingen? Deze vragen gaan enigszins buiten de orde van dit debat. Ten aanzien van het laatstgenoemde punt vraag ik de minister hoe hij een selectieve en vraaggerichte inzet en het stellen van de goede diagnose op de agenda wil krijgen bij het UWV en gemeenten.

Wij hebben met elkaar gezegd dat de kans op langdurige werkloosheid het criterium moet worden op grond waarvan re-integratie wordt toegekend. Hoe vindt dit bij gemeenten en het UWV ingang bij de selectie van trajecten? Deze vraag heb ik ook over de koppeling aan vacatures. Wij hebben gezegd dat een en ander veel vraaggerichter moet; eigenlijk geen trajecten meer zonder perspectief, dus geen cursus zonder perspectief op een baan. Zet in samenwerking met de zorg, de bouw, de detailhandel en andere sectoren privaat scholingsgeld in combinatie met re-integratiemiddelen in om mensen daadwerkelijk te begeleiden naar vacatures en banen. Hoe wordt de 41 mln. van de omscholingsbonus concreet ingezet, ook in relatie met vacatures? Ik noem de 4,8 mln. die gereserveerd is voor het onderdeel zorg uit het arbeidsmarktpakket. Teruglezend over wat er over re-integratie is gezegd, las ik dat anderhalf jaar geleden 4,8 mln. is uitgetrokken om extra instroom in de zorg te realiseren vanuit de re-integratie. Waar is die 4,8 mln. concreet in geïnvesteerd? Tot hoeveel extra plekken in de zorg heeft dit geleid? Hoeveel mensen hebben hierdoor een baan kunnen vinden in de zorg? Naar mijn gevoel wordt er nog te weinig een koppeling gemaakt met sectoren en banen.

Mijn volgende punt betreft de scheiding tussen private en publieke uitvoering op basis van effectiviteit. Klopt het dat slechts een kwart van het re-integratiebudget in de private sector wordt besteed en dat driekwart door de overheid zelf wordt besteed? Hoe kijkt de minister daartegenaan? Is dat op basis van bewuste keuzes ten aanzien van effectiviteit en efficiëntie gebeurd?

Verder heb ik nog een aantal specifieke vragen. De eerste vraag ligt in het verlengde van het spoeddebat van twee weken geleden over de WW. Ook mijn fractie heeft veel signalen gekregen dat de stop er nog niet af is. Het UWV heeft op aandringen van de minister extra budget beschikbaar moeten stellen voor re-integratie, van zowel een specifieke groep die korter dan een jaar werkloos is als een groep die langer dan een jaar werkloos is. Naar wij hebben begrepen, is er nu, na zes of zeven weken, nog steeds geen ruimte om nieuwe trajecten in te kopen. Hoe wordt de motie die twee weken geleden is ingediend en aangenomen op dit punt uitgevoerd?

Wanneer ontvangt de Kamer de toegezegde brief over de besteding van 250 mln. op het terrein van de bestrijding van jeugdwerkloosheid?

Verder heb ik een vraag over de re-integratie van mensen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering hebben gehad. Wij hebben een brief ontvangen van mensen die zich bezighouden met de re-integratie van ex-kankerpatiënten. Vanwege hun verleden is het soms moeilijk om weer aan de slag te komen, ook vanwege het beeld dat werkgevers van hen hebben en het risico om ze weer in dienst te nemen. Er wordt voor gepleit om voor deze groep werknemers een no-riskpolis in het leven te roepen. Hoe staat de minister daar tegenover? Er is een grote groep werknemers met een arbeidshandicap of voormalige arbeidshandicap voor wie de polis wel geldt. Voor de genoemde groep geldt ze echter niet. Welke voor- en nadelen ziet de minister? Ziet hij aanleiding om deze groep extra te ondersteunen?

Dan heb ik nog een aantal vragen over de Wajong. Bij re-integratie van Wajong'ers is het van belang dat er niet alleen ondersteuning op maat is, maar ook voldoende arbeidsplaatsen beschikbaar worden gesteld en dat werkgevers meewerken. In dat kader hebben wij herhaaldelijk gesproken over het verminderen van administratieve lasten en het aanvragen van allerlei re-integratievoorzieningen zoals de no-riskpolis, jobcoach en aanpassing van de werkplek. Ik ben benieuwd wat de stand van zaken is rond de werkgeversservicepunten die hiervoor zijn ingericht. Ik heb het beeld dat er weliswaar servicepunten zijn, maar dat deze weinig meer inhouden dan dat alle formulieren die er zijn digitaal op één pagina te vinden zijn en dat de werkgevers ze alsnog zelf moeten downloaden en invullen om voor een bepaalde voorziening in aanmerking te komen. Dat is niet de administratievelastenverlichting die wij op het oog hadden. Wellicht schets ik het te zwart-wit. Ik verneem graag hoe werkgevers werk uit handen wordt genomen. Een ander punt van zorg over Wajong'ers is de samenhang tussen re-integratie op de arbeidsmarkt en zaken als onderwijs, jeugdzorg en andere randvoorwaarden om jongeren aan de slag te helpen. Enige tijd geleden heb ik hierover enkele schriftelijke vragen gesteld, mede naar aanleiding van het project Vangrail. De minister heeft hierop geantwoord. Belangrijk blijft de vraag hoe je de samenhang tussen de regelingen daadwerkelijk verbetert. Hoe krijg je de betrokken partijen om tafel om ervoor te zorgen dat trajecten ook integraal worden vormgegeven? Het genoemde traject betrof orthopedagogische behandelcentra in relatie met de uitstroom naar werk. Is daar daadwerkelijk vervolg aan gegeven? Worden partijen rond de tafel geplaatst om te bezien hoe de financieringsstromen gebundeld kunnen worden en re-integratie duurzaam gemaakt kan worden? Dat wil ik graag weten van de minister.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. We hebben nu zo'n acht jaar marktwerking in de re-integratie achter de rug. Het is en blijft kommer en kwel. Mijn rechterbuurman was ook al niet tevreden. Het onderzoek van de Inspectie Werk en Inkomen bevestigt dit nog eens. Men trekt heel harde, vernietigende conclusies over de re-integratie via de sociale diensten en het UWV. Het ontbreekt aan visie, de methoden zijn niet ingebed in het werkproces, selectie- en diagnose-instrumenten zijn niet uitgewerkt en het resultaat is willekeur.

Nu is dat beeld niet zo nieuw voor de SP, want zij heeft de afgelopen jaren al ettelijke malen de vinger op de zere plek gelegd. Re-integratie is immers geen werk voor de markt. Re-integratie is in de kern mensenwerk. Dat hoor je te doen per wijk, kleinschalig, niet vanuit grote bureaucratieën en al helemaal niet op een markt. Dat de aanpak die wij al heel lang bepleiten, werkt, bleek gisteren. Er was een bijeenkomst naar aanleiding van twee pilots in Leeuwarden en Arnhem. Daar pakte men het aan in de buurt, dichtbij mensen. Niks speeddaten, netwerkgroepen en videopresentaties, wat nu de lijn lijkt te worden, maar mensen met grote afstand tot de arbeidsmarkt eerst helpen bij het oplossen van hun problemen: sociale problemen, schulden, verslaving et cetera. Als dat op orde is, kan het leven weer op werk worden gericht. In Nijmegen en Leeuwarden heeft men dit zo gedaan, met heel veel succes volgens TNO. Gaat de minister die aanpak van mens tot mens in plaats van op de markt nu eindelijk door het hele land propageren als de beste aanpak?

De staatssecretaris zou nog een stevig gesprek hebben met de gemeenten over re-integratie. Ik weet niet of zij dat nog gevoerd heeft, maar ik ben benieuwd of dit nog iets heeft opgeleverd.

De heer Van Hijum (CDA): Het is een bekend beeld: je roept «markt» en het is een probleem. Kan de heer Ulenbelt eens reageren op de stelling dat driekwart van het re-integratiegeld door de overheid zelf wordt uitgegeven en dat daarbij weinig sturing plaatsvindt op effectiviteit en duurzaamheid?

De heer Ulenbelt (SP): Een belangrijk deel van die re-integratiegelden, naar ik meen zo'n 40%, wordt nog steeds gebruikt voor gesubsidieerde banen. De enige zekerheid die wij daarbij hebben is dat deze mensen werk hebben en dat de organisaties waar zij werken – vaak zijn dit scholen en musea – heel erg tevreden met ze zijn. De staatssecretaris bepleitte eerder dat wij die kant opmoeten. Onrendabele mensen raak je aan het bedrijfsleven niet kwijt. De overheid zal over hen moeten hoeden. Het instrument dat zij hiervoor heeft is en was gesubsidieerde arbeid. Deze mensen doen mee en dat kunnen de mensen die zitten in re-integratietrajecten, die dan ook nog eens worden afgebroken, niet zeggen.

De heer Van Hijum (CDA): De heer Ulenbelt haalt twee discussies door elkaar, namelijk welke instrumenten mensen aan de slag kunnen helpen en de vraag of het nuttig kan zijn om af en toe een gespecialiseerd, goed werkend re-integratiebureau in te schakelen. Volgens mij heb ik zelfs de heer Ulenbelt de afgelopen maanden wel eens betrapt op positieve geluiden over het feit dat er ook re-integratiebureaus zijn die hun werk beter doen dan de overheid.

De heer Ulenbelt (SP): Dan hebt u inderdaad goed geluisterd, dat is waar. Dat betrof echter re-integratiebedrijven die al bestonden voordat de marktwerking op grote schaal werd geïntroduceerd: kleine, gespecialiseerde re-integratiebedrijven die het UWV toentertijd inschakelde, omdat bij het UWV de kennis ontbrak. Men huurde kennis in, maar dat is wat anders dan het massale – de laatste jaren is dit weliswaar iets teruggelopen – vermarkten van de arbeidsbemiddeling. Inderdaad, we waren en blijven positief over die kleine, gespecialiseerde re-integratiebedrijven.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik hoor de heer Ulenbelt zeggen dat werkgevers geen onrendabele mensen willen hebben. Ik ken een heleboel mensen met een gesubsidieerde baan die zicht willen hebben op een reguliere baan. Door hen nu dit etiketje op te plakken, ontneemt u hun alle hoop, mijnheer Ulenbelt. Wat vindt u daarvan?

De heer Ulenbelt (SP): Nee, ik neem helemaal geen hoop weg. Mijn partij is dé partij die mensen hoop biedt. U moet na drie jaar meedoen aan de regering vaststellen dat het met de re-integratie en de onderkant van de arbeidsmarkt niets is geworden, tenminste, niet al te veel. Ik bied deze mensen juist wel perspectief, niet het perspectief van een werkgever die hen niet wil hebben, nee, het perspectief van de overheid, van publieke instellingen, van de semipublieke sector die deze mensen insluit en een toekomst biedt. Neem de arbeidsongeschikte juffrouw Kitty die na twaalf jaar werken bij een school in Amsterdam weg moet omdat er in het ID-budget wordt geschrapt, terwijl leraren en ouders ongelooflijk tevreden zijn over deze 57-jarige mevrouw. Zij had hoop, maar die is haar door het afschaffen van de ID-banen ontnomen. Zeg dus niet dat ik mensen geen helpende hand wil bieden.

De voorzitter: Gaat u door met uw betoog.

De heer Ulenbelt (SP): Eerst kregen we het bericht dat het geld voor hulp aan werklozen, mensen met een WW-uitkering op was. Er zou een oplossing komen, uit het budget van het UWV. Krijgen de kleine, gespecialiseerde re-integratiebedrijven alweer opdrachten van het UWV? Net als mevrouw Ortega-Martijn krijg ik berichten dat ze nog steeds niet worden ingeschakeld. Twee weken later stond in de krant het bericht dat het UWV ook geen geld meer heeft voor WAO'ers. We hebben allemaal de afgelopen drie jaar verhalen gehoord in de trant van: «je moet niet achter de geraniums zitten», «werk gaat boven inkomen», «het moet activerend» en «mensen moeten een kans hebben». Mensen willen die kans hebben. Ze zoeken hulp, maar nu kloppen ze kennelijk onverrichter zake aan bij het UWV. De heer Linthorst zegt: wij laten de WAO'ers kennelijk in de steek. Dat kan toch niet de bedoeling zijn van de ChristenUnie, die nog steeds in het kabinet zit, of van de minister? Waar kunnen WAO'ers nu nog op rekenen? Zit er nog meer geld in het UWV dat de minister naar boven gaat toveren om alsnog hulp aan WAO'ers te organiseren?

