Aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Wij bieden U hiernevens ter overweging aan een voorstel van wet houdende vaststelling van regels omtrent de publiekrechtelijke registratie van zeeschepen in Nederland (Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen).
De memorie van toelichting, die het wetsvoorstel vergezelt, bevat de gronden waarop het rust.
En hiermede bevelen Wij U in Godes heilige bescherming.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter implementatie van het op 10 december 1982 te Montego Bay tot stand gekomen Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83), in het bijzonder de artikelen 91, 92, eerste lid, en 94, nieuwe regels te stellen omtrent de wezenlijke band tussen een zeeschip en het land Nederland, alsook omtrent de publiekrechtelijke registratie van zeeschepen, en daarbij tevens een splitsing aan te brengen tussen privaatrechtelijke teboekstelling en publiekrechtelijke registratie van zeeschepen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. beheer: alle feitelijke of rechtshandelingen die worden verricht om de zeescheepvaartonderneming en het zeeschip in bedrijf te brengen of te houden;
b. beheerplan: document waaruit de identiteit van de reder of de rompbevrachter blijkt, en waarin wordt aangegeven op welke wijze door deze invulling wordt gegeven aan de eisen voor inschrijving in het register;
c. bemanning: bemanning, bedoeld in artikel 1, onder i, van de Zeevaartbemanningswet;
d. bewaarder van het kadaster en de openbare registers: bewaarder van het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 6 van de Kadasterwet;
e. te boek stellen, teboekstelling of te boek staan: te boek stellen, teboekstelling of te boek staan in de openbare registers voor registergoederen als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel in een register buiten Nederland, soortgelijk aan die openbare registers;
f. IMO-nummer: scheepsidentificatienummer, bedoeld in de Regeling IMO-nummer van 17 augustus 2000, Stcrt. 2000, 169;
g. meetbrief: document, bedoeld in de Meetbrievenwet 1981;
h. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
i. overheidsschip: zeeschip, bedoeld in artikel 230 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, niet zijnde een oorlogsschip;
j. register: register, genoemd in artikel 2.1;
k. rompbevrachting: overeenkomst, bedoeld in artikel 530, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat het zeeschip zonder bemanning aan de rompbevrachter ter beschikking wordt gesteld;
l. verwerken van persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder b, van de Wet bescherming persoonsgegevens;
m. zeebrief: document, bedoeld in artikel 4.1;
n. zeeschip: schip, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat het is bestemd om in zee te drijven en in zee drijft of heeft gedreven;
o. zeeschip in aanbouw: zeeschip dat geheel of gedeeltelijk wordt gebouwd, waarbij voortbewegingswerktuigen en andere machinerieën, alsmede scheepstoebehoren bestanddeel van het zeeschip worden op het ogenblik dat, na hun inbouw, hun bevestiging daaraan zodanig is als deze ook na voltooiing van het zeeschip zal zijn;
p. zeevissersschip: zeeschip in de zin van artikel 2, derde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, dat ingeschreven staat in een krachtens artikel 3 van de Visserijwet 1963 aangehouden register.
1. Deze wet is niet van toepassing op:
a. oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen die in gebruik zijn voor de uitvoering van de militaire taak;
b. overheidsschepen en zeevissersschepen, met uitzondering van de bepalingen genoemd in het tweede lid.
2. De artikelen 2.1, 2.2, aanhef en onder d, 2.3, 2.4, eerste lid, aanhef en onder a, b en d, 2.5, 2.6, 3.2, tweede lid, 3.11, 4.1, tweede en derde lid, 4.2, eerste lid, onder a tot en met d, f, g en h, derde tot en met vijfde lid, 4.3, eerste lid, eerste volzin, tweede, derde en vierde lid, 5.2, tweede tot en met vijfde lid, 6.1 en 6.2 zijn van toepassing op zeeschepen als bedoeld in het eerste lid, onder b. Artikel 3.13 is van overeenkomstige toepassing op deze zeeschepen.
1. Ingeval een zeeschip ingevolge deze wet de hoedanigheid van Nederlands zeeschip heeft,
a. heeft het zeeschip de nationaliteit van het Koninkrijk;
b. doet de reder of de rompbevrachter daarop de nationaliteitsvlag voor zeeschepen voeren en doet deze daarop geen andere nationaliteitsvlag voeren;
c. is de reder of de rompbevrachter verantwoordelijk voor het beheer van het zeeschip, ook voor zover dat beheer in zijn opdracht door derden wordt uitgevoerd;
d. draagt de reder of de rompbevrachter er zorg voor dat de naam en de thuishaven in Nederland van het zeeschip in duidelijk leesbare letters op het zeeschip vermeld staan.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gegeven aangaande de vermeldingen, bedoeld in het eerste lid, onder d.
Voor zover de ingevolge deze wet verstrekte gegevens of overgelegde bescheiden in een vreemde taal zijn gesteld, niet zijnde het Engels, wordt naast het desbetreffende stuk tevens een letterlijke vertaling in het Nederlands verstrekt of overgelegd, die is vervaardigd en voor overeenstemmend is verklaard door een voor die andere taal als bevoegd toegelaten beëdigde vertaler.
HOOFDSTUK 2 REGISTER VAN ZEESCHEPEN
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
1. Er is een openbaar publiekrechtelijk register van zeeschepen.
2. Het doel van het register is de goede uitvoering van de bij of krachtens deze wet vastgestelde regels.
3. Het register wordt gehouden door Onze Minister in een door hem aangewezen gemeente.
4. Onze Minister is de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Wet bescherming persoonsgegevens.
Het register bevat vier rubrieken:
a. rubriek 1: zeeschepen in eigendom en in commercieel gebruik
b. rubriek 2: zeeschepen in rompbevrachting en in commercieel gebruik;
c. rubriek 3: zeeschepen in eigendom, niet in commercieel gebruik;
d. rubriek 4: overheidsschepen en zeevissersschepen met een lengte als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de Zeevaartbemanningswet, van meer dan 59 meter.
De aanvraag om inschrijving van een zeeschip in het register en de daarbij behorende gegevens en bescheiden, overgelegd ingevolge artikel 3.14, 3.16 of 3.18, maken geen deel uit van het register.
