Vastgesteld 5 april 2018
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 7 maart 2018 overleg gevoerd met mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President, en mevrouw Van Veldhoven, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over:
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 18 februari 2014 inzake het advies Gezondheidsraad risico's gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden (Kamerstuk 27 858, nr. 230);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 2 juni 2014 met antwoorden op vragen van de commissie over het advies Gezondheidsraad risico's gewasbeschermingsmiddelen voor omwonenden (Kamerstuk 27 858, nr. 267);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 3 december 2014 met de kabinetsreactie op een artikel inzake werkgerelateerde longziekte COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) bij boeren en kwekers als gevolg van het gebruik van pesticiden (Kamerstuk 27 858, nr. 280);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 18 mei 2015 over de stand van zaken toezeggingen omwonenden en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 311);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 4 maart 2016 met een reactie op de motie van de leden Grashoff en Leenders over tegen het voorstel van de Commissie voor hernieuwde toelating van glyfosaat stemmen (Kamerstuk 27 858, nr. 352) en de motie van de leden Geurts en Dijkgraaf over de naleving en handhaving van de zuiveringsplicht voor de glastuinbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 353) (Kamerstuk 27 858, nr. 360);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 1 april 2016 met een reactie naar aanleiding van moties over gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 362);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 13 mei 2016 met een reactie op diverse verzoeken inzake gewasbescherming (27 858, nr. 365);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 6 juli 2016 over het effect van het wijzigen van de voorschriften voor het toepassen van imidacloprid in de glastuinbouw op de waterkwaliteit en inzicht in het naleven van deze voorschriften door de glastuinbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 367);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu d.d. 12 juli 2016 over diverse toezeggingen gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 370);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 5 oktober 2016 over de systeemaanpak duurzame gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 371);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 17 oktober 2016 met een reactie op het bericht dat tuinders nog altijd gif lozen op sloten in Delfland en op de uitzending van Radio Reporter van 3 april 2016 (Kamerstukken 27 625 en 27858, nr. 377);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 22 februari 2017 over de recente ontwikkelingen ten aanzien van de criteria voor identificatie van hormoonverstorende stoffen bij gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 34 510, nr. 8);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 6 juli 2017 over de uitvoering intrekking van de Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 393);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 6 juli 2017 over moties en toezeggingen op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 395);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 29 augustus 2017 inzake de rapportage Evaluatie College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Kamerstuk 27 858, nr. 399);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 17 november 2017 met een reactie op het verzoek van het lid Ouwehand, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 september 2017, over de gezondheidsrisico's van het gebruik van landbouwgif voor omwonenden, n.a.v. een nieuw onderzoek in Nature (Kamerstuk 27 858, nr. 409);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 28 november 2017 over de toezeggingen gedaan tijdens het dertigledendebat van 28 september 2017 over landbouwpesticiden die schadelijk zijn voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 410);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 5 december 2017 over de stand van zaken kleine toepassingen gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 412);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 11 december 2017 met een reactie op verzoek commissie over het gebruik van neonicotinoïden in relatie tot insectensterfte (Kamerstuk 27 858, nr. 413);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 11 december 2017 over de recente ontwikkelingen in de EU-besluitvorming over aangepaste wetenschappelijke criteria voor de identificatie van hormoonverstorende stoffen bij gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 34 510, nr. 9);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 11 december 2017 met een reactie op het verzoek van het lid Ouwehand, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 7 november 2017, over de risico's van blootstelling aan combinaties van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 414);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 11 december 2017 over de Commissievoorstellen voorwaarden aan het gebruik van een drietal neonicotinoïden en de besluitvorming over glyfosaat (Kamerstuk 27 858, nr. 415);
– de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat d.d. 20 december 2017 inzake verduidelijking beleidstraject terugdringen gebruik bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw (Kamerstuk 27 858, nr. 416);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 26 februari 2018 over de Nationale Bijenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 122);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President d.d. 5 maart 2018 over geïntegreerde gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 417).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Kuiken
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, Agnes Mulder
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Haveman-Schüssel
Voorzitter: Kuiken
Griffier: Haveman-Schüssel
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bisschop, Dik-Faber, Futselaar, Grashoff, De Groot, Kuiken, Lodders, Von Martels en Ouwehand,
en mevrouw Schouten, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Vice-Minister-President, en mevrouw Van Veldhoven, Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Aanvang 14.01 uur.
De voorzitter:
Goed u allemaal te zien: Kamerleden, bewindspersonen, gasten en journalisten op de publieke tribune. We zijn bij elkaar met de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het betreft het algemeen overleg gewasbeschermingsmiddelen. Wij hebben een spreektijd van vijf minuten per fractie. Ik wil graag de heer De Groot als eerste de gelegenheid geven om zijn inbreng te doen. We doen twee interrupties, en laten we het kort en bondig doen. Dank u wel.
De heer De Groot (D66):
Dank u, voorzitter. Het gaat vandaag over gewasbescherming. De keuze van woorden zegt veel over de invalshoek in dit debat. De een spreekt over gif, de ander over bestrijdingsmiddelen, maar D66 heeft het over gewasbescherming. Maar dat betekent niet dat we daar minder kritisch op zijn. Dat doen we in het belang van de gezondheid van de boer, omwonenden, consumenten, drinkwatervoorziening en onze biodiversiteit. Ik voel me zo verbonden met D66 omdat we ook hier een positieve weg voorwaarts zien; naar een voedselproductie met weerbare planten in een gezonde bodem, waar chemie alleen in laatste instantie gebruikt wordt. Kringlooplandbouw gaat uit van een gezonde bodem, waar de plant in staat is om zichzelf beter te maken en daarvoor geen input van buiten meer nodig heeft in de vorm van chemie. Van kwetsbare kasplantjes naar een weerbaar systeem.
Het ministerie heeft in de tweede nota gewasbescherming de juiste richting naar geïntegreerde gewasbescherming geschetst. Dit jaar 2018 zou die tussenevaluatie er volgens mij komen, maar de Minister schrijft 2019. Kan de Minister nu al een doorkijk geven naar de stand van zaken? Hoe staat het bijvoorbeeld met die aangekondigde ketenplannen en wat houdt de Europese verplichting in van geïntegreerde gewasbescherming? Hoe dwingt de Minister die eigenlijk af? Graag een reactie op deze drie vragen.
D66 heeft tien punten geformuleerd om tot een daadwerkelijk geïntegreerde aanpak te komen en drie elementen staan daarbij centraal. De eerste is: hoe komen we voorbij chemie? De tweede is: hoe komen we van beoordeling van middelen naar beoordeling van middelen in een systeem? En het derde element is: hoe kunnen we toch het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen terugdringen?
Hoe komen we voorbij chemie? Eén. In Europa is daarvoor van belang dat er naast het huidige afwegingskader voor chemie een separaat afwegingskader voor laagrisicomiddelen komt. De Minister refereert in haar brief aan het EPPO-richtsnoer. Gaat de Minister dat EPPO-richtsnoer gebruiken in haar inzet in Brussel om tot een apart afwegingskader te komen voor laagrisicomiddelen? Twee. Is de Minister bereid om in Europa te pleiten voor de wettelijke mogelijkheid van een voorlopige toelating van laagrisicomiddelen? Drie. Nationaal zit er nog altijd een knelpunt bij de 120 dagenbeoordeling van laagrisicomiddelen. Is de Minister bereid om het greenteam van het Ctgb zodanige middelen te geven dat de overheid zich aan de eigen termijn van die 120 dagen kan houden, zoals ook aanbevolen in de green deal? Vier. Is de Minister bereid om gebruik te maken van de mogelijkheid die de verordening gewasbescherming biedt om lagere tarieven te hanteren voor de toelating van middelen als dat van algemeen belang is? En vijf bij ««voorbij chemie"». Is de Minister bereid om ten aanzien van de RUB-lijsten een oplossing te zoeken voor middelen die tussen wal en schip vallen?
Voorzitter. In de tweede plaats moeten we van de beoordeling van individuele middelen naar de beoordeling van middelen in een systeem. Als je bijvoorbeeld deelneemt aan ««veldleeuwerik"», kun je daaronder een apart regime krijgen voor de middelen die je al dan niet mag gebruiken. Ik ga door met tellen. Zes. Is de Minister bereid gebruik te maken van haar bevoegdheid om vrijstellingen te geven voor een periode van 120 dagen indien het gebruik van dit middel past in een geïntegreerde benadering? Zeven. Is de Minister bereid om toestemming voor het gebruik van middelen te koppelen aan deelname aan zo'n certificatiesysteem? Ik noemde ««veldleeuwerik"» al als voorbeeld. Acht. Is de Minister van plan om de pilots uit onder andere de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming formeel te benoemen als geïntegreerde teeltsystemen, waarna deze pilots kunnen worden opgenomen in een certificatiesysteem? Negen. Is de Minister bereid om geen middelen toe te laten die een reeds goedgekeurd IPM-systeem ondergraven? In het verleden hebben we gezien dat er een prachtig geïntegreerd systeem was. Als er dan een nieuw middel op de markt komt dat goedkoper is maar wel chemisch of dat beter werkt, dan zetten de boeren, in dit geval de appeltelers, het systeem IPM in de ijskast. Dat is een paar jaar geleden gebeurd.
Dan een derde blokje.
De voorzitter:
Let u op de tijd? Ik ben bang dat u het anders niet redt.