De minister schrijft dat de sollicitatieplicht niet ter discussie staat, maar toch wil ik een poging doen om die weer ter discussie te stellen. Een sollicitatieplicht in crisistijd betekent immers veel brieven schrijven voor niks. Dat betekent zinloos schrijven. Wij moeten niet voor het verrichten van zinloze activiteiten zijn. Erger nog, brieven worden niet beantwoord. Dat betekent dat solliciteren in crisistijd voor heel veel mensen een uiterst deprimerende aangelegenheid is. Je moet het doen, maar antwoord krijg je niet en als je wel antwoord krijgt, is het antwoord nee. Dat is heel slecht voor het gevoel van eigenwaarde van mensen. Ik roep de minister dan ook op om de sollicitatieplicht in crisistijd te versoepelen, niet over de hele linie, maar om duidelijk af te spreken met de werkcoaches van het UWV dat de sollicitatieplicht alleen geldt voor mensen met perspectieven op de arbeidsmarkt van nu. Mensen zonder perspectief moeten niet worden belast met zinloze activiteiten. Een sollicitatiebrief in deze tijd is een soort schot hagel. Je schiet daar geen baan mee, je zult dat anders moeten doen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb ook zo mijn bedenkingen bij de sollicitatieplicht. De heer Ulenbelt zegt dat mensen zonder perspectief in crisistijd niet moeten worden belast met een sollicitatieplicht. Wat stelt hij dan voor om deze mensen wel actief te houden?

De heer Ulenbelt (SP): Gelukkig zijn veel van deze werklozen heel actief. Het heeft mijn voorkeur dat deze mensen een vorm van scholing krijgen om ze bij de tijd te houden. Alles is beter dan zinloos solliciteren. Omscholing kan aan de orde zijn als er geen perspectief is in het eigen vak. Daarvoor ontbreken de faciliteiten. Actief zijn in de omscholing biedt waarschijnlijk meer perspectief dan alleen maar brieven schrijven.

De heer Van Hijum (CDA): De heer Ulenbelt doet net alsof er in crisistijd geen enkel perspectief op de arbeidsmarkt is. Moet je juist niet voorkomen dat mensen langdurig werkloos worden? Volgens mij is dat de opgave waar wij voor staan: een situatie zoals in de jaren tachtig voorkomen waarin mensen langdurig aan de kant staan. Om te voorkomen dat dit gebeurt, moet er als het even kan binnen een halfjaar perspectief ontstaan. De sollicitatieplicht kan daarbij helpen, maar ook omscholing en zoekactiviteiten. Je moet deze dynamiek organiseren.

De heer Ulenbelt (SP): Zoekactiviteiten zijn prima, maar als de kans op werk in deze tijd van oplopende werkloosheid klein is – het UWV bereidt zich nota bene voor op massaontslagen – dan is het verplichten van mensen om te solliciteren in feite niets anders dan mensen verplichten om mee te doen aan een loterij. Je wordt alleen afgerekend op de vraag of je voldoende brieven schrijft. Als je kunt beargumenteren waarom het handiger is om gericht één goede brief in de maand te schrijven, in plaats van twee per week, en je kunt dat aantonen, zou het heel mooi zijn als men daar rekening mee houdt. Nu wordt daar geen rekening mee gehouden. Er is een bureaucratische plicht om brieven te schrijven en dat is zinloos, dat is waanzin.

De heer Van Hijum (CDA): De heer Ulenbelt verengt de discussie tot het schrijven van brieven. De Kamer heeft eerder tegen de minister gezegd dat, bijvoorbeeld in geval van oudere werknemers, niemand voor zinloze brievenschrijverij is. Maar dat is iets anders dan je niet hoeven inspannen om werk te vinden, ook in een tijd waarin dat misschien moeilijker is. Ik vind dat u mensen op deze manier afschrijft, mijnheer Ulenbelt, als je hun niet vraagt om mee te zoeken naar een andere baan en organisaties ertoe inricht om hen daarbij te ondersteunen. Volgens mij ben je dan niet goed bezig.

De heer Ulenbelt (SP): Scholing van werklozen is beter dan zinloos sollicitatiebrieven schrijven. Ik ben het helemaal met u eens dat mensen zich moeten blijven inspannen, maar het opleggen van een sollicitatieplicht dient dat doel niet. Bij het UWV zou een arbeidsbemiddelaar moeten zitten die vaststelt wat mensen kunnen. Hij of zij zou moeten weten: daar zit een werkgever en die koppel ik aan mijn cliënt. Daar hebben mensen wat aan, meer dan aan het ongericht schrijven van sollicitatiebrieven. U hebt daar ook kritiek op, dat weet ik. Maar de minister geeft geen krimp. Dat betekent nog steeds dat een werkloze een lagere uitkering krijgt als hij naar het oordeel van een UWV-re-integratiecoach of een andere bureaucraat bij het UWV niet voldoende solliciteert. Zo horen wij niet met mensen om te gaan. Volgens mij wilt u dat ook niet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De heer Ulenbelt verbindt de sollicitatieplicht alleen aan het schrijven van brieven. Ik heb hem zojuist in zijn betoog echter horen zeggen dat er ook andere zoekmethodes zijn, onder andere speeddaten – de heer Ulenbelt deed daar een beetje smalend over – en netwerken. Waarom richt de heer Ulenbelt zich alleen maar op het schrijven van brieven? De sollicitatieplicht houdt veel meer in dan alleen maar brieven schrijven. De minister heeft aangegeven dat hij het UWV gaat oproepen om maatwerk te leveren. Men moet bezien welke zoekmethodes het beste werken voor een specifieke cliënt. Wat vindt u daarvan, mijnheer Ulenbelt?

De heer Ulenbelt (SP): Momenteel is op de werkbriefjes niet eens ruimte voor het invullen van gegevens over speeddaten. Dan wil ik wel eens van de minister weten hoe het UWV dan met de volgens u reeds versoepelde sollicitatieplicht omgaat. Volgens mij wilt u dat ook wel weten.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ja, ik heb daar zelf ook vragen over gesteld. U hebt het nu over een versoepelde sollicitatieplicht. Ik zeg dat er meer zoekmethodes zijn, meer manieren om ervoor te zorgen dat mensen aan een baan worden geholpen.

De heer Ulenbelt (SP): Natuurlijk zijn er meer zoekmethoden. Het gaat er echter om hoe het UWV ze beoordeelt in het kader van de vraag of iemand genoeg heeft gedaan. De sanctie is en blijft immers korten op de uitkering. Ik ben benieuwd hoe het UWV er nu mee omgaat.

Tot slot. Hoe staat het met de projecten voor social return? Ik lees in de brieven dat men wil gaan aanbesteden en dat daarbij de eis wordt opgenomen dat mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt aan de slag gaan bij catering- en schoonmaakbedrijven. Schoonmaakbedrijven tonen de laatste tijd wel het allerminst respect te hebben voor de onderkant van de arbeidsmarkt. Ik ben dan ook benieuwd hoe dat nu gaat. Ik zie wel voordelen van social return, maar waarom proberen ministeries dan geen mensen in te sluiten, in hun eigen organisatie, taken af te splitsen zodat banen op ministeries en misschien elders bij de overheid geschikt worden gemaakt voor bijvoorbeeld mensen met een handicap? Ik denk dat insluiten beter is dan aanbesteden.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. Voor de PvdA telt iedereen mee en moet iedereen mee kunnen doen, ieder met zijn of haar eigen talenten en niveau. «Werk, werk, werk» is niet voor niets een belangrijk motto van de PvdA. Vandaag spreken wij over re-integratie. Re-integratie is een belangrijk middel voor bijvoorbeeld mensen met arbeidsbeperkingen of mensen die al ouder zijn om weer mee te kunnen doen. De PvdA wil deze mensen juist in deze tijd kans op werk blijven bieden. Wij willen hen niet aan de kant laten staan. Wij schrijven, zoals gezegd, geen mensen af: iedereen telt mee.

Een paar weken geleden hebben wij met de minister gesproken over de stopzetting van re-integratietrajecten door het UWV, omdat het budget voor 2010 al op zou zijn. De minister heeft de toezegging gedaan dat betrokkenen hun re-integratietraject af mochten maken en dat anderen, zoals eerder beloofd, eraan mochten beginnen. Wij horen verhalen waaruit blijkt dat dit nog niet het geval is. Mensen zijn teleurgesteld. Ze hebben te horen gekregen dat iedere dienstverlening moest worden gestopt. Werkgevers trekken hun vacatures in, omdat opengestelde leer-werkvacatures niet worden vervuld. Wij willen graag de garantie van de minister dat de toegezegde en ingezette re-integratietrajecten weer doorgang vinden. Wij hebben hierover immers op 16 maart jl. een afspraak gemaakt en deze moet worden waargemaakt.

Wij waren uitermate verbaasd over de politieke uitspraken van de voorzitter van het uitvoeringsorgaan van het UWV. Dit is niet de eerste keer. De afgelopen maanden heeft deze voorzitter vaker politieke uitspraken gedaan. De PvdA wil graag van de minister weten of hij de zorg van de voorzitter van de raad van bestuur van het UWV deelt over het afnemende draagvlak voor de inzet van re-integratie. Wij vinden de toelichting van de minister zelf op de inzet van re-integratiegelden voor arbeidsongeschikten helder. Wij willen in herinnering brengen dat herbeoordeelde WAO'ers aan de slag zouden worden geholpen met brugbanen. De PvdA wil niemand langs de kant laten staan en wil daarom van de minister horen hoeveel brugbanen gerealiseerd zijn. 3000 mensen zouden op deze manier op weg worden geholpen op de arbeidsmarkt.

Ik wil benadrukken dat scholing ontzettend belangrijk is om talenten te ontwikkelen en te benutten. Is het mogelijk om de middelen voor de scholingsbonus ruimer in te zetten, en wel voor het financieren van de scholingscomponent in leer-werktrajecten, ook daar waar geen O&O-fonds aan de orde is? Wordt ESF-geld ingezet voor de scholingscomponent in leer-werktrajecten? Zo ja, op welke schaal? Hoeveel ESF-geld is daarvoor potentieel beschikbaar? Wij vinden dat alle financieringsbronnen benut dienen te worden om mensen erbij te houden en perspectief te bieden.

Tot slot wil de PvdA dat alle jonge schoolverlaters worden gevolgd tot zij een startkwalificatie voor een reguliere baan hebben. Ik vind het daarom ronduit teleurstellend dat de staatssecretaris er slechts zeer beperkt in geslaagd is om jongeren in beeld te houden. Alleen op basis van vrijwillig een formulier invullen komen we er niet. De PvdA vraagt zich af of er ook aan andere methodes wordt gedacht en, zo ja, welke. Een jongere hoort op school te zitten of, het liefst met een startkwalificatie, aan het werk te zijn, en wel daar waar hij of zij zich verder kan ontwikkelen. Een andere optie zou er niet moeten zijn. Jongeren zijn het sociaal kapitaal van de toekomst van de samenleving. Jongeren voldoende kwalificeren voor de toekomst is in sociaal en economisch opzicht investeren in de samenleving van nu en morgen.

Minister Donner: Voorzitter. De heer Van Hijum en anderen zeiden dat we al sinds drie jaar met elkaar spreken over re-integratie. Naar de inschatting van de heer Van Hijum is dit het laatste gesprek hierover. Ook ik voorzie dat. In de afgelopen drie jaar heb ik namelijk het beeld gekregen dat de discussie over re-integratie een niet te winnen debat is. Dat het UWV ook vorig jaar, in het crisisjaar 2009, meer dan 200.000 mensen aan een baan heeft geholpen, bewijst dat re-integratie overbodig is. Immers, ook zonder re-integratiemiddelen hadden ze die wel gekregen. Alle mensen die geen baan gekregen hebben, leveren het bewijs dat re-integratie niet werkt, want ze hebben geen baan gekregen.