Paragraaf 2 Administratieve bepalingen
1. Het register bevat ten aanzien van elk daarin ingeschreven zeeschip ten minste de volgende soorten gegevens:
a. de naam en de woonplaats, daaronder begrepen het adres, van de reder of de rompbevrachter van het zeeschip;
b. de naam, de thuishaven in Nederland en het IMO-nummer van het zeeschip;
c. de bruto- en nettotonnage van het zeeschip vermeld in de meetbrief betreffende het zeeschip;
d. de beschrijving van het zeeschip door middel van bij regeling van Onze Minister vast te stellen soorten gegevens;
e. de beschrijving van het brandmerk, bedoeld in artikel 21, eerste lid, onder c, van de Kadasterwet, van het zeeschip, dan wel, in geval het zeeschip niet in Nederland te boek staat, een identificatiekenmerk, soortgelijk aan vorenbedoeld brandmerk, onder vermelding van het land of de staat, alsmede de plaats van teboekstelling, of, indien een soortgelijk identificatiekenmerk met betrekking tot het zeeschip niet bestaat, het land of de staat, alsmede de plaats en dagtekening van teboekstelling van dat zeeschip, onder vermelding van het register waarin en het volgnummer waaronder in dat register het verzoek tot teboekstelling van dat zeeschip is ingeschreven;
f. ingeval van rompbevrachting: de dagtekening en de duur van de rompbevrachtingsovereenkomst.
2. Onze Minister houdt ten aanzien van elk zeeschip dat in het register ingeschreven staat of heeft gestaan, de aan de inschrijving of de uitschrijving, alsmede de daaraan en aan andere in het register aangebrachte wijzigingen ten grondslag liggende gegevens, bescheiden, verklaringen, afschriften, uittreksels en andere bij het register berustende informatie, in blijvende bewaring.
1. Desgevraagd verleent Onze Minister kosteloos inzage in de zich bij het register bevindende gegevens, bescheiden, verklaringen, afschriften, uittreksels en andere documenten betreffende zeeschepen die in het register ingeschreven staan, met uitzondering van het beheerplan en daarbij behorende bijlagen, en geeft voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan af.
2. Onze Minister kan desgevraagd een verklaring afgeven, inhoudende dat een zeeschip ten aanzien waarvan bij het desbetreffende verzoek door de betrokkene ten minste zodanige gegevens bekend gesteld zijn dat de identiteit van het zeeschip voldoende vaststaat, niet ingeschreven staat, dan wel dat het zeeschip uitgeschreven is, en dat de Nederlandse wetgeving zich er niet tegen verzet dat het zeeschip in een andere staat of in de Nederlandse Antillen of Aruba in rompbevrachting genomen wordt, ook al blijft het schip in Nederland te boek staan.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels vastgesteld worden omtrent:
a. de vorm van de in het eerste en het tweede lid voorziene verklaringen, waarmerking en de in schriftelijke vorm te geven afschriften en uittreksels;
b. de wijze waarop in elektronische vorm te verstrekken verklaringen, afschriften en uittreksels als voorzien in het eerste en het tweede lid voor eensluidend worden gewaarmerkt, waartoe zij ten minste worden voorzien van een elektronische handtekening namens Onze Minister.
Bij regeling van Onze Minister kunnen
a. nadere regels omtrent de inrichting van het register en de wijze waarop het register gehouden en bijgehouden wordt;
b. nadere regels omtrent de in het register op te nemen overige gegevens;
c. regels omtrent de voorwaarden waaronder en de wijze waarop een incidentele of voortdurende elektronische aansluiting verkregen kan worden op gedeelten van de inhoud van het register voorzover die worden gehouden op elektronische gegevensdragers, worden vastgesteld.
HOOFDSTUK 3 INSCHRIJVEN EN UITSCHRIJVEN VAN ZEESCHEPEN
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
In dit hoofdstuk worden de termen «natuurlijke persoon»,«rechtspersoon» of «commanditaire vennoot» in voorkomende gevallen gelezen als: natuurlijke personen, rechtspersonen, of commanditaire vennoten.
1. Door inschrijving van het zeeschip in rubriek 1, 2 of 3 van het register verkrijgt het zeeschip de hoedanigheid van Nederlands zeeschip.
2. Een overheidsschip, alsmede een zeevissersschip bezitten van rechtswege de hoedanigheid van Nederlands zeeschip.
3. Het in het eerste lid bedoelde zeeschip verliest de hoedanigheid van Nederlands zeeschip met ingang van de datum van de uitschrijving van het zeeschip uit het register.
4. Onze Minister schrijft een zeeschip uit, indien de reder of de rompbevrachter dit verzoekt.
5. Onze Minister kan een zeeschip uitschrijven indien het zodanig wordt gebruikt dat het Koninkrijk in een gewapend conflict kan worden of wordt betrokken of de betrekkingen van het Koninkrijk met één of meer andere staten ernstig kunnen worden of worden benadeeld.
Paragraaf 2 Inschrijving in rubriek 1 van het register
1. Op aanvraag door of namens de reder kan inschrijving van een zeeschip, dat niet in rompbevrachting is afgestaan, in de rubriek zeeschepen in eigendom en in commercieel gebruik van het register slechts plaatsvinden indien:
a. het zeeschip voor ten minste tweederde deel eigendom is van een natuurlijke of rechtspersoon die voldoet aan de vereisten van artikel 3.4, eerste lid, onderscheidenlijk het tweede lid.
