Vastgesteld 24 juni 2011
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1 heeft op 24 mei 2011 overleg gevoerd met minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:
– de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 21 april 2011 betreffende de aanbieding van het kabinetsstandpunt inzake controversiële wetsvoorstellen tot gemeentelijke herindeling (28 750, nr. 23).
Van het overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Dijksma
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Van der Leeden
Voorzitter: Van Beek
Griffier: Hendrickx
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Van Beek, Berndsen, Brinkman, Bruins Slot, Heijnen, Ortega-Martijn, Van Raak en Van der Staaij,
en minister Donner van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.
De voorzitter: Ik open dit AO en ik heet alle aanwezigen welkom. Er wordt een punt van orde gemaakt.
Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Formeel maak ik geen deel uit van deze commissie. Ik moet dus toestemming vragen om hier het woord te mogen voeren.
De voorzitter: Ik constateer dat niemand overwegend bezwaar heeft. Ik heet mevrouw Berndsen van harte welkom.
Ik wil de collega's nadrukkelijk wijzen op de agenda. We praten over de brief van de minister. We behandelen dus niet drie herindelingen, maar het standpunt van de minister hierover. Deze mededeling heeft een formele achtergrond want we zijn nog niet toe aan eventuele behandelingen. Bovendien ontstaat dan de typische situatie dat er een inhoudelijk debat plaatsvindt zonder dat er hoorzittingen geweest zijn en zonder dat we over de volledige stukken beschikken. Over het standpunt van de minister willen we natuurlijk graag praten.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Mijn fractie wil zorgvuldig omgaan met de behandeling van wetsvoorstellen voor gemeentelijke herindelingen. Voor ons staat voorop dat gemeentelijke herindelingen van onderop moeten plaatsvinden. Herindelingen hebben een impact op inwoners en gaan vaak gepaard met veel emotie. Ook daarom moet dit proces zorgvuldig plaatsvinden. Mijn partij heeft als onderdeel van het voormalige kabinet ertoe bijgedragen deze zorgvuldigheid aan te scherpen door de formulering van een vernieuwd beleidskader gemeentelijke herindeling. We zijn dan ook tevreden dat dit kabinet in het regeerakkoord stelt dat de gemeentelijke herindelingen alleen zijn goedkeuring verwerven in het geval dat deze van onderop komen. Dit is ook het centrale uitgangspunt in het vernieuwde beleidskader. De toevoeging in het regeerakkoord dat de provincie een actieve rol speelt bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten roept de vraag op of deze actieve rol afwijkt van datgene wat in het vernieuwde beleidskader staat. Deze twijfel wordt mede ingegeven door het feit dat het regeerakkoord ervan uitgaat dat het vernieuwde beleidskader een belangrijke rol speelt, maar niet dat dit leidend is.
De onduidelijkheid is verder versterkt door de reacties die we kregen op de conclusies van de minister naar aanleiding van de gemeentelijke herindeling Renswoude, Woudenberg en Scherpenzeel. Ik heb dit spoed-AO dan ook aangevraagd om snel meer helderheid van de minister te krijgen. Graag hoor ik van de minister of het vernieuwde beleidskader nog steeds volledig van toepassing is. We willen blijven inzetten op een consistent en transparant beleid dat geen ruimte laat voor onduidelijkheid of politieke keuzes.
In de beknopte brief die we van de minister kregen, staat dat in de drie controversieel verklaarde gevallen het draagvlak voor de herindeling niet is toegenomen. De minister laat weten in het kader van een zorgvuldige afweging gesprekken te hebben gehad met de gemeentebesturen en de betrokken gedeputeerden.
Mijn fractie streeft ook naar een zorgvuldige afweging. Tot mijn spijt moet ik helaas constateren dat ik op basis van deze brief daartoe niet in staat ben geweest. Het is niet duidelijk op welke manier het kabinet als medewetgever te werk is gegaan. Concreet moet het kabinet, volgens het vernieuwde beleidskader, een herindelingsadvies beoordelen op het verloop van het proces dat heeft geleid tot dat advies, en de motivering van de voorgestelde herindeling in het advies dat de betrokken gemeenten of de betrokken provincies hebben opgesteld. Graag ontvang ik alsnog volledige informatie van de minister over de manier waarop het kabinet de verschillende controversiële herindelingsvoorstellen heeft beoordeeld, in het bijzonder het herindelingsadvies over de samenvoeging van Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg, en op welke manier hij tot zijn eindconclusie is gekomen.
Tot slot hoor ik graag wanneer de Wet algemene regels herindeling (Wet ARHI) wordt geëvalueerd. Klopt het dat het ministerie van BZK bezig is met een herijking van het hernieuwde beleidskader? Indien dit het geval is, hoor ik graag op hoofdlijnen van de minister op basis van welke onderdelen herijking nodig is. Ik spreek het vertrouwen uit dat dit AO ertoe zal leiden dat er meer helderheid komt over de koers van dit kabinet met betrekking tot gemeentelijke herindelingen. Het debat over het wetsvoorstel gemeentelijke herindeling Hollands Kroon staat immers deze week al op de plenaire agenda.
De heer Van Raak (SP): Voorzitter. De mensen in Renswoude, Scherpenzeel, Woudenberg, Bergen, Gennep, Mook en Middelaar hebben zekerheid gekregen, in ieder geval voorlopig. Hun herindeling gaat niet door, maar er komen nog een heleboel andere herindelingen aan. Daarop kom ik straks nog kort terug.
De minister heeft een brief gestuurd met zijn visie op deze herindelingen. In die brief zit geen visie, maar die probeer ik er vandaag toch uit te halen. Wat is voor het kabinet het criterium voor herindelingen? Wat betekenen herindelingen van onderop, zoals in het regeerakkoord staat? Mij is voortdurend door iedereen van bestuurlijk Nederland verteld dat Renswoude het niet kan en dat het te klein is. Renswoude kan het allemaal niet, dus het moet worden heringedeeld. Ik lees in de brief van de minister dat hij constateert dat er geen urgentie is om deze gemeente te herindelen. Waarom is dat wetsvoorstel er dan ooit gekomen? Hoe is het mogelijk dat er een heel lange herindelingsprocedure is geweest? Het ging immers niet goed in Renswoude; er moest dus een herindeling komen. Gelukkig hebben we de zaak controversieel verklaard. Dan krijgen we echter een brief waarin staat dat het kabinet constateert – het is geen mening maar een constatering – dat er geen urgentie is. Waarom zijn we er dan aan begonnen? Wat zijn de criteria?
Het Renswoude-model is ook interessant omdat Renswoude heeft gezegd te willen samenwerken met Veenendaal, omdat niet alles in Renswoude goed gaat. Het gaat dus niet om de schaal van de gemeente waarmee veel politieke partijen in Den Haag altijd stoeien. D66 wil zelfs allemaal gemeenten van 50 000 inwoners. Groot, groot, groot, maar het gaat niet om groot, groot, groot. Het gaat erom wat de gemeente doet. Is de minister het met me eens dat met Renswoude een nieuw model wordt uitgewerkt? Ik bedoel het model van een kleine gemeente die een gemeente wil blijven. Die gemeente zegt: het is onze democratie en we laten ons niets door de provincie of een andere gemeente de wet voorschrijven, maar we zijn wel bereid te bekijken wat we als kleine gemeente kunnen doen en wat we wellicht in samenwerking met de provincie of andere gemeenten moeten doen. Is dit het nieuwe model?
Is dit ook het nieuwe criterium? Straks kijken we naar Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist. Stel dat Nederlek zegt niet te willen, is dat dan het criterium om het niet te doen? Als we kijken naar Dirksland, Goedereede, Middelharnis en Oostflakkee, is het dan voldoende als Goedereede zegt niet te willen? Harenkarspel, Schagen en Zijpe: als een referendum uitwijst dat Zijpe niet wil, is er dan ruimte voor dit model? Dat geldt ook voor Stede Broec, Hoorn en Enkhuizen. Hebben we nu een nieuw model? Ik zou er heel blij mee zijn omdat het een oplossing is voor onze problemen.
Bussum, Muiden, Naarden en Weesp; dat is ook interessant. De bevolking van deze gemeenten wil deze herindeling niet. Het advies van de minister aan de Tweede Kamer is het wetsvoorstel tot gemeentelijke herindeling van deze gemeenten wel te behandelen. Tegelijkertijd vindt hij het niet erg als de Kamer zelf een heel andere herindeling in elkaar knutselt. Daarvoor geeft de minister ook nog een paar suggesties. Hij zegt dat de hele procedure al doorlopen is en dat hij niet weet of hij deze wet wel wil. De Tweede Kamer moet er van hem naar kijken en eigenlijk zou hij het toejuichen als de Kamer via een amendement die hele wet tot twee andere wetten maakt. Dan zijn we als bestuurders echt aan het knutselen. Ik vraag de minister Bussum, Muiden, Naarden en Weesp dit wetsvoorstel terug te geven. Kunnen we het niet stuiten? Kunnen we niet even bellen met Bussum, Muiden, Naarden en Weesp – als ze niet hier in de zaal zitten – en aan die gemeenten vragen om met een voorstel te komen waar de bevolking achter staat? Dat lijkt me de goede weg en niet het ad hoc geknutsel in de Tweede Kamer.
Ik vond het opmerkelijk om in het prachtige blad Binnenlands Bestuur te lezen dat Willibrord van Beek en Pierre Heijnen, hier aanwezig, gezegd hebben dat er in de Limburgse Vallei en Noord-Limburg gemeenten op punt van omvallen staan. Is de minister het daarmee eens? Hij ziet immers geen enkele urgentie.
Hulde voor Bussum dat die gemeente haar inwoners een stem heeft gegeven. 96% van de mensen heeft de fusie afgewezen. Bussum is een goed voorbeeld voor alle gemeenten. Maak een goed herindelingsvoorstel via een referendum of een volksraadpleging, of maak het onderwerp van verkiezingen zodat mensen zich kunnen uitspreken. De democratie is niet van bestuurders maar van burgers.
Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Het is een slechte zaak dat gemeenten zo lang moeten wachten op duidelijkheid doordat het kabinet de desbetreffende wetsvoorstellen controversieel heeft verklaard en ze daarna nog maanden heeft laten liggen. Van de brief van de minister wordt mijn fractie niet vrolijk. Het gemak waarmee geconstateerd wordt dat fusies wel uitstel kunnen lijden, gaat voorbij aan de grote wens van gemeenten om meer bestuurskracht te ontwikkelen en klaar te zijn voor de belangrijke dossiers die vanuit het Rijk naar de gemeenten komen. Mijn fractie is daarom ook kritisch. Ik begrijp dat herindelingen altijd met emoties gepaard gaan. Inwoners zijn bang dat hun eigenheid verdwijnt. De eerste reactie is er dan ook een van verzet. Ik snap dat. Als inwoner van een dorpje met 1000 inwoners dat al lang geleden is heringedeeld, weet ik echter ook dat de eigenheid heel goed kan blijven bestaan na herindeling.
De heer Van Raak (SP): Het is erg hooghartig om te zeggen dat mensen per definitie tegen zijn als ze iets moeten veranderen. Er zijn ook voorbeelden zoals Limburg, waar de gemeenten een herindeling wilden maar de bevolking dat niet wilde. De bevolking heeft daar uiteindelijk via een referendum gezegd dat ze wel een herindeling wilde. Het is minachting van de bevolking om te zeggen dat burgers altijd overal tegen zijn. Er zit ook minachting achter het voorstel van D66 om allemaal gemeenten van 50 000 inwoners te maken. Dat is tekentafeldemocratie; dat is bijna een Oostbloktoestand. Wat is volgens D66 de rol van burgers in herindelingen?
De voorzitter: Ik ben niet voor niets begonnen met de zinnen die ik uitgesproken heb. We hebben geen debat over herindeling. We hebben een debat over de brief van de minister. Wil mevrouw Berndsen dus kort zijn in de beantwoording van deze vraag die echt buiten de orde is?