De Kamer heeft er in de wet voor gekozen om het grootste deel van de re-integratiemiddelen bij de gemeenten te leggen, in het kader van de WWB. Regelmatig wordt gezegd dat dit een groot succes is. Vervolgens hoor ik in dit debat dat alle klachten hierover bewijzen dat re-integratie niet werkt. Dat er niet wordt aanbesteed komt doordat de Kamer in de WWB aan de gemeenten de keuze heeft gelaten of er al dan niet wordt aanbesteed. Dat geldt niet voor het UWV. Derhalve kun je niet met totale cijfers werken. Dit geldt ook voor andere zaken. Natuurlijk kunnen we terugkomen op het overdragen van uitvoerende taken aan gemeenten, maar ik lees in alle verkiezingsprogramma's dat wij ermee verdergaan. Er wordt geconstateerd dat het percentage succes van 57% te beperkt is, dat dit verbeterd moet worden en dat vooral moet worden ingezet op moeilijke trajecten. In crisistijd moeten wij de sollicitatieplicht voor ouderen echter afschaffen, want er is toch geen perspectief. Wij moeten deze groep wel scholen, zonder perspectief op een baan. Dat is weer in strijd met de afspraken over selectiviteit. Kortom: dit debat is niet te winnen. De heer Linthorst geeft in het interview aan dat de steun voor re-integratie afkalft en dat hij zich daarover zorgen maakt. Ik geloof dat ik duidelijk gemaakt heb dat ik deze zorg deel als we op deze wijze doorgaan met discussiëren over re-integratie.

De heer Van Hijum (CDA): Ik geef meteen maar even wat tegengas. In dit geval gaat het over constateringen – ik beperk mij even tot mijn eigen uitspraken – die ik niet zelf verzonnen heb. Het gaat om dingen die voortvloeien uit de hoorzitting die we hierover hebben gehouden en uit de beleidsdoorlichting die nota bene door het ministerie zelf is uitgevoerd en waarin allerlei kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de effectiviteit. Wij hebben vervolgens een aantal afspraken gemaakt om dit anders en beter te doen. Daarover heb ik enkele kritische vragen gesteld. Ik blijf bij mijn constatering dat «anders en beter» op dit moment niet uit de verf komt.

Minister Donner: Akkoord, maar dan zonderen wij de constateringen die betrekking hebben op re-integratie door gemeenten in het kader van de WWB duidelijk af. Dit is dan verder een zaak van de gemeenten. De IWI rapporteert erover. Alle constateringen hierover komen verder voor rekening van de gemeenten of wij herroepen de WWB en centraliseren de re-integratie. Ik geloof dat dit zo ongeveer tegen alle verkiezingsprogramma's ingaat. Wij moeten eens kiezen: of het is een succes wat wij doen – de kritische kanttekeningen nemen wij dan op de koop toe, want die zijn niet waar: men doet het immers goed – of wij constateren dat men het niet goed doet, maar dan moet de Kamer ook de instrumenten aan de minister geven om er wat aan te doen.

Ik kan nu wel ingaan op wat het UWV doet. De opmerking dat tweederde niet wordt aanbesteed bij re-integratiebedrijven, komt niet overeen met de werkelijkheid. Het UWV heeft namelijk de wettelijke plicht om re-integratietrajecten aan te besteden. Dat gebeurt. Dat dit in het kader van de WWB niet gebeurt, komt doordat het in die wet niet wordt voorgeschreven. We kunnen hier dus niet constateren dat het grootste deel niet wordt aanbesteed. Bijgevolg zijn de klachten over de re-integratiemarkt niet steekhoudend, want die gelden alleen het UWV. Daarom moeten we kijken naar de effectiviteit van re-integratie bij het UWV. Die is vrij redelijk. Laten we de discussie dus een beetje ordelijk houden. Laten wij niet alles onder het containerbegrip «re-integratie» op één grote hoop gooien en altijd als er iets mis is, constateren dat de hele re-integratie om die reden mis is, want dan is het debat niet te winnen.

De heer Van Hijum (CDA): Zo steek ik het niet in. Ik heb dat ook niet van mijn collega's gehoord. Een paar weken geleden hebben wij een discussie gehad over de toename van de uitvoeringskosten van het UWV. Het aantal werkcoaches en activiteiten die men zelf ter hand neemt, neemt ook toe. Er is dus wel degelijk sprake van een zekere renationalisatie. Bovendien is de scheiding tussen publiek en privaat wel degelijk een discussie die je kunt aangaan. Ik heb alleen maar om een mening gevraagd. Deelt de minister de constatering dat deze ontwikkeling gaande is? Deelt hij de zorg over het feit dat een en ander de efficiëntie niet ten goede komt? De eigen inspectie van de minister constateert ook dat er geen kostenafweging plaatsvindt.

Minister Donner: Dat constateert men in het bijzonder bij de gemeenten. De heer Van Hijum zegt dat werkcoaches een bewijs zijn van renationalisatie, maar zij worden ingezet in antwoord op de selectiviteit die de Kamer wenst, namelijk maatwerk leveren. Het is het gevolg van het feit dat wij inmiddels in een crisis beland zijn en de WW-cijfers oplopen. Een en ander is dus geen bewijs van renationalisatie, maar het gevolg van keuzen die hier besproken en gemaakt zijn op het terrein van selectiviteit en het gegeven dat het crisis is. Dat heeft inderdaad effect op de re-integratie en de beschikbaarheid van banen en gevolgen voor de beschikbaarheid van middelen, wat leidt tot selectiviteit. Een en ander is in het plan van aanpak en bij de begroting uitvoerig met de Kamer besproken. De keuzen ten aanzien van arbeidsongeschiktheid zijn hier ook besproken. Er zijn verder geen vragen over gesteld. Dit is alleen maar uitvoering van afspraken met de Kamer. Het vormt geen bewijs dat bij arbeidsongeschiktheid hetzelfde probleem speelt als bij de WW. Bij de WW is sprake van een probleem dat wij twee weken geleden besproken hebben. Voor arbeidsongeschiktheid zijn er middelen te over: ongeveer 200 mln. Er is inderdaad gekozen voor mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn. Vanwege de herbeoordelingsoperatie zal er heel selectief worden omgegaan met het inzetten van re-integratietrajecten, namelijk alleen als er een vinger opgestoken wordt. Ik geef toe dat ik ook even reageer op het ongedifferentieerde ongenoegen dat ik bij de Kamer constateer. «Ongedifferentieerd» heeft betrekking op de partijen waar de geluiden vandaan komen. Op deze wijze maken wij iets wat van belang is kapot. Re-integratie is nodig en zal meer nodig zijn, omdat de arbeidsmarkt ingewikkeld is. De afgelopen jaren is de effectiviteit toegenomen. Op een gegeven moment zijn wij begonnen met de omvorming van het UWV: een totale operatie waarin zaken zijn samengetrokken, gevoegd bij het afstoten van de WWB waarbij een belangrijk deel van de middelen voor re-integratie naar de gemeenten zijn overgeheveld. Ik heb er al ettelijke keren op gewezen dat het UWV ongeveer 450 mln. voor re-integratie van om en nabij 1 miljoen mensen met een uitkering heeft. De gemeenten kunnen beschikken over 1,5 mld. voor re-integratie – nu is het iets minder, namelijk 1,3 mld. – voor zo'n 350 000 mensen in de bijstand. Dat zijn de cijfers. Daar moeten wij ons aan houden. Waar het UWV zich volledig inzet, overigens met redelijke resultaten, ook in deze crisistijd, moeten wij niet telkens weer constateren dat het niet deugt omdat het in een andere uithoek van de re-integratiemarkt niet deugt.

De heer Van Hijum (CDA): De minister zegt dat wij op deze manier kapotmaken wat van belang is. Het belang van re-integratie op zichzelf staat niet ter discussie, zeker niet van kwetsbare groepen. Ik ben ervan overtuigd dat wij de re-integratie kapotmaken als wij niet kritisch blijven letten op de manier waarop het geld wordt uitgegeven. Wij kunnen niet accepteren dat het beeld blijft bestaan dat het geld maar over de balk wordt gesmeten. Laten wij ook even eerlijk zijn: 100 mln. in 3 maanden tijd opmaken ... Dat maakt het beeld van re-integratie tot wat het is, niet het stellen van kritische vragen door de Kamer.

Minister Donner: We zijn het volstrekt eens dat het van belang is om een en ander kritisch te volgen. Dat veronderstelt dat wij goed weten waar wij het over hebben. Als wij het hebben over re-integratie in het kader van de WW en de problemen die zich daarbij voordoen, moeten wij die niet gelijk laten «overborrelen» naar de re-integratie bij de gemeenten of de re-integratie van arbeidsongeschikten. Dat zijn namelijk verschillende categorieën. Dat op het terrein van de WW inderdaad niet is voldaan aan de afspraken over een selectievere inzet van de middelen, klopt, maar dat is geen reden om te constateren dat er geld over de balk gesmeten is. Dan zou men geen signalen moeten afgeven over alle klachten dat trajecten niet door kunnen gaan. Dat is dan het over de balk gesmeten geld waar wij het over hebben. Ik ben gaarne bereid om over de problemen te spreken, maar niet op deze wijze waarbij alles met een negatieve saus wordt overgoten.

Mevrouw Yücel (PvdA): Wij moeten inderdaad niet alles van de negatieve kant bekijken. Wij spreken over re-integratie. Preventie is net zo belangrijk. Er moet ook gezegd worden dat wij met de crisispakketmaatregelen 150.000 mensen aan het werk hebben gehouden en dat wij de laagste werkloosheid in Europa hebben. Er zijn ook heel veel successen in re-integratieland. Voortijdig schoolverlaten is teruggedrongen, zelfs in deze periode. Er is sprake van een belangrijke stijgende lijn op dat terrein. Re-integratie is vaak ook iets van lange adem. Dat moeten wij met ons allen accepteren. Volgens mij – ik sluit mij aan bij collega Van Hijum – hebben wij niet in het algemeen gezegd dat het niet goed gaat in de uitvoering van de re-integratie. Dat het voor het grootste deel goed gaat, ontslaat de Kamer niet van de plicht om kritisch te letten op gemaakte afspraken. Als wij signalen uit de samenleving krijgen dat er op onderdelen iets is misgegaan, hebben wij de plicht om daar kritisch naar te vragen en bij te sturen om het draagvlak voor re-integratie hoog te houden. Immers, iedere persoon die aan het werk wordt geholpen, is voor ons van groot belang. Daarom zitten wij hier. Op de specifieke vragen die gesteld zijn, wil ik graag een antwoord ontvangen.

Minister Donner: Dat krijgt u. Ik ben de laatste om te ontkennen dat de Kamer dit recht heeft. Wij moeten echter voorkomen dat bij ieder punt dat misgaat, meteen het containerbegrip «re-integratie» wordt gebruikt. Dat slaat namelijk op een veel breder terrein waar veel meer goed gaat dan mis.

Nu ook ik mijn ongenoegen heb geventileerd, kan ik rustig op de vragen ingaan.

De heer Ulenbelt (SP): De minister zegt dat wij niet alles op één hoop moeten gooien. Dat klopt, maar het is misgegaan toen wij arbeidsbemiddeling inruilden voor re-integratie en acht jaar geleden vrijwel ten volle aan de markt gaven. Toen zijn de negatieve berichten gekomen. Als je dit probleem analyseert, is het heel simpel. Het CWI had banen, maar mocht niet bemiddelen. Re-integratiebedrijven waren bezig met sleutelen aan de klant, maar hadden geen banen. Toen ging het mis. De minister zegt dat bemiddeling in 57% van de gevallen succesvol is. Als dat jaar op jaar zo zou zijn, zou de werkloosheid afnemen. Wij zien de werkloosheid echter toenemen. Is de minister het met mij eens dat de vormgeving van de re-integratie in de afgelopen acht jaar, dus het verschuiven van arbeidsbemiddeling naar re-integratie en succespercentages die tot een andere uitkomst hadden moeten leiden, alle aanleiding geven tot het hebben van heel negatieve gevoelens daarover?