b. de natuurlijke of rechtspersoon, bedoeld onder a, het zeescheepvaartbedrijf in Nederland uitoefent door middel van een onderneming die in Nederland is gevestigd of in Nederland een nevenvestiging heeft in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Handelsregisterwet 1996;
c. bij de vestiging of nevenvestiging, bedoeld onder b, ten minste twee personen werkzaam zijn die te samen in kwantitatieve zin ten minste twee voltijdsfuncties vervullen;
d. de dagelijkse leiding van het beheer over het zeeschip berust bij ten minste één persoon als bedoeld onder c, die in Nederland werkzaam is bij de onder b bedoelde vestiging of nevenvestiging;
e. de onder c bedoelde personen vervullen niet tevens een functie bij of ten behoeve van een andere onderneming, tenzij laatstbedoelde onderneming deel uitmaakt van een groep van zeescheepvaartondernemingen waartoe ook de onderneming, bedoeld onder b, behoort;
f. de dagelijkse leiding de verantwoordelijkheid voor het zeeschip en zijn opvarenden draagt die voortvloeit uit de hoedanigheid van Nederlands zeeschip en daartoe over vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikt inzake alle met het nautisch-technisch en het bemanningsbeheer van het zeeschip verband houdende aangelegenheden;
g. ten minste één van de leden van de dagelijkse leiding of, bij diens afwezigheid, een plaatsvervanger bij voortduring bereikbaar is; ieder van deze personen is voorzien van voldoende bevoegdheden om onverwijld te kunnen handelen in situaties waarin dat geboden is;
h. het zeeschip uitsluitend in Nederland te boek staat;
i. de bouw, de inrichting en de uitrusting van alsmede de bedrijfsvoering op en ten aanzien van het zeeschip in overeenstemming zijn met de relevante wettelijke voorschriften op het gebied van de veiligheid en de bescherming van het milieu
j. de reder in zijn vestiging in Nederland een zodanige administratie voert dat deze ten aanzien van elk van diens zeeschepen te allen tijde binnen korte termijn inzicht geeft in:
1°. het beheerplan en de wijze waarop dat is uitgevoerd;
2°. de positie waar het zeeschip zich bevindt, de namen, de functies, de vaarbevoegdheden en de certificaten van de bemanningsleden alsmede de namen van de passagiers en van de overige opvarenden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een zeeschip in aanbouw op aanvraag in de rubriek 1 van het register worden ingeschreven indien wordt voldaan aan het eerste lid, onder a en g, het geheel of gedeeltelijk in Nederland in aanbouw is en de opdracht tot de bouw is gegeven aan een in Nederland gevestigde scheepsbouwer.
3. Indien een zeeschip toebehoort aan een commanditaire vennootschap wordt voor de toepassing van het eerste lid, onder a, de commanditaire vennoot buiten beschouwing gelaten.
4. Voor de bepaling of wordt voldaan aan het vereiste van de voltijdsfuncties, beschreven in het eerste lid, onder c, worden mede in aanmerking genomen de kapitein, voor zover deze tevens reder van het zeeschip is, en de personele bezetting van de vestiging in Nederland van een zeescheepvaartonderneming aan welke bij overeenkomst het beheer of een deel daarvan is opgedragen, dan wel de personele bezetting van een onderneming in Nederland aan welke bij overeenkomst de uitvoering van artikel 3 en Hoofdstuk 4, paragraaf 1, van de Zeevaartbemanningswet, met inbegrip van de op grond hiervan vastgestelde bepalingen, is opgedragen.
5. Onze Minister kan naar aanleiding van een aanvraag van een reder aan wie vóór het tijdstip van indienen van de aanvraag niet enige zeebrief is afgegeven waarvan de looptijd op dat tijdstip nog niet verstreken is, voor de tijdsduur van één jaar ontheffing verlenen van het in het eerste lid, onder c, voorzover het de daar omschreven voltijdsfuncties betreft, alsmede van het aldaar onder i bepaalde.
6. Onze Minister kan in bijzondere gevallen een zeeschip, ten aanzien waarvan niet geheel wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onder i, in het register inschrijven.
7. Bij regeling van Onze Minister worden de vorm en de te vermelden gegevens van het beheerplan, bedoeld in het eerste lid, onder j, vastgesteld.
1. De natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, heeft de nationaliteit van één van de lidstaten van de Europese Unie of van één van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onderdeel a, is opgericht overeenkomstig het recht van één van de lidstaten van de Europese Unie, van een van de landen, eilanden of gebieden, genoemd in artikel 299, tweede, derde, vijfde en zesde lid, onder c, alsmede Bijlage II van het EG-Verdrag of van één van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die zijn statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging heeft op het grondgebied van één van die staten, landen, eilanden of gebieden.
Paragraaf 3 Uitschrijving uit rubriek 1 van het register
1. Onze Minister schrijft een zeeschip uit indien en zodra de teboekstelling van het zeeschip in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is doorgehaald.
2. De bewaarder van het kadaster en de openbare registers geeft van de doorhaling van de teboekstelling van het desbetreffende zeeschip zo spoedig mogelijk kennis aan Onze Minister.
Paragraaf 4 Inschrijving in rubriek 2 van het register
1. Op aanvraag door of namens de rompbevrachter kan inschrijving van een zeeschip dat te boek staat in Nederland, dan wel in een register buiten Nederland, soortgelijk aan het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, in rubriek 2 van het register slechts plaatsvinden indien:
a. het zeeschip voor een tijdvak van ten minste twaalf maanden zonder bemanning in rompbevrachting is afgestaan aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die voldoet aan de vereisten van artikel 3.4;
b. de rompvervrachter en – indien deze een ander is dan de eigenaar – de eigenaar er schriftelijk mee instemmen dat het zeeschip de hoedanigheid van Nederlands zeeschip krijgt;
c. ingeval het zeeschip buiten Nederland te boek staat: de rompbevrachter aan Onze Minister aantoont dat hij onmiddellijk na inschrijving in het register, genoemd in artikel 2.1, volgens het recht van de staat waar het zeeschip in een register soortgelijk aan het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, te boek staat niet meer gerechtigd zal zijn op het zeeschip de vlag te voeren van die staat;
d. de rechtsgevolgen van de inschrijving in het register van het zeeschip geen strijd opleveren met volkenrechtelijke verplichtingen van het Koninkrijk;
e. indien het zeeschip buiten Nederland te boek staat: er in verband met het aangaan van een rompbevrachtingsovereenkomst ingevolge de wetgeving van de staat waar het zeeschip buiten Nederland te boek staat geen beletselen zijn dat het zeeschip de hoedanigheid van Nederlands zeeschip krijgt.
2. De termijn van twaalf maanden, bedoeld in het eerste lid, onder a, behoeft niet aaneengesloten te zijn.
3. Het eerste lid, aanhef en onder c, d en e, is niet van toepassing indien het een zeeschip betreft dat in de Nederlandse Antillen of in Aruba te boek staat.