Mevrouw Berndsen (D66): Ik weet dat de SP dit soort vragen aan D66 stelt. Dat doet de SP-fractie ook in de Eerste Kamer. Ik heb niet gezegd dat er altijd sprake is van verzet. Ik heb gezegd dat de eerste reactie er vaak een van verzet is. De heer Van Raak moet mijn woorden niet verdraaien.
Het uitgangspunt moet zijn dat burgers goed bediend worden, dat de gemeentelijke dienstverlening op orde is en dat de gemeente de taken die steeds zwaarder worden, goed kan uitvoeren. Dat vraagt om bestuurskracht. Er komen steeds meer taken naar de gemeente. Denk bijvoorbeeld aan de Wmo, maar ook aan de democratische controle door de gemeenteraad op de politie nadat de nationale politie is ingevoerd. Het maken van een integraal veiligheidsplan is dan van groot belang en dat kan niet met een ambtenaar openbare orde en veiligheid die daaraan 0,2% van zijn tijd kan besteden. Ook de Leerplichtwet is een goed voorbeeld.
De minister schrijft in zijn brief dat hij heeft geconstateerd dat de standpunten ten aanzien van het wetsvoorstel dat de samenvoeging van de gemeenten Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg vormgeeft, niet zijn gewijzigd. Sterker nog, de minister concludeert dat het wetsvoorstel kan rekenen op een breed draagvlak, zowel van de gemeentebesturen van Scherpenzeel en Woudenberg als van beide provinciebesturen in kwestie. Alleen op basis van het feit dat de gemeente Renswoude tegen is, wil de minister het wetsvoorstel intrekken. De gemeente Renswoude was overigens ook al tegen bij de indiening van het wetsvoorstel. Dit lijkt toch erg op «grote stappen, snel thuis»: vier van de vijf betrokkenen zijn voor, één is tegen en dus gaat het niet door. De minister is van mening dat de urgentie er niet meer is omdat Renswoude de dienstverleningstaken heeft uitbesteed aan de gemeente Veenendaal. Wat is de zelfstandigheid van de gemeente nog als alle dienstverleningstaken worden uitbesteed aan een andere gemeente? Hoe gaat die gemeente straks om met alle taken die er nog aankomen? Worden die ook uitbesteed? Hoe staat het dan met de democratische controle hierop? Wat is dan nog de rol van de gemeenteraad?
Bovendien moeten we ook over grenzen heen kijken. Het gaat niet alleen om de eigen gemeente. Het gaat ook over het duurzaam versterken van de gemeente in de Vallei waarover we het nu hebben en de andere Valleigemeenten. Het gaat dus ook om het beleid van de toekomst.
Volgens de ARHI-procedure hoort Den Haag, in casu de minister en de Tweede Kamer, alleen te toetsen of de procedure goed gevolgd is. Het gaat om het technisch controleren in plaats van alles opnieuw te moeten doen. We zijn dan ook van mening dat dit wetsvoorstel gewoon doorgang kan vinden.
Wat betreft de herindeling in het Gooi betreuren we het dat er in het gebied geen onderzoek is gedaan naar een logische samenhang van fusiegemeenten. Een dergelijk onderzoek kan de acceptatie van een fusie door burgers vergroten. Het lijkt erop dat er alleen gekeken is naar een oplossing voor de precaire situatie van Muiden. Mijn fractie is voor een samenvoeging van de vier gemeenten. Het zou een historische vergissing zijn om Weesp buiten deze fusie te laten. Ook een grenscorrectie zal Weesp op de korte en middellange termijn niet helpen. Als we het hebben over bestuurskrachtige gemeenten die hun taken aan moeten kunnen, zal ook de schaal van de gemeente Weesp te klein zijn.
Mijn fractie kan zich wel vinden in het voorstel van de minister om het wetsvoorstel ten aanzien van de Limburgse gemeenten in te trekken omdat hiervoor in ieder geval onvoldoende bestuurlijk draagvlak bestaat.
De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik moet zeggen dat het de goede kant opgaat met de gemeentelijke herindelingen. Ik prijs een aantal van de standpunten die de minister in zijn brief naar voren heeft gebracht.
De minister zegt dat er geen onoverkomelijke problemen ontstaan als er geen herindeling van de genoemde Limburgse gemeenten plaatsvindt. Ik vind het besluit van de minister zeer verstandig en ik prijs hem daarvoor. Ik had het hem een paar jaar geleden al gezegd maar dat neemt niet weg dat het kennelijk mettertijd komt.
Ik herhaal even hoe de PVV-fractie tegenover gemeentelijke herindelingen staat, in de hoop dat de minister in de toekomst het PVV-beleid hierover integraal kan overnemen. We hebben een groot aantal gemeenten in Nederland. Nog steeds, zou ik zeggen. Dat kan bestuurlijk een probleem zijn. Dat neemt niet weg dat ik ervan overtuigd ben dat heel veel gemeentebesturen en -ambtenaren hard bezig zijn om op vele onderwerpen heel goed met elkaar te gaan samenwerken. De gemeenten staan in dienst van de burgers, de bewoners, en die hebben het uiteindelijk voor het zeggen.
Ik heb het in deze Kamer vaker gezegd. Ik woon zelf in de gemeente Beemster. Nadat Leeghwater die polder had leeggepompt, bestaat de Beemster volgend jaar 400 jaar. Ik zou het vreselijk vinden om naburige gemeenten die hun oog al jaren geleden hebben laten vallen op dat prachtige polderlandschap waar ontzettend veel landbouwgebied omgezet kan worden in rijke woongebieden, te verkwanselen aan andere gemeenten die andere belangen hebben. Ik heb daar geld voor over. Ik weet zeker dat het merendeel van de bevolking van de Beemster zegt er geld voor over te hebben als er een enquête of referendum onder hen zou plaatsvinden. Een kleine gemeente kost misschien inderdaad een paar centen meer, maar het plaatje moet wel helder zijn. Als ik jaarlijks € 200 meer aan lokale belastingen moet betalen, heb ik dat er graag voor over om in die prachtige gemeente Beemster te kunnen blijven wonen.
Ik weet zeker dat de bewoners van heel veel gemeenten in Nederland er zo over denken. Daarom ijver ik al vier jaar voor een referendum bij gemeentelijke herindelingen. We zijn overigens niet de enige partij in deze Kamer die daarvoor ijvert. Waarom houden we geen referendum? Waarom laten we de burger niet spreken? Daarmee dwing je de bestuurders een eerlijk plaatje naar voren te brengen, namelijk een plaatje van hoeveel het kost, hoeveel het oplevert en wat we er de afgelopen tijd aan hebben gedaan.
De heer Heijnen (PvdA): Het is fijn dat de heer Brinkman in de gelegenheid is om het standpunt van zijn partij hier nog even te melden. Ik heb graag helderheid over de toekomst. Stel dat deze minister over een of twee maanden met een herindelingsvoorstel komt voor Goeree-Overflakkee en de Krimpenerwaard waar ook één of meer gemeenten tegen zo'n herindeling zijn, kan hij dan rekenen op de steun van de PVV?
De heer Brinkman (PVV): Nee. Even voor de helderheid: bij gemeentelijke herindelingen eisen we niet alleen een bestuurlijk draagvlak maar ook een burgerlijk draagvlak. We weten allemaal dat de burgers bij een verkiezing nagenoeg niet bij dit niet zo heel erg chique onderwerp worden betrokken. De burgers worden er pas bij betrokken na verkiezingen en worden dan geconfronteerd met een gemeentelijke herindeling die men vaak niet wil. Ik heb de afgelopen tijd maar één gemeente gezien die het in onze ogen goed gedaan heeft. Deze gemeente valt onder een gemeentelijke herindeling die we zeer binnenkort behandelen. Ik bedoel de gemeente Nederlek. Deze gemeente is tot nu toe de enige gemeente die een volledige enquête onder haar eigen bevolking heeft gehouden. Dat is te prijzen. Zo hoort het. Als er twee, drie of vier gemeenten betrokken zijn bij een gemeentelijke herindeling en als die enquêtes gehouden zijn en als al die burgers zeggen dat ze het wel zien zitten, dan zijn we daar voor.
Concreet steunen we het kabinetsbesluit om het wetsvoorstel voor de samenvoeging van de Limburgse gemeenten van tafel te halen, evenals de samenvoeging van de gemeenten Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg. Dat vinden we een goed idee.
We zitten wel met de samenvoeging van de gemeenten Bussum, Muiden, Naarden en Weesp. Bestuurlijk schijnt er niet zoveel tegen te zijn. Ik moet zeggen – zo eerlijk ben ik dan ook wel weer – dat ik wel in dubio sta. Er is weinig burgerlijk verzet tegen die samenvoegingen. Aan de ene kant kom ik dan hier een beetje knijpen met mijn eis van referendum en enquête. Aan de andere kant constateer ik dat burgers er kennelijk niet zo heel veel bezwaar tegen hebben. Ik zal dit in mijn fractie verder bespreken om uiteindelijk daarover een standpunt te bepalen. Dat neemt niet weg dat we altijd de eis stellen van een enquête of referendum in gemeenten waar wel verzet is.
De heer Van Raak (SP): De minister stelt voor dat we Bussum, Muiden, Naarden en Weesp wel behandelen maar dat de Tweede Kamer dan met een nieuw voorstel komt om eigenlijk twee nieuwe herindelingen te maken. Dat wil ik wel doen maar dat is een hoop werk. Dan moeten we dat aan al die burgers vragen. Kunnen we dat niet beter aan Bussum, Muiden, Naarden en Weesp zelf overlaten? Kunnen we die vier gemeenten niet vragen in gesprek te gaan met de burgers en met een plan te komen waarover de mensen enthousiast zijn? Dan kunnen we dat hier als hamerstuk goedkeuren.
De heer Brinkman (PVV): Ik begrijp wat de heer Van Raak bedoelt. Ik heb daarvoor op zich wel warme gevoelens. Het is wel zo dat we op enig moment die samenvoeging of herindeling hier toch behandelen. Ik zit in dit geval nog steeds met het probleem wat de bewoners eigenlijk willen. Het plan van de minister is ook een mogelijkheid voor ons om te achterhalen wat de burger wil.
De heer Van Raak (SP): Dat snap ik. Dan moeten wij naar die gemeenten toe en die enquêtes houden. Is dat niet meer iets voor de gemeentebesturen? Moeten die gemeenten dat niet gewoon lekker zelf doen? We vragen ze gewoon eens in overleg te gaan. Moet Tweede Kamer met de bewoners een herindelingsvoorstel maken? Daarvoor hadden we de gemeenten toch uitgevonden?
De heer Brinkman (PVV): Dit is een oude discussie waarin de fracties van de SP en de PVV elkaar de laatste jaren overigens goed gevonden hebben. Ik begrijp wat de heer Van Raak bedoelt. Laten we er nog eens over nadenken. De heer Van Raak heeft ongetwijfeld in zijn inbreng al wat plannen bedacht waarover we later nog eens zullen spreken.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Gemeentelijke herindeling is vaak niet de grootste hobby van menig burger en politicus. Vaak betekent de wens tot gemeentelijke herindeling dat het bestuurlijk of financieel niet langer goed gaat met de gemeente of dat de opgaven in het gebied boven het hoofd groeien van de betrokken gemeente. Soms, heel soms, groeit er ook iets moois tussen gemeenten.
Het is daarom goed dat de minister tijd heeft uitgetrokken om een zorgvuldig bestuurlijk overleg te voeren met de nieuwe colleges en raden die na de verkiezingen van november 2010 in de gemeenten zijn gekomen. De minister is tot een helder besluit gekomen dat de CDA-fractie kan volgen, al zal niet iedere provincie of gemeente tevreden zijn met de uitkomst. De CDA-fractie vraagt zich echter af hoe deze afweging zich verhoudt tot het beleidskader gemeentelijke herindeling van het vorige kabinet. Is de minister trouwens nog van plan om een nieuw beleidskader gemeentelijke herindeling op te stellen? Ik hoor graag een reactie van de minister op beide punten.