Minister Donner: In de afgelopen 8 jaar is voor het eerst in 25 jaar het aantal uitkeringen gedaald dankzij de maatregelen die getroffen zijn. De heer Ulenbelt geeft een verkeerde voorstelling van zaken als hij zegt dat arbeidsbemiddeling is ingeruild voor re-integratie. Er is een differentiatie gemaakt tussen enerzijds arbeidsmiddeling en anderzijds trajecten voor re-integratie. Inzake het UWV is bij wet bepaald dat dit geschiedt via aanbesteding. In het begin zijn hierbij fouten gemaakt. Dat is voorwerp geweest van de evaluatie van artikel 23 inzake de re-integratie. Naar aanleiding daarvan is een plan van aanpak opgesteld. Ook in de nieuwe aanbestedingsvoorwaarden kunnen wij constateren dat sprake is van een veel selectievere en gerichtere inzet, juist in het licht van effectiviteit. Het succes dat tot 2008 geboekt is, met de veranderingen op het vlak van de WWB en op het vlak van de SUWI-organisatie, kan men nu niet gaan afmeten aan het gegeven dat het afgelopen jaar en dit jaar de werkgelegenheid is toegenomen vanwege de financieel-economische crisis. Die leidt tot toenemende werkloosheid, maar die cijfers kan men niet als uitgangspunt nemen. Desondanks heeft meer dan 57% van de mensen een baan gevonden in een crisisjaar, meer dan 100 000 zelfs binnen 3 maanden nadat zij hun baan verloren hadden. Op een totaal dat de afgelopen tijd met iets meer dan 200 000 is toegenomen, is dat ongeveer de helft van de instroom. Ook vergeleken met andere landen vind ik dat vrij respectabel. Dat is te danken aan de mobiliteit en aan de verschillende instrumenten.

De voorzitter: Hebt u over dit onderwerp weer een vraag, mevrouw Ortega-Martijn? Wij praten er nu al bijna 25 minuten over. Ik zou heel graag doorgaan.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De minister was op oorlogspad, niet de Kamer.

De voorzitter: Volgens mij heeft de minister al alle antwoorden en reacties gegeven die er überhaupt op te geven zijn.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik wil er toch iets over zeggen.

Devoorzitter: O nee!

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Wij proberen met de beperkte middelen die wij hebben een zo hoog mogelijk rendement te behalen. Ik vind het dan vreemd dat de minister op deze manier op de Kamer gaat schieten. Daarom zei ik dat de minister op oorlogspad was. Ik heb het recht op een weerwoord. Als er op mij geschoten word, moet ik terugschieten of moet ik een schild hanteren, bij wijze van spreken. Deelt de minister de mening dat wij alles op alles moeten zetten om de beperkte middelen die wij hebben, zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten voor een zo hoog mogelijk rendement?

Minister Donner: Daarmee ben ik het geheel eens.

De voorzitter: Gaat u verder met de beantwoording.

Minister Donner: Dat is een toelichting op de stelling dat we de afgelopen jaren steeds meer proberen, de beperkte middelen die er zijn zo goed mogelijk in te zetten. Zonder meer erken ik dat dit vorig jaar met betrekking tot de WW-aanbestedingen enigszins is misgegaan vanwege een tekortkoming in de sturing.

Mevrouw Ortega had het over de positie van ouderen en over eerdere uitspraken die ik hierover gedaan heb. Deze hadden betrekking op de toename van de werkloosheid in de verschillende groepen. Uit de jongste CBS-cijfers moet je opmaken dat er nu weliswaar een grotere gelijkheid is, maar dat het beeld dat ouderen met voorrang werk verliezen, ook in deze crisis, tot nu toe gelukkig minder klopt dan wij vreesden. Dat de positie van ouderen op de arbeidsmarkt minder is, is inderdaad in converso. Ik heb een nota geschreven over wat er nodig is om de arbeidsmarktpositie van ouderen te verbeteren. Als men boven een bepaalde leeftijd een baan verliest, is de arbeidsmarktpositie moeilijk. Dat is voor mij echter geen reden om, zoals de heer Ulenbelt bepleit, de sollicitatieplicht voor ouderen af te schaffen. Dat is tegelijkertijd de reden dat ik er wel mee akkoord ga dat het UWV andere methoden van solliciteren accepteert, juist vanwege het ontmoedigende effect als je geen of een negatief antwoord krijgt op de brieven die je moet sturen. Dat is echter geen reden om ons neer te leggen bij het gegeven dat het op dit moment moeilijker is om een baan te vinden. Met de sollicitatieplicht verdwijnt geleidelijk aan ook de inzet. Ook een apparaat als het UWV zal zich gaan richten op die mensen voor wie wel een sollicitatieplicht geldt. Deze personen hebben er ook eerder recht op, omdat zij aan een wettelijke plicht moeten voldoen. In dit geval geldt dus een fundamentele afweging. Het beeld zou kunnen zijn – zo bedoelt de heer Ulenbelt het niet – dat wij ouderen afschrijven voor de arbeidsmarkt. Ik verwacht echter dat wij ze binnen de kortste keren weer hard nodig zullen hebben, ook na deze periode. Heb je ze eenmaal buiten beeld geplaatst, dan zal het, naar ik vrees, moeilijk zijn om ze terug te krijgen. Ik ben zeker bereid om verder na te denken over de vraag op welke wijze wij methoden kunnen vinden om ouderen meer perspectief te bieden.

In de brief aan de Kamer heb ik in antwoord op de vragen van mevrouw Ortega uiteengezet wat inmiddels gereed is. Mevrouw Ortega vroeg naar de keuze. Deze is in samenspraak tussen de werkcoach en de betrokken oudere gemaakt. Laten wij eerst even kijken hoe het werkt en daarna bezien waar verbeteringen aan te brengen zijn.

In het verlengde daarvan vroeg mevrouw Ortega naar de onafhankelijke klachtenloketten. Op dat punt constateerde zij dat de weg naar de ombudsman niet begaanbaar is. Het UWV heeft een klachtenbureau waarvan de ombudsman in zijn rapporten constateert dat het een voorbeeld is voor andere overheidsdiensten. Een onafhankelijk klachtenbureau daarnaast zal in wezen neerkomen op een specifieke ombudsman voor het UWV. Ik zie daartoe in alle eerlijkheid geen directe aanleiding, juist omdat de huidige klachtenprocedure ook naar extern oordeel redelijk tot goed functioneert.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik ben benieuwd in hoeverre de cliënten van het UWV hiervan op de hoogte zijn. Het vervelende is dat de Kamer alleen signalen krijgt als het niet goed gaat. In hoeverre zijn de cliënten van het UWV op de hoogte van de mogelijkheid van een klachtenprocedure?

Minister Donner: Daar kan ik nu niet onmiddellijk op antwoorden. Ik zal dit punt nog bespreken met de cliëntenbureaus. Uit de toetsing van de normen die gehanteerd worden moet je afleiden dat de tevredenheid onder de cliënten van het UWV voortdurend toeneemt. Ik krijg evenzeer de brieven met klachten. Op basis hiervan laat ik regelmatig navragen hoe bepaalde zaken zitten omdat ze naar mijn gevoel niet stroken met het beeld dat het wel goed loopt. Ik zal dit punt meenemen.

Verder is er gevraagd naar de aangegane verplichtingen. Deze worden nagekomen. Dat ligt in de aard van de aangegane verplichtingen. Op dit moment wordt zo goed mogelijk in individuele gevallen nagegaan of er sprake is van aangegane verplichtingen of dat er een andere invulling aan gegeven kan worden, gegeven de omstandigheden. De omvang van het totale aantal aangegane verplichtingen is hierdoor nog niet duidelijk. Hierdoor ontstaat het beeld van een zekere vertraging. Er is een stop gezet op de aanbesteding aan kleinere integratiebureaus. Naar ik begrepen heb, heeft het UWV in een rondschrijven van 6 april aangegeven dat op dit punt opnieuw verplichtingen kunnen worden aangegaan, zij het met mate en binnen de grenzen van de uitvoering van een selectiever beleid.

Dat wat de aangegane verplichtingen betreft.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voor mij is niet helder of alle re-integratiebureaus met het UWV gesprekken hebben gevoerd over deze aangegane verplichtingen. Stel, er ligt al een re-integratieplan met de handtekening van de cliënt, maar zonder de handtekening van de werkcoach. Valt dit dan onder aangegane verplichtingen? Re-integratiebureaus willen dat weten.

Minister Donner: Dat zijn nu net de onduidelijke gevallen. Als het gaat om re-integratietrajecten voor mensen die minder dan een jaar werkloos zijn, wordt zo veel mogelijk op individueel niveau bezien of er een andere invulling mogelijk is. Dat betreft namelijk de uitvoering van beleid. Onder andere omstandigheden zou de verplichting niet aangegaan kunnen zijn. Als er een verplichting is, wordt deze nagekomen. Echter, als er maar van één kant een handtekening is, is er strikt genomen geen verplichting. Dan vindt er een gesprek plaats over de te kiezen invulling, ter uitvoering van het bestaande beleid.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Als er sprake is van een re-integratieplan, heeft het re-integratiebureau zijn werk toch gedaan?

Minister Donner: Ik kan niet precies in de praktijk kijken. Als er verplichtingen zijn, worden ze uitgevoerd. Echter, als er nog geen verplichtingen zijn aangegaan, wordt gekeken naar een eventueel andere invulling.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb gevraagd of alle re-integratiebureaus hierover zijn benaderd.

Minister Donner: Dat kan ik niet zeggen, want dat is de praktijk van de uitvoering. Ik neem aan dat de re-integratiebureaus wel allemaal zijn ingelicht over de stop op het aangaan van verplichtingen en dat zij een rondschrijven hebben gekregen. Ik neem ook aan dat men in geval van onduidelijkheid eigener beweging contact heeft opgenomen met het UWV.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik wil meer toelichting op de verplichting. Volgens mijn informatie stuurt het UWV in de praktijk mensen op pad om te kijken naar een passend re-integratiebureau. Men moet zien of er een klik is of niet. In die fase wordt er dus geïnvesteerd, zowel door de cliënt als door zo'n bureau. Als men er samen uit is, is de tweede stap dat er een handtekening wordt gezet. De minister zegt dat er pas in de tweede fase een verplichting is jegens de cliënt. Dan laten wij de mensen die over de streep getrokken zijn en een hobbel genomen hebben – ze hebben geïnvesteerd, ze hebben hoop gekregen, ze zijn goed op weg – nu zitten. Begrijp ik dat goed?

Minister Donner: Aan de ene kant is het antwoord ja, omdat het de uitvoering van het beleid is waarvan we constateerden dat het niet uitgevoerd werd. Aan de andere kant is het antwoord nee. Dat is het dubbele van de situatie. Als u zegt: die laten we zitten, kunt u niet tegelijkertijd – ik geef toe dat anderen dit zeiden, maar ik spreek nu met de Kamer en niet met afzonderlijke fracties – zeggen dat het over de balk gesmeten geld is, want dan hebben we het over dat soort gevallen. Daarom zei ik dat er ook in het individuele geval wordt gekeken naar de situatie, er wordt nagegaan of er andere mogelijkheden zijn en hoe hard het is. Dat onderzoek vindt plaats om na te gaan of ergens al dan niet mee door moet worden gegaan. In het individuele geval onttrekt zich dat aan mijn waarneming, want dat doet het UWV, de uitvoerende instelling.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik vind het belangrijk dat we wel naar die groep kijken. Als we sec kijken naar de verplichting die ontstaat zodra er een handtekening is gezet onder een uitgewerkt re-integratieplan, zitten we al in de tweede fase. In mensen die in eerste fase zijn geactiveerd, is geïnvesteerd. Het UWV zou hun op een andere manier toch een aanbod moeten doen om ze vast te houden, want zij zijn potentieel op weg naar een baan. We mogen ze niet zo maar halverwege in de steek laten.