4. Artikel 3.3, met uitzondering van het eerste lid, aanhef en onder a en h zijn van overeenkomstige toepassing op de rompbevrachter en het desbetreffende zeeschip.
1. Onze Minister kan aan de inschrijving in het register voorwaarden verbinden, teneinde de voldoening van vorderingen uit de arbeidsovereenkomsten van de leden van de bemanning van het zeeschip steeds gedurende ten minste twaalf maanden te verzekeren.
2. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen, waarin het eerste lid toepassing vindt.
Paragraaf 5 Uitschrijving uit rubriek 2 van het register
1. Onze Minister schrijft een zeeschip uit:
a. bij het einde van de rompbevrachtingsovereenkomst;
b. indien de rompbevrachter overeenkomsten heeft aangegaan die tot gevolg hebben dat zijn zeggenschap of verantwoordelijkheid gedurende de looptijd van de rompbevrachtingsovereenkomst of van de verlenging van die overeenkomst, wezenlijk wordt aangetast;
c. indien de teboekstelling in Nederland blijkens de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, is doorgehaald, dan wel de teboekstelling in een register buiten Nederland, soortgelijk aan de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, blijkens dat register is doorgehaald.
2. Artikel 3.2, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 6 Inschrijving in rubriek 3
1. Op aanvraag door de reder kan inschrijving van een zeeschip in de rubriek 3 van het register slechts plaatsvinden indien in Nederland één of meer natuurlijke personen over vertegenwoordigingsbevoegdheid beschikken inzake alle aangelegenheden betreffende het zeeschip.
2. De artikelen 3.3, eerste lid, onderdeel a, en 3.15 zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 7 Uitschrijving uit rubriek 3
1. Onze Minister schrijft een zeeschip uit indien de reder overeenkomsten heeft aangegaan die tot gevolg hebben dat zijn zeggenschap of zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van het gebruik van het zeeschip wezenlijk wordt aangetast.
2. Artikel 3.2, vierde en vijfde lid, alsmede artikel 3.5 zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 8 Inschrijving in rubriek 4
1. Op aanvraag van de reder schrijft Onze Minister overheidsschepen, alsmede zeevissersschepen met een lengte als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de Zeevaartbemanningswet, van meer dan 59 meter in rubriek 4 van het register in.
2. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke gegevens en bescheiden bij de aanvraag worden overgelegd.
Paragraaf 9 Administratieve bepalingen
Een inschrijving of uitschrijving maakt Onze Minister bekend aan de reder of de rompbevrachter, aan de bewaarder van het kadaster en de openbare registers ter vermelding daarvan in de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet, indien het zeeschip in Nederland te boek staat, alsmede, in geval het zeeschip buiten Nederland te boek staat, aan de bevoegde autoriteit van het register, soortgelijk aan het register, bedoeld in artikel 193 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, waar het zeeschip te boek staat.
1. De reder of de rompbevrachter, op wiens naam een zeeschip in het register staat ingeschreven, stelt Onze Minister onverwijld schriftelijk in kennis van de wijzigingen in feiten en omstandigheden ten aanzien van enig gegeven dat is opgenomen in de aanvraag, bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, 3.6, eerste lid, en 3.9, eerste lid, of in de daarbij overgelegde bescheiden, alsmede van de wijzigingen in feiten en omstandigheden die verband houden met de voorwaarden voor inschrijving in het register, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onder a tot en met j, artikel 3.6, eerste lid, onder a tot en met e, onderscheidenlijk artikel 3.9, eerste lid.
2. Bij regeling van Onze Minister wordt de vorm van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving vastgesteld. Daarbij kan worden bepaald dat deze kennisgeving in elektronische vorm kan worden gedaan.
1. Bij de aanvraag tot inschrijving in rubriek 1 worden overgelegd:
a. de gegevens en bescheiden die aantonen dat de aanvrager voldoet aan de vereisten van artikel 3.3, eerste lid, onder a tot en met g, i en j;
b. het beheerplan;
c. overige bij regeling van Onze Minister aangegeven gegevens en bescheiden.
2. Indien het zeeschip reeds in Nederland te boek staat wordt bij de aanvraag een recent uittreksel uit de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j van die wet.
3. Indien het zeeschip niet in Nederland te boek staat, kan bij de aanvraag worden gevoegd het verzoek tot teboekstelling als bedoeld in artikel 194, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de in dat lid bedoelde verklaring van Onze Minister, welk verzoek voldoet aan de vereisten die ten aanzien daarvan bij of krachtens de wet zijn gesteld, tezamen met een verzoek aan Onze Minister tot doorzending van dit verzoek tot teboekstelling aan de desbetreffende bewaarder van het kadaster en de openbare registers. Indien het verzoek tot teboekstelling bij de aanvraag is gevoegd, geeft Onze Minister aan de aanvrager een bewijs van ontvangst van dat verzoek en van de daarbij gevoegde gegevens en bescheiden af.
4. Indien de aanvraag een zeeschip betreft dat eerder op verzoek van de reder is uitgeschreven, of indien aan de aanvraag één of meer aanvragen om inschrijving van één of meer andere zeeschepen van dezelfde reder zijn voorafgegaan en er ten opzichte van de bij die eerdere aanvraag of aanvragen verstrekte gegevens en overgelegde bescheiden, bedoeld in het eerste lid, geen wijzigingen zijn opgetreden, kan de reder in afwijking van het eerste lid ermee volstaan bij de aanvraag een daartoe strekkende, door hem ondertekende, verklaring te voegen. Bij regeling van Onze Minister wordt nader vastgesteld wat die verklaring inhoudt.
5. Bij regeling van Onze Minister kan in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer worden bepaald dat in daarbij aan te geven gevallen de aanvraag en de daarbij te verstrekken gegevens en over te leggen bescheiden geheel of gedeeltelijk in elektronische vorm ingediend, verstrekt of overgelegd kunnen worden, alsmede de voorwaarden waaronder en de wijze waarop deze gegevens en bescheiden ingediend, verstrekt of overgelegd kunnen worden.