De heer De Groot (D66):
Ik rond af. Het lijkt me verstandig om ook over de middelen die gebruikt worden, kritisch te zijn. Dus niet alleen de carrot maar ook de stick. Vooral de hoeveelheid glyfosaat is een probleem. De gebruiksstatistieken daarvan zijn gebrekkig, hebben we eerder vastgesteld. Frankrijk en Duitsland hebben gezegd dat ze het gebruik van glyfosaat willen uitfaseren. Is de Minister bereid om met deze landen hierover te spreken? Aldi vraagt nu al om extra controles ten aanzien van residuen van glyfosaat en D66 wil Nederlandse boeren graag voorop laten lopen door ze voor te bereiden op een leven zonder glyfosaat. Gelet op het marktbelang voor Nederlandse boeren op de markten die ik noemde, vooral Duitsland, kan ik me niet voorstellen dat de Minister ontkennend op deze vraag antwoordt.
Tot slot aan de Minister...
De voorzitter:
Nee, dat was al uw laatste punt. U bent door uw tijd heen.
De heer Von Martels (CDA):
Ik heb een vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Dat mag zeker. Von Martels.
De heer Von Martels (CDA):
Ik heb wel een vraag aan de heer De Groot. Ik vond dat u heel hoopvol begon toen u zei dat u van een systeem met middelen naar een systeem met procedures wilt gaan, maar in uw laatste minuut begint u toch over glyfosaat. Ik had juist gehoopt dat we dat onderdeel zouden laten uitmaken van het IPM-systeem, zodat je middelen altijd kunt blijven gebruiken als de andere aanpak niet gewerkt heeft. In die zin vind ik dat ietwat jammer.
De heer De Groot (D66):
Ik moet zeggen dat ik dat helemaal geen gekke gedachte vind. D66 is ook niet tegen glyfosaat als middel, laat dat even duidelijk zijn. De EFSA heeft geconcludeerd dat je de stof kunt gebruiken. Het gaat nu nationaal alleen om de aanstaande herbeoordeling van die middelen. U zegt nu dat je ook de mate waarin dat middel wordt gebruikt, daarbij kunt betrekken en dat je het kunt koppelen aan een systeem. Daar ga ik helemaal in mee, want waar het om gaat is dat het niet in algemene zin wordt gebruikt. Dat staat dus los van de filosofie van geïntegreerde gewasbescherming. Wat dat betreft zitten we dus helemaal op één lijn. Hetzelfde geldt eigenlijk voor de neonicotinoïden. De EFSA is nu met een advies daarover gekomen. We volgen daar de wetenschap en ik neem ook aan dat de Minister...
De voorzitter:
Nee! Sorry, meneer De Groot, maar we gaan hier niet nog een heel betoog aan vasthangen.
De heer De Groot (D66):
... daarbij die wetenschap volgt.
De voorzitter:
Dit zijn geen korte antwoorden. Mevrouw Ouwehand heeft net als de heer Grashoff nog een vraag voor u.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik verbaas me, want de heer De Groot zegt hier: D66 is op zich niet tegen glyfosaat. Het was wel D66 die samen met de Partij voor de Dieren die strijd heeft gevoerd, ook laatst nog in het Europees parlement. Ik wil de heer De Groot toch even voorhouden dat hij hier het verhaal staat te houden dat het een supergoed idee zou zijn om eerst andere manieren te bedenken en om pas als uiterste redmiddel landbouwgif in te zetten. Maar dat is al twintig jaar het beleid! Papier is geduldig, maar...
De voorzitter:
En uw vraag is?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
... maar gif helaas ook. Dus welke concrete voorstellen gaat D66 nu doen, gelet ook op de strijd die ze in het verleden wel wat scherper durfde te voeren? Moet u niet zeggen: van bepaalde middelen moeten we gewoon zo snel mogelijk af?
De heer De Groot (D66):
Ik neem aan, voorzitter, dat mevrouw Ouwehand er net ook bij was. Ik heb negen hele concrete ideeën aangeleverd om nu toch echt te komen tot dit systeem, een systeem dat inderdaad al heel lang, al meer dan twintig jaar, bestaat. Daarom heb ik daarvoor hele concrete ideeën, negen in totaal, aangedragen, plus een aantal kritische vragen hoe de Minister nu echt die geïntegreerde gewasbescherming gaat afdwingen. Voor de rest trekken we inderdaad samen op tegen het gebruik van glyfosaat, want dat moeten we tot een minimum beperken. Daar zijn we het dus over eens.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik maak dit punt niet voor niks. Op zich is wat de heer De Groot zegt en wat op papier al jaren het kabinetsbeleid is, niet verkeerd. Maar het probleem is dat er geen sprake is van geïntegreerde gewasbescherming. Er moet dus iets meer gebeuren. Het allergrootste probleem is dat we wel op papier kunnen zeggen dat we dat gaan doen, maar dat gif in het milieu ontzettend langzaam afbreekt. Iedere vertraging die je inbouwt – en dat is wel wat de heer De Groot nu namens D66 staat te doen – betekent dat we extra lang met die gifstoffen in ons milieu zitten. Ik wil van D66 gewoon concrete voorstellen! Kappen met glyfosaat door het in vijf jaar uit te faseren, ik noem maar wat. Maar dat was trouwens wel het voorstel van D66 zelf, hè?
De heer De Groot (D66):
D66 is altijd heel concreet. Daarom hebben we ook voorgesteld om het gebruik van glyfosaat in spoorbedden te verminderen of helemaal te stoppen. Door de regering is toen gezegd dat ze daarover in gesprek gaat met ProRail. Dat is heel concreet. Ik zou zo graag van de Staatssecretaris willen horen hoe het daarmee staat. Dat zijn allemaal concrete, zeer specifieke maatregelen waarmee we het gebruik van glyfosaat kunnen terugdringen. Dank u wel.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Bij de Europese Commissie ligt nu een voorstel voor voor een verbod op neonicotinoïden. In een eerdere instantie was het de opvatting van de regering dat er nog een onderzoek van de EFSA nodig was. Dat ligt er nu. Dat voorstel komt naar alle waarschijnlijkheid 21 maart in stemming. Wat is de opvatting van D66 over de positie die Nederland daarbij moet innemen?
De heer De Groot (D66):
Wat voor D66 heel erg belangrijk is, is dat we de wetenschap volgen. De Kamer kan het niet beter weten dan de wetenschap en de Europese wetenschappers komen samen in de EFSA. Daar gaan zij de kennis die er is, in dit geval die over het Bee Guidance Document, beoordelen en met elkaar kijken of dat voldoende aanleiding geeft voor een beleidswijziging. Daarover adviseren ze de Commissie en de Commissie gaat dan de lidstaten bevragen en die kijken met hun experts of ze het daarmee eens zijn. D66 is consequent. We hebben de EFSA gevolgd als het gaat om de toelating van het middel en ik vind dat we dan ook ten aanzien van de neonicotinoïden de EFSA moeten volgen. Dat is een duidelijk signaal aan de Minister en dat signaal geef ik hierbij af.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Nog niet helemaal, want het lijkt alsof de eindconclusie een beetje ontbreekt. Volgens mij ligt er een EFSA-rapport en de conclusie kan dan ook nu getrokken worden. Toch?
De heer De Groot (D66):
Als u de brief heeft gelezen die gisteren is gekomen, dan staat daarin de procedure. Er ligt nu een advies van de EFSA. Dat wordt beoordeeld in een procedure met de lidstaten. Daarna komt er een Commissievoorstel. Het is meer aan de Minister om dit toe te lichten, maar pas dan wordt er een positie ingenomen. De EFSA is hier sinds 2013 mee bezig en er zijn al eerder beperkingen opgelegd aan het gebruik van neonicotinoïden. Dat lijkt nu te worden bevestigd, maar ik hoor ook graag van de Minister hoe zij daarin zit.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan ga ik nu graag naar mevrouw Lodders van de VVD-fractie.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Zoals wij af en toe een vitaminepil nemen wanneer we wat minder energie hebben, een paracetamol bij hoofdpijn of een antibioticakuur krijgen voorgeschreven bij een blaasontsteking, zo hebben planten en bomen die groente, bloemen of fruit voortbrengen, gewasbeschermingsmiddelen nodig om zich te beschermen tegen ziektedruk, infecties, beestjes of ander onheil van buiten. Daarnaast zijn er ook gewasbeschermingsmiddelen nodig om de gewassen langer te kunnen bewaren, zodat we ook in de winter nog gewoon Nederlandse aardappelen kunnen eten.
Steeds vaker lezen we dat er allerlei organisaties en clubs zijn die vinden dat boeren en tuinders hun gewassen moeten kunnen telen zonder het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dat is natuurlijk een mooi streven, maar niet alleen die clubs, maar ook boeren en tuinders zullen zo min mogelijk middelen willen gebruiken, niet in de laatste plaats vanwege hun portemonnee. Maar we moeten ook eerlijk zijn: mensen willen in de supermarkt een krop sla kunnen kopen zonder luizen, een appel zonder schurftplekken en bloemen die minimaal een week in de vaas staan. En nog belangrijker: we willen niet misgrijpen omdat oogsten verloren zijn gegaan aan ziekten of plagen. We willen ook niet dat mensen ziek worden van schimmels in ons voedsel.
De VVD is voor een geïntegreerde aanpak van de gewasbescherming, waarbij je kijkt naar de gewassen en de teelten. Ik denk dat we heel veel mensen in dit land hebben die daar met hun expertise goed over kunnen oordelen. Voorkomen is ook beter dan genezen en je begint, zoals ook bij jezelf, met de lichtste middelen, maar uiteindelijk moet je wel kunnen ingrijpen. Op het gebied van de gewasbeschermingsmiddelen staan de technieken niet stil. Boeren zijn in staat om pleksgewijs middelen toe te dienen – denk aan de inzet van drones – alleen waar de ziektedruk hoog is. Echter, de regelgeving om dit mogelijk te maken loopt achter. Zou de Minister willen toezeggen om in samenspraak met het Ctgb en de NVWA te onderzoeken of er meer ruimte kan komen voor deze ontwikkeling, bijvoorbeeld in combinatie met een stevige verantwoording in de gewasbeschermingsmonitor, die boeren toch al bij moeten houden?