Minister Donner: Daarom heb ik ook in de eerdere discussie gezegd dat re-integratietrajecten maar een van de instrumenten vormen. Er vindt op dit moment een gesprek plaats over de andere mogelijkheden die er zijn voor dit soort gevallen. Ik constateer dat de potentiële effecten, ook budgettaire effecten, vele malen groter zullen zijn als er geen verplichting is, al heb ik nu nog geen duidelijk beeld hoe groot die zijn, juist vanwege de gesprekken die worden gevoerd. Anders betekent het gewoon dat alles wat er is gedaan, alsnog wordt meegenomen. Daarvan moet ik constateren dat het in strijd is met het afgesproken beleid. Het is nogal arbeidsintensief om dat te doen. Daarom kan ik nu nog niet concreet over de afronding van de operatie spreken. Die is gaande. In individuele gevallen kan het resultaat ervan onbevredigend zijn. Ik kan niet garanderen dat iedere uitkomst bevredigend is. Ik heb wel aangegeven dat ik begrijp dat sinds 6 april bureaus weer de mogelijkheid hebben om opnieuw met re-integratietrajecten te komen, maar dan in de categorie waarvoor nog geld beschikbaar is: de langdurige gevallen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb toch een vraag aan de minister. Als dit allemaal achter de rug is, kan de Kamer hiervan dan een overzicht ontvangen?

Minister Donner: Ik vind het volstrekt terecht dat de Kamer een beeld krijgt van deze situatie waarin de begroting overschreden is.

Mevrouw Ortega-Martijn had een vraag naar aanleiding van de constatering in het IWI-rapport dat er te weinig aandacht is voor moeilijk bemiddelbare cliënten. In de eerste plaats moet ik vaststellen dat het IWI-rapport niet het effect van maatregelen betreft, maar het bereik ervan. In het IWI-rapport wordt vastgesteld dat er binnen een bepaalde groep voor een bepaald percentage aan trajecten ingezet is. Over die inzet wordt nu juist besloten naar aanleiding van het antwoord op de vraag wat wel perspectief biedt en wat niet. We moeten er dus voor waken dat juist de uitvoering van het beleid om selectiever te zijn en om dus in te zetten op wat naar verwachting effect sorteert, wordt gebruikt als maatstaf om te stellen dat het beleid onvoldoende is.

De heer Van Hijum zei dat 70% van de kwetsbare groepen binnen twee jaar geen re-integratieondersteuning krijgt. Zijn opmerking is, vrees ik, het gevolg van zeer snelle lezing van het IWI-rapport. Ik heb begrip voor het feit dat er verwarring kan ontstaan, maar de facto blijkt uit het rapport dat slechts 6,5% van de mensen die drie jaar of langer in de bijstand zitten – die worden in het rapport gedefinieerd als de kwetsbare groep – nog nooit heeft deelgenomen aan een traject. Verder blijkt eruit dat jaarlijks de helft van alle bijstandsgerechtigden deelneemt aan een traject en dat het percentage personen die langer dan een jaar in de bijstand zitten, zelfs hoger is. Ik geef toe dat er in het rapport op een gegeven moment een heel vreemde berekeningsmethode wordt gehanteerd. Daarbij wordt gezegd: als u van deze groep deze groep neemt en dit percentage, blijkt dat van de eindgroep 70% nog nooit een traject aangeboden heeft gekregen. Dat is dan een selectie van een selectie van een selectie. Als ik naar het totaal kijk, begrijp ik dat het gaat om 6,5% van de mensen die drie jaar of langer in de bijstand zitten. Ik geef toe dat ik het niet nagerekend heb; ik krijg dit aangereikt.

De heer Van Hijum (CDA): Toch staat er heel duidelijk dat 68% van de mensen die langer dan drie jaar in de bijstand zitten, in beide genoemde jaren, dus 2007 en 2008, geen re-integratietraject aangeboden heeft gekregen. Dat strookt niet met wat de minister zegt.

Minister Donner: Tegelijkertijd blijkt uit dat zelfde rapport dat ieder jaar meer dan de helft van die mensen wel zo'n traject krijgt, dus dat kan nooit.

De heer Van Hijum (CDA): De inspectie zegt dit.

Minister Donner: Het is verwarrend.

Mevrouw Yücel (PvdA): Kunnen wij hierover duidelijkheid krijgen? Het is wel een belangrijk punt.

Minister Donner: Ik zal proberen om dit duidelijker uit te schrijven.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ja, om duidelijk te maken hoe het precies zit.

Minister Donner: Dit bevestigt gewoon mijn beeld van statistieken.

Mevrouw Ortega en anderen hadden vragen over de social return. Gewezen is er op ervaring met projecten en projecten van gemeenten die in een aantal gevallen langer dit soort voorwaarden aan aanbestedingen stellen. Naar aanleiding van de wisseling met de Kamer heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezegd dat nu ook de rijksoverheid daarvan gebruik gaat maken. Tegelijkertijd onderzoekt die wat de effectiviteit ervan is, in welke categorieën personen, omdat het de vraag is of het effectief is voor mensen die gewoon hun baan verloren hebben of juist voor mensen in de Wajong of mensen die met andere beperkingen te maken hebben. Dat is ook een voorwaarde. Voor zover ik weet, lopen er nu bij de Belastingdienst, de Rijksgebouwendienst en Rijkswaterstaat projecten waarbij social return in aanmerking genomen wordt. Ik heb op dit moment geen integraal beeld van de inhoud en de resultaten van die projecten. Die worden bestudeerd. Zodra mogelijk, worden die aan de Kamer meegedeeld.

De heer Ulenbelt vroeg welke departementen betrokken waren bij de proefprojecten. Dat zijn Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, naast de diensten die ik net noemde. We zitten nog aan het begin van het jaar, dus we hebben op dit moment nog geen totaalbeeld van wat er zal worden aanbesteed. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – dit is informatie die we eerder hebben uitgewisseld tijdens de discussie over de schoonmaak – draagt de verantwoordelijkheid voor de aanbesteding van alle schoonmaakcontracten bij de rijksoverheid. Als Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op dit terrein meedoet, is het mogelijk dat dit ook bij schoonmaakprojecten betrokken wordt. Nu ben ik mij er geheel van bewust dat er op dit moment een arbeidsconflict in die sector is. Daar hebben we eerder over gesproken. In hoeverre deze extra eis dus bij die aanbesteding complicaties oplevert, onttrekt zich op dit moment aan mijn waarneming. Nu moet u mij niet aankijken alsof ik daar schuldig aan ben.

Mevrouw Yücel (PvdA): Naar aanleiding van dit punt, social return, vraag ik mij af welke verplichting de overheid zichzelf oplegt. Hanteren ministeries en gemeenten daar op dit moment ook een dwingend quotum voor?

Minister Donner: Daar gaat dit over.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik dacht dat het over de aanbestedingen ging.

Minister Donner: Daar gaat het om. Het gaat erom dat bij de aanbestede werken de voorwaarde wordt gesteld dat een bepaald percentage van de aanbestede som wordt gebruikt om mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt aan een baan te helpen. Dat is aan de Kamer meegedeeld. Er wordt in een aantal proefprojecten nagegaan wat er mogelijk is. Tegelijkertijd wordt er bestudeerd welke groepen dit al dan niet perspectief biedt. Dat rapporteerde ik net. Die proefprojecten zijn net gestart, dus het is te vroeg om er de resultaten van te kennen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Misschien begrijp ik het nog steeds verkeerd, dus ik doe nog een poging. Ik bedoel ons eigen personeelsbestand, dus dat van ministeries en gemeenten. Ik doel op de verplichting aan onszelf, niet op de aanbestedingen die wij doen.

Minister Donner: Die discussie is vooral gevoerd in het kader van de Wajong en de WSW. Met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn er voor de gehele rijksoverheid aantallen afgesproken. Ik geloof dat 250 plaatsen bij de verschillende departementen gevonden moeten worden. Voor zover ik weet, zit mijn departement al boven het gemiddelde. Dat is dus een ander aspect, maar dat komt doorgaans niet bij social return aan de orde. Hiermee denk ik de vragen van mevrouw Ortega te hebben beantwoord.

De heer Van Hijum heb ik, dacht ik, geantwoord dat het beeld van de gebruikmaking van re-integratiebedrijven wisselt, al naar gelang er wordt gekeken naar de aanbesteding in het kader van de WWB en de aanbesteding in het kader van het UWV. Het UWV zit aan een wettelijk kader vast. De enige uitzondering die daarop gemaakt is, heeft betrekking op de Wajong. De taak om een participatieplan op te stellen, kan namelijk bij het UWV zelf worden gelegd. Dat varieert dus naar gelang van waarnaar wordt gekeken.

In het plan van aanpak van juni vorig jaar zijn punten opgenomen met betrekking tot selectiviteit. Onlangs is het rapport verschenen van het onderzoek van de Raad voor Werk en Inkomen, die heeft geanalyseerd wat de effectiviteit er tot nu toe van is. Ik heb de Kamer toegezegd om het tweede voortgangsrapport over de stand van zaken in de toepassing van selectiviteit dit voorjaar toe te sturen. Het voorjaar is net begonnen, dus het kan nog.

Tegelijkertijd constateer ik dat een deel van de ontstane onrust over de re-integratie van arbeidsongeschikten samenhangt met de selectiviteit die volgens afspraak ten aanzien van hen wordt betracht. De Kamer is voor de begrotingsbehandeling in december ingelicht over de invulling van de bedragen. Even was het beeld dat er geen geld meer voor de re-integratie van arbeidsongeschikten was, maar dat is ten enenmale onjuist. Voor 2010 is er in totaal 250 mln. voor arbeidsongeschiktheid uitgetrokken. Dat bedrag stijgt in de loop der jaren. Zo is er in 2011 volgens de ramingen meer geld voor uitgetrokken. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen de middelen voor de Wajong, waarin een intensivering zit, en de middelen voor de arbeidsongeschiktheid. Met het UWV is na de herbeoordelingsoperatie, waarbij iedereen in wezen opnieuw is langsgekomen en in het kader waarvan besproken is of er een traject moest worden ingezet, afgesproken dat het deel van de mensen dat voor werk in aanmerking komt – dan hebben we het over de gedeeltelijk arbeidsongeschikten – in de komende periode zelf het initiatief moeten nemen. Zij moeten zelf dus vragen om re-integratie om uiteindelijk te komen tot commitment. Dat hangt samen met het gegeven dat de beperkte middelen verstandig moeten worden ingezet. Op deze wijze is er in ieder geval ook commitment van de zijde van degene die geïntegreerd moet worden. In de eerste plaats is dus het beeld verkeerd dat er geen middelen meer voor de arbeidsongeschiktheid zijn en in de tweede plaats is het beeld verkeerd dat het in dezen gaat om honderdduizenden mensen.

De heer Ulenbelt (SP): Wat is dan de oorsprong van de uitspraak van de heer Linthorst? Hij noemt het een ruwe maatregel waaraan het risico kleeft dat mensen afgeschreven worden. Wie heeft er nu gelijk, u of de heer Linthorst? Worden herkeurde WAO'ers, over wie ik heel vaak met u heb gesproken, aan werk geholpen of moeten zij inderdaad zelf hun vinger opsteken? Laat u ze nu aan de kant staan of benadert u ze nog wel actief en helpt u hen werk te vinden? Wat is het nu?