1. Na de toetsing van de aanvraag om inschrijving en de daarbij behorende gegevens en bescheiden aan de voorwaarden voor inschrijving, bedoeld in artikel 3.3, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel h, geeft Onze Minister van zijn oordeel of aan die voorwaarden wordt voldaan, onverwijld kennis aan de aanvrager door middel van een verklaring waarvan het model wordt vastgelegd bij regeling van Onze Minister. Indien de reder een verzoek tot teboekstelling van het zeeschip en een verzoek tot doorzending als bedoeld in artikel 3.14, derde lid, bij zijn aanvraag heeft gevoegd, doet Onze Minister tevens onverwijld een afschrift van die verklaring aan de desbetreffende bewaarder van het kadaster en de openbare registers toekomen, tezamen met dat verzoek tot teboekstelling met bijbehorende gegevens en bescheiden.
2. De desbetreffende bewaarder van het kadaster en de openbare registers zendt zo spoedig mogelijk na de teboekstelling van het zeeschip aan Onze Minister een recent uittreksel uit de registratie voor schepen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j, van die wet.
3. Inschrijving van het zeeschip vindt onverwijld plaats na ontvangst door Onze Minister van het in het tweede lid bedoelde uittreksel. Onze Minister geeft kennis van de inschrijving aan de reder door middel van het afgeven van een zeebrief, bedoeld in artikel 4.3, dan wel indien het een zeeschip in aanbouw betreft, door middel van een daartoe strekkende verklaring, alsmede aan de in het eerste lid bedoelde bewaarder, ter vermelding daarvan in de registratie voor schepen.
4. Indien het zeeschip reeds in Nederland te boek staat en Onze Minister van oordeel is dat aan de voorwaarden voor inschrijving wordt voldaan, vindt onverwijld inschrijving plaats. Het derde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de in het eerste lid bedoelde bewaarder de inschrijving van het verzoek tot teboekstelling heeft geweigerd, geeft hij daarvan onverwijld kennis aan Onze Minister.
6. Indien het aanvankelijk geweigerde verzoek tot teboekstelling alsnog wordt ingeschreven met het in artikel 20, vierde lid, tweede en derde zin, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtsgevolg, vindt indien door de aanvrager wordt voldaan aan de daartoe geldende vereisten, bedoeld in artikel 3.3, onverwijld na ontvangst door Onze Minister van het in het derde lid bedoelde uittreksel inschrijving van het zeeschip in het register plaats. Onze Minister geeft kennis van de inschrijving aan de reder door middel van het afgeven van een zeebrief, bedoeld in artikel 4.3, en aan de in het eerste lid bedoelde bewaarder, ter vermelding daarvan in de registratie voor schepen.
7. Zodra vast staat dat het geweigerde verzoek tot teboekstelling niet alsnog met het in het zesde lid bedoelde rechtsgevolg kan worden ingeschreven, doet de desbetreffende bewaarder van het kadaster en de openbare registers hiervan zo spoedig mogelijk mededeling aan Onze Minister.
8. Na ontvangst van de in het zevende lid bedoelde mededeling geeft Onze Minister onverwijld kennis aan de aanvrager dat niet aan de voorwaarden voor inschrijving, bedoeld in artikel 3.3, is voldaan en dat daarmee de aanvraag is afgewezen.
1. Ten aanzien van de aanvraag om inschrijving in rubriek 2 is artikel 3.14, met uitzondering van het derde lid, van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de aanvraag om inschrijving legt de rompbevrachter tevens over:
a. een in de Nederlandse of Engelse taal gestelde schriftelijke verklaring van de rompvervrachter en de rompbevrachter, dat de eerstgenoemde zich verbonden heeft om het in deze verklaring omschreven zeeschip voor de daarin vermelde tijdsduur ter beschikking te stellen van de laatstgenoemde, zonder daarover nog enige zeggenschap te houden, en dat de laatstgenoemde het schip zal exploiteren;
b. een door de rompbevrachter gewaarmerkt afschrift in de Nederlandse of de Engelse taal van de geldende statuten van de rompbevrachter indien deze een rechtspersoon is, of van de akte van het aangaan van een vennootschap of een rederij indien de rompbevrachter een niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap of rederij is;
c. een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit de identiteit en de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de ondertekenende personen, bedoeld onder b blijkt.
Onze Minister geeft kennis van de inschrijving aan de rompbevrachter door middel van het afgeven van een zeebrief, bedoeld in artikel 4.3, en, indien het zeeschip in Nederland te boek staat, aan de in artikel 3.15, eerste lid, bedoelde bewaarder ter vermelding daarvan in de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet.
1. Ten aanzien van de aanvraag om inschrijving in rubriek 3 zijn het eerste lid, aanhef en onder a, g, en h, van artikel 3.3 en het tweede lid van artikel 3.14 van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de aanvraag om inschrijving legt de reder tevens een door hem ondertekende verklaring over waaruit blijkt dat het zeeschip uitsluitend anders dan commercieel gebruikt zal worden.
Paragraaf 1 Algemene bepalingen
1. Als bewijs dat het zeeschip de hoedanigheid van Nederlands zeeschip, bedoeld in artikel 3.2 of 4.6, heeft verkregen, geeft Onze Minister in naam van de Koning een zeebrief af.
2. De zeebrief wordt verstrekt nadat de aanvrager de door hem ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder b, verschuldigde vergoeding heeft betaald, dan wel nadat hij daartoe een deugdelijke waarborg heeft gegeven.
3. Het model van de zeebrief wordt bij regeling van Onze Minister vastgesteld. Het model kan per rubriek in de zin van artikel 2.2 verschillen.
1. Een zeebrief vermeldt in elk geval:
a. de datum van afgifte van de zeebrief en de datum waarop de periode waarvoor de zeebrief is afgegeven, verstrijkt;
b. de mededeling dat het zeeschip de hoedanigheid van Nederlands zeeschip en de nationaliteit van het Koninkrijk heeft;
c. de naam, de woonplaats en het adres van de reder of de rompbevrachter van het zeeschip;
d. de naam en het IMO-nummer en thuishaven in Nederland van het zeeschip;
e. de bruto- en nettotonnage van het zeeschip zoals vermeld in de meetbrief betreffende het zeeschip;
f. de beschrijving van het zeeschip door middel van bij regeling van Onze Minister vast te stellen soorten gegevens;
g. indien het zeeschip in het register staat ingeschreven: de datum van inschrijving van het zeeschip in het register en het volgnummer of kenmerk daarvan;
h. het adres, het telefoon- en faxnummer en het elektronische-postadres van de Scheepvaartinspectie.