Precisielandbouw gaat verder en de Minister doet op dit moment ervaringen op in de Proeftuin Precisielandbouw. Daar kan ik als mede-initiatiefnemer niet tegen zijn. Is zij met de VVD van mening dat de ervaringen die worden opgedaan, ook breed inzetbaar moeten zijn in de landbouw? En is zij bereid zich in te zetten voor een sterkere verankering van de proeftuin in de sector en een grotere betrokkenheid van telers? Als ik me goed heb laten informeren, dan doen er maar slechts zes telers mee. Toepassing van de precisietechnieken is kennisintensief en vereist grote investeringen. Ziet de Minister nog mogelijkheden voor stimuleringsmaatregelen om die precisielandbouw verder te faciliteren?
Bij het terugdringen van het gebruik van middelen hoort ook een goede bodem. In andere debatten heb ik al meerdere keren mijn zorgen geuit over de bodemgesteldheid. Voldoende voedingsstoffen en organische meststoffen zijn belangrijk als basis voor een gewas. Ik heb nog een aangehouden motie samen met collega Geurts. Ik kom daar op een later moment op terug, maar ik kan het hier niet onbenoemd laten omdat het van belang is, net als de ontwikkeling van nieuwe veredelingstechnieken. Het is zaak dat de Minister in Europa de drijvende kracht is of wordt achter de mogelijkheid van het benutten van nieuwe veredelingstechnieken. Beide punten zijn van groot belang voor het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Dan de neonicotinoïden, in relatie tot het coaten van zaaizaad. In de brief van de Minister mis ik de urgentie die haar ambtsvoorganger wel heeft aangegeven, namelijk dat bij een verbod wel degelijk gekeken moet worden naar het beschikbare alternatief en de effecten van dat alternatief. De ambtsvoorganger van de Minister heeft gezegd dat onderzocht moet worden hoe je een risico drastisch kan verminderen en hoe we de overblijvende risico's afwegen tegen de risico's van de alternatieven. Mijn vraag is: hoever staat het met dit onderzoek en wanneer kan de Kamer de resultaten tegemoetzien? Ik zou die graag zien voordat de Minister een definitief besluit neemt. We hebben hier, naar ik meen, in september of oktober in de Kamer een debat over gehad.
Voorzitter. Dan de kleine teelten. Ik vraag er weer aandacht voor. Voor de kleine teelten is er de KUG, de kleine uitbreiding gewasbescherming. Is deze regeling voldoende bekend, zo is mijn vraag aan de Minister.
De voorzitter:
U hebt nog een halve minuut.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja, dank u wel. Dan een tweede vraag. Ik krijg nog steeds voorbeelden aangeleverd over middelen die gebruikt mogen worden in teelten waarvan producten geconsumeerd worden, maar in de sierteelt, waar zij waardevol kunnen zijn, niet gebruikt mogen worden. Omdat de KUG wordt afgegeven of in ieder geval wordt beoordeeld door het Ctgb is mijn vraag of de Minister wil kijken of er ruimte is voor de sierteelt. Die is vaak klein van omvang, maar misschien net iets groter dan de nu gehanteerde oppervlakte.
Voorzitter, ik rond af. In het regeerakkoord is opgenomen dat er een alternatief ontwikkeld wordt voor de ongediertebestrijding door de boeren zelf, ook in het kader van het terugdringen van stalbranden. Mijn vraag is wanneer dat voorstel naar de Kamer komt. Dan sluit ik het hierbij af.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Von Martels van de CDA-fractie.
De heer Von Martels (CDA):
Voorzitter, dank u wel. Gewasbeschermingsmiddelen worden toegelaten voor de teelt van gewassen die wij allemaal eten en die ook een bijdrage leveren aan de Nederlandse welvaart. We willen natuurlijk allemaal dat het gebruik ervan veilig is voor mens en natuur. Om te onderzoeken en vast te stellen wat wel en niet toelaatbaar is, hebben we in de Europese Unie een gereguleerd kader waarbij de EFSA stoffen beoordeelt en het Ctgb middelen. Dat geeft een wetenschappelijke basis en rechtszekerheid voor alle partijen. Voor de beoordeling en toelating hebben we toxicologen. De toelating van individuele middelen moet daar plaatshebben. Als er kritiek is op het toelatingskader, moeten we daarnaar kijken en niet naar de individuele toelichting van stoffen en middelen. Daar zouden we als politici, en trouwens ook andere clubs en instanties, niet in moeten treden.
Net als de Minister wil het CDA dat gewasbeschermingsmiddelen op basis van Integrated Pest Management, oftewel IPM, kunnen worden gebruikt. Een effectief middelenpakket dat kleine en grote ingrepen mogelijk maakt, is nodig voor de teelt van gewassen en vruchten. Hoe gaan we van middeltoelating naar een systeemtoelating met IPM-voorschriften voor middelen, zoals D66 ook al naar voren bracht? Kan bij de toelating nadrukkelijk gekeken worden naar de bijdrage van een middel aan IPM en de milieudruk bij specifiek gebruik bij IPM?
IPM betekent ook dat noodmaatregelen mogelijk moeten zijn. Hoe wordt de toelating zo geregeld dat deze noodmaatregelen beschikbaar zijn? Wat is de stand van zaken ten aanzien van laagrisicomiddelen? Hoe zorgen we ervoor dat we laagrisicomiddelen in ons land vlot en eenvoudig gaan toelaten? Die behoefte is er en die is groot.
Een ander punt van aandacht is het knelpunt van de kleine teelten. Mevrouw Lodders bracht het ook naar voren. Wat onderneemt de Minister om toelating van toegelaten middelen voor grote teelten eenvoudiger te maken voor kleine teelten?
Het duurzamer telen met nieuwe, meer biologische en laagrisicomiddelen is vaak duurder. Nu zien we dat supermarkten Nederlandse telers met keurmerken opleggen om op een bepaalde wijze te telen, maar dat de telers dat niet of nauwelijks terugzien in de prijs. Hoe zorgen we ervoor dat de extra kosten die de teler maakt voor het telen, ook terugverdiend kunnen worden? Daarnaast stellen de supermarkten vaak niet dezelfde eisen aan import uit het buitenland. Dat is oneerlijke concurrentie. Wil de Minister het gesprek aangaan met de retail om te benadrukken dat import gelijk moet worden behandeld als de Nederlandse producten?
Dan het particulier gebruik van chemische middelen. De Raad van State had forse kritiek op dit door het vorige kabinet voorgenomen verbod, want het is zeer de vraag of dit verbod verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen in de Europese Unie. In november gaf de Minister aan een wijziging van de wet voor te bereiden. Daarna gaf de Staatssecretaris van I en W aan dat deze wijziging niet wordt voorbereid en dat de evaluatie wordt afgewacht. Het CDA wil de Minister oproepen om dit verbod niet door te zetten, omdat het zeer waarschijnlijk niet verenigbaar is met het vrije verkeer van goederen en het ook geen proportionele maatregel is. Kan de Minister dit toezeggen?
Een ander onderwerp is het verschil in berekeningen van gewasbeschermingsmiddelen in het oppervlaktewater tussen wat Europees wordt voorgeschreven en wat we in Nederland doen. Dit onderwerp komt naar voren uit berekeningen van een medewerker van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Natuurlijk wil ik hier niet ingaan op het arbeidsconflict. Wel wil ik graag horen van de Minister hoe dat nu zit met die berekeningen van stoffen in het oppervlaktewater.
Dan nog iets over het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Dit is ontstaan op initiatief van LTO Nederland en uitgevoerd in nauwe samenwerking met de waterschappen. Het heeft onder andere als doel een bijdrage te leveren aan wateropgaven in agrarische gebieden om de knelpunten op het gebied van water op te lossen, zoals verontreiniging van het water met gewasbeschermingsmiddelen of meststoffen. In het regeerakkoord is er geld beschikbaar voor waterkwaliteit en natuur. Gaat de Minister het DAW, het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer, financieel ondersteunen?
Tot slot hoop ik dat de discussie vanmiddag op een constructieve wijze wordt gevoerd, dat we elkaar weten te vinden en dat we niet elkaar met halve waarheden bevechten. Het beperken of verbieden van middelen op puur politieke gronden kan uiteindelijk zelfs averechts werken. Dit kan eenvoudig leiden tot zelfs meer gebruik van middelen, met juist een hogere milieubelasting. Laten we als beleidsmakers, ngo's, boeren en tuinders, de gewasbeschermingsmiddelenindustrie, et cetera samen op zoek gaan naar oplossingen om de Nederlandse land- en tuinbouw nog duurzamer te maken. Laten we dit vooral doen op basis van feiten, van wat we daadwerkelijk weten. Dan ben ik ervan overtuigd dat we naast een bloeiende sector ook een bloeiende natuur krijgen en behouden. Voorwaar een prachtig bloeiend perspectief.
De voorzitter:
Oké, dank u wel. Er zijn nog een aantal vragen. Ik ga eerst naar de heer Futselaar. De andere vingers heb ik gezien.
De heer Futselaar (SP):
Dank u wel, voorzitter. In een eerder debat heeft de heer Von Martels gezegd: laat EFSA leidend zijn bij het beoordelen van dit soort dingen. Nou heeft EFSA zich vrij duidelijk uitgesproken over een drietal neonicotinoïden. Ik neem aan dat het dan logisch is, ook in het kader van feiten laten spreken, dat Nederland dat volgt. Is de heer Von Martels dat met mij eens?