De minister heeft een denkrichting uitgezet voor de gemeenten Bussum, Muiden, Naarden en Weesp. Voor deze gemeenten is het zaak dat de Kamer snel aan de slag gaat. Overigens heeft mijn fractie er begrip voor dat deze denkrichting van de minister leidt tot de nodige onzekerheid in de gemeenten, vooral in de gemeente Weesp, over hun toekomstige positie. We willen graag een nadere toelichting op de afweging van de minister om juist zijn voorkeur voor deze denkrichting uit te spreken.
De minister heeft een tijd geleden een brief geschreven naar de betrokken gemeenten in de Krimpenerwaard en op Goeree-Overflakkee. Hierin geeft hij aan dat hij pas begint aan de besluitvorming over deze voorstellen nadat het kabinetsstandpunt over controversiële voorstellen tot herindeling voltooid is. Deze gemeenten zitten natuurlijk op het puntje van hun stoel en willen graag duidelijkheid hebben over hun toekomst. We vinden het logisch en belangrijk dat deze gemeenten snel duidelijkheid krijgen. Wanneer denkt de minister deze gemeenten die duidelijkheid te kunnen geven?
De heer Heijnen (PvdA): Het is heel interessant dat de CDA-fractie de minister om duidelijkheid vraagt. Het is nog interessanter als de CDA-fractie helderheid verschaft. Ze zegt deze brief te steunen waarin de minister met betrekking tot Renswoude het wetsvoorstel om een enkel feit intrekt, namelijk het ontbreken van draagvlak bij een van de betrokken gemeenten. Hoe stelt de CDA-fractie zich dan op bij een eventueel wetsvoorstel met betrekking tot de Krimpenerwaard en Goeree-Overflakkee? Is het denkbaar dat ze zo'n wetsvoorstel steunt of moet op grond van het feit dat het voorstel voor Renswoude nu wordt afgeschoten, verondersteld worden dat ze dit ook zal doen met de Krimpenerwaard en Goeree-Overflakkee?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): De vraag van de heer Heijnen is een beetje voorbarig. We hebben een keurige procedure volgens de Wet ARHI. Daarin staat dat de minister nu aan zet is. Ik doe niet graag het werk van de minister in een vroegtijdig stadium over.
De heer Heijnen (PvdA): Dit kan echt niet. De CDA-fractie wijst op het feit dat de minister aan Goeree-Overflakkee en de Krimpenerwaard heeft geschreven dat hij de besluitvorming in het kabinet afwacht met betrekking tot de zogenaamde controversiële wetsvoorstellen. De situatie van Renswoude is het meest vergelijkbaar met de situatie in de Krimpenerwaard en Goeree-Overflakkee. Het is toch niet te veel gevraagd van de CDA-fractie dat ze consistent is aan haar steun voor het intrekken van het wetsvoorstel voor Renswoude bij de beoordeling van de herindeling van de Krimpenerwaard en Goeree-Overflakkee?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): We willen altijd consistent zijn. Ik zal de heer Heijnen een beetje tegemoetkomen. Als de minister zijn afweging gemaakt heeft, leggen we het voorstel gewoon langs de lijn van ons verkiezingsprogramma waarin staat dat herindeling zo veel mogelijk van onderop moet plaatsvinden.
De heer Heijnen (PvdA): Ik doe nog een laatste poging. Ik wil gewoon ja of nee horen op de vraag of het denkbaar is dat de CDA-fractie het herindelingsvoorstel Krimpenerwaard en Goeree-Overflakkee zoals dat nu in procedure is, steunt.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): De heer Heijnen haalt twee zaken door elkaar, enerzijds de procedure en anderzijds de inhoud. We zitten nu in de procedure. Op het moment dat de minister een afweging heeft gemaakt en die aan de Kamer heeft voorgelegd, zullen we de voorstellen gewoon consistent langs de lijn van ons standpunt voor herindeling uit ons verkiezingsprogramma leggen.
De heer Van Raak (SP): Dat heeft de minister net gedaan. In de brief staat niet veel maar één ding staat er wel in: het model-Renswoude. Het model-Renswoude houdt in dat als een van de gemeenteraden tegen is, we het niet doen. Dat is het gevolg van deze brief. Als de CDA-fractie de brief steunt, steunt ze dus het model-Renswoude. Als ze de brief niet steunt, moet ze het maar verder uitvechten met de minister.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het is mooi dat de heer Van Raak begint over het vergelijken van appels en peren. Elke gemeente is anders. Het is vooral goed te bekijken of we een bepaald model te pakken hebben. Daarom stel ik de vraag aan de minister of hij op basis van het huidige beleidskader gemeentelijke herindeling handelt of dat hij met een nieuw beleidskader gemeentelijke herindeling komt. In dat bredere kader moet je de afweging van deze wetsvoorstellen zien.
De heer Van Raak (SP): Appels en peren zijn verschillend maar ze vallen alle twee van de boom. Die boom is het criterium. De CDA-fractie vraagt een criterium aan de minister, terwijl de minister in zijn brief net een keuze heeft gemaakt, namelijk het Renswoude-model. Ik heb voor de zekerheid nog even aan de minister gevraagd of het klopt of dat dit het Renswoude-model is. Volgens mij staat hier het Renswoude-model. Dat past prachtig bij de filosofie van het CDA: van onderop en als een van de gemeenteraden niet wil, dan doen we het niet want we zijn voor de democratie en tegen de dwingelandij. Als de CDA-fractie deze brief steunt, dan steunt ze toch het model van de minister? Dan kan ze toch niet aan de minister vragen wat hij wil? Dat staat namelijk al in de brief.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik weet niet of de heer Van Raak de laatste tijd nog een peren- of een appelboom heeft gezien. Die verschillen wel degelijk ondanks het feit dat het allebei bomen zijn. Misschien is het goed om een nuancering aan te brengen. Dat is in het kader hiervan wel belangrijk. We vinden het inderdaad belangrijk dat herindeling zo veel mogelijk van onderop plaatsvindt. Dat is ook goed voor de gemeenten die daarna gaan samenwerken. Als er zeer zwaarwegende bestuurlijke of financiële knelpunten in de gemeente bestaan die alleen door een herindeling opgelost kunnen worden, is er wellicht een mogelijkheid voor een uitzondering. In het geval van Renswoude kunnen we concluderen dat dit een gemeente is die haar zaken prima op orde heeft.
Voorzitter. Ik heb een laatste opmerking. De minister roept regelmatig dat het geld op is; het geld bij het Rijk, de provincies en de gemeenten is op. Toch hoor ik regelmatig geluiden dat sommige gemeenten grote bedragen inzetten om een lobby tegen gemeentelijke herindeling te voeren. Dat kan soms gaan om een bedrag van € 100 000. Ik vraag dan ook aan deze spaarzame minister hoe hij tegen dergelijke bestedingen aankijkt.
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. We zijn voor krachtige gemeenten die hun taken aankunnen. We zijn ook voor een heldere democratische legitimatie bij de uitoefening van die taken. We staan dus niet te juichen bij al die ingewikkelde samenwerkingsverbanden die tegenwoordig aan de orde van de dag zijn. Daarom waren we ook heel erg blij met het regeerakkoord, op één punt na. In dit regeerakkoord staat hetzelfde als in ons verkiezingsprogramma: taakdifferentiatie. Dit kabinet, de minister, zou het mogelijk maken dat je gemeenten hebt die wat kleiner willen blijven en een wat beperkter takenpakket uitoefenen, en dat je wat grotere, robuustere gemeenten hebt die een volledig takenpakket uitoefenen, ook als dat betrekking heeft op het gebied van de buren. Op dit punt waren we blij met het regeerakkoord. Het kabinet zit nu een aantal maanden en tot de dag van vandaag wachten we op de uitwerking van deze oplossing voor menig potentieel ingewikkeld herindelingsvraagstuk. Wanneer komt de minister eindelijk met de uitwerking van dit belangrijke punt?
Over het Gooi gaan we binnenkort praten. Dat zal ik nu dus niet doen. Het wetsvoorstel is niet ingetrokken; dat gaan we nog behandelen. Over Noord-Limburg stelt de minister dat de provincie nu aan zet is. Hij schrijft: «Het kabinet wil de ruimte geven aan het provinciebestuur van Limburg om een nieuwe afweging te maken betreffende de bestuurskrachtversterking in de regio...». Heeft de minister dit al aan het provinciebestuur van Limburg gevraagd? Krijgt hij een antwoord? Zo ja, wanneer krijgt hij dat? Geeft hij nog een kader mee aan het provinciebestuur in de zin van: is er een toekomst voor Mook en Middelaar en, zo ja, hoe ziet die er dan uit? Gelet op de voorgeschiedenis is het niet verantwoord dit wetsvoorstel alleen maar in te trekken. Ik krijg graag zo spoedig mogelijk informatie over wat de minister met de provincie Limburg wil. Ik ben ook erg benieuwd op welke manier het nieuwe college van Gedeputeerde Staten de bestuurlijke en financiële problemen van de gemeenten in Noord-Limburg aanpakt.
Het wetsvoorstel over Renswoude zouden we in principe kritisch maar constructief tegemoet zijn getreden. Als het hier voorlag, hadden we het behandeld. We waren er open en constructief mee omgegaan. Ik moet vaststellen dat het kabinet dit wetsvoorstel de facto van tafel haalt. Ik voel er weinig voor om de minister vanuit de Kamer te verzoeken – het maakt daar namelijk geen enkele kans op een meerderheid – het wetsvoorstel opnieuw bij ons in te dienen of het zelf als initiatiefwetsvoorstel in te dienen. Daarvoor is er te veel gebeurd.
Ik begrijp wat de fractie van de ChristenUnie hier voorstelt en wat de fractie van D66 voorstelt. De heer Brinkman is helder. De heer Van Beek hebben we nog niet gehoord. Dat moeten we nog even afwachten. De CDA-fractie is helder en steunt het kabinet. Hiermee kom je al op een meerderheid om dit wetsvoorstel niet verder te behandelen. De bal ligt dus opnieuw bij de regio, en dat na vijftien tot twintig jaar van heel veel geld uitgeven aan een proces dat uiteindelijk heeft geleid tot het wetsvoorstel zoals het nu voorlag. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij dit kabinet en de coalitiefracties. De regio is nu opnieuw aan zet om te bekijken welke bestuurlijke constructie het beste de belangen van de burgers behartigt.
De heer Van Raak (SP): Het klopt. Er is heel veel geld weggegooid door bestuurders om draagvlak te creëren en de bewoners iets door hun strot te duwen wat ze niet willen. En dan zie ik de PvdA-fractie hier krokodillentranen plengen en zeggen dat het zo erg is dat die bestuurders zo veel geld hebben uitgegeven. Ja, dat klopt; het is verschrikkelijk. Kunnen we dus samen tegen de bestuurders zeggen dat ze dat geld aan de burgers moeten besteden? Zeggen we samen dat ze geen propagandamachine moeten betalen om de burgers iets door hun strot te duwen maar dat de PvdA bereid is om naar de mensen te luisteren? Dan steun je een herindeling dus alleen als die de steun van de bevolking heeft. Dat zou een radicaal nieuwe visie van de PvdA zijn. Het is nog nooit vertoond dat de PvdA niet voor de bestuurders maar voor de burgers is. Is de PvdA daartoe nu eindelijk bereid?
De heer Heijnen (PvdA): Juist vanwege die burgers hechten we aan een krachtig lokaal bestuur. Deze discussie zullen we morgenavond en telkens opnieuw voeren. Wat we wel gemeenschappelijk hebben, is onze frustratie over het feit dat er zo veel energie van bestuurders en burgers, zo veel geld en zo veel inzet van ambtenaren is gemoeid met herindelingsvoorstellen die in het zicht van de haven tot zinken worden gebracht door het rommeltje dat dit kabinet ervan maakt.