Minister Donner: Mensen die in de WAO zitten, worden niet meer actief benaderd. Zij moeten zelf aangeven dat zij behoefte hebben aan re-integratie. Dit moet u zien naast de andere mogelijkheden die er zijn, zoals inderdaad de brugbanen, waarnaar mevrouw Yücel vroeg. De informatie daarover staat in de Arbeidsmonitor die de Kamer heeft ontvangen. Ook daarvan wordt zeer beperkt gebruikgemaakt. Het geldt alleen voor de mensen die na de herbeoordeling gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn gebleken. Voor de overigen geldt het niet. Dan hebben we het in totaal over 164.000 personen, dacht ik. Van de niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten is tweederde tussen de 55 en 65 jaar oud. Bij de eenmalige herbeoordelingsoperatie is er uitdrukkelijk voor gekozen, die oudere groep niet actief te benaderen. In het licht van de beperkte middelen en het gegeven dat we bij de herbeoordelingsoperatie al die mensen die redelijkerwijze perspectief hadden, actief hebben benaderd, is inderdaad besloten dat betrokkenen in de eerstkomende periode hun vinger moeten opsteken. Dat is een afspraak. Ik sluit niet uit dat de constatering van de heer Linthorst ook juist is, namelijk dat dit tot gevolg kan hebben dat een aantal gevallen worden gemist, maar deze keuze hangt samen met de selectieve inzet van middelen.

De heer Ulenbelt (SP): Dat is dus een breuk met het oude beleid, ingegeven doordat het kabinet akkoord is gegaan met bezuinigingen op het UWV voor dit jaar. Dit is een fundamentele breuk met het beleid van werk boven inkomen op grond waarvan het kabinet alle afgekeurde mensen aan een baan zou helpen. Dat is voorbij. Ze moeten nu hun vinger opsteken. Wie zijn vinger niet opsteekt, laat het kabinet aan de kant staan. Dat is mijn conclusie.

Minister Donner: Nee, ik heb juist aangegeven dat dit geen breuk met het oude beleid is; dit is de logische consequentie van het beleid dat de heer Ulenbelt ook altijd heeft afgewezen: het beleid van de herbeoordeling. Actiever dan de herbeoordeling hebben we alleen niet. Iedereen is toen individueel opgeroepen. Er is toen opnieuw gekeken welke mogelijkheden ieder individu had. Dat heeft vrij veel succes gehad, hoezeer de heer Ulenbelt en ik waarschijnlijk ook van mening verschillen over de vraag of je hierop de term «succes» mag toepassen. Ik constateer alleen dat er sinds die operatie minder aanleiding is om door te gaan met al die mensen. Dan gaat het voor een deel om oudere mensen van wie we bij de herbeoordelingsoperatie hebben geconstateerd dat we ze niet opnieuw moesten lastigvallen vanwege hun verminderde perspectieven op de arbeidsmarkt. Van hen zeggen we nu dat er minder aanleiding is om ze te benaderen. Ik zie niet waarom dat een fundamentele breuk is. Nee, dit is op een logische, verantwoorde wijze omgaan met de huidige situatie, waarin er minder werk wordt aangeboden, er grenzen zijn aan de beschikbare middelen en grenzen aan het apparaat dat kan worden ingezet en dat wij ook op andere terreinen nodig hebben. Dit is een keuze voor waar we in de woorden van mevrouw Ortega met de beperkte middelen optimaal effect kunnen sorteren.

Ik had het al even over de constateringen van de IWI inzake de selectiviteit die de gemeenten in het kader van de WWB betrachten. In het plan van aanpak is daarop ingegaan. Met gemeenten en Divosa wordt in het kader van de keten gecommuniceerd om na te gaan hoe er selectiever kan worden gewerkt. Naar verluidt zal uit de jaarlijkse Divosamonitor blijken hoe gemeenten daaraan invulling geven. Het UWV geeft daar invulling aan via de planning-and-controlcyclus, waarbij ik moet constateren – dat hebben we gezamenlijk gedaan – dat het met de WW-gelden de afgelopen jaren een beetje misgegaan is.

De heer Van Hijum vroeg naar de re-integratie van ex-kankerpatiënten. Voor personen die om die reden in de WIA of de Wajong terechtgekomen zijn, geldt, net als voor anderen, dat de mogelijkheid van een no-riskpolis bestaat. Dat geldt niet vanwege het enkele feit dat iemand kanker heeft gehad of herstellend is van kanker. De no-riskpolis is beschikbaar op grond van de algemene overweging aangaande no-riskpolissen en de veranderingen die we hebben doorgevoerd bij de invoering van de WIA en de WGA.

De heer Van Hijum (CDA): De vraag betrof eigenlijk de risicoperceptie van werkgevers. Hun perceptie van oudere werknemers is voor de minister ook reden om no-riskpolissen in te voeren. Ouderen zijn niet minder productief of vaker ziek, maar toch voeren we voor hen een dergelijke polis in. Waarom zouden we dat om dezelfde reden niet voor deze groep mensen doen?

Minister Donner: Wij hebben het gedaan voor ouderen vanwege hun echt fundamenteel andere arbeidsmarktpositie, ook in tijden dat er nog een vrij grote vraag op de arbeidsmarkt was. Het algemene beeld dat ouderen vaker ziek zijn, is niet juist, maar weerhoudt werkgevers ervan om ouderen aan te nemen. Uit statistieken blijkt wel dat ouderen inderdaad, overeenkomstig het beeld van werkgevers, ernstiger ziek zijn. Een dergelijk beeld krijgen we niet van een heel specifieke groep patiënten. Uiteraard is het mogelijk dat er een bepaald beeld bestaat van mensen die een ernstige ziekte hebben gehad – ik zal niet ontkennen dat dit bij kanker het geval is – maar daarvan heb ik geen signalen ontvangen. Is dat wel het geval, dan moeten we echt fundamenteel kiezen – ik heb het niet over kanker alleen, maar over een groot aantal andere ziekten – voor een breuk in het beleid ten aanzien van de loondoorbetalingverplichting en de effectiviteit ervan om werkgevers daarop te richten. Ik herhaal dat als men vanwege ziekte een tijd lang in de arbeidsongeschiktheidsregeling heeft gezeten, de normale mogelijkheden gelden om een no-riskpolis te geven aan mensen die uit die positie een baan vinden.

De heer Van Hijum (CDA): Beluister ik daarin dat als aannemelijk gemaakt kan worden dat de arbeidsmarkt wel degelijk moeilijker toegankelijk is vanwege beeldvorming, de minister bereid is om na te gaan of een dergelijk instrument een toegevoegde waarde kan hebben?

Minister Donner: Nee, dat hebt u verkeerd beluisterd. Ik zet no-riskpolissen in, kortom de uitzondering op de twee jaar loondoorbetalingverplichting, maar wel restrictief. Dat houd ik graag zo, want anders vrees ik dat we snel terugvallen in de oude problematiek van arbeidsongeschiktheid.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De minister heeft het over beeldvorming. Hoe kan het zijn dat deze mensen überhaupt niet worden aangenomen? Voor zover ik weet, mag een werkgever niet eens vragen naar de gezondheidstoestand van iemand. Mijn vraag is dus hoe het mogelijk is dat deze mensen niet worden aangenomen. Of is de praktijk nog steeds dat werkgevers daarnaar vragen?

Minister Donner: Daarop kan ik geen antwoord geven, want de heer Van Hijum kwam met een hypothetisch geval of met voorbeelden daarvan, maar die ken ik niet. De vraag moet dus aan de heer Van Hijum worden gesteld.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Nee, ik stel de vraag toch aan de minister. Ik vraag hem graag om dit eens uit te zoeken. Ik vind het namelijk niet kunnen dat er al in de selectieprocedure over de gezondheidstoestand van mensen wordt gesproken en dat mensen die zo'n ernstige ziekte achter de rug hebben, niet aangenomen worden. We hebben er in dit land juist voor gepleit dat dit niet zou gebeuren.

Minister Donner: Wij zijn het op zichzelf eens, maar ik ben afhankelijk van de signalen die de heer Van Hijum heeft gekregen. Misschien kunnen we de procedure volgen die we vaker gebruikt hebben, namelijk dat ik mij even met de heer Van Hijum versta om te kijken over welke gevallen hij het heeft. We kunnen dan nagaan of dat tot iets leidt. Laat de Kamer echter niet om toezeggingen vragen over wanneer ik daarover rapporteer – ik weet dat dit in het verlengde hiervan ligt – want daarop kan ik geen antwoord geven. Ik moet eerst weten waar het over gaat.

De heer van Hijum vroeg naar de servicepunten en de administratieve rompslomp. De wijziging van de Wajong is sinds 1 januari van kracht. In eerste instantie is er inderdaad ingezet op het inrichten van de servicepunten. Daardoor kan het beeld ontstaan dat het op dit moment alleen maar gaat om het verzamelen van formulieren. Dat is echter alleen maar het geval omdat we nog in het ontwikkelingsproces van die servicepunten zitten. Het doel is dat het aantal formulieren beperkt wordt, dat ervoor wordt gezorgd dat we maar één uitvraag krijgen, dat vervolgens de formulieren worden ingevuld en dat er één contactpersoon per werkgever komt voor het bestand van personen. Als het beeld bestaat dat het niet méér is, is dat verkeerd en kan het er het gevolg van zijn dat we nog bezig zijn met de invoering. Ten slotte wijs ik erop dat het UWV steeds meer aparte werkmarkten voor Wajong'ers organiseert en dat het UWV werkgevers op die wijze actief ondersteunt bij het vinden van werknemers.

De heer Van Hijum vroeg ook hoe de inzet van re-integratietrajecten duurzamer wordt gemaakt, in het bijzonder als het gaat om de Wajong, als ik het goed begrepen heb. In de eerste plaats is passend onderwijs onderdeel van de inzet van voormalig staatssecretaris van Onderwijs mevrouw Dijksma. Er is inderdaad een traject om na te gaan hoe we op de arbeidsmarkt veel meer mensen kunnen inzetten die anders in de Wajong terechtkomen. In de tweede plaats wordt er steeds meer nagegaan hoe erover afspraken kunnen worden gemaakt. In de derde plaats is met de re-integratiebedrijven afgesproken dat zij gedurende tweeënhalf jaar nazorg verlenen aan betrokkenen, zodat de inzet van hen op die wijze duurzamer wordt en er over hen in ieder geval een beeld kan ontstaan.

De heer Van Hijum vroeg nog naar hoe de 41 mln. voor de scholingsbonus wordt ingezet. Daar ben ik op ingegaan in de arbeidsmarktbrief. Er zijn nadere vragen over gekomen. Zo vroeg mevrouw Ortega-Martijn naar wat er op dat terrein werd gedaan om de inzet te verbeteren. Om de toegankelijkheid te verbeteren wordt de periode waarin de dienstbetrekking niet meer bestond, opgerekt naar drie maanden – nu is die periode beperkt tot vier weken – juist in het licht van de ervaring die daarmee is opgedaan. Iets heel anders is de 4,8 mln. die in de arbeidsmarktenvelop was ingezet voor ondersteuning van de tewerkstelling van mensen in de zorgsector. Dat geld is in de eerste plaats ingezet om de regionale samenwerking op dit terrein te verbeteren rond de mobiliteitscentra of de plusvestigingen van Werkpleinen. Er zijn ook daar apart mensen aangetrokken om te bemiddelen, maar bij de invoering bleek ons dat een veel groter probleem was dat binnen regio's informatie over waar nu wel behoefte aan bestond en waaraan niet, niet beschikbaar was op één plek. Het geld is ingezet om de infrastructuur tot stand te brengen. Het is een eenmalige investering geweest. Ik hoop de Kamer medio dit jaar te kunnen berichten over de evaluatie van de uitvoering op dat terrein en dus over het effect van dat geld.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik heb de minister nog een specifieke vraag gesteld over het uitgebreidere onderzoek naar de efficiëntie van de verschillende re-integratiemiddelen. Ik heb gevraagd of daarbij jobhunting, no cure, no pay of no cure, less pay en dergelijke aspecten zouden worden betrokken.