De heer Von Martels (CDA):
In een vorig debat heb ik onder andere nog een debat gevoerd met Staatssecretaris Van Dam. Toen vroeg ik ook aan hem: wat is voor u nou leidend? Hij zei toen dat uiteindelijk het Ctgb in Nederland leidend is. De EFSA is de European Food and Safety Authority. Wat mij betreft is het Ctgb nog steeds leidend, maar de adviezen worden natuurlijk daadwerkelijk meegenomen. Ik zei net in mijn betoog dat wij er niet over moeten gaan. Die instanties zijn inderdaad voldoende capabel om zelf hun adviezen neer te leggen waar ze horen.
De heer Futselaar (SP):
Ik ben niet zozeer geïnteresseerd in wat de heer Van Dam zei. De heer Von Martels zei: Ctgb en EFSA zijn voor mij leidend. Dat deed hij in een pleidooi waarin hij zei dat het niet om emotie moet gaan, maar om ratio. Als dan de EFSA met een heel duidelijk rapport komt, dan ligt het toch voor de hand dat je consequent bent en zegt dat je het gaat volgen?
De heer Von Martels (CDA):
Ik weet niet anders dan dat er nu alleen nog maar adviezen liggen. Als zij in samenspraak met het Ctgb tot die conclusie komen, wordt die gevolgd. Daar is mijn hele pleidooi op gebaseerd. Dan is dat voor mij leidend, inderdaad. Dat ben ik met u eens.
De voorzitter:
De heer De Groot en daarna de heer Grashoff.
De heer De Groot (D66):
Dank, voorzitter. Dank ook voor de constructieve en mooie bijdrage van collega Von Martels. Ik heb daar toch een vraag over. We hadden het net even over glyfosaat en u suggereerde om bij de herbeoordeling te kijken naar het systeem waarin glyfosaat wordt gebruikt. Ik vind dat een heel interessante gedachte. Wat vindt u ervan om ook bij die herbeoordeling van glyfosaathoudende middelen rekening te houden met de mate waarin het middel wordt gebruikt, vooral met het oog op grondwater in kwetsbare gebieden? Hoe ziet u dat? Dus meer gebiedsgericht?
De heer Von Martels (CDA):
Sorry, mijn microfoon ging uit. Moet ik het opnieuw vertellen, voorzitter? We willen maar één ding, namelijk dat het al met al duurzamer wordt. Als wij merken dat er mogelijkheden bestaan om ook het gebruik van glyfosaat eventueel te reduceren, onder bepaalde omstandigheden, moeten we daar groot voorstander van zijn. Maar ik wil in ieder geval voorkomen dat een algeheel verbod de norm gaat worden. Daar ben ik zeker niet voor. Laten we het gebruiken op de momenten dat het echt noodzakelijk is.
De heer De Groot (D66):
Dat vind ik een heel mooie gedachte, want dat is natuurlijk ook de gedachte achter de hele geïntegreerde gewasbescherming. Het is mooi om bij die herbeoordeling niet alleen te kijken naar de kwetsbare gebieden, met het oog op grondwater, maar ook naar het systeem. Dat vind ik een heel mooie gedachte.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Op ditzelfde thema voortbordurend: ik hoor de heer Von Martels een pleidooi houden om in het kader van IPM bepaalde middelen beschikbaar te houden. Ik kan die redenering overigens tot op zekere hoogte best volgen. Ik ken de discussie vanuit de sector zelf ook. Tegelijkertijd zijn we grootverbruiker van heel veel gewasbeschermingsmiddelen en pleit de heer Von Martels voor verduurzaming. Zou hij ook met mij de gedachtegang kunnen volgen dat je dan aan allebei de kanten helder moet zijn in je doelstellingen? Dan zou je bij wijze van spreken kunnen zeggen: we kunnen wel middelen toelaatbaar houden in het kader van IPM, maar dat betekent wel dat we overall met een nader te bepalen percentage stevig teruggaan in de hoeveelheid gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dan koppel je die twee dingen aan elkaar.
De heer Von Martels (CDA):
Zeker. U begon uw inleiding met dat u mijn betoog tot op zekere hoogte kon volgen als het gaat om IPM. Ik had juist gehoopt dat u dat volledig zou kunnen volgen. Het laatste gedeelte van uw vraag is of de richting moet zijn om in ieder geval tot een reductie te komen van gewasbeschermingsmiddelen. Daar zeg ik volmondig ja op. Dat is natuurlijk ook mijn doelstelling. Maar dan moeten er wel alternatieven beschikbaar zijn. Daar gaat het om. Je kunt wel het een verbieden, maar als je geen alternatieven hebt, dan wordt volgens mij de sector soms geconfronteerd met desastreuze gevolgen. Laten we het dus niet weggooien terwijl we nog niets nieuws hebben bedacht.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Maar daar wordt het wel net spannend. Als je aan de ene kant zegt dat je niet naar een verbod wilt, maar naar het beschikbaar houden onder strikte condities van het toepassen van IPM – als je dat in de lucht wilt houden, ook in Europees verband – zal je aan de andere kant doelen moeten stellen voor het sterk terugdringen van het overall gebruik. Is de heer Von Martels bereid om, misschien wel samen met mij, te bepleiten bij de Minister om daar heldere doelstellingen voor op te nemen?
De heer Von Martels (CDA):
Ik eindigde mijn betoog met het voorstel om in iedere geval constructief aan de slag te gaan met verschillende partijen – niet alleen politieke partijen, maar ook ngo's en de gewasbeschermingsmiddelenindustrie – om te kijken naar constructieve kaders. Natuurlijk, dus volmondig ja. Dan komen we misschien in samenspraak tot mooie bloeiende perspectieven, zoals ik al zei.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Landbouwgif heeft de vervelende eigenschap om precies te doen wat je ervan verwacht: het vergiftigt bodem en water, insecten en vogels, dieren en mensen. Dat is er dus vervelend aan. De mooie woorden over geïntegreerde gewasbescherming die al twintig jaar rondgaan in Den Haag, hebben op de een of andere manier niet kunnen voorkomen dat Nederland wereldwijd in de top drie staat van landen met het hoogste gifgebruik per hectare. De eerste vraag aan het kabinet is dus wanneer Nederland in de top drie staat van landen met het laagste gifgebruik per hectare. Dat lijkt me een mooie doelstelling.
Voorzitter. Op aandringen van de Partij voor de Dieren heeft het kabinet de Gezondheidsraad om advies gevraagd, jaren geleden, omdat gif niet alleen directe gevolgen heeft voor de bodem, het water, de insecten en de bijen, maar ook voor omwonenden. Dat rapport van de Gezondheidsraad heeft lang op de agenda gestaan. We hebben helaas dat debat niet kunnen voeren. Het is steeds uitgesteld en voor de verkiezingen van de agenda afgehaald. In de tussentijd heeft de Partij voor de Dieren samen met een stichting die zich al jaren bezorgd maakt over de gezondheidsrisico's voor mensen die in de buurt wonen van percelen die fors bespoten worden, een meldpunt opgericht.
Ik ben nu voor het eerst in de gelegenheid – we hebben het meldpunt een jaar laten lopen – om het zwartboek van het Meldpunt Gifklikker onder de titel ««We houden ons hart vast en onze adem in"» aan te bieden aan het kabinet, om duidelijk te maken dat mensen die in de buurt wonen van gebieden waar veel gif op gaat, zich echt zorgen maken. Moeders maken zich zorgen over de gezondheid van hun kinderen, en terecht, want kinderartsen waarschuwen ervoor dat kinderen veel kwetsbaarder zijn, ook voor heel lage doses van die giftige stoffen.
De voorzitter:
Het zal via de bode overhandigd worden aan de bewindspersonen. Hartelijk dank.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Hartelijk dank.
De voorzitter:
Maar er is ook nog een interruptie. Kan ik die nu doen?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Zeker. Ja, hoor.
De voorzitter:
Dan is het woord aan de heer Von Martels.
De heer Von Martels (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Ik zou aan mevrouw Ouwehand eigenlijk een oproep willen doen. Ik zei in mijn betoog dat we moeten proberen om constructief met elkaar samen te werken. U persisteert erin om het woord ««gif"» te gebruiken, terwijl we hier bij het onderwerp gewasbeschermingsmiddelen aangeland zijn. Ik zou u willen vragen om het voortaan gewoon ««gewasbeschermingsmiddelen"» te noemen en niet iedere keer het woord ««gif"» te gebruiken, omdat u daarmee een bepaalde toon zet in de discussie die niet echt constructief is.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Als ik me niet vergis, heeft de overheid in Nederland jarenlang van ««bestrijdingsmiddelen"» gesproken. Op de een of andere manier beviel dat de verdedigers van de intensieve landbouw niet en op een gegeven moment moesten we allemaal ««gewasbeschermingsmiddelen"» zeggen. Ik denk dat dat niet zo'n prettig tactiekje is geweest, maar ook dat die hele term ««gewasbescherming"» helemaal niet opgaat. Je ziet dat gewassen juist kwetsbaar worden als je ze fors behandelt met gif. We zien dat bijvoorbeeld in de bollenteelt, waar het doortelen van bollen maakt dat die bollen zo kwetsbaar zijn geworden dat ze bij wijze van spreken in een gifbadje moeten worden gedompeld omdat ze het anders niet redden. Als je kijkt naar de systemen die echt op de lange termijn de gewassen beschermen, zie je dat dat de biodynamische boeren zijn die met een geïntegreerde aanpak zorgen voor robuuste gewassen. Dus gewasbeschermingsmiddelen: het spijt me, maar ik ga er niet in mee.