Ik zeg rommeltje. Dat zal ik illustreren aan de hand van het volgende voorbeeld. De minister werkt op dit moment met een beleidskader waarin beleidskracht, bestuurskracht, duurzaamheid, regionale samenhang, interne samenhang en planologische ruimtebehoefte allemaal criteria zijn voor de vraag of er een herindeling moet komen. Ik moet vaststellen dat dit kabinet het terugbrengt tot één criterium, namelijk draagvlak in de desbetreffende gemeenteraden. Ik kan de opvatting van de minister over de casus Renswoude niet anders lezen. Dat maakt dat de minister er een rommeltje van maakt. Tal van provincies, regio's en gemeenten zijn bezig om conform dat beleidskader alle zes criteria langs te lopen en die in balans met elkaar tot een slotsom te laten komen. Verschillende regio's plegen nog steeds al die inzet om te komen tot een bestuurlijke samenwerking en, indien mogelijk, tot een herindeling. Die zadelen we op met een groot probleem. Dat is mijn grootste verwijt.
Ik wil op zo kort mogelijke termijn het standpunt van de CDA-fractie zoals verwoord door de heer Koopmans, namelijk het beleidskader is een half A4'tje dat drie elementen kent: van onderop, van onderop en van onderop. Anders moet de minister met een beleidskader komen waarmee we wel uit de voeten kunnen en waarmee de regio's verder kunnen. Het is van tweeën één. Anders blijven we geld, energie en menskracht besteden aan processen die geen goed einde kennen. Ik verwacht van de minister helderheid op dit punt. Sluit de minister herindelingen uit als er een gemeente dwarsligt of geeft hij daaraan wel gestalte door een wetsvoorstel in te dienen? Ik ben erg benieuwd naar het standpunt van deze CDA-woordvoerder die de minister net om een heel ander beleidskader vroeg dan de vorige CDA-woordvoerder nog geen twee maanden geleden hier aan tafel deed.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Dit was uitlokking van de heer Heijnen. Er zit geen licht tussen de uitspraken van de heer Koopmans en die van mij. Het uitgangspunt is van onderop, van onderop en van onderop, maar er is inderdaad een uitzonderingsmogelijkheid.
De heer Heijnen (PvdA): De voorzitter was er indertijd bij en zal zich herinneren dat de heer Koopmans namens de CDA-fractie aandrong op een nieuw beleidskader. Hij was van oordeel dat het binnen een dag geleverd zou kunnen worden omdat er slechts in zou moeten komen te staan van onderop, van onderop, van onderop. Zegt mevrouw Bruins Slot nu net als de heer Koopmans dat de minister een nieuw beleidskader moet sturen waarin niet die zes criteria een rol spelen maar slechts dat ene criterium of zegt ze iets anders?
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Het was een goede manier van de heer Koopmans om de minister tot handelen aan te zetten voor een nieuw beleidskader. De minister weet precies hoe we daarin staan. Hij kan zijn afweging dus zelf maken.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. De heer Heijnen begon zijn betoog met het wijden van warme woorden aan onderdelen van het regeerakkoord. Ik wil niet achterblijven. We zijn ook zeer verheugd met enige woorden in het regeerakkoord, vooral met de woorden «van onderop» met betrekking tot herindelingen. Die woorden hebben vanmiddag al meer geklonken. Herindelingen, dat wil zeggen schaalvergroting, kunnen een heel verstandige keus zijn van gemeenten. Het is wel van belang te blijven beseffen dat het daarmee om een uiterst middel gaat. Er zijn vaak ook minder vergaande middelen. Schaalvergroting is ook niet een soort geneesmiddel voor alle kwalen. Dat blijkt uit allerlei onderzoeken en praktische ervaringen van heel veel burgers. Belangrijk is ook dat het een grondwettelijk uitgangspunt is dat gemeenten over hun eigen huishouding gaan. We moeten beseffen dat het uiteindelijk gaat over dienstverlening aan de burgers in die gemeente zelf.
Maatschappelijk draagvlak is cruciaal om van een herindeling een succes te maken. Er mag dan ook niet gemakkelijk worden gekozen voor een herindeling als een van de gemeenten dat niet wil. Ook een beperkt aantal inwoners – dat wordt nogal eens als argument gebruikt – is voor ons geen doorslaggevend criterium. We hebben in 2009 de motie-Van der Staaij ingediend, die een Kamermeerderheid heeft gekregen, waarin de regering gevraagd werd «expliciet als uitgangspunt in het beleidskader op te nemen dat, ongeacht het inwonersaantal, een gemeente niet gedwongen kan worden tot herindeling, wanneer concrete bestuurlijke knelpunten dit uiterste middel van een herindeling niet rechtvaardigen». Dat vinden we nog steeds een verstandige lijn. Herindeling mag in beginsel alleen doorgaan als de gemeenten het ermee eens zijn of als er grote bestuurskrachtproblemen die dwingen tot herindeling vanwege de kwaliteit van het bestuur.
Welk beleidskader wordt er precies gevolgd door dit kabinet voor de uitwerking van wat in het regeerakkoord staat? Ik heb het van de collega's nu niet meer gehoord, maar ik heb in een planningsoverleg teruggelezen dat de minister eerder heeft toegezegd dat hij in november met een beleidskader zou komen. Is dat niet erg ver weg?
Minster Donner: November vorig jaar.
De heer Van der Staaij (SGP): Het zou mooi zijn als er zo dicht mogelijk bij die datum gebleven wordt. Juist als we meer gemeenten zien waarin discussies gehouden worden over schaalvergroting en er wellicht meer wetsvoorstellen aankomen, is het van belang om snel duidelijkheid te krijgen over het beleidskader, met name over de veranderingen die er mogelijk komen ten opzichte van het beleidskader herindeling zoals dat door het vorige kabinet is vastgesteld.
De brief waarover we vandaag spreken, gaat over de concrete herindelingen. Het wetsvoorstel voor de herindeling van Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg wordt door de minister ingetrokken. Dat stelt hij althans voor. Gezien de uitgangspunten voor herindeling hebben we altijd veel vragen en aarzelingen bij deze herindeling gehad. Het is goed dat er nu voor Renswoude duidelijkheid is. Samenwerking met Veenendaal heeft voor dit gemeentebestuur de voorkeur. Onder de gegeven omstandigheden moet de landelijke overheid niet dwingen tot een fusie van Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg. Wel blijft de vraag open wat Scherpenzeel en Woudenberg vervolgens willen. We weten nog niet wat de wens van deze gemeenten is als deze herindeling niet doorgaat. Kan de procedure voor een eventuele herindeling van twee gemeenten zo snel mogelijk worden doorlopen als deze gemeentebesturen daartoe besluiten? Is er dan eventueel een verkorte procedure mogelijk?
Het wetsvoorstel voor de herindeling in Limburg van Bergen, Gennep en Mook en Middelaar wordt ook ingetrokken. Dat vinden we een logische keuze, gezien de afwijzende standpunten van twee van de drie gemeentebesturen. Het is ook van belang dat de ruimte die het provinciebestuur nu weer heeft, niet zo ingevuld wordt dat de provincie heel sterk aandringt op herindeling als de noodzaak daartoe niet aanwezig is.
Inhoudelijk hoef ik niet in te gaan op de herverdeling van Bussum, Muiden, Naarden en Weesp. De minister stelt voor dat het wetsvoorstel verder in de Kamer besproken wordt. Wat is precies de procedure die hem voor ogen staat? Ik voel wel mee met de collega's die zeggen dat het wel een beetje aparte gang van zaken is. Het wetsvoorstel gaat ongewijzigd naar de Kamer terwijl de minister tegelijkertijd suggereert dat wellicht een andere oplossing de voorkeur verdient. Hoe staat de minister hier precies in? Waarom overweegt hij geen nota van wijziging als hij meent dat een andere keuze gemaakt moeten worden?
Tot slot zijn we ook benieuwd naar het standpunt van de minister dat nog moet komen over de herindelingen van de Krimpenerwaard en Goeree-Overflakkee. Hierbij zijn ook problemen aan de orde rond het draagvlak bij een deel van de gemeenten.
De heer Van Raak (SP): De heer Van der Staaij deelt mijn verontwaardiging dat de minister een wetsvoorstel indient met het verzoek aan de Kamer om twee andere wetsvoorstellen te maken. De heer van der Staaij is het met me eens dat het kabinet dit beter zelf kan doen. Als de minister daartoe niet bereid is, is het dan niet beter de gemeenten of desnoods de provincies te verzoeken om met een nieuw voorstel te komen? Dat hebben we eerder in een soortgelijke constructie gedaan in Utrecht met Vecht en Venen.
De heer Van der Staaij (SGP): Vecht en Venen is een goed voorbeeld. In de Kamerbehandeling bleek toen dat er weinig draagvlak voor dit voorstel was maar dat er wellicht meer draagvlak was voor een ander voorstel. Dat is toen in de gemeenten nog eens onderzocht en er is gekeken naar alternatieven. Kunnen die op meer steun rekenen? Toen is het kabinet uiteindelijk wel met een voorstel naar de Kamer gekomen. Wat de procedure betreft ligt dat nog steeds het meest voor de hand.
De heer Van Raak (SP): Die situaties lijken in zoverre op elkaar dat de minister ook nu suggesties doet voor verandering. Die komen hopelijk niet uit de lucht vallen. Ik neem aan dat hij daarover ook wel mensen hier en daar gebeld heeft en dat er enig draagvlak in de gemeente voor is. Als dat het geval is, is de heer Van der Staaij het dan met me eens dat het beter zou zijn om dezelfde procedure te volgen als bij Vecht en Venen?
De heer Van der Staaij (SGP): De minister schrijft inderdaad in de brief dat er op basis van gevoerde gesprekken is besloten. Er is dus al onderzoek naar geweest. Waarom stelt de minister dan niet voor om het wetsvoorstel in die zin aan te passen? Waarom schrijft hij min of meer dat hij zich niet tegen een eventueel ander idee van de Kamer zal verzetten? Betekent dat in feite dat de minister het oorspronkelijke wetsvoorstel toch beter vindt? Dat wil ik dan wel graag horen.
Voorzitter: Heijnen
De heer Van Beek (VVD): Voorzitter. We spreken weer over herindelingen. Dat is een onderwerp waarover regelmatig een vaste groep collega's de degens kruist. De laatste keer dat we dat gedaan hebben, was in de discussie over welke wetsvoorstellen al dan niet controversieel waren. Er lagen toen heel veel voorstellen. Het merendeel hiervan hebben we behandeld, ook met een demissionaire staatssecretaris van BZK. Bij een drietal wetsvoorstellen hebben we toen gezegd dat we het maar niet moesten doen. Dat was een zwaarwegende beslissing omdat de consequentie daarvan was dat er ook al verkiezingen moesten worden gehouden. Er was iets met die voorstellen waardoor we het op dat moment met een demissionair kabinet niet aandurfden om ermee verder te gaan.
Het heeft me verbaasd, of beter gezegd redelijk geïrriteerd, dat het zolang heeft geduurd voordat het nieuwe kabinet met deze brief gekomen is. Bij dit soort processen verdwijnt het momentum nogal eens als je het lang laat liggen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat dit ook nu het geval is. Ik vraag de minister toch nog eens waarom het zo lang heeft moeten duren voordat het kabinet besloten heeft al dan niet door te gaan met de behandeling van de wetsvoorstellen.
In het regeerakkoord wordt maar in twee zinnen geschreven over herindeling. Het onderwerp draagvlak en van onderaf is een van de elementen dat aan de orde is. Het is zeker niet het enige criterium dat in een beleidskader hoort te staan. We hopen echt dat de minister met een ruimer voorstel komt waarin meer elementen zijn opgenomen, als hij het beleidskader verandert. Herindeling is zodanig dat je dat niet op basis van één criterium kunt beoordelen.
Overigens staat er in het regeerakkoord over draagvlak of van onderaf niet dat het unaniem moet zijn. Er wordt niets geschreven over unanimiteit binnen gemeenten en ook niets over unanimiteit tussen gemeenten. Ik begrijp uit de bijdragen van een aantal collega's dat ze interpreteren dat de minister dat wel wil doen, maar dan zet hij het land behoorlijk op slot. Dat zou inhouden dat je er niet meer doorkomt zodra er iemand tegen is. Dat kan niet waar zijn. Bij dit soort zaken blijft dus altijd een moment van afweging.