Minister Donner: U doelt nu waarschijnlijk op het onderzoek dat ter uitvoering van de motie-Meeuwis wordt opgezet. Dat is een algemeen onderzoek naar de effectiviteit van de ingezette middelen op het terrein van re-integratie. Daarin zal niet in detail op de onderscheiden instrumenten worden ingegaan. Dat gebeurt meer in de evaluatie van die onderscheiden instrumenten. In dezen gaat het slechts om een algemeen onderzoek naar wat er te zeggen valt over de kosten versus de baten en over de mate waarin dat leidt tot banen. Dat zullen per definitie globale gegevens zijn, waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de instrumenten die worden ingezet.

De heer Van Hijum had nog een aantal punten. De brief over jeugdwerkloosheid is onder weg. Het leek ons wat veel om die vanochtend te versturen, gelet op de ervaringen van gisteren. En vannacht had het niet gekund. Die brief komt er in ieder geval aan.

De heer Van Hijum (CDA): Ik heb nog een vraag gesteld over de integralere benadering van Wajong'ers en daarbij het voorbeeld gegeven van het project Vangrail voor jongeren met licht verstandelijke handicaps. Daarin worden gedragsproblemen via onderwijs en orthopedagogische behandelcentra aangepakt in combinatie met re-integratie en arbeidsbemiddeling. Het is dus een beetje van dit en een beetje van dat. Daardoor komt de financiering in de knel. In het hierover uitgebrachte SER-advies staat dat de integraliteit van dit soort projecten onvoldoende gewaarborgd is vanwege de financieringsstromen en de verkokering. Wat is de conclusie die het kabinet en deze minister aan dat SER-advies verbinden om dit soort projecten toch mogelijk te blijven maken? Met enkel het geld voor re-integratietrajecten zijn ze vaak niet te financieren.

Minister Donner: Ik wijs erop dat dit mede aanleiding is geweest om in de heroverwegingsrapporten bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijkheden tot het samenvoegen van de geldstromen waarop u doelt, dus voor Onderwijs, de AWBZ en de Wajong. Op die wijze kan inderdaad meer structureel na worden gegaan of het beter kan. Ik weet dat er op dit moment overleg plaatsvindt tussen de betrokken departementen van Onderwijs, van Justitie, al is het waarschijnlijk Jeugd en Gezin, en van Sociale Zaken over het specifieke project Vangrail dat u noemde. Zij overleggen over een meer structurele visie op een dergelijk gericht project. Over dit concrete geval vindt er dus overleg plaats. De bredere vraag is voorwerp van onder andere de heroverwegingsrapporten.

De heer Ulenbelt heeft het beeld dat het kommer en kwel is sinds de re-integratiemarkt is ingezet. Daarop kom ik niet terug. Op zichzelf ben ik het met zijn constatering aan de hand van zo'n project in Leeuwarden en Nijmegen eens dat re-integratie voor een belangrijk deel mensenwerk is, maar de heer Ulenbelt moet in eerlijkheid toegeven dat de groep die hij noemde, dus verslaafden met schulden etc., de harde kern met afstand tot de arbeidsmarkt, niet representatief is voor het totaalbeeld van mensen die bezig zijn met re-integratie. Tegelijkertijd kan hij uit het feit dat die projecten er zijn, afleiden dat er wel degelijk ruimte voor is. We hebben het nu echter wederom over projecten in de sfeer van de bijstand. Daarvoor zijn gemeenten dus verantwoordelijk in het kader van de WWB. Uit het bestaan van deze projecten kan de heer Ulenbelt afleiden dat gemeenten nagaan hoe zij het het effectiefst kunnen doen. Hij kan op grond hiervan echter niet aantonen dat er gebruik moet worden gemaakt van de expertise van re-integratiebedrijven voor de grote groepen personen die in de WW instromen. Ik stel vast dat de re-integratiebedrijven zich aanpassen aan de veranderende eisen en de gegroeide inzichten over wat al dan niet effectief is op het terrein van de Wajong. Het is voor het UWV niet rendabel om de expertise van re-integratiebedrijven in huis te hebben, omdat dat steeds te maken heeft met een te kleine populatie. Derhalve kan die expertise veel beter bij de re-integratiebedrijven worden gelaten. Ik vermoed dat de heer Ulenbelt en ik deze discussie vandaag niet zullen beslechten, maar ik hoop dat ik kan volstaan met hem erop te wijzen dat er twee kanten aan de zaak zitten.

Mijns inziens ben ik uitvoerig ingegaan op het beeld van de re-integratie van WW'ers en arbeidsongeschikten. Ook ben ik ingegaan op de sollicitatieplicht.

Mevrouw Yücel is ingegaan op de social return. Zij vroeg zich af of je er op een aantal terreinen niet verstandig aan doet om mensen in dienst te nemen in plaats van aan te besteden. Die vraag heb ik indirect al beantwoord. De bredere vraag over de gehele schoonmaaksector heb ik in een debat met mevrouw Karabulut behandeld. Ook in de schoonmaaksector is er vaak een zodanige specialisatie dat het niet verstandig en niet rendabel is dat ieder departement die deskundigheid in huis haalt. Bij SZW is bewust gekozen voor de dagschoonmaak. Als aanbesteder van schoonmaakdiensten heeft het ministerie de taak om het schoonmaken zo goed mogelijk te integreren in de dagelijkse werkzaamheden.

Mevrouw Yücel meent dat de voorzitter van de raad van bestuur van het UWV politieke uitspraken heeft gedaan. Als minister zou ik kunnen zeggen dat een aantal Kamervragen was voorkomen als hij die uitspraken niet gedaan had, maar ik moet ook vaststellen dat hij doet waarvoor hij is ingehuurd. Als verantwoordelijke voor re-integratie en arbeidsbemiddeling mag hij zijn zorg uitspreken over het beeld dat er afnemende steun is voor de inspanningen die nodig zijn voor re-integratiezaken. Dat is inherent aan de keuze om een zelfstandig bestuursorgaan hiermee te belasten. Als het om een directeur-generaal van het departement zou gaan, dan had ik een geheel ander standpunt gehad. Het gaat hier om de voorzitter van een zbo en ik moet constateren dat hij doet waarvoor hij is ingehuurd, of mij dat nu uitkomt of niet. Er is een zekere verwarring ontstaan, maar het komt vaker voor dat wij achteraf moeten constateren dat er niet volkomen duidelijk is gecommuniceerd. Ik hoop dat ik inmiddels in mijn beantwoording helderheid heb gegeven.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik neem onmiddellijk van de minister aan dat de heer Linthorst doet waarvoor hij ingehuurd is, maar geldt dat ook voor het vellen van een oordeel over het draagvlak voor re-integratie?

Minister Donner: Hij deed wellicht een wetenschappelijke observatie die degenen die vandaag op de publieke tribune zitten ook kunnen doen.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik weet niet wie er allemaal op de publieke tribune zitten, maar wij hebben het over de voorzitter van de raad van bestuur van het UWV. Ik begrijp heel goed dat de heer Linthorst in zijn pogingen om de uitvoering zo goed mogelijk vorm te geven ook meningen en gedachten ontwikkelt. Ik vond echter dat hij met deze uitspraken een grens heeft overschreden en dat had hij beter niet kunnen doen.

MinisterDonner: Hij is belast met de re-integratie op rijksniveau. Hij constateert terecht dat wij keuzen hebben moeten maken in de begroting voor 2010 ten aanzien van het budget voor het UWV en voor re-integratie. Gezien de inzet die er traditioneel was, is er sprake van een taakstellende budgettering. In dat opzicht heeft de heer Ulenbelt gelijk. Vanuit zijn verantwoordelijkheid constateert en betreurt de heer Linthorst dat. Ik meen niet dat hij daarmee de grenzen van zijn taak heeft overschreden.

Mevrouw Yücel (PvdA): Ik kan een eind meegaan in de beantwoording van de minister als hij het heeft over feitelijke constateringen. De heer Linthorst constateert dat hetgeen besloten is, effect heeft op zijn uitvoeringsorganisatie. Hij heeft echter ook politieke constateringen gedaan. De PvdA-fractie is van mening dat hij daarmee op z'n minst de grenzen heeft opgezocht.

De heer Ulenbelt (SP): Wat wil de PvdA-fractie dan? Wil zij de voorzitter van het UWV de mond snoeren? Laat die man alsjeblieft zijn waarnemingen uiten. Dat moet iedere burger in ons land doen. Daar wordt de Kamer alleen maar wijzer van. Ik raad mevrouw Yücel aan om dit pad niet te volgen. Ambtenaren van het UWV mogen niet zomaar met Kamerleden praten. De voorzitter praat gelukkig uit zichzelf.

De heer Van Hijum (CDA): Ik val mevrouw Yücel bij. Ik heb er niet zo veel moeite mee als voorzitters hun eigen waarnemingen kenbaar maken, maar wie kaatst moet ook de bal verwachten. Ik heb mij erover verbaasd. De minister heeft gezegd dat het geen nieuw beleid is en dat het de heer Linthorst niet kan hebben verrast, maar hij heeft toch de indruk gewekt dat het om iets nieuws ging. Als ik zijn opmerkingen zo moet uitleggen dat hij zich zorgen maakt over het afkalvend draagvlak voor re-integratie en dat de Kamer zich dat moet aantrekken, dan vind ik dat ongehoord. Ik zou zeggen dat de heer Linthorst ook enige zelfreflectie past, gezien alles wat er in de afgelopen periode mis is gegaan bij het UWV. Die bal wil ik wel bij hem terugleggen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik sluit mij hierbij aan. Ik heb de minister tijdens een plenair debat gevraagd waarom er budgetoverschrijdingen zijn. De minister zou daarop met de raad van bestuur gaan praten. Ik heb mij afgevraagd of er sprake is van mismanagement. Mij lijkt het goed dat de voorzitter zich met dat soort vraagstukken gaat bezighouden.

Minister Donner: De heer Linthorst doet op dit terrein wat zijn taak is, namelijk uitdrukking geven aan zijn zorg. Ik zal de opmerkingen van de Kamer aan hem overbrengen en de Kamer tegenover hem verdedigen. Ik zal hem duidelijk maken dat de Kamer niet de grenzen van haar bevoegdheid heeft overschreden door haar verontrusting uit te spreken over zijn uitlatingen.

De heer Ulenbelt (SP): Wilt u dan wel alle fracties apart langslopen?

Minister Donner: Nee, de Kamer is de Kamer.

De vragen over brugbanen heb ik beantwoord. Deze gegevens zijn opgenomen in de Arbeidsmonitor.

Mevrouw Yücel had een aantal vragen over de inzet van de middelen voor scholing. Voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid in de periode 2009–2011 is 75 mln. aan ESF-geld beschikbaar. Uit de rapportage kreeg ook ik de indruk dat er sprake is van onderuitputting. De middelen zijn per jaar in tranches verdeeld en komen dus niet in één keer beschikbaar. Deze middelen kunnen worden ingezet voor leerwerktrajecten, maar zijn daar niet op voorhand voor bestemd. Ook op dit punt krijgt de Kamer binnenkort nadere informatie.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik ben blij dat er nu een wapenstilstand is. Een vraag over budgetoverschrijding is blijven liggen. De minister heeft maatregelen voor 2010 genomen. Wil hij een plan maken voor aansturing op lange termijn?

De heer Van Hijum (CDA): Voorzitter. Ik heb de tirade van de minister laten bezinken. Ik snap dat hij nut en noodzaak van re-integratie hoog wil houden. Dat heb ik ook niet willen betwisten, maar het is de plicht van de Kamer om de honderden miljoenen die jaarlijks aan re-integratie worden besteed kritisch te blijven volgen. Er zijn nog steeds indicaties dat er nog te veel misgaat. De Kamer hoort dan de vinger op de zere plek te leggen. Het wil er bij mij niet in dat dit ten koste gaat van het draagvlak voor re-integratie. Juist als wij dat niet doen, dan komt dit draagvlak onder druk te staan. Maar goed, daar is nu wel genoeg over gezegd.

