Ontvangen 20 maart 2008
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
In artikel I, onderdeel C, wordt artikel 94 als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen der echtgenoten, bij aanvang van de gemeenschap aanwezig of nadien, zolang de gemeenschap niet is ontbonden, verkregen, met uitzondering van:
a. goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater of bij de gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen;
b. pensioenrechten waarop de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing is alsmede met die pensioenrechten verband houdende rechten op nabestaandenpensioen;
c. rechten op het vestigen van vruchtgebruik als bedoeld in de artikelen 29 en 30 van Boek 4, vruchtgebruik dat op grond van die bepalingen is gevestigd, alsmede hetgeen wordt verkregen ingevolge artikel 34 van Boek 4.
2. Artikel 94, derde lid, vervalt.
Artikel I, onderdeel Ee, vervalt.
In artikel II wordt het eerste punt vervangen door:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Van de aan de echtgenoot of geregistreerde partner van de gefailleerde opgekomen rechten aan toonder en zaken die geen registergoederen zijn, welke ingevolge artikel 94, tweede lid, onder a en c, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan wel de huwelijkse voorwaarden onderscheidenlijk de voorwaarden van geregistreerd partnerschap buiten de gemeenschap vallen, moet, in geval van geschil, door beschrijving of bescheiden blijken.
In artikel V vervalt in het tweede lid de zinsnede: «a en».
Met de wijzigingen in artikel 94, tweede lid, wordt bewerkstelligd dat erfenissen en schenkingen ook naar komend recht deel zullen uitmaken van de wettelijke goederengemeenschap.
De aanvankelijk in het tweede lid, onderdeel a, geformuleerde uitzondering voor krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling, of gift verkregen goederen is geschrapt. In plaats daarvan wordt hier, evenals naar huidig recht, slechts een uitzondering gemaakt voor goederen ten aanzien waarvan een uitsluitingsclausule is gemaakt door de erflater of schenker.
In het tweede lid, onderdeel c, is gehandhaafd de ook naar huidig recht bestaande uitsluiting van het erfrechtelijke verzorgingsvruchtgebruik van titel 3, afdeling 2, van Boek 4 BW (de artikelen 4:29, 4:30 en 4:34 BW). Om redenen van consistentie is eveneens gehandhaafd het recht op het vestigen van het verzorgingsvruchtgebruik. Het zou ongerijmd zijn om dit recht – anders dan het bij uitoefening van dit recht te verkrijgen vruchtgebruik – wèl in de gemeenschap te doen vallen.
Het aanvankelijk voorgestelde derde lid van artikel 94 is geschrapt. De eerste zin bracht mee dat een gemeenschapsgoed dat een echtgenoot aan de andere echtgenoot schenkt, door de andere echtgenoot niet zonder meer in zijn privévermogen wordt ontvangen. Nu schenkingen door de wijziging van het tweede lid in beginsel niet buiten de gemeenschap vallen, bestaat aan deze regel geen behoefte meer. Hetzelfde geldt voor de in het derde lid, tweede zin, geregelde insluitingsclausule.
Wanneer de hoofdregel gehandhaafd blijft dat erfenissen en schenkingen in de wettelijke gemeenschap vallen, bestaat niet langer behoefte aan het voorgestelde artikel 121a. Dat onder uitsluitingsclausule verkregen goederen niet door middel van huwelijkse voorwaarden tot de gemeenschap kunnen gaan behoren, ligt dan immers besloten in het feit dat artikel 94, tweede lid, onder a zich naar zijn aard tegen afwijking verzet (vgl. artikel 93, tweede zin).
In de redactie van artikel 61, derde lid, Faillissementswet dient rekening te worden gehouden met de schrapping van het voorgestelde artikel 121a van Boek 1 BW.
Nu artikel 94, tweede lid, onder a, van Boek 1 BW geen wijziging ondergaat, behoeft met die bepaling ook in het overgangsrecht geen rekening te worden gehouden.
Anker