De heer Brinkman (PVV): Ik snap niet helemaal wat het probleem is. Uiteindelijk gaat het gewoon om geld, belastinggeld, en om lokale lasten. Als de bestuurskracht niet optimaal is, kost dat de gemeente geld. Als het plaatje helder voor de burger geschetst wordt en duidelijk gezegd wordt dat het de burger € 300 per jaar extra aan lokale lasten kost als de gemeente klein blijft en de burger kiest er in meerderheid voor, kunnen we daar toch niet tegen zijn?
De heer Van Beek (VVD): Zo eenvoudig ligt het niet. De omvang en het functioneren van een gemeente is niet alleen een naar binnen gerichte aangelegenheid. Het heeft ook te maken met de plaats van de gemeente in de regio. In een regio wordt ook de sterkte van een ketting bepaald door de zwakste schakel. Er moet dus altijd een afweegmoment zijn en dat is maar goed ook. Daarom bestaan die politieke processen. Als die er niet waren, konden we het de computer laten bepalen. Dat is hierbij niet het geval. Er vinden op gemeentelijk, provinciaal en landelijk niveau afwegingen plaats. We kunnen het er later eens over hebben of dat per se op drie niveaus moet, maar op dit moment is dat zo op basis van de Wet ARHI.
De heer Brinkman (PVV): Die verbanden hebben we overal. Die hebben we op grotere schaal ook in Europa. Als ik doorborduur op de redenering van de heer Van Beek, moeten we niet de gemeenten betalen via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), maar de regio's of misschien alleen de provincies. Zo kun je wel doorgaan. Hoe je het ook wendt of keert, we betalen de gemeenten en die hebben het uit te maken. Ik begrijp niet precies waarom die regio's in de redenering van de heer Van Beek opeens zo belangrijk zijn.
De heer Van Beek (VVD): We hebben geen wet waarin staat dat de gemeenten zelf de omvang van hun grondgebied bepalen, respectievelijk dat ze zelf over deze beslissingen gaan. In de wet staat dat de grenzen van gemeenten bepaald worden door de wetgever. Het is dus uiteindelijk de Tweede Kamer die daarover een beslissing moet nemen. Daarbij weeg je de adviezen die je gekregen hebt. In het algemeen geven de gemeenten adviezen. De provincies wegen die adviezen mee en komen uiteindelijk tot hun eigen advisering. Daarna moeten we hier de eindbeslissing nemen nadat we ook het standpunt van het kabinet hebben vernomen. Zo zorgvuldig zit de procedure in elkaar.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Het is mij niet duidelijk wat de heer Van Beek precies wil. Staat hij nog steeds achter het huidige vernieuwde beleidskader of vindt hij dat er op onderdelen een en ander aangepast moet worden? Kan hij met het huidige vernieuwde beleidskader goed uit de voeten?
De heer Van Beek (VVD): U gebruikt twee woorden in één zin: «huidig» en «vernieuwd». Het is het huidige beleidskader want het vernieuwde beleidskader is er nog niet. Dat moet de minister nog maken. Dat heeft hij ons toegezegd. Op dit moment geldt er een beleidskader dat nog stamt uit de periode van het vorige kabinet. Overigens blijven beleidskaders gelden zolang ze niet veranderen. We wachten dus af waarmee de minister komt. Ik mag aannemen dat hij het vernieuwde beleidskader baseert op het regeerakkoord. Dat wijkt met betrekking tot herindelingen, ook bij vergelijking in de tekst, niet zo heel erg af. De wijzigingen in het beleidskader zullen dus niet heel erg groot zijn. Ik hoop in ieder geval dat ze niet alleen betrekking hebben op het draagvlak, want er zijn meer elementen die belangrijk zijn.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Het huidige beleid is het vernieuwde beleidskader tot nu toe. Daarom heb ik heel duidelijk aan de minister gevraagd of hij van plan is een en ander te veranderen. Op welke onderdelen denkt de heer Van Beek dat er aanpassing nodig is?
De heer Van Beek (VVD): Er is nauwelijks aanpassing nodig. In het regeerakkoord wordt de rol van de provincie wat nadrukkelijker genoemd. Daarnaar zou men in het beleidskader nog eens goed moeten kijken. Vergeef met dat ik de letterlijke formulering niet meer voor ogen heb. Ook nu staat in het beleidskader een zestal criteria waarbij het bestuurlijke draagvlak een van de elementen is dat van groot belang is. Het lijkt mij dat dit ook zo zal blijven. Ook het begrip «van onderaf» moeten we goed bekijken. Het kan niet zo zijn dat je, als je over «van onderaf» spreekt, zegt dat er altijd unanimiteit moet zijn, noch binnen gemeenten noch tussen gemeenten. Er zal nooit unanimiteit zijn over zo'n ingrijpend besluit.
De heer Van Raak (SP): Dat vind ik een heel vreemde opmerking. Er zijn heel veel herindelingen in Nederland waarover de gemeenteraden het allemaal eens zijn. Sterker nog, zelfs de bevolking van die gemeenten is het ermee eens. Er zijn ook herindelingen waarbij dat niet het geval is. De heer Van Beek zegt dat het belangrijk is voor de dienstverlening aan de mensen dat er een herindeling plaatsvindt. Als dat zo is, moet je die mensen er toch van kunnen overtuigen? Als de heer Van Beek of anderen mensen niet kunnen overtuigen van een plan dat goed voor hen is, zal het wel niet zo'n goed plan zijn. Er zijn dus heel veel herindelingen waarmee alle gemeenten het eens zijn. Herindelingen waarmee de gemeenten het niet eens zijn, blijken naderhand vaak niet de gelukkigste herindelingen te zijn geweest.
De heer Van Beek (VVD): Ik herleid nauwelijks een vraag anders dan de constatering dat er veel herindelingen zijn. Dat laatste is inderdaad statistisch het geval. Soms ontstaat het geloof echter pas later. Mensen die oorspronkelijk grote bezwaren tegen een herindeling hadden, hebben mij na effectuering ook wel laten weten dat ik inderdaad gelijk had en dat er veel ten goede is veranderd. Het feit dat op het moment van de beslissing nog niet iedereen overtuigd is, wil niet zeggen dat het geen goede beslissing zou kunnen zijn. Het blijft altijd een bestuurlijk-politieke afweging.
De heer Van Raak (SP): Dat is nou echt minachting van de burgers. Deze bestuurder zegt: ik weet wat goed voor u is; laat mij het maar doen ook al bent u het er niet mee eens, dan komt het allemaal goed. Als dat waar was, kan ik er nog enig begrip voor hebben. Meestal is het echter helemaal niet waar; de meeste herindelingen lopen niet goed af. Is ook de fractie van de VVD, de volkspartij, bereid de stemmen van de mensen serieus te nemen?
De heer Van Beek (VVD): Wie mij kent in dit dossier van herindelingen weet dat ik heel goed luister naar de adviezen die we krijgen en dat ik bestuurlijk draagvlak buitengewoon belangrijk vind. Draagvlak is wat anders dan unanimiteit. Dat heb ik vanmiddag ook al eens gezegd. In een aantal gevallen blijft er dus een bestuurlijke afweging nodig.
Dat is ook nu het geval. Ik begrijp de minister als hij de situatie rond de herindeling in het Gooi beschrijft. Op een later moment kunnen we daarover inhoudelijk praten. Hij is bereid dat wetsvoorstel te verdedigen. Dat is het enige wat we wilden weten. Als er uit de inspraak en uit de gesprekken die we hebben met de vier gemeenten blijkt dat bij wijziging het draagvlak nog kan worden vergroot, staat de minister daar bovendien voor open. Dat vind ik een constructieve houding. Dat deel van de brief begrijp ik.
Het deel over Limburg begrijp ik ook. Daar is het draagvlak zo minimaal dat ik nog geen twee personen ben tegengekomen die hetzelfde advies geven. Er komt een moment dat je moet constateren dat het niet haalbaar is. Of ik dat nu erg vind of niet, maar dat is een feitelijke bestuurlijke constatering. Daarin begrijp ik de minister ook.
Ik aarzel over Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg. Ik zeg eerlijk dat ik nog nooit zo vaak van mening veranderd ben of we het nu wel of niet moeten doen als bij dit wetsvoorstel. Ook op het moment dat ik een brief van Scherpenzeel en Woudenberg krijg die ons nog een keer een hartgrondig verzoek doen om dit wetsvoorstel in behandeling te nemen, weet ik het niet. Ik heb het gevoel dat met de massieve weigering van Renswoude om ook maar enige bijdrage aan dit proces te leveren, het momentum behoorlijk verdwenen is. Als je dit doorzet, kan er een heel vervelende situatie ontstaan, wat noch voor Scherpenzeel noch voor Woudenberg een goede oplossing is.
Ik betreur het zeer dat over Renswoude wel gesprekken zijn over samenwerking met Veenendaal, maar niet verder. Dat maakt het extra moeilijk omdat samenwerking wat mij betreft nooit een alternatief is voor herindeling. Je moet eerst kiezen voor herindeling. Anders gezegd, je moet eerst de schaal van je gemeente bepalen. Daarna moet je, welke keuze je ook gemaakt hebt, altijd weer samenwerken op het moment dat dit tot goede afwegingen leidt. Er zit hier dus een probleem, zeker als er zou worden geconstateerd dat als er ook maar één gemeente tegen is, dit leidt tot het afwijzen van een herindeling. Dat wil ik echt ten koste van alles voorkomen. Ik vraag heel nadrukkelijk aan de minister wat zijn afwegingen zijn om dit wetsvoorstel niet in behandeling te nemen. Is hij het met me eens dat het nooit zo mag zijn dat alleen bij unanimiteit tot herindeling kan worden overgegaan? Dan kunnen we het immers ook aan een computer overlaten.
Voorzitter: Van Beek
Minister Donner: Voorzitter. Terecht heeft de voorzitter erop gewezen dat we vandaag primair mijn brief bespreken. In deze brief heb ik op verzoek van de Kamer aangegeven wat de conclusies zijn van het kabinet met betrekking tot de drie wetsvoorstellen die in eerste instantie door de Kamer zelf controversieel verklaard zijn. Nadat ik me op de hoogte gesteld heb van de gevoelens in de betrokken streken, is de conclusie dat het kabinet van mening is dat twee van de wetsvoorstellen worden ingetrokken. Ik bedoel niet «kunnen worden ingetrokken» maar «worden ingetrokken». Het derde wetsvoorstel wordt niet ingediend want dat ligt al in de Kamer. Het is primair aan de Kamer zelf om te beslissen op welke manier men daar verder mee om kan gaan.
Herindeling is in de loop van de tijd een steeds smartelijker proces van besluitvorming geworden. Ik denk ook omdat verschillende instanties het zelf zo smartelijk gemaakt hebben. Er is over gesproken of hierover op drie niveaus beslist moet worden. Dat hoeft niet volgens de wet. De Grondwet voorziet er alleen in dat de gemeente bij wet wordt ingesteld. Ik wil graag een delegatiebepaling opnemen maar dat is nu niet aan de orde. Het betekent dus dat er uiteindelijk in de Kamer beslist wordt. Ik wijs erop dat dit van meer dan alleen procedurele betekenis is. De verantwoordelijkheid ligt bij de wetgever, bij de regering en de Kamer. Dat is gelijk het antwoord op vragen of het denkbaar is dat de Kamer of de wetgever zou stellen dat ieder voorstel gestuit wordt door de weerstand van een van de betrokken gemeenten. Dat zou een delegatie van verantwoordelijkheid inhouden en in strijd met de Grondwet zijn. De verantwoordelijkheid ligt bij de regering en de Kamer. Derhalve zal nooit het standpunt van één gemeente bepalend zijn.