2. Het eerste lid, aanhef en onder e, is niet van toepassing op zeeschepen in eigendom, niet in commercieel gebruik, voor zover die uitsluitend het karakter van pleziervaartuig en een lengte van ten hoogste 24 meter hebben.
3. Bij regeling van Onze Minister kunnen uitzonderingen worden gemaakt ten aanzien van de vermelding op zeebrieven, afgegeven krachtens artikel 4, tweede lid, en kunnen voor de overige zeebrieven ook andere gegevens worden aangegeven die in de zeebrief worden vermeld, welke gegevens per soort zeebrief verschillend kunnen zijn.
4. Elke zeebrief is in de Nederlandse en in de Engelse taal gesteld.
5. Ter vervanging van een beschadigd, onleesbaar geworden of verloren gegaan origineel exemplaar van de zeebrief verstrekt Onze Minister op verzoek van betrokkene een duplicaat.
Paragraaf 2 Zeebrieven voor in het register ingeschreven staande zeeschepen
1. Na inschrijving van het zeeschip in het register geeft Onze Minister onverwijld de zeebrief af. Op een zeeschip in aanbouw is artikel 3.15, derde lid, tweede volzin van toepassing.
2. De zeebrief wordt afgegeven voor een periode van vijf jaar, dan wel, indien in geval van rompbevrachting de rompbevrachtingsovereenkomst een looptijd van korter dan vijf jaar heeft, voor een periode gelijk aan die looptijd, dan wel in het geval, bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, voor een periode van een jaar.
3. Voor een zeeschip ten aanzien waarvan ingevolge het eerste lid een zeebrief is afgegeven, geeft Onze Minister een nieuwe zeebrief af:
a. op aanvraag van de reder of de rompbevrachter naar aanleiding van het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde periode van de in de aanhef van dit lid bedoelde zeebrief;
b. indien een kennisgeving als bedoeld in artikel 3.13, daartoe aanleiding geeft.
4. De in het derde lid bedoelde zeebrief wordt afgegeven voor een periode van vijf jaar, dan wel, indien in geval van rompbevrachting de rompbevrachtingsovereenkomst een looptijd van korter dan vijf jaar heeft, voor een periode gelijk aan die looptijd.
Paragraaf 3 Zeebrieven voor niet in het register ingeschreven staande zeeschepen
1. Op aanvraag van de reder geeft Onze Minister voor een zeeschip dat niet de hoedanigheid van Nederlands zeeschip heeft, een zeebrief af ingeval:
a. het een zeeschip betreft dat buiten Nederland is aangekocht of in aanbouw is, dat is voorbestemd om de hoedanigheid van Nederlands zeeschip te verkrijgen, mits de reder een in Nederland woonachtige natuurlijke persoon is, dan wel een in Nederland gevestigde rechtspersoon, of
b. het een zeeschip betreft dat in Nederland voor rekening van een niet in Nederland wonende natuurlijke persoon of een niet in Nederland gevestigde rechtspersoon, in Nederland is of wordt gebouwd, verbouwd of uitgerust en dat niet is voorbestemd om de hoedanigheid van Nederlands zeeschip te verkrijgen.
2. De zeebrief voor in het eerste lid, onder a en b, bedoelde zeeschepen wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste zes maanden.
3. De zeebrief voor in het eerste lid, onder a, bedoelde zeeschepen wordt alleen afgegeven indien voldoende bewijs van eigendom van het zeeschip bestaat en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3.3, eerste lid, onder a, b, d, f, g, i en j, ten 2°, of die, genoemd in artikel 3.6, eerste lid, onder a tot en met e, wordt voldaan, waarbij ten aanzien van zeeschepen in rompbevrachting naast de evengenoemde onderdelen van artikel 3.6, eerste lid, tevens de in het vierde lid van dat artikel genoemde onderdelen van artikel 3.3, eerste lid, van toepassing zijn.
4. De zeebrief voor in het eerste lid, onder a en b, bedoelde zeeschepen wordt afgegeven ten behoeve van de proefvaart, alsmede voor de tijd die nodig is om het zeeschip rechtstreeks naar de door de aanvrager op te geven haven van zijn bestemming te voeren.
Ten aanzien van de bij de aanvraag te verstrekken gegevens en over te leggen bescheiden is, ingeval het een zeeschip in eigendom en in commercieel gebruik betreft, artikel 3.14, met uitzondering van het eerste lid, aanhef en onder b, en, ingeval het een zeeschip in rompbevrachting betreft, artikel 3.16, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
1. Door het besluit tot afgifte van de in artikel 4.4, eerste lid, aanhef en onder a en b , bedoelde zeebrief verkrijgt het zeeschip de hoedanigheid van Nederlands zeeschip.
2. Door het verstrijken van de in artikel 4.4, tweede lid, genoemde periode van zes maanden, behoudens tijdige verlenging, alsmede indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4.7, verliest het in het eerste lid bedoelde zeeschip de hoedanigheid van Nederlands zeeschip.
Gedurende de in artikel 4.4 bedoelde perioden trekt Onze Minister de in artikel 4.4, eerste lid, aanhef en onder a en b, bedoelde zeebrief in indien zich een geval voordoet, bedoeld in artikel 3.2, vijfde lid, dan wel 5.2, tweede of derde lid.
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Indien deze ambtenaren ressorteren onder een ander ministerie dan dat van Onze Minister, wordt het desbetreffende besluit genomen in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat.