De heer Von Martels (CDA):
Nee. Dus de conclusie is dat uw antwoord op de oproep die ik doe, nee is. U blijft persisteren, volharden in het gebruik van het woord ««gif"». Dat zet een verkeerde toon, zeker voor dit debat vanmiddag, om nader tot elkaar te komen, want daarmee probeert u alleen maar zaken uit te vergroten, maar levert u dus geen bijdrage aan een mogelijke oplossing.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik zal de heer Von Martels van het CDA een compliment geven, namelijk dat hij het leuk geprobeerd heeft. Maar de Partij voor de Dieren is ervan overtuigd dat het echt niet helpt om in eufemistische termen te spreken over gifstoffen en dat het beter is om het beestje gewoon bij de naam te noemen. We zijn volwassen genoeg om de problemen die zich voordoen met het gebruik van de middelen in de landbouw, hier met elkaar te bespreken en te durven benoemen hoe toxisch die middelen zijn.
De voorzitter:
Oké, gaat u verder.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Het zwartboek dus. Ik zou de Minister willen vragen of ze ervoor voelt om in gesprek te gaan met de mensen die zich namens de Stichting Bollenboos al jarenlang inzetten voor een betere bescherming van omwonenden. We wachten op de uitvoering van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad. Juridisch gezien moeten we eerst het blootstellingsonderzoek doen, maar die aanbevelingen zijn er niet voor niets. Maak afstandsnormen, kap met die heel gevaarlijke middelen en zorg dat de risico's voor omwonenden in de toetsingskaders terechtkomen.
Dan zien we helaas dat het met het allergevaarlijkste middel voor omwonenden, metam-natrium, fors is misgegaan vanwege de gevaren van dat spul, een grondontsmettingsmiddel waarover deze mensen zich echt zorgen maken en wat ook bijvoorbeeld in Friesland heeft geleid tot zieke mensen. Daar zijn beperkingen aan gesteld. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft onlangs die beperkingen van tafel geveegd. Wat moeten we hier nou uit concluderen? Dat de belangen van het bedrijfsleven belangrijker zijn dan de risico's voor de volksgezondheid? De Minister heeft, en op zich verdient ze daar een compliment voor, wel andere maatregelen in gang gezet die dan juridisch wel mogelijk zouden zijn. Maar het eind van het liedje is dat de bescherming die is ingesteld op metam-natrium, in grote mate is verdwenen. Wat is de conclusie die we daaraan moeten verbinden? Dat middel is gevaarlijk.
Voorzitter. Dan over de toetsingskaders. De Partij voor de Dieren is blij dat EFSA schoorvoetend steeds sterker toegeeft dat neonicotinoïden en fipronil toch wel gevaarlijk zijn voor bijen. Natuurlijk moet de Minister pleiten voor een verbod. Er ligt een aangenomen motie, met steun van D66, dus we gaan ervan uit dat ze dat doet. Maar het zegt ook iets over die toetsingskaders. Wetenschappers hebben jaren geleden al aan de bel getrokken over de risico's voor bestuivers. Ik noem met name Henk Tennekes, die ons heeft gewaarschuwd. Als onafhankelijke wetenschappers waarschuwen voor de risico's die blijkbaar niet in de toetsingskaders zaten, en we wachten jaren voordat we uiteindelijk tot maatregelen overgaan, dan zit dat gif wel in ons milieu, en het breekt heel erg langzaam af. Wat is de reflectie van de Minister op dat punt?
Voorzitter, tot slot: glyfosaat. Ook daar strijdt de Partij voor de Dieren al jaren tegen. Er zijn gelukkig stappen gezet voor uitfasering van glyfosaat buiten de landbouw, maar er blijven middelen op de markt, nog steeds. We moeten wachten op de green deals, terwijl deze Kamer ook al een hele poos geleden heeft gezegd, terecht, dat je niet alleen moet kijken naar boeren en de middelen die zij gebruiken. Mensen die gewoon naar een tuincentrum gaan en daar gif kunnen kopen en hatsiekiedee, in hun tuintje gieten, daar moeten we ook iets mee doen. Ik vraag dus aan de Staatssecretaris: wat is nou die einddatum, want daar is verwarring over, wanneer kunnen we echt overgaan tot een verkoopverbod aan particulieren van bestrijdingsmiddelen, dat landbouwgif? Ik denk dat het fair is als we kritisch zijn over het gebruik van middelen door de boeren, om dat toch zeker ook te zijn bij particulieren en hun tuintjes. Wanneer kunnen we een verkoopverbod op landbouwgif aan particulieren verwachten?
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Grashoff van GroenLinks.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Allereerst de besluitvorming rond neonicotinoïden. De hamvraag is natuurlijk toch wat het stemgedrag van Nederland gaat worden in het SCoPAFF; een afschuwelijke afkorting. In elk geval moet de Europese Commissie gaan stemmen over een voorstel. De Minister geeft aan in een passage, en misschien wil ze die wat verhelderen: ««Mocht het nieuwe EC-voorstel nagenoeg ongewijzigd zijn vergeleken met het voorstel dat sinds december 2017 voorlag – op basis van de recente EFSA-bevindingen is dat de lijn der verwachting – dan blijf ik bij de lijn dat daar waar EFSA (grote) risico's ziet voor bijen er ingegrepen moet worden."» Dat lijkt mij te verwijzen naar het standpunt dat we het voorstel van de Europese Commissie gaan steunen, want er ligt immers een EFSA-advies en in de lijn van de verwachting wordt het Europese Commissievoorstel nu niet aangepast, maar ik lees het er niet expliciet in. Misschien zou de Minister dat kunnen toelichten. Misschien maak ik mij voor niets bezorgd. Maar laat duidelijk zijn: mijn pleidooi zou zijn om nu het Commissievoorstel te steunen, zodat we met gelijk speelveld in Europa van deze belangrijke gifstoffen af kunnen komen.
Voorzitter. Dan blijft gebruik nog wel mogelijk in de gesloten teelten, want daar raakt het Europese Commissievoorstel niet aan. Maar daar hadden we in Nederland een goede regeling voor getroffen intussen, namelijk de zuiveringsplicht. Die is ingegaan per 1-1-2018. Kan de Minister ons informeren hoeveel er nu gezuiverd wordt, in de zin van het areaal glastuinbouw? Want er is nog een uitzondering voor collectieven en het is mij echt niet duidelijk of dat gaat om pak «m beet 5%, 10%, of 85% van het totale glastuinbouwareaal. Dat maakt natuurlijk wel heel veel uit voor wat we nu al zouden kunnen zien. Als het goed is, moeten er nu dus effecten meetbaar zijn in het oppervlaktewater. Zou de Minister bereid zijn om de waterschappen te vragen daar actief en tussentijds op te monitoren, zodat we kunnen zien in het oppervlaktewater in de glastuinbouwgebieden of dit daadwerkelijk tot een vermindering leidt? Mocht dat niet het geval zijn, dan is dat natuurlijk een signaal dat de regels misschien niet helemaal worden nageleefd. En dat komt in de agrarische sector wel vaker voor.
Voorzitter. Dan over het verminderen van glyfosaat buiten de landbouw; het domein van de Staatssecretaris. Ik kan in grote lijnen uit de voeten met de brief die de Staatssecretaris daarover heeft geschreven. Er is sprake van een vrij helder proces. Dat proces duurt langer dan ik zou wensen. Het startte ooit met mijn motie in 2011, die volgens mij destijds door mevrouw Van Veldhoven in haar vorige rol van harte gesteund is, maar we hebben nog een paar open einden. Dat zijn de Green Deals Sportvelden. Ik heb het gevoel dat het daar niet zo mee vlot. Dat kan ik niet hardmaken, want er ontbreken eigenlijk gegevens. We hebben bij de begroting gevraagd ««kunt u inzicht geven in hoeveel sportvelden nu duurzaam worden beheerd?"», maar die gegevens waren er niet. Zou de Staatssecretaris alsnog een inventarisatie daarvan kunnen maken? Er is eigenlijk geen tussenevaluatie gepland voor de Green Deals Sportvelden. Ik stel met genoegen vast dat de Staatssecretaris zegt dat ze in 2020 echt van die uitzonderingen af wil, maar dat betekent dat het ook des te meer van belang is om nu toch wel de druk een tikje op te voeren. Dat zou onder meer kunnen door nog eens stevig in VNG-verband ook de rol van gemeenten te benadrukken, want die zijn heel vaak een belangrijke schakel in het onderhoud van sportvelden. Niet voor de golfterreinen, want dat is allemaal in eigen hand, maar wel voor de voetbalvelden, de hockeyterreinen en dergelijke. Het lijkt erop dat de prioriteit bij een aantal gemeenten niet hoog genoeg is. En dan komen ze ineens voor het blok te staan in 2020. Dat zou jammer zijn.
De evaluatie van de tweede nota duurzame gewasbescherming geeft aan dat er in 2018 zo'n 50% verbetering zou moeten zijn van de drinkwaternorm en de milieukwaliteitsnormen in oppervlaktewater. Het lijkt erop, zegt de Vewin, en meestal is die redelijk goed geïnformeerd, dat we dat niet gaan halen. Ik heb een déjà vu-gevoel naar de discussie die we hadden over het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, wat daarop van invloed zou moeten zijn. Wat gaat de Minister doen als inderdaad blijkt dat die doelstelling van 50% reductie niet gehaald is? Gaat de Minister dan extra maatregelen treffen? Zo ja, welke?
Voorzitter. De brief van de Minister over verduurzaming van gewasbescherming is in de kern een positieve brief. De Minister geeft een heel aantal ontwikkelingen aan, zoals pilotprojecten voor verduurzaming van de gewasbescherming. Het begrip ««geïntegreerde gewasbescherming"» vindt ook de fractie van GroenLinks zinvol om mee aan de slag te gaan. Ook naar mening van mijn fractie is het belangrijk dat we de komende jaren liever 90% teruggaan in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die gevaarlijk zijn dan 100%, in het kader van IPM, als we het dan maar wel doen. En dat is het punt dat mij wel dwarszit in de brief van de Minister. Er zijn geen concrete doelstellingen. Er is onduidelijkheid over de nulsituatie – hoeveel gebruiken we nu eigenlijk op dit moment – en het is ook onduidelijk waar de Minister nou precies heen wil en met welk tijdpad.