Nogmaals, de gemeenten zijn in eerste instantie zelf creatuur van de wetgever door de indeling. Daardoor wordt een bepaalde meerderheid relevant. Ik kan bij de uitleg van de vraag of de herindelingen die hier aan de orde waren, gesteund worden van onderop, ook kijken naar de optelsom van de gevoelens in de verschillende gemeenten. Als ik een referendum houd, is dat dan voor alle betrokken gemeenten of heeft iedere gemeente afzonderlijk een standpunt. Als een deel van een gemeente wil afsplitsen, is dat gedeelte dan bepalend of de hele gemeente? Iedere meerderheid is een creatuur van de wetgever zelf, door de grenzen die de wetgever in eerste instantie getrokken heeft. In die zin kan men derhalve ook niet definitief bepalen dat, als de grens eenmaal getrokken is, beslissend is welke meerderheid dat beslist.
Dat laat onverlet dat gemeentelijke indeling, bestuur, niet zuiver een kwestie is van techniek, doelmatigheid, bestuurskracht en van de manier waarop we zo effectief mogelijk de aanwezige taken kunnen uitoefenen. Dat is het gevolg van het feit dat in ons systeem van bestuur een aantal zaken door elkaar zijn gaan lopen. Enerzijds hebben we de problematiek van het verzorgen en beheren van publieke voorzieningen. Daarvoor pleit meestal, zeker als dat uniforme voorzieningen moeten zijn, dat men daarbij ook de schaal groter maakt. Naarmate de lasten groter worden en de vereiste deskundigheid groter is, zal de schaal doorgaans groter worden. Anderzijds steunt, in onze wijze van bestuur, het plaatselijk bestuur mede op de betrokkenheid van de plaatselijke bevolking. Dat maakt waarom – en dat is de essentie van democratie – men op gegeven moment in bepaalde eenheden wil stemmen en beslissend laat zijn wie de meerderheden van die eenheid zijn. Nogmaals, dat is in eerste instantie de keuze van de wetgever.
Dat is niet een noodzakelijke vorm. Ik verwijs naar de wijze waarop het bestuur in Frankrijk is ingericht. De verzorging van de grootschalige publieke voorzieningen zijn daar in een meer gedelegeerde vorm aan de prefect opgedragen die daarvoor verantwoordelijk is. Het gemeentebestuur is daar vooral lokaal met de mairie, of eventueel met een département. Een beweging van herindeling zoals bij ons doet zich daar derhalve niet voor omdat men de grootschaligheid zoekt bij de prefect.
Ik zeg dit om aan te geven dat veel vragen die hier aan de orde zijn, niet eenduidig via de ene of de andere kant opgelost kunnen worden. Men kan niet eenduidig zeggen dat je het niet moet doen als de bevolking tegen is. Dat is afstand doen van verantwoordelijkheid. Je moet in dezen echter zonder meer toegeven dat de gevoelens van de plaatselijke bevolking van groot gewicht moeten zijn. Dat geldt zeker bij herindelingen zoals die hier aan de orde zijn, in landelijke gebieden waar we blij mogen zijn met nog aanwezige gevoelens van gemeenschap en betrokkenheid. Die moeten we niet lichtvaardig offeren aan de behoefte aan grootschaligheid en deskundigheid voor de voorzieningen die verzekerd moeten worden. Dat zijn in de kern de elementen van een afweging waarvoor je bij dit soort voorstellen staat.
Hierin zitten in wezen ook de elementen besloten voor de conclusies die het kabinet getrokken heeft. De conclusies berusten in de eerste plaats op de vraag wat de taak is van een bestuur. Wat mag er van het bestuur verwacht worden? Wat is de opdracht van een bestuur in een regio, niet alleen binnen één gemeente maar binnen het geheel van een regio? Hierbij spelen een aantal aspecten, waaronder bijvoorbeeld de financiële mogelijkheden en de samenhang van een problematiek, een rol. De eerste factor is dus de inhoudelijke opdracht en noodzaak. De inhoudelijke opdracht kun je verder uitsplitsen naar een aantal aspecten. Een tweede factor is de urgentie van deze problematiek. Een derde factor is het draagvlak bij de betrokken gemeenten. Deze drie factoren in samenhang zijn de elementen op basis waarvan naar mijn mening in eerste instantie Provinciale Staten en vervolgens ook regering en Kamer moeten beslissen over de voorliggende wetsvoorstellen. In verschillende perioden kan die afweging verschillend gemaakt worden. Het gaat hierbij niet om een objectieve wetenschap met eenduidige criteria.
Dit is ook een antwoord op de vraag van de heer Van Raak. Hij denkt dat ieder precedent ook zijn eigen norm is. Ik zie een precedent als een precedent. Eén beslissing is niet gelijk het model waaraan alle andere beslissingen gemeten mogen worden. Dat is een meer inductieve vorm van besturen waarbij men in eerste instantie op basis van een aantal beslissingen constateert wat de norm is die men stelt. Daarmee kun je niet iedere beslissing tot een model maken. In dat geval zouden we snel modellenboeken moeten hebben.
De heer Van Raak (SP): Wat is dan de norm van dit precedent? Heeft de minister gevoeld hoe de wind waait of heeft hij criteria waarom Renswoude eerst absoluut niet zelfstandig kon blijven terwijl hij nu constateert dat er geen enkel probleem is? Welk criterium heeft de minister hierbij gehanteerd en wat betekent dat voor andere herindelingen?
Minster Donner: Ik zal straks ingaan op de concrete afweging maar ik heb net drie factoren geschetst die meespelen. Wat is de inhoudelijke opgave in een regio van een gemeente? Wat is de urgentie hierbij en wat is de verantwoordelijkheid? Wat is het draagvlak in de betrokken gemeenten? Nogmaals, de aard van een precedent is nu juist dat het een precedent is, maar geen norm. Uit de precedenten kan eventueel op den duur de norm afgeleid worden. Zo lang zal ik de heer Van Raak niet laten wachten. Er komt nog een verduidelijking, ook in het kader van de aanpassing van het Beleidskader gemeentelijke herindeling. Dan is er in ieder geval duidelijkheid over wat in ieder geval in deze kabinetsperiode de lijn zal zijn. Ik zeg de Kamer toe dat ik die zo snel mogelijk zal sturen zodat we daarover het meer theoretische gedeelte van de discussie kunnen voeren.
Het blijft wel zo dat gemeentelijke herindelingen die van bovenaf opgelegd worden, ook als alle betrokkenen in de regio tegen zijn, minder voorstelbaar zijn en dat die niet voorkomen. Dat staat volgens mij ook niet ter discussie. De Kamerleden schetsen het ene uiterste, namelijk dat we ophouden als er iemand tegen is. Ik schets het andere uiterste, namelijk dat we het ze ook niet opleggen als er helemaal niemand voor is, al zijn er vanuit technische optiek goede argumenten voor. De vraag blijft in deze kwestie waar en hoe men het gewicht legt. Dat speelt in iedere discussie een rol en ik heb bij niemand van de woordvoerders iets anders gehoord.
De heer Van der Staaij (SGP): Wanneer kunnen we dat beleidskader verwachten?
Minister Donner: Ik ben er hard mee bezig. Mijn inzet is om het de Kamer voor de zomer te sturen maar dat is enigszins afhankelijk van alle procedures die we bedacht hebben.
De heer Van Raak (SP): Wat betekent dat voor alle herindelingen die nu in de pijplijn of in een vergevorderd stadium zitten? Ik denk aan Krimpenerwaard, Goeree-Overflakkee, Harenkarspel, Schagen en Zijpe; Enkhuizen, Hoorn en Stede Broec, het Nieuwdorp. Wat betekent dat allemaal voor die herindelingen? Is het dan vinger omhoog en kijken waar de wind vandaan komt? Wij maken onze eigen afweging en de bevolking steunt het of niet. Wat is de afweging die de minister bij deze nieuwe herindelingen maakt?
Minister Donner: U doet of vooral de afweging en de regel bepalend zijn. Het gaat in dezen, zeker bij herindelingen, om een concrete beslissing. Die ligt voor. Morgen behandelen we ook een wetsvoorstel dat is ingediend en dat ook het product is van een afweging. Hetzelfde geldt voor andere herindelingsvoorstellen. Ook daaraan zal het proces doorgezet worden of niet op basis van de afweging die plaatsvindt. Daarmee zal niet gewacht worden tot er een kader is. Dat kader is met name nodig voor de Gedeputeerde Staten omdat die in de Wet ARHI de voorfase vormen. Die hebben behoefte aan duidelijkheid over de manier waarop ze de komende periode hiermee verder kunnen omgaan en wat ze van het kabinet mogen verwachten.
Dat is ook de functie van het kader zoals we dat tot nu toe hebben. Ik heb de indruk dat hierover enige verwarring is in de Kamerdiscussie omdat het bestaande kader ook wordt aangeduid als het vernieuwde kader. In die zin hebben we inderdaad een hervormd kader maar de Kamer krijgt nog een gereformeerd kader.
Mevrouw Berndsen (D66): De minister is altijd buitengewoon welbespraakt maar ik wil graag in gewone woorden van hem horen waarom dat wetsvoorstel indertijd is ingediend.
Minister Donner: Ik geef u nu de algemene beschouwing en daarna kom ik bij de concrete toepassingen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Ik ben benieuwd of de minister in zijn eindconclusie van de herindeling Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg een voorschot heeft genomen op dat hervormde kader.
Minister Donner: Nee, het hervormde kader is het bestaande kader. Een voorschot neem ik alleen op het gereformeerde kader.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Op het gereformeerde kader dan.
Minister Donner: Uiteraard. U mag van mij een zekere consistentie in denken en handelen verwachten.
De heer Van Raak (SP): Dat is een belangrijk punt want er komen nog meer herindelingen aan. Als de minister bij deze herindeling al een voorschot heeft genomen op zijn gereformeerde kader, waarom moeten de herindelingen die er nog aankomen dan via het hervormde kader beoordeeld worden? Het lijkt me naar de mensen in die gemeenten veel eerlijker als we de herindelingen die nu in de maak zijn, even aanhouden tot het gereformeerde kader van de minister er is.
Minister Donner: U hebt voorstellen in behandeling die mede door mij zijn ingediend. Derhalve mag u daarvan verwachten dat die uitdrukking zijn van het kader dat ik hanteer. U hebt misschien niet de zekerheid dat u mij kunt tegenwerpen dat dingen wel of niet voldoen aan een kader zoals ik dat gesteld heb. Daar gaat het niet om. Bij de vorming van gemeenten gaat het om de concrete beslissing met betrekking tot een bepaalde herindeling.
De heer Van Raak (SP): Ik bedoel natuurlijk de voorstellen die nu in de maak zijn. Ik heb het al twee keer gevraagd. Ik heb het over de herindelingen die nu in de maak zijn, de Krimpenerwaard, Goeree-Overflakkee, Schagen, Zijpe enzovoorts. Worden die beoordeeld volgens het nieuwe kader zoals ook bij Renswoude het geval was?
Minister Donner: Die zullen worden beoordeeld door het kabinet en in dit geval ook door de verantwoordelijke minister en die zal niet bij elke beslissing weer van een andere consistentie uitgaan. Het is derhalve vrij duidelijk.
Misschien kan ik ingaan op een paar meer bijzondere vragen die gesteld zijn met betrekking tot het algemene gedeelte. Waarom heeft dit zo lang geduurd? Ik moet constateren dat de vertraging is begonnen omdat de Kamer van de verantwoordelijke minister opnieuw een standpunt heeft gevraagd over de al ingediende wetsvoorstellen. Dat standpunt heb ik ingenomen na met de betrokken gemeenten te hebben gesproken. Ik ben in ieder van die gemeenten geweest. Vervolgens waren er enkele andere ontwikkelingen die men meestal «electoraal» noemt. Die hebben tot grote druk op mij geleid om niet op dat punt te beslissen. Ik heb zo snel mogelijk, in april, besloten.
De heer Heijnen (PvdA): Het is goed om dit nog even te onderstrepen. De minister zegt dat hij vanwege de verkiezingen voor de Provinciale Staten en de getrapte Eerste Kamerverkiezing niet voor 2 maart met zijn standpunt over de herindeling wilde komen. Heb ik dat goed begrepen?