3. Van een besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. Onze Minister kan een zeeschip uit het register uitschrijven indien op enig tijdstip na de datum van inschrijving blijkt:
a. dat één of meer van de verstrekte gegevens en overgelegde bescheiden, bedoeld in artikel 3.14, 3.16 of 3.18, van dien aard blijken te zijn dat, indien dit ten tijde van de beoordeling van de aanvraag om inschrijving bekend was geweest, een andere beslissing genomen zou zijn;
b. dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor inschrijving, bedoeld in de artikelen 3.3, eerste lid, 3.6, eerste en vierde lid, of 3.9, alsmede indien vanaf het tijdstip van het verstrijken van de periode van één jaar, bedoeld in de artikelen 3.3, vijfde lid, of 3.6, vierde lid, in verbinding met artikel 3.3, vijfde lid, niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor inschrijving waarvan ontheffing verleend was;
2. Onze Minister schrijft een zeeschip uit indien op enig tijdstip na de datum van inschrijving blijkt:
a. dat met gebruikmaking van het zeeschip:
1°. slavenhandel wordt gedreven of mensenroof wordt gepleegd als omschreven in de artikelen 274 tot en met 278 van het Wetboek van Strafrecht;
2°. handelingen worden verricht als omschreven in de artikelen 1, 2 en 5, eerste lid, van de Uitvoeringswet genocideverdrag;
3°. handelingen worden verricht als omschreven in de artikelen 1, 2 en 5 van de Uitvoeringswet folteringsverdrag;
4°. handelingen worden verricht die door het volkenrecht aangemerkt worden als misdrijf tegen de menselijkheid.
3. Onze Minister kan een zeeschip uitschrijven indien hij op enig tijdstip na de datum van inschrijving een redelijk vermoeden heeft dat het zeeschip is gebruikt voor zeeroverij, wederrechtelijk vervoer van wapens of drugs, mensenhandel of mensensmokkel, wederrechtelijk vervoer van gevaarlijke of schadelijke stoffen dan wel ernstige milieuverontreiniging heeft veroorzaakt.
4. Indien het een overheidsschip betreft dat onder de verantwoordelijkheid van Onze Minister valt, worden diens bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, uitgeoefend door Onze Minister van Justitie.
5. Artikel 3.12 is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN
Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking tot de door de aanvrager, de verzoeker of degene die een kennisgeving, bedoeld in artikel 3.13, gedaan heeft, verschuldigde vergoedingen voor de kosten van:
a. het behandelen van een aanvraag tot inschrijving en het inschrijven, het verwerken van een kennisgeving, bedoeld in artikel 3.13, alsmede het op verzoek van de reder of de rompbevrachter, uitschrijven van het zeeschip ingevolge de artikelen 3.2, vierde lid, 3.5, eerste lid, 3.8, tweede lid, in verbinding met artikel 3.5, eerste lid, en 3.10, eerste lid, in verbinding met artikel 3.5, eerste lid;
b. het behandelen van een aanvraag om en het afgeven van een zeebrief;
c. het op verzoek verstrekken van duplicaten van zeebrieven en andere documenten;
d. het op verzoek ter beschikking stellen van:
1°. de tekst van inschrijvingen, uitschrijvingen en bijhoudingen;
2°. de in het register opgenomen gegevens, de tekst van de inschrijving en de daaraan ten grondslag liggende bescheiden, verklaringen, afschriften, uittreksels en andere bij het register berustende informatie;
e. het op verzoek verstrekken van overige inlichtingen, onderscheidenlijk documenten.
Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
HOOFDSTUK 7 OVERGANGSBEPALINGEN
In dit hoofdstuk wordt onder rompbevrachtingsregister verstaan het register, bedoeld in artikel 2 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting zoals die wet luidde op het tijdstip van intrekking van die wet.
1. Ten aanzien van de behandeling van
a. verzoeken tot teboekstelling van een zeeschip;
b. aanvragen om inschrijving van een zeeschip in het rompbevrachtingsregister, ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet;
c. aanvragen om een zeebrief krachtens de Zeebrievenwet, verband houdende met verzoeken of aanvragen, bedoeld onder a of b,
alsmede ten aanzien van zeeschepen waarop de verzoeken of aanvragen, bedoeld onder a, b of c, betrekking hebben,
blijven de artikelen 311 tot en met 313 van het Wetboek van Koophandel, alsmede de Zeebrievenwet en de Wet nationaliteit in rompbevrachting, zoals deze luidden op genoemd tijdstip, van toepassing en is deze wet eerst van toepassing vanaf het tijdstip waarop de zeebrief, afgegeven ingevolge de Zeebrievenwet, zal zijn vervallen of ingetrokken.
2. In afwijking van het eerste lid vindt inschrijving van een zeeschip naar aanleiding van een aanvraag, bedoeld in het eerste lid, onder b, plaats in rubriek 2 van het register.
Ten aanzien van zeeschepen waarvoor vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingevolge de Zeebrievenwet een zeebrief is afgegeven voor een periode die na het laatstbedoelde tijdstip verstrijkt, blijven de artikelen 311 tot en met 313 van het Wetboek van Koophandel, alsmede de Zeebrievenwet en de Wet nationaliteit in rompbevrachting, zoals deze luidden op genoemd tijdstip, van toepassing en is deze wet eerst van toepassing vanaf het tijdstip waarop de zeebrief, afgegeven ingevolge de Zeebrievenwet, zal zijn vervallen of ingetrokken.
Bij de aanvraag om inschrijving in het register van een zeeschip ten behoeve waarvan een zeebrief krachtens de Zeebrievenwet is afgegeven, wordt gevoegd een recent uittreksel uit de registratie voor schepen als bedoeld in artikel 106, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en j van die wet.
Het rompbevrachtingsregister maakt deel uit van rubriek 2 van het register.
HOOFDSTUK 8 WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN
Ingetrokken worden:
a. de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting;
b. de Zeebrievenwet.
Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 169, tweede lid, wordt het zinsdeel «artikel 311, derde lid, van het Wetboek van Koophandel» vervangen door: artikel 3.3, eerste lid, onder a, van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen.
In artikel 171, derde lid, onderdeel a, wordt het zinsdeel na «niet is lid der rederij,» vervangen door: niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onder a, van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen.
In artikel 175 worden de twee zinsneden «in de zin van artikel 311 van het Wetboek van Koophandel» elk vervangen door: in de zin van artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen.
Artikel 194, eerste lid, aanhef en de tekst onder het eerste en tweede gedachtenstreepje, komt te luiden:
1. Teboekstelling is slechts mogelijk:
– van een in aanbouw zijnd zeeschip: indien het voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3.3, eerste lid, onder a en g, en tweede lid, van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen;
– van een afgebouwd zeeschip: indien het voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 3.3, eerste lid, onder a en g, van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen;
In artikel 194, derde lid, wordt de zinsnede «artikel 311 van het Wetboek van Koophandel» vervangen door: artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie van zeeschepen.