De voorzitter:
U bent ruim over uw tijd.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dan sluit ik hiermee af. Is de Minister bereid om een duidelijk plan van aanpak te maken rondom gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw, met een tijdpad en met doelstellingen, voor mijn part uitgesplitst naar verschillende teelten of naar verschillende middelen, om op die manier helderheid te scheppen in dit proces, vergelijkbaar aan het proces dat we hadden buiten de landbouw?
De voorzitter:
Meneer Grashoff, u zat ruim over uw tijd. Mevrouw Lodders heeft nog wel een vraag aan u.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja, want ik hoor de heer Grashoff een heel warm pleidooi houden voor een mogelijk verbod op de neonicotinoïden, of om in ieder geval de EFSA te volgen. Ik hoop dat de heer Grashoff het met mij eens is dat dit dan wel zou moeten plaatsvinden op basis van een vastgesteld beleidskader. Dat is vraag één. Vraag twee is: waarom volgt GroenLinks niet de EFSA op het glyfosaatdossier?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Laat het glashelder zijn: wij zijn hartstikke kritisch op EFSA en hartstikke kritisch op hoe het gelopen is rond glyfosaat. Maar als we nu een lichtpuntje hebben en EFSA ten langen leste zo ver is dat ze het eens zijn dat neonicotinoïden moeten stoppen, dan stel ik voor dat we dat eens een keer volgen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik constateer dat GroenLinks hier twee maten hanteert en net doet wat uitkomt. Ik krijg geen antwoord op mijn vragen over een vastgesteld beleidskader. Volgens mij is GroenLinks een serieuze partij, die wil weten op basis waarvan iemand een besluit neemt. Nogmaals, bijna lachwekkend, sorry.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dit is een hele leuke politieke truc om te proberen een serieuze partij een beetje te ridiculiseren. Mijn wedervraag aan mevrouw Lodders zou de volgende zijn. Er ligt nu voor een duidelijk advies van EFSA op het gebied van de neonicotinoïden. Is de VVD nu eindelijk bereid om zo ver te gaan om de Europese Commissie te volgen en een verbod in te stellen? Dat zou moedig zijn van mevrouw Lodders en dat zou de waarheid zijn als het gaat om het volgen van wetenschappelijke adviezen.
De voorzitter:
Mevrouw Lodders gebruikt haar tweede interruptie.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja, voorzitter, zeker. Nogmaals, de heer Grashoff geeft geen serieus antwoord op de vraag. De VVD krijgt een tegenvraag gesteld. Die ga ik niet beantwoorden, maar ik zal ons standpunt nog een keer herhalen. De VVD is van mening dat we onze wetenschappelijke instituten moeten volgen – we hebben EFSA, het Ctgb – maar dat doen we op basis van vastgestelde beleidskaders. Dat ontbreekt in deze hele discussie. Ik ben heel erg blij, maar daar zal ik straks in een interruptie bij de Minister op doorgaan, dat het kabinet het standpunt heeft gehuldigd dat we niet alleen moeten kijken naar een verbod, maar zeker ook naar de gevolgen van een verbod.
De voorzitter:
Oké.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik zal het tweede deel van mijn interruptie niet gebruiken, voorzitter. Op het moment dat we een verbod gaan doorvoeren, maar de alternatieven veel meer milieuschade veroorzaken, dan spannen we het paard achter de wagen. Dat is wat de VVD in ieder geval niet wil, maar GroenLinks blijkbaar wel.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik denk dat hier een beetje een aap uit de mouw aan het komen is en ik zie dat de VVD voorsorteert op de zoveelste ontsnappingsroute om niet te gaan voldoen aan de wens voor een verbod op neonicotinoïden. Buitengewoon droevig.
De voorzitter:
Oké, dank. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Bisschop van de SGP-fractie.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Bij de voorbereiding van dit voor mij relatief nieuwe dossier moest ik onwillekeurig een beetje denken aan het pulskordossier. De toelating daarvan dreigt geblokkeerd te worden. Het Europees parlement heeft daar massief tegen gestemd, vanwege vermeende dramatische effecten die in de praktijk niet voorkomen. Vissers zouden vervolgens gedwongen worden om weer over te gaan op de oude boomkortechniek, met meer bodemberoering en ongewenste bijvangsten. Ja, als dat verduurzaming moet heten...
In het gewasbeschermingsdossier zie ik iets soortgelijks gebeuren. Vanuit de EU dreigen allerlei verboden, zonder dat er rekening wordt gehouden met de schadelijkheid van alternatieve gewasbeschermingsmiddelen die dan in grotere hoeveelheden gebruikt zullen worden, omdat ze minder effectief zijn. De Commissie houdt ook geen rekening met de inzet op geïntegreerde gewasbescherming en precisiebespuiting. Over verduurzaming gesproken; zo komen we daar niet echt verder mee.
In dat verband een vraag. Er lopen enkele experimenten voor een systeemaanpak duurzame gewasbescherming. Deze bedrijven gaan ver in hun aanpak, zonder chemische middelen, omdat zij een ontheffing hebben voor inzet van wat dan genoemd wordt correctiemiddelen ingeval van een crisissituatie. In het toelatingsbeleid zou deze systeemaanpak meegenomen moeten worden wat ons betreft. Wil de Minister dit bij de lopende herziening van de richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen aankaarten?
Dan dat verbod op neonicotinoïden. Ik heb even wat geoefend hierop. Ik ben geslaagd, hoor ik. Dank u wel! Binnenkort wordt in Brussel waarschijnlijk gestemd over een verbod op de zogenaamde neonicotinoïden. Dan is het – we hebben het gemerkt – oppassen geblazen. Voor de teelt van suikerbieten en aardappels bijvoorbeeld zijn nog geen goede alternatieven beschikbaar. We lopen dus het gevaar dat opnieuw de schadelijke effecten van meer inzet van alternatieve middelen genegeerd worden. Daarom vraag ik de Minister, en dat is voor de balans wel goed, denk ik, om een voorstel tot een verbod niet te steunen.
Het punt van de kleine teelten. Nederland is kampioen in kleine teelten. Er is meer nodig dan het Fonds Kleine Toepassingen om voldoende middelen toegelaten te krijgen. Minister en toelatingscollege pakken minder ruimte dan Brussel geeft. Ze zijn zogezegd, met een knipoog naar mezelf, roomser dan de paus. Waarom zou je dat moeten zijn? Hier noemen we 13.000 hectare graszaadteelt een grote teelt. In Denemarken heet 65.000 hectare nog een kleine teelt. Ik zou u nog een paar voorbeelden kunnen noemen van andere landen die ook allemaal met vele duizenden hectaren meer dan in Nederland spreken over een kleine teelt. Daarom zouden op dit punt de nationale criteria versoepeld kunnen worden wat ons betreft. Is de Minister daartoe bereid? Het toelatingscollege ziet bij de kleine teelt al snel afwijkingen ten opzichte van grote teelten, waarvoor bepaalde middelen al wel zijn toegelaten. Dat vergt weer extra onderzoek. Waarom strenger dan elders? Wat ons betreft zoeken we naar soepele toelating van voor voedselgewassen toegelaten middelen in niet-voedselgewassen.
Bij de groene gewasbeschermingsmiddelen moeten we vaart maken met de toelating ervan. Zo is het bizar dat het bedrijfsleven aan de bak moet om plantendelen, messen, handen in magere melk te mogen blijven dompelen tegen virussen. Waartoe zo'n moeizaam traject? Ik heb als boerenzoon nog nooit met een gif producerende koe te maken gehad. Weleens dat de melk niet goed was, maar dat is nog wat anders dan gif produceren.
Voorzitter. Een ander punt. Een waterschapsmedewerker is geschorst omdat hij liet zien dat de toetsing van gewasbeschermingsmiddelenconcentraties in het oppervlaktewater aan de normen niet overal op dezelfde manier gebeurt. U hebt daar via de pers kennis van kunnen nemen. Voor de waterlichamen die onder de Kaderrichtlijn Water vallen, wordt de KRW-methode gebruikt. Voor niet-KRW-waterlichamen wordt wel verwezen naar de KRW-methode, maar gaat het er toch anders aan toe. Die toetsing geeft zo een onnodig beeld, zo wordt duidelijk uit de informatie van de ontslagen medewerker. Het is namelijk zo dat veel goed scorende meetpunten worden weggelaten. Er is meer aan de hand dan de door Minister van Nieuwenhuizen genoemde verschillen in toetstermijnen. Het gaat in beide gevallen om zogenaamde ecotoxiteit van middelen.
De voorzitter:
En daarmee rondt u af.
De heer Bisschop (SGP):
En daarmee rond ik af. In de richtlijn duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen wordt niet voor niets verwezen naar de Kaderrichtlijn Water. Graag een eenduidige toetsing. Een negatiever beeld dan er in werkelijkheid is, daar is niemand mee gediend.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Futselaar van de SP-fractie.
De heer Futselaar (SP):
Dank u, voorzitter. Als de wereld om je heen verandert, kun je ervoor kiezen om voorop te lopen in die verandering of om zo lang mogelijk vast te houden aan het oude. Dat is de keuze waar Nederland voor staat. Het land dat zich erop voorstaat – terecht! – om te behoren tot de meest moderne landbouwlanden ter wereld, behoort tot de mokkende, mopperende achterhoede als het gaat om bestrijdingsmiddelen in Europa. Ik gebruik het liefst de term ««bestrijdingsmiddelen"», voorzitter, zeg ik tegen de heer Von Martels. De SP, de genuanceerde middenpartij in het politieke landschap!