Minister Donner: Nee, het geeft aan dat ik had gehoopt de zaak nog te kunnen afhandelen met de oude Gedeputeerde Staten. Toen dat niet mogelijk bleek, was het niet meer dan redelijk om te wachten totdat de nieuwe Gedeputeerde Staten gevormd waren. Dat is toch de juiste bestuurlijke houding die men van een minister mag verwachten?
De heer Heijnen (PvdA): Dit klopt van geen kanten. De colleges van Gedeputeerde Staten zijn naar ik meen vorige week of de week daarvoor geïnstalleerd en deze brief over de controversiële wetsvoorstellen dateert al van een paar weken geleden. Dit is echt onzin.
Minister Donner: In de meeste provincies is de richting vrij duidelijk geweest, ook de upshot. U kunt er dus van uitgaan dat er in redelijkheid en niet overhaast is beslist om niet vlak voor de vorming van nieuwe colleges hierover te beslissen, toen het niet mogelijk was om dit met de oude gedeputeerden af te handelen. Ik denk dat dit geen onredelijke houding is in dit proces. Dat is ook mijn antwoord. Ik heb al geschetst hoe ik hiermee om ben gegaan ten aanzien van de discussies hierover.
Mevrouw Ortega-Martijn vroeg me in hoeverre de motivering zoals ik die in de brief gegeven heb, afwijkt van het huidige beleidskader, het vernieuwde beleidskader. Ik wijs erop dat in de brief heel duidelijk is geschreven dat het moet gaan om bestuurlijke en financiële knelpunten. Ik heb al gepreciseerd dat die juist de reden kunnen zijn om bijvoorbeeld de vraag in hoeverre de herindeling ook gesteund wordt in de betrokken gemeente, niet bepalend te laten zijn. Ik zeg dus niet dat het draagvlak het enige element is. De vraag was in hoeverre de motivering afwijkt. Op dat punt heb ik heel duidelijk gesteld dat het gaat om bestuurlijke en financiële knelpunten die eventueel maken dat het urgent is om tot een beslissing te komen.
Er werd gevraagd in hoeverre dit punt ook in het kader van de wijziging van het beleidskader is. Ik hoop dat ik duidelijk gemaakt heb dat de conclusie in dezen zonder meer is dat als men herindelingen ondanks een sterke lokale weerstand wil doorzetten, de reden daartoe sterk gelegen moet zijn in de aard van de opdrachten in die gemeenschappen en de regio en hoe hoog de urgentie van de besluitvorming is. Op die wijze probeer ik te formuleren dat het zeker niet zo kan zijn dat de enkele weerstand van een gemeente of zelfs enkele gemeenten bepalend mag zijn voor de vraag of een herindeling moet doorgaan. Het is wel een zwaarwegende factor. Deze formulering lees ik ook in het regeerakkoord zoals dat door partijen in de Kamer is gesloten.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voor mij wordt het alsmaar vager en vager. De minister zegt heel duidelijk dat hij een voorschot heeft genomen op het gereformeerde beleidskader. Ik wil van hem weten wat het voorschot is. Als de minister aangeeft dat hij inderdaad staat voor een consistent beleid, wil ik als volksvertegenwoordiger wel weten hoe het zit. Anders kan ik ook geen afwegingen maken. Hij heeft inderdaad een aantal criteria opgenoemd, waar onder urgentie. Welke weegfactoren geeft hij aan al dat soort criteria? Ik hoor graag waar de minister staat.
Minister Donner: Ik wijs erop dat dit niet juist is. U kunt een afweging maken omdat u als partij uw eigen afweging voor wetsvoorstellen maakt. Dat is niet afhankelijk van een kader dat door het kabinet is opgesteld. Ik heb mevrouw Ortega-Martijn gezegd dat het beleidskader, als dat meer concreet zal zijn, steunt op drie pijlers. Dat zijn de vraag van het draagvlak, de vraag naar de inhoudelijke opgave en de taak en de vraag naar de urgentie van de eventuele bestaande problematiek. Het verschil waarnaar mevrouw Ortega-Martijn vraagt, is het feit dat het vorige kabinet het wetsvoorstel over Renswoude op basis van een afweging heeft gedaan. Dat betrof niet alleen maar de afweging van het kabinet. Volgens de wetgeving ging daaraan een beslissing van de Provinciale Staten van Utrecht en Gelderland vooraf om dit voor te dragen. Volgens de wet toetst het kabinet inderdaad primair en marginaal op welke manier dit in het kader past. Als er een nieuw kabinet aantreedt, kan de afweging van de verschillende factoren veranderen.
De heer Heijnen (PvdA): Ik probeer uit dit college de conclusie te halen ten aanzien van de vragen die ook in deze zaal voorliggen. Komt er een wetsvoorstel voor Goeree-Overflakkee? Komt er een wetsvoorstel voor de Krimpenerwaard? Zegt de minister nu dat het enkele feit dat een van de raden en colleges van de inliggende gemeenten zich verzet, voor hem geen belemmering is om binnen afzienbare tijd met die wetsvoorstellen te komen? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag ligt in het verlengde van het antwoord op mijn eerdere vraag. Begrijp ik goed dat de minister contact heeft opgenomen of zal opnemen met het nieuwe college van de provincie Zuid-Holland, de nieuwe Provinciale Staten, om hun opvatting over die twee wetsvoorstellen te horen? Dat heeft de minister namelijk net geantwoord in relatie tot de controversiële wetsvoorstellen.
Minister Donner: De heer Heijnen formuleert het nu iets te snel. Ik heb niet gezegd dat het geen belemmering zal zijn. Ik heb gezegd dat het geen beslissende belemmering is.
Als de heer Heijnen het feit dat één gemeente tegen is zo leest dat dit niet betekent dat er dan geen wetsvoorstel komt, is die conclusie juist. Het kan het wel betekenen. Voor de tweede vraag geldt dat ik in deze procedures zit met standpunten zoals die ingenomen zijn door Provinciale Staten. Tenzij ik signalen krijg van de nieuwe colleges dat men tot een andere conclusie komt, zijn de huidige wetsvoorstellen in de wettelijke procedure.
De heer Heijnen (PvdA): Nu begrijp ik het echt niet meer. Nog geen tien minuten geleden zei de minister op de vraag waarom het zo lang geduurd heeft voordat het kabinet een besluit heeft genomen over de controversiële wetsvoorstellen, dat hij heeft moeten wachten tot de nieuwe colleges van Gedeputeerde Staten geïnstalleerd zouden zijn. Dat leek mij onzin. De minister hield vast aan zijn standpunt. Mag Goedereede, mag Goeree-Overflakkee, mag de Krimpenerwaard uitgaan van eenzelfde behandeling, namelijk dat de minister opnieuw naar de nieuwe colleges van Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten stapt, net zoals hij heeft gedaan ten aanzien van Renswoude, Mook en Middelaar en het Gooi?
Minister Donner: U haalt twee dingen door elkaar. Ten aanzien van de voorstellen Mook en Middelaar en Renswoude lagen de wetsvoorstellen hier in de Kamer. Daarmee was de procedure zoals die in de wet is voorzien, afgewikkeld. Er wordt mij een standpunt gevraagd. In de brief van 20 april heb ik mijn conclusie uiteengezet. Om te concluderen het wetsvoorstel in te trekken dat mede volgens de procedure rust op een voorstel van de provincies, vond ik het redelijk om daarover ook met Gedeputeerde Staten te spreken om te horen hoe het zat en in ieder geval te bekijken wat de uitkomst van de procedure zou zijn.
Ten aanzien van de voorstellen die de heer Heijnen nu noemt, is er een procedure gaande. Er ligt – dacht ik – een voorstel van Provinciale Staten. Derhalve kan ik wat de procedure betreft gewoon constateren dat aan de voorwaarden voldaan is. Het is nu aan het kabinet om te komen tot een wetsvoorstel. Dat is de stand waarin die voorstellen zich bevinden. Ik zeg de Kamer toe dat, als het kabinet tot de conclusie komt dat deze voorstellen tot wetsvoorstellen moeten worden omgevormd, ik me ervoor zal inzetten om dat zo snel mogelijk te doen.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik wil nog even terug naar Renswoude. De minister heeft het over de nieuwe indelingen, maar dan gaat hij weer terug naar Renswoude. Het loopt allemaal erg door elkaar. Het wetsvoorstel dat was ingediend over de herindeling van Renswoude, is door het vorige kabinet getoetst aan het beleidskader dat er toen lag. Deze minister zegt dat hij een nieuw beleidskader maakt. Dat kan dus niet van toepassing zijn op dit wetsvoorstel, want dat was immers al ingediend. Wat zijn dan de overwegingen van deze minister om dit wetsvoorstel in te trekken? Wat is er nu gewijzigd in de situatie waardoor hij vindt dat dit wetsvoorstel niet verder in behandeling moet worden genomen?
Minister Donner: Dat is gelegen in de situatie, in de drie elementen die ik genoemd heb. Dat die door dit kabinet anders gewogen worden dan door het vorige kabinet, zal ik niet ontkennen. Met betrekking tot de situatie zoals die was, is er inderdaad een wijziging die gelegen is in de samenwerking die tot stand gekomen is tussen Renswoude en Veenendaal en de participatie van Renswoude in Food Valley. Bovendien is er de constatering dat ook na de verkiezingen het draagvlak in Renswoude niet veranderd is. Dat heeft voor mij tot de conclusie geleid dat, terwijl ook het vorige kabinet gewogen had dat er hier inhoudelijk argumenten waren om tot dit voorstel te komen, de urgentie vanwege problematiek op het terrein van bestuurlijke of financiële knelpunten niet zodanig was dat er tot een voorstel gekomen moest worden. Onder die omstandigheden heeft het gegeven dat er qua draagvlak bij in ieder geval een van de participerende partijen een grote en aanhoudende weerstand was, voor mij inderdaad ertoe geleid om het kabinet voor te stellen dit wetsvoorstel in te trekken. Dat is de lijn die het kabinet zal volgen.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik constateer dat de minister wel heel gemakkelijk wegloopt van verwachtingen die gewekt zijn door een vorig kabinet – ik constateer maar even dat het CDA daar overigens ook in zat – en dat dus de continuïteit van besturen vanuit Den Haag naar die gemeentebesturen erg wankel is. Als iets al zo lang aan de gang is en de minister helemaal aan het eind van de rit zegt dat hij het draagvlak onvoldoende vindt en de urgentie weg is, ben ik erg benieuwd naar de visie van de minister op bestuurskracht van gemeenten en de taken die ze kunnen uitoefenen.
Minister Donner: Mevrouw Berndsen stelt terecht vast dat dit kabinet tot een andere conclusie is gekomen dan het vorige kabinet. Het is een wezenlijk onderdeel van ons staatsrechtelijk bestel dat dit soort wisselingen kunnen plaatsvinden. Op dat punt heb ik nooit – en ik zit er al een tijdje – ontdekt dat er bij wisseling van kabinetten anders over gedacht wordt. Ik probeer inderdaad zo goed mogelijk de continuïteit, net zoals bij voorstellen van een vorig kabinet, door te zetten. Ik ben het met mevrouw Berndsen eens dat het land belang heeft bij continuïteit. Als het gaat om punten waarin uitdrukkelijk na verkiezingen het draagvlak in de Kamer wijzigt en de Kamer getuigt van andere opvattingen, dan houdt democratie in dat je daarmee rekening houdt. Dat was hierbij het geval.
Mevrouw Berndsen (D66): Ik constateer dat de minister gemeentebesturen en provinciebesturen die nadrukkelijk hebben gepleit voor herindeling, in de kou laat staan. Ik constateer ook dat de minister dit wetsvoorstel weer met het grootste gemak intrekt na zo'n lange tijd na het indienen van het wetsvoorstel.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik wil nog even teruggrijpen op een vraag van de heer Heijnen. Hij vroeg om een nadere uitleg van de minister over het college. Nog even ter conclusie: toetst de minister de voorstellen die nu bij hem liggen en waarover hij zijn afweging nog moet maken aan zijn gereformeerde beleidskader dat de Kamer voor het zomerreces krijgt? Ik kijk trouwens al uit naar het katholieke beleidskader maar dat komt dan nog wel.