De minister heeft gezegd dat gemeenten niet zo heel veel kunnen doen. Het is waar dat de principiële keuze is gemaakt om zaken aan gemeenten over te laten. Daarover zijn in het plan van aanpak voor de re-integratie een groot aantal afspraken gemaakt, bijvoorbeeld dat gemeenten zich committeren aan het ontwikkelen en benutten van bruikbare vormen van benchmarking om daarmee hun werkwijze en resultaten zichtbaar te maken. Hiermee zou vanaf begin 2009 begonnen worden. Wat is daarvan terechtgekomen? Is er al iets te melden over de resultaten en de verantwoording daarover? Wij hebben hier al een keer bij stilgestaan en geprobeerd om oplossingen te vinden.

Ik zal de minister informatie aanreiken over de no-riskpolis, althans over de arbeidsmarktpositie van ex-kankerpatiënten. Ik hoop dat wij nog iets voor die groep kunnen betekenen.

De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. De minister zei dat het debat over re-integratie niet is te winnen. Dat is ook zo, in elk geval niet door hem. Dat komt doordat het een fout ontwerp is. Over foute ontwerpen kun je discussiëren wat je wilt, je kunt eraan verbeteren wat je wilt, maar fout blijft fout. Als je marktwerking wilt op een terrein waarop geen marktwerking mogelijk is, dan werkt het dus niet. Bij aanbestedingen heb je keurmerken nodig, maar er zijn nog steeds bureaus die met tarotkaarten werken. We hebben het allemaal meegemaakt.

De heer Van Hijum (CDA): Dat is een heel oude zaak.

De heer Ulenbelt (SP): Ja, maar dat bureau is er nog steeds! Het werkt helaas niet, maar mensen geloven dat het werkt. Dat is ook het probleem geweest van al die mensen die geloofden dat marktwerking op dit gebied een panacee zou zijn. Marktwerking heeft niet gewerkt en is de mist ingegaan. Gelukkig, zoals meestal bij ellende, ontstaan er dan toch weer nieuwe initiatieven, ook van het ministerie. Mijn complimenten voor de aanpak in Arnhem en in Leeuwarden. Dat is de formule die mijn partij altijd heeft voorgestaan. De oude re-integratie is weg, de nieuwe komt eraan. Laten we hopen dat het allemaal nog goed komt.

Dan de sollicitatieplicht. Wat moet een metselaar van boven de 55 jaar die in de landelijke vacaturebank en in de regionale krant geen vacatures vindt? Mag hij bij het UWV zeggen: werkcoach, er zijn voor mijn geen vacatures, maar ik wil solliciteren op de eerste de beste vacature die er komt?

Hulde aan de heer Linthorst voor wat hij vertelt. Waren alle ambtenaren van het UWV maar ook zo vrij om te vertellen wat zij meemaken. Dat zou een zegen zijn. Ik ben erg teleurgesteld in de fracties van de ChristenUnie en de PvdA die deze mensen de mond willen snoeren.

Mevrouw Yücel (PvdA): Voorzitter. De PvdA-fractie wil niemand de mond snoeren en ik geloof ook niet dat de fractie van de ChristenUnie dat wil. Er is een uitspraak gedaan en daar hebben wij politiek op gereageerd en dat is het.

De op 16 maart aangenomen motie moet goed uitgevoerd worden. Het belangrijkste is dat de middelen gaan naar de meest kwetsbaren die het re-integratietraject het hardst nodig hebben. De focus op selectieve inzet moet onverminderd – misschien nog wel versterkt – blijven gelden voor de rest van dit jaar.

Minister Donner: Voorzitter. Mevrouw Ortega is teruggekomen op de budgetoverschrijdingen. Ik heb met de raad van bestuur gesproken over wat er mis is gegaan. In de sturing is zonder meer iets misgegaan. In september nam het aantal werklozen toe, terwijl toen nog het signaal uitging dat er sprake was van onderuitputting. Dat was funest. Ik heb wel degelijk beelden van de budgetoverschrijdingen. Op die punten is er gewoon iets fout gegaan. Die fouten zijn gemaakt vanuit de optiek van de restrictieve inzet en de afspraken die op dat punt met het UWV zijn gemaakt. Het beeld dat er daardoor geld niet op de juiste plaats terechtgekomen zou zijn, is iets geheel anders. Bij verschillende sprekers beluister ik zorg over degenen met wie re-integratietrajecten zijn afgesproken. De Kamer hecht eraan dat die zo veel mogelijk gerealiseerd kunnen worden. Met dat dilemma zit ik. Enerzijds is er het belang van het zo beperkt mogelijk houden van de verplichtingen die zijn aangegaan en anderzijds het belang van mensen die perspectief op re-integratie hebben gekregen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Hoe kan Kamer controleren als zij niet weet wat er is misgegaan? Ik wil een brief van de minister waarin hij uitgebreid uitlegt wat er allemaal verkeerd is gegaan en welke consequenties daar eventueel aan verbonden moeten worden. De minister stelt maatregelen voor 2010 voor. Is er geen plan nodig voor de aansturing van het UWV op langere termijn?

Minister Donner: Als ik het wel heb, is dat plan er. Ten aanzien van de selectiviteit is er een plan van aanpak en dat hebben wij ook besproken. Wij zullen moeten accepteren dat in complexe systemen de fout regel is en geen uitzondering, ook bij de overheid. Je zult ervoor moeten zorgen dat niet steeds dezelfde fouten voorkomen en dat het aantal fouten niet buitensporig wordt. Volmaaktheid is ook overheden niet gegeven. Bij de verslaglegging zal ik ook rapporteren over wat er is misgegaan.

De heer Van Hijum vroeg naar de afspraken met de gemeenten. Sinds 2009 loopt de benchmark van SGBO. Het merendeel van de G4 en G27 doet daaraan mee. Daarnaast doen ook tientallen kleine gemeenten mee. Er is ook een initiatief van Divosa waar veel gemeenten aan meedoen. Over het geheel wordt gerapporteerd in de uitvoeringsrapportage die de Kamer dit voorjaar krijgt, dus de tweede uitvoeringsrapportage.

Het debat met de heer Ulenbelt over de opzet kunnen wij niet bevredigend afronden. Op verzoek van de Kamer zijn de IRO's iedere keer uitgebreid. «De Kamer» wil zeggen: alle leden, of zij er nu voor waren of niet. Dat is het staatsrechtelijk beginsel. Ik heb niet met afzonderlijke fracties te maken, maar met de Kamer als geheel. In het kader van de IRO's was er een persoon die meende baat te hebben bij tarotkaarten. Hij heeft een baan gekregen. Wat moet ik dan nog meer? We zijn het erover eens dat marktwerking geen panacee is. Het is een methode om na te gaan op welke wijze de beschikbare deskundigheid zo goed mogelijk kan worden ingeschakeld. Ik erken dat projecten zoals in Nijmegen en Leeuwarden nodig zullen blijven en dat die hun succes mede danken aan persoonlijke inzet. Ik constateer dit ook steeds bij projecten van het Leger des Heils. Die organisatie bekommert zich evenzeer om de re-integratie naar arbeid van mensen die de grootst mogelijke afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Die twee kanten zijn nodig. Dat laatste deel zal niet via marktwerking gerealiseerd kunnen worden.

Ik ben bezig met de uitvoering van de motie die op 16 maart is aangenomen. De essentie van selectieve inzet is dat dit mensen betreft die zonder die middelen niet weer aansluiting op de arbeidsmarkt vinden. Dat zijn mensen met de grootste afstand tot werk. Selectiviteit houdt ook in dat je geld inzet voor degenen die nog perspectief hebben. Dat is de tweespalt in het rapport van de IWI. De IWI rapporteert over het aantal projecten, terwijl wij het aantal trajecten dat effect heeft gehad meten. Die twee benen in het re-integratiebeleid zul je altijd houden.

Mevrouw Yücel (PvdA): Akkoord. Volgens mij dient iedereen perspectief te hebben op een zinvolle inzet middels werk of gesubsidieerde arbeid. Het gaat mij erom dat die middelen niet moeten worden ingezet voor mensen die zonder zo'n traject ook aan het werk zouden komen. Dat is niet de juiste vorm van selectiviteit.

Minister Donner: Dat ben ik met u eens. Wij gaan er ook van uit dat het grootste deel van de mensen dat zijn baan verliest op eigen kracht weer werk vindt of, als dat niet lukt, er geen werk voor hen is. Daar staat tegenover dat wanneer mensen een baan vinden met behulp van re-integratiemiddelen de reactie al snel is: maar dat was zonder die middelen ook wel gelukt. Als die geen baan vinden, wordt gezegd: zie je, de re-integratie werkt niet. Daarmee kom ik terug op mijn uitgangsstelling dat dit debat nooit te winnen is. Het gaat om de wijze waarop naar de problematiek gekeken wordt. In dat opzicht is er vaak niet voldoende afstand. Ik zeg overigens niet dat mevrouw Yücel dat doet.

Mevrouw Yücel (PvdA): Volgens mij is er heel veel winst te halen met een goede diagnose aan de voorkant. Als de diagnose en de indicatie goed zijn, kan de groep veel scherper begeleid worden. Dan kan degenen die het het hardst nodig hebben, een goed re-integratietraject worden aangeboden. Misschien dat het iets langer duurt, maar dat leidt wel tot succes.

Minister Donner: Ook daar ben ik het mee eens, maar op een gegeven moment moet je selectief met de beperkte capaciteit omgaan. Voor een deel gaat het om mensen die ook zonder die diagnose een kans hadden op de arbeidsmarkt.

De heer Ulenbelt noemde het voorbeeld van iemand die geen baan kan vinden in zijn vak. Dan moet overwogen worden of die persoon niet wat anders moet gaan doen. Tijdens een werkbezoek in Bennekom heb ik gezien dat iemand uit de bouwsector zich liet omscholen voor werk in de zorg. Het is geen oplossing om te zeggen: een metselaar is een metselaar en zal nooit iets anders doen; als er geen metselaars gevraagd worden, heeft hij geen perspectief. Als wij op die wijze naar mensen kijken, is dat de dood in de pot.

De voorzitter: De minister heeft toegezegd, de Kamer een overzicht te sturen van het aantal trajecten dat als gevolg van overschrijding van het re-integratiebudget WW geen doorgang heeft gevonden en van het aantal trajecten dat wel is doorgegaan.

Minister Donner: Ik heb een rapportage toegezegd als het totaaloverzicht beschikbaar is. Dan zal ik melden wat de overschrijding is, hoe er globaal met de trajecten is omgegaan en wat er is misgegaan.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De minister heeft ook toegezegd dat ik inzicht krijg in de wijze waarop is omgegaan met aangegane verplichtingen.

Minister Donner: Ik kan globaal rapporten over wat er is gedaan met de aangegane verplichtingen en wat als een aangegane verplichting beschouwd wordt. Ik kan niet aangeven hoe er in individuele gevallen met de middelen is omgegaan. In dat geval moeten er honderdduizenden gevallen worden beschreven.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Dat was juist mijn bedoeling.

Minister Donner: U kunt niet van mij verwachten dat ik van al die duizenden gevallen een beschrijving geef. Uitgangspunt is dat een verplichting wordt nageleefd. De vraag is nu in welke gevallen dat niet is gebeurd. Ik kan globaal aangeven hoe daar grosso modo mee omgegaan is.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik wil er toch nog iets aan toevoegen. In de rapportage wil ik duidelijk kunnen zien hoe precies is omgegaan met het begrip «aangegane verplichtingen». Dat is niet helder.

Minister Donner: Dat krijgt u.

De voorzitter: Op welke termijn?

Minister Donner: Als ik een overzicht heb van de gehele operatie. Er vinden nu nog gesprekken plaats over de gevallen waarin het onduidelijk is of er een verplichting is aangegaan of niet.

De voorzitter: Met andere woorden: in de volgende periode.

Minister Donner: Nee, ik schat in dat ik dit in de loop van de maand mei kan melden.

De voorzitter: De minister heeft toegezegd dat hij de conclusie van de IWI dat 68% van de bijstandsgerechtigden geen re-integratietraject is aangeboden, nader zal toelichten.

Bij de verslaglegging over de uitvoeringsrapportage wordt meegenomen wat er is misgegaan bij de aansturing binnen het UWV.

Ik dank de minister en zijn ambtenaren.