Voorzitter. Glyfosaat, neonicotinoïden; als het aan de Nederlandse regering ligt, laten wij het zo lang mogelijk in stand. Daarmee bedreigen wij niet alleen ons eigen ecosysteem, maar ook onze eigen concurrentiepositie op de langere termijn. Het is een beetje hard vasthouden aan de paardentram, terwijl om je heen iedereen op stoommachines overstapt. En de mogelijkheden zijn er om over te stappen naar een milieuvriendelijker manier van voedsel produceren, zonder de insectenpopulatie uit te roeien. Dat is in het kort de conclusie van een artikel dat verscheen in Trouw, waarbij negen wetenschappers 200 studies analyseerden en tot de conclusie kwamen dat twijfel over haalbaarheid van een verbod op neonics onnodig is. Ook voor fipronil – ik denk dat ik niemand in deze commissie hoef te overtuigen van de mogelijke risico's van fipronil – zijn er alternatieven. Dat is goed nieuws in een tijd waarin we eigenlijk vooral slecht nieuws krijgen op dit gebied; dat onze insectenpopulatie en onze bijenpopulatie tot desastreuze dieptepunten lijken te dalen.
En dat goede nieuws gaat verder, als je dan leest dat de alternatieven er niet alleen zijn, maar dat ze waarschijnlijk ook goedkoper zijn en allerlei mogelijkheden bieden. Maar zoals vaker bij goed nieuws volgt dan de kater, in de vorm van de brief die de Minister op 5 maart aan de Kamer stuurde. Ze stelt: die studie is mooi, ik heb haar bekeken, maar ze is niet relevant voor de Nederlandse teelt, want ze handelt niet over gewassen die onze producenten gebruiken. De SP zou toch wel graag willen horen of er ook elementen in het stuk zijn die volgens de Minister wel bruikbaar zijn, de hele Nederlandse landbouw overziend, want daar wordt eigenlijk met geen woord over gerept in de brief. Het is alleen: dit en dit niet.
Voorts willen wij nu ook wel een standpunt over het voorstel voor het verbod van drie omstreden neonicotinoïden. De Minister stelt in een brief dat wij moeten ingrijpen als overeind blijft dat de risico's voor bijen onaanvaardbaar hoog zijn. Dat zijn ze. Gaan wij dan ook de consequentie van een verbod nemen? Of kiezen wij als alternatief voor dialogen, lapmiddelen, green deals; je kunt alle beleidsmiddelen opnoemen die je kunt inzetten om te voorkomen dat je moet handelen. Ik wil daarbij toch ook wijzen op de breed gedragen petitie tegen bijensterfte en voor een verbod op neonicotinoïden, inmiddels ondertekend door 60.000 mensen, een batterij aan wetenschappers, natuurorganisaties en prominente oud-politici als de heren Terlouw en Bolkestein. Niet alleen de techniek is klaar voor een omslag als het gaat om bestrijdingsmiddelen, ook de maatschappij staat erom te springen.
Ik zou ook graag willen weten of de Minister iets ziet in de suggestie van drinkwaterbedrijven om het bestuursakkoord waterkwaliteit aan te vullen met een verbod op niet-professioneel gebruik en een verdere intensivering van toezicht en handhaving om daadwerkelijk onze drinkwaterdoelstellingen te halen. Dat geldt ook voor de zorgen die er nog steeds zijn over uitzonderingen wat betreft bestrijdingsmiddelen op verhardingen buiten de landbouw. We kennen die uitzonderingen, maar het blijft een probleem.
Er is al wat gezegd over niet-professioneel gebruik. Er wordt gekeken naar wettelijke verboden voor het niet-professioneel gebruik. Maar ik ben vooral – de heer Grashoff heeft er ook wat over gezegd – benieuwd hoe het zit met de niet-wettelijke maatregelen die we kunnen nemen. Ik heb het idee, nog los van de green deal, dat er weinig schot in de zaak lijkt te zitten. Kan er een kort overzicht gegeven worden van wat we aan het doen zijn en wat er wordt bereikt?
Ten slotte, voorzitter. Wanneer kunnen we de nieuwe bodemstrategie verwachten? Want ook die staat natuurlijk in verband met bestrijdingsmiddelen, gif of gewasbeschermingsmiddelen hoe je het wilt noemen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik als laatste graag het woord aan mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. De afgelopen jaren is dankzij de inspanningen van de agrarische sector de kwaliteit van ons oppervlaktewater aanzienlijk verbeterd. Dat verdient lof. Ook de betrokkenheid van de agrarische sector bij de Nationale Bijenstrategie is goed. Boeren en tuinders nemen meer verantwoordelijkheid om ons voedsel steeds meer in balans met de natuurlijke omgeving te produceren. Dat geeft hoop voor de toekomst. Om met de woorden van de heer Von Martels te spreken: een bloeiende toekomst.
We zijn er namelijk nog niet. Daarom is het goed om te lezen in Kamerbrieven en in brieven van maatschappelijke organisaties dat hard wordt gewerkt aan geïntegreerde gewasbescherming. Dat begint bij preventie, goed bodembeheer, teeltrotatie en veredeling van gewassen. Daar zou ik graag veel meer van zien. Daarna komt het inzetten van groene of laagrisicomiddelen, en pas in laatste instantie het gebruik van chemische middelen.
In 2016 zijn er zeven pilots Systeemaanpak Duurzame Gewasbescherming van start gegaan. In de dagelijkse praktijk van bedrijven wordt onderzocht waar telers tegenaan lopen bij het verder ontwikkelen en toepassen van geïntegreerde gewasbescherming en wat er nodig is om deze problemen op te lossen. We kunnen hieruit al een aantal conclusies trekken. Zo zouden laagrisicomiddelen meer en breder toegepast moeten worden. Als correctiemiddelen achter de hand beschikbaar zijn, durft een teler ook verder te gaan met experimenteren. Mijn vraag is: wanneer worden de uitkomsten van de pilots verwacht en op welke manier kunnen lessen uit de pilots geïmplementeerd worden? In het bijzonder wil ik aandacht vragen – ook anderen hebben dat gedaan – voor de transitie van middel- naar systeemtoelating. Als de toelating van een middel leidt tot verlaging van de totale milieulast, zou daarmee rekening moeten worden gehouden in de beoordeling. Wil de Minister dit onderzoeken?
Voor mijn fractie laten de pilots ook zien dat we niet te sterk moeten leunen op het topsectorenbeleid. Ik denk dat op het erf veel boerenwijsheid en innovatiekracht zit. Het is ook belangrijk dat telers zelf ervaring opdoen met en vertrouwen krijgen in het systeem van geïntegreerde gewasbescherming. Welke mogelijkheden ziet de Minister om meer experimenteerruimte te geven op het boerenerf?
Op de lijst Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen, de zogenaamde RUB-lijst, staan middelen die als veilig zijn beoordeeld, maar deze moeten nu de RUB-lijst verdwijnt, een tijdrovende en kostbare toelatingsprocedure doorlopen. Het gaat om stoffen als bier en melk. Kan dat niet anders, vraag ik de Minister. De industrie vraagt geen toelating aan voor kleine teelten, omdat procedures tijdrovend en aanvragen kostbaar zijn. Kleine teelten hebben steeds minder werkzame middelen tot hun beschikking en alternatieven komen onvoldoende beschikbaar. Is er voor de kleine teelten ook experimenteerruimte, zoals in de zeven pilots, om de afstand tussen onderzoek en praktijk te overbruggen? Is de Minister bereid zich in te spannen voor Europese harmonisatie van de toelating van kleine toepassingen?
Voorzitter. Reinigingswater van spuitapparatuur is een belangrijke bron van emissies. Het aanleggen van een wasplaats met zuivering is daarvoor een oplossing. Bij het aanleggen van de wasplaats gelden voorschriften die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. De huidige voorschriften zijn strenger dan de bepalingen die zijn opgenomen in het conceptbesluit activiteiten leefomgeving van de Omgevingswet. Dit leidt ertoe dat agrariërs wachten met de aanleg van wasplaatsen voor zuivering. Volgens mij kan dat probleem worden opgelost door de huidige voorschriften voor wasplaatsen in het Activiteitenbesluit milieubeheer aan te passen aan die van het Besluit activiteiten leefomgeving. Het is allemaal heel technisch, maar mijn vraag is eigenlijk: is de Minister daartoe bereid? Ik ben graag bereid om nog een nadere toelichting te geven.
Ook anderen hebben al gememoreerd dat de Nederlandse supermarkten het keurmerk PlanetProof hebben omarmd. Dat is vanuit milieuoogpunt een goede stap, maar krijgen tuinders en fruittelers hiervoor wel een eerlijke prijs? Het kan natuurlijk niet zo zijn dat hogere eisen worden gesteld zonder daarvoor de prijs te betalen. Hoe ziet de Minister dit? Kunnen boeren naar de Autoriteit Consument & Markt stappen om een eerlijke prijs af te dwingen?
Voorzitter. De ChristenUnie is voor een verbod op gebruik van chemische gewasbescherming buiten de landbouw. Daar worden al grote stappen voor gezet. Het verbod op professioneel gebruik buiten de landbouw voor verharde terreinen is eind vorig jaar uitgebreid met onverharde terreinen. Dat is goed, maar daar worden dan wel weer een aantal uitzonderingen op gemaakt, zoals de sport- en recreatieterreinen en bepaalde siertuinen. Daarvoor zijn green deals gesloten. Het is de inzet om alle uitzonderingen vanaf 2020 te beëindigen, maar in haar brief laat de Staatssecretaris nog een kleine opening dat er mogelijk toch weer uitzonderingen zijn. Mijn fractie moedigt de Staatssecretaris aan om te blijven inzetten op een totaalverbod zonder uitzonderingen. Ook voor particulier gebruik is een green deal afgesloten. De ChristenUnie wil die zeker een kans geven, maar het is goed als ook hier een verbod als stok achter de deur geldt. Dan zal het bedrijfsleven meer groene alternatieven op de markt brengen. Mijn vraag aan de Staatssecretaris en ook mijn laatste vraag, voorzitter, is of zij al werkt aan dat verbod als stok achter de deur.