Minister Donner: We zijn begonnen met een katholiek beleidskader. De conclusie van mevrouw Berndsen is juist.
De voorzitter: De minister heeft ons toegezegd dat hij op alle drie wetsvoorstellen nog apart opmerkingen wil maken. Het lijkt me verstandig dat de minister de kans krijgt om die opmerkingen nog te maken.
De heer Heijnen (PvdA): Als een vraag naar de taakdifferentiatie hoort bij het algemene gedeelte, hecht ik zeer aan een antwoord.
Minister Donner: De vraag om taakdifferentiatie speelt op dit moment niet. Dan hebben we het meer over vragen van decentralisatie dan over vragen van herindeling. Het kabinet is onder andere in het kader van het bestuursakkoord ingegaan op taakdifferentiatie. Het betrof dan bijvoorbeeld de vraag of we taken verschillend verdelen naar gelang de gemeente. Taakdifferentiatie is niet aan de orde bij herindeling. Taakdifferentiatie is aan de orde bij decentralisatie van taken, maar dat is hierbij niet aan de orde.
Voorzitter. Hiermee heb ik de vragen over de samenvoeging van Renswoude, Scherpenzeel en Woudenberg beantwoord. De vraag is aan de orde gekomen waarom Scherpenzeel en Woudenberg niet zijn doorgegaan met een herindeling. Ik heb bij mijn consultatie ter plaatse geconstateerd dat ook voor de betrokken gemeenten het feit dat het om alle drie gemeenten ging, bepalend was en dat men tot een heroverweging wil komen als een van de gemeenten uit zou vallen. Dat brengt mij tot de conclusie dat het op dat punt dan juister en verantwoorder is, ook gegeven het feit dat de gemeenten Scherpenzeel en Woudenberg in verschillende provincies liggen, om op dat punt het wetsvoorstel in te trekken. Als er behoefte aan bestaat, moeten beide gemeenten en Provinciale Staten opnieuw een oordeel geven.
Dat ligt anders bij Mook en Middelaar. Ik heb aangekondigd dat ook daar het wetsvoorstel ingetrokken zal worden. Ik zal per brief aan de provincie de problematiek voorleggen zoals die in het Noorden van Limburg bestaat en wat de conclusie en de aanleiding is. Ik constateer ten aanzien van die herindelingen dat daar sprake was van een afnemend draagvlak voor het voorstel. Een van de eerste aanleidingen was de situatie zoals die in het bijzonder in het Noorden van Limburg bestaat. Dat is reden voor mij om op dat punt Provinciale Staten er uitdrukkelijk naar te vragen en op te wijzen, wanneer het wetsvoorstel wordt ingetrokken.
Dan kom ik tot het wetsvoorstel over Bussum, Muiden, Naarden en Weesp. Op dat punt heeft het kabinet gekozen voor de lijn zoals die in de brief is aangegeven. Er is namelijk sprake, althans gemeten aan de elementen die ik net genoemd heb, van een inhoudelijke problematiek en een inhoudelijke opdracht die zeker maakt dat er op dit terrein een samenvoeging van gemeenten overwogen moet worden. Ik constateer dat daarvoor ook in wisselende samenstelling draagvlak is. Hierbij komt ook de urgentie van de situatie aan de orde, in het bijzonder ten aanzien van een van de betrokken gemeenten. Er is op gewezen dat het kabinet ervoor had kunnen kiezen om te komen tot een nota van wijziging met betrekking tot het voorstel. Daarvoor heeft het kabinet niet gekozen omdat het wetsvoorstel hier al lag en omdat de Kamer hierover, naar ik begrijp, ook nog een hoorzitting wil houden. Om die reden heb ik aangegeven op welke wijze ik meen dat een voorstel mogelijk is dat ook voldoet aan het vereiste van draagvlak en dat door mij meegedragen zou kunnen worden. Dat heb ik ook gedaan omdat ik me ervan bewust ben dat het laten vallen van één gemeente, namelijk Weesp, uit het voorstel, niet professioneel zou zijn voor de bestaande problematiek. In die situatie zou er ook sprake moeten zijn van een grenscorrectie tussen de gemeenten Weesp en Muiden. Uit oogpunt van voortvarendheid meende ik dat het beter is als dit punt gelijk door de Kamer wordt meegewogen in de besluitvorming dan dat het kabinet eerst weer een hele procedure volgt met alle consultaties die daarbij onvermijdelijk komen. Op die wijze heb ik juist geprobeerd voortvarendheid te bewerkstelligen. De heer Van Raak heeft een en andermaal benadrukt dat dit voorstel tot twee voorstellen leidt. Die rekenkunde ontgaat mij.
Er werd nog gevraagd naar de evaluatie van de Wet ARHI. Die is inmiddels afgerond en ik zal de uitkomsten daarvan binnenkort naar de Kamer sturen.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Wanneer is binnenkort?
Minister Donner: In ieder geval voor de volgende maand afgelopen is.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Ik krijg de indruk dat de minister van mening is dat hij door zijn vragen heen is. Ik wil hem graag nog aan iets herinneren. De minister heeft nu ook de voorstellen voor Goeree-Overflakkee en de Krimpenerwaard op het ministerie liggen. Hij heeft al een termijn aangegeven wanneer hij met het gereformeerde beleidskader komt. Wanneer verwacht de minister duidelijkheid te geven aan de gemeenten die nu met smart wachten op wat hun toekomst zal zijn?
Minister Donner: Ik zie die twee punten niet als volgtijdelijk. Aan de ene kant ben ik bezig met het opzetten van een hernieuwd beleidskader of gereformeerd beleidskader. Aan de andere kant ben ik bezig met het proces ten aanzien van de gemeenten. Ik hoop in dat kader zo snel mogelijk de nodige duidelijkheid te scheppen voor de gemeenten.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Zegt de minister nu dat hij inderdaad in de zomer met duidelijkheid komt of ben ik dan te voortvarend?
Minister Donner: Ik verwacht dat het mogelijk moet zijn. Houd me even ten goede. Ik weet niet precies welke procedures er allemaal nog doorlopen moeten worden. Als het leidt tot een wetsvoorstel, is het een kwestie voor de ministerraad en de Raad van State. Ik denk niet dat het helemaal voor de zomer afgerond zal kunnen worden. Op het moment dat de ministerraad hierover besluit, valt er aan de betrokken gemeenten in ieder geval duidelijkheid te geven. Het is niet mijn bedoeling het een op het ander te laten wachten.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Aan de ene kant heeft de Kamer een eigen verantwoordelijkheid als medewetgever. Aan de andere kant controleert de Kamer de minister. Daarom heb ik zo de nadruk gelegd op het voorschot op het gereformeerde kader. Ik zal met mijn fractie de Handelingen er even op naslaan zodat we de minister in de toekomst in ieder geval op een goede manier kunnen controleren.
Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik vind wel dat je ontzettend moet peuteren om een helder antwoord te krijgen. In ieder geval weten de gemeentebesturen waar ze aan toe zijn en daarom gaat het hier ook.
Mevrouw Bruins Slot (CDA): Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording en de voor de nadere verduidelijking, ook van de beslissingen die hij ten aanzien van de mensen die hier zitten, heeft genomen. Ik kan me indenken dat niet iedere gemeente uiteindelijk tevreden is met de uitkomsten. Het is in ieder geval goed dat er nu duidelijkheid is zodat de gemeenten die verder willen gaan in hun gebied, daarmee van start kunnen gaan.
De heer Heijnen (PvdA): Voorzitter. Ook ik dank de minister voor zijn antwoord, maar niet voor de kwaliteit daarvan. Volgens mij gaat men in de Gelderse Vallei gewoon door met het zoeken naar samenwerkingsverbanden. In Limburg gaat men gewoon door met het zoeken van een oplossing voor het Noorden. De Kamer zal nog te spreken komen over Muiden cum annexis.
Wel is de conclusie gerechtvaardigd dat de herindelingen van Goeree-Overflakkee en de Krimpenerwaard thans nog niet van tafel zijn; ze liggen er nog op. In die dis gaat de minister zijn mes en vork zetten. Zijn mes en vork bestaan uit drie elementen. Is er een inhoudelijke noodzaak? Is er een urgentie? Is er voldoende draagvlak? Er is een relatie tussen die drie dingen. We zullen tot de zomer moeten wachten tot dit kabinet helderheid schept over deze wat rommelige situatie. Dat is van het grootste belang omdat we noch bestuurders, noch ambtenaren, laat staan de burgers, het kunnen aandoen om zo lang onduidelijkheid te laten bestaan.
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Het is natuurlijk geweldig. Een dag na de Eerste Kamerverkiezingen is het eerste gereformeerde beleidskader al aangekondigd. Over de inhoud zullen we het nog wel hebben.
Ik heb nu slechts één praktische vraag. De conclusie is dat het nu duidelijk is dat de herindeling voor Renswoude van de baan is. Scherpenzeel en Woudenberg hebben eerder gezegd dat ze vinden dat Renswoude er bij hoort. Dat was natuurlijk ook een strategische positie. Ze komen nu aan een nadere afweging toe gegeven het feit dat het duidelijk is dat er geen draagvlak voor Renswoude is, niet bij de minister, niet bij het kabinet en ook niet in deze Kamer. Stel dat Scherpenzeel en Woudenberg toch besluiten om samen te gaan. Moeten ze dan helemaal opnieuw beginnen? Gaat het dan weer heel lang duren of bestaat er een mogelijkheid om er nog snel een mouw aan te passen?
De voorzitter: Ik heb twee zinnen. Ik dank de minister voor de beantwoording. Ik roep de minister op om haast te maken met de voorstellen die op dit moment op het ministerie liggen omdat we moeten voorkomen dat die onzekerheid blijft bestaan en ook dat het momentum verloopt. Ik wil dat nogmaals benadrukken.
Minister Donner: Voorzitter. Ik dank de Kamer voor de opmerkingen. Ik heb niet beluisterd dat er in tweede termijn vragen gesteld zijn. Ik zou wellicht nog een paar preciseringen kunnen geven.
De heer Van der Staaij (SGP): Ik had nog een vraag over Scherpenzeel en Woudenberg.
Minister Donner: Op dat punt moet ik wel vaststellen dat ook de procedure zoals de wet die voorschrijft, niet alleen een kwestie is van de betrokken gemeenteraadsbesturen maar ook van Provinciale Staten. Derhalve kan er niet gewoon gezegd worden dat het wetsvoorstel op tafel ligt als beide gemeentebesturen beslissen om het te doen. Als alle partijen tot dezelfde conclusie komen, ben ik bereid om het via de snelste methode aan de orde te stellen. Ik had bij mijn onderzoek ter plaatse de indruk dat dit niet de waarschijnlijkste uitkomst zal zijn.
De heer Van der Staaij (SGP): Nog even heel kort en praktisch. Als het in de Kamer gebleken zou zijn, als het wetsvoorstel in behandeling was gekomen, en er een amendement was ingediend om Renswoude erbuiten te laten, had het wetsvoorstel op die manier aangenomen kunnen worden. Stel dat er op dit moment op heel korte termijn duidelijk zou zijn dat Scherpenzeel en Woudenberg wel door willen, kan er dan niet in plaats van een intrekking een nota van wijziging op het wetsvoorstel komen? Dan kan het wel door naar de Kamer.
Minister Donner: Ik heb tijdens mijn gesprekken daar geconstateerd dat het voor de betrokken gemeenten een kwestie van alles of niets was. Ik heb geen andere signalen hierover gekregen. Nogmaals, dan ben ik gehouden gelet op de procedure. Ik zal de brief niet morgen sturen, maar wel voor het einde van de week.
De voorzitter: Dat is helder. Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Ik sluit dit AO.