Artikel 194, vierde lid, komt te luiden:
4. De teboekstelling wordt verzocht door de reder van het zeeschip. Hij moet daarbij ter inschrijving overleggen een door hem ondertekende verklaring, dat naar zijn beste weten het schip voor teboekstelling als zeeschip vatbaar is. Indien het een verzoek tot teboekstelling als zeeschip in aanbouw betreft, gaat deze verklaring vergezeld van een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven verklaring dat het schip voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onder a en g, van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen, het schip geheel of gedeeltelijk in Nederland in aanbouw is en de opdracht tot de bouw is gegeven aan een in Nederland gevestigde scheepsbouwer.
Indien het een verzoek tot teboekstelling als zeeschip, niet zijnde een zeeschip in aanbouw of een zeevissersschip, betreft, gaat deze verklaring vergezeld van een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat afgegeven verklaring dat het schip voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, onder a en g, van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen. Indien het echter een zeeschip in eigendom betreft dat niet in commercieel gebruik is, zijn de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.9, van toepassing. Bij een verzoek tot teboekstelling van een zeeschip in commercieel gebruik dat voor een, al dan niet aaneengesloten, tijdsduur van ten minste twaalf maanden in rompbevrachting is afgestaan, wordt tevens een in de Nederlandse of Engelse taal gestelde schriftelijke verklaring van de rompvervrachter en de rompbevrachter overgelegd, dat de eerstgenoemde zich verbonden heeft om het in deze verklaring omschreven zeeschip voor de daarin vermelde tijdsduur ter beschikking te stellen van de laatstgenoemde, zonder daarover nog enige zeggenschap te houden, en dat de laatstgenoemde het schip zal exploiteren.
Indien het een verzoek tot teboekstelling als zeevissersschip betreft, gaat deze verklaring vergezeld van een bewijs dat het schip is ingeschreven in een krachtens artikel 3 van de Visserijwet 1963 aangehouden register.
In artikel 195, eerste lid, onderdeel b, ten 5°, wordt de zinsnede «een mededeling van de intrekking van een verklaring als bedoeld in artikel 311a, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel» vervangen door: een kennisgeving van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat ingevolge artikel 3.12 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen dat het zeeschip uit het publiekrechtelijk register van zeeschepen is uitgeschreven.
H. Na artikel 195 wordt een artikel ingevoegd luidende:
Ambtshalve doorhaling van de teboekstelling van een zeeschip, bedoeld in artikel 195, eerste lid, aanhef en onderdeel b, vindt evenwel niet plaats in het in dat onderdeel b onder 5° bedoelde geval, indien dat zeeschip voor een, al dan niet aaneengesloten, tijdsduur van ten minste twaalf maanden in rompbevrachting is afgestaan. Artikel 194, vierde lid, zesde volzin, is van overeenkomstige toepassing.
Het Wetboek van Koophandel wordt gewijzigd als volgt:
De artikelen 311, 311a, 311b en 312 vervallen.
Artikel 319 komt te luiden:
Op zeevissersschepen is artikel 313 niet van toepassing.
In artikel 319b wordt de zinsnede «De bepalingen van de artikelen 311 tot en met 313 zijn» vervangen door: Artikel 313 is.
Artikel 340 komt te luiden:
In deze titel wordt verstaan onder Nederlands schip: een schip dat de hoedanigheid van Nederlands zeeschip heeft ingevolge artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen.
Artikel 392a komt te luiden:
In deze titel wordt verstaan onder Nederlands schip: een schip dat de hoedanigheid van Nederlands zeeschip heeft ingevolge artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen.
In artikel 86 van het Wetboek van Strafrecht wordt de zinsnede «welke door de wet betrekkelijk de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het voeren van de Nederlandse vlag als zeeschepen» vervangen door: die door artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen als Nederlandse zeeschepen.
In artikel 1, onderdeel f, ten 1°, van de Meetbrievenwet 1981 wordt de zinsnede «op grond van artikel 311 van het Wetboek van Koophandel, artikel 5 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting» vervangen door: ingevolge artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen.
In artikel 1, onderdeel c, van de Vaarplichtwet wordt onderdeel 1 vervangen door: een schip dat ingevolge artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen de hoedanigheid heeft van Nederlands zeeschip.
In artikel 8, derde lid, van de Wet verontreiniging zeewater wordt «Nederlands vaartuig» vervangen door: schip dat ingevolge artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen de hoedanigheid van Nederlands zeeschip bezit.
Artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt vervangen door:
h. zeeschip: een schip ten aanzien waarvan de Zeevaartbemanningswet van toepassing is, dat is voorzien van een zeebrief als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Zeebrievenwet, onderscheidenlijk artikel 4.1 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen, en dat in het kader van een onderneming voornamelijk op zee wordt geëxploiteerd, dan wel is bestemd voor sleep- en hulpverleningswerkzaamheden op zee en wordt gebezigd voor het verrichten van deze werkzaamheden aan zeeschepen, met uitzondering van:
1e een zeilschip met een lengte als bedoeld in het Besluit zeevaartbemanning handelsvaart en zeilvaart, van minder dan 40 meter, dat is bestemd en is ingericht om hoofdzakelijk door middel van zeilen te worden voortbewogen;
2e een zeeschip dat wordt gebruikt voor de loodsdienst, en
3e een zeeschip dat is bestemd of wordt gebezigd voor het commercieel vangen van vis of van andere levende rijkdommen van de zee.
In artikel 14, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt de zinsnede «een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet» vervangen door: een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet, dan wel een schip dat ingevolge artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen de hoedanigheid van Nederlands zeeschip bezit en waarvoor een zeebrief is afgegeven.
In artikel 3.89, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt de zinsnede «een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet» vervangen door: een zeeschip in de zin van de Zeebrievenwet, dan wel een schip dat ingevolge artikel 3.2 of artikel 4.6 van de Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen de hoedanigheid van Nederlands zeeschip bezit en waarvoor een zeebrief is afgegeven.
Onze Minister zendt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk en over de wijze waarop zij is uitgevoerd en gehandhaafd.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Deze wet wordt aangehaald als: Wet publiekrechtelijke registratie zeeschepen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
De Minister van Justitie,