Dank u wel.
De voorzitter:
De heer De Groot heeft nog een vraag.
De heer De Groot (D66):
Ik hoorde ook collega Dik-Faber een mooi betoog houden over geïntegreerde gewasbescherming. Ik kom even op het lastige onderwerp glyfosaat, waarvan ook D66 vindt dat je daar, als het even kan, minder van moet gebruiken, zowel buiten de landbouw als binnen de landbouw. We hadden net een mooie gedachtewisseling met collega Von Martels over de herbeoordeling van middelen, die nu aanstaande is; dat je dan ook rekening moet houden met de mate waarin het middel gebruikt wordt, vooral in relatie tot grondwater in kwetsbare gebieden. Dat was één element. De heer Von Martels had daarbij ook het idee...
De voorzitter:
Dat is de vraag?
De heer De Groot (D66):
Nee.
De voorzitter:
Maar meneer De Groot, echt waar, u maakt er een half betoog van. Ik wil gewoon een korte en bondige vraag.
De heer De Groot (D66):
Ik wil het graag goed formuleren, voorzitter.
De voorzitter:
Dat doet u meer dan. Ik wil echt dat het korter gaat.
De heer De Groot (D66):
Dank u wel. Dus de heer Von Martels had het idee om dat te koppelen aan de toelating van glyfosaat in een systeem.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik probeer de vraag goed te begrijpen. Volgens mij hebben we in de Kamer net een discussie gehad over glyfosaat, en niet één, maar heel veel discussies. Glyfosaat is nu toegelaten voor een periode van vijf jaar. Dat hebben we gedaan op basis van wetenschappelijke adviezen. Dat besluit is ook genomen, kijkend naar de standpunten van andere Europese landen. Dus wat mij betreft is de discussie voor de komende vijf jaar gewoon gevoerd. Dan ontstaat een nieuw wegingsmoment en dan heeft mijn fractie inderdaad een pleidooi gehouden voor geïntegreerde gewasbescherming en voor een systeembenadering. Laten we glyfosaat dan in dat kader plaatsen, maar alsjeblieft niet vandaag weer de discussie oprakelen, want ik ben blij dat we nu eindelijk even rust hebben en dat we gewoon vijf jaar lang duidelijkheid hebben, ook voor onze agrariërs, die onvoldoende alternatieven hebben.
De heer De Groot (D66):
Dan is er toch een misverstand over mijn vraag. Het ging over de herbeoordeling die nu op nationaal niveau of per regio in Europa plaatsvindt van de middelen, dus niet van de toelating van de stof die nu inderdaad voor vijf jaar geldt. Het gaat om toelating van de middelen die glyfosaat bevatten, waar Nederland een van de lidstaten is die bepaalde zones met de nieuwe kennis gaat herbeoordelen. Sorry dat ik het dan toch uitvoerig doe, maar de vraag is dan of je bij die herbeoordeling rekening kunt houden met kwetsbare gebieden. Dat draagt de Commissie overigens ook op. Verder kan dat worden gekoppeld aan bepaalde systemen, zodat het past in geïntegreerde gewasbescherming.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik wil hier gewoon even over nadenken.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De bewindspersonen hebben aangegeven tien minuten schorsing te willen. Ik wil exact om kwart over drie weer verder. Dank u wel.
De vergadering wordt van 15.04 uur tot 15.15 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan weer verder. De Minister mag beginnen met haar beantwoording. Ik geef de leden de gelegenheid tot twee interrupties.
Minister Schouten:
Voorzitter, dank u wel. Ik zal meteen maar even aangeven in welke blokjes ik de beantwoording ga doen. Dat is misschien wel zo handig voor de administratie van de Kamerleden. Ik zal eerst een korte algemene inleiding houden. Vervolgens zal ik ingaan op het onderwerp verduurzaming. Daarna ga ik in op harmonisatie versus de beoordeling en de transparantie. Het derde blokje betreft de stoffen en de goedkeuring daarvan. Als laatste heb ik nog een blokje ««overig"».
Gewasbescherming is belangrijk in de Nederlandse land- en tuinbouw voor een hoogwaardige productie. Met deze productie voeden wij vele monden, zowel in Nederland als in de rest van de wereld. Vanochtend, voordat ik hiernaartoe kwam, mocht ik bij de opening zijn van het World Horti Center. Dat is een ontzettend geweldig initiatief, waarin de vier o's, zogezegd, bij elkaar komen: onderwijs, onderzoek, ondernemers en de overheid. Daar worden alle mooie voorbeelden bij elkaar gebracht, maar ook alle innovaties die er plaatsvinden op het gebied van de glastuinbouw. Als u eens een moment over hebt, zou ik u adviseren om erheen te gaan, want het is indrukwekkend om te zien wat daar allemaal gebeurt.
Daar had ik ook een gesprek met een ondernemer over de gewasbescherming. De ondernemers daar – maar ik denk ook breder in Nederland – zijn zich er zeer van bewust dat er een heel maatschappelijk debat plaatsvindt over de gewasbescherming, de middelen die gebruikt worden en het verder ontwikkelen van het geïntegreerde gewasbeschermingsbeleid. Zij waren daar zelf ook actief mee bezig. Er zijn bepaalde delen van de kas waar zij aan het experimenteren zijn, ook met biologische gewasbescherming. Het is dus een onderwerp dat speelt, dat ondernemers bezighoudt en waarmee zij aan de slag zijn.
Wij als overheid hebben hier uiteraard ook een rol in. Zoals ik in de brief heb aangegeven, werk ik dan ook aan de verdere verduurzaming van de gewasbescherming. Het toepassen van de zojuist ook door de Kamerleden al genoemde geïntegreerde gewasbescherming is daarvan een essentieel onderdeel. Het uitgangspunt daarbij is, ziekten, plagen en onkruiden te voorkomen. U kent de slag die wij daar elke keer in maken: preventie, de niet-chemische maatregelen, vervolgens – als het chemische middelen zijn – de laagrisicomiddelen en tot slot als sluitstuk de chemische maatregelen. Gewasbeschermingsmiddelen kunnen pas worden toegelaten op de markt en gebruikt worden als ze conform het toetsingskader zijn beoordeeld en toelaatbaar zijn bevonden. Alle middelen zijn toegelaten op basis van Europees goedgekeurde werkzame stoffen. Er mogen voor de goedkeuring geen effecten op mens en dier zijn en geen onaanvaardbare effecten op het milieu. De beoordeling van de stoffen is Europees geharmoniseerd. Naast de lidstaten heeft de EFSA daarin een cruciale rol. Vervolgens worden de middelen beoordeeld op de specifieke toepassing en eventueel nationaal toegelaten door de Nederlandse toelatingsautoriteit Ctgb.
Het gaat erom dat wij de milieubelasting van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen fors verminderen. Dit is ook een opgave die de EU oplegt aan alle lidstaten. Daarom pak ik deze opgave ook op, samen met de relevante partijen uit het bedrijfsleven. Van belang voor mij is dat duurzame, niet-chemische alternatieven en laagrisicomiddelen sneller beschikbaar komen voor onze telers. Daar zet ik mij internationaal en ook nationaal voor in. Op Europees niveau geeft Nederland, met andere lidstaten uitvoering aan het EU-actieplan duurzame gewasbescherming. Dit plan richt zich op het vergroten van de beschikbaarheid van laagrisicostoffen en -middelen. Op nationaal niveau werk ik samen met de sector en andere relevante partijen aan de systeemaanpak duurzame gewasbescherming. Een aantal leden heeft het al gezegd; bij zeven bedrijven wordt verkend of gewasbeschermingsknelpunten kunnen worden opgelost met duurzame systeemaanpassingen. Daarnaast heb ik opdracht gegeven aan de Wageningen Universiteit voor het uitvoeren van een Kennisimpuls Groene Gewasbescherming. In vier teelten wordt onderzocht welke systeemsprongen mogelijk zijn voor innovatieve manieren van telen.
Met deze inleiding wil ik aangeven dat er heel veel gebeurt. Het is een onderwerp dat steeds weer nieuwe discussies oproept, maar wij hebben een systeemaanpak gekozen en zijn daar hard mee aan de slag. Dat heb ik ook aangegeven in de brief die ik deze week aan de Kamer heb gestuurd.
Ik kom toe aan de beantwoording van een aantal vragen die door de Kamerleden zijn gesteld, allereerst in het blokje verduurzaming.
De heer De Groot vraagt of ik bereid ben om in Europa te pleiten voor de mogelijkheid van een voorlopige toelating van laagrisicomiddelen. Dit voorstel vergt wijziging van de Verordening Gewasbeschermingsmiddelen. Daar zijn gewoon regels voor vastgesteld. Op dit moment wordt die verordening geëvalueerd. Wij leveren daaraan een actieve bijdrage. De beschikbaarheid van de laagrisicomiddelen is onderdeel van die evaluatie, dus ik stel voor dat wij bij de evaluatie kijken wat daar gebeurt. In het voorjaar van 2019 zal het voorstel van de Europese Commissie hier worden voorgelegd. Vervolgens gaan wij daarover het gesprek aan. Omdat het een wijziging van de verordening vergt, zou ik willen voorstellen om dat pad te lopen om deze discussie verder te voeren, dat wil zeggen om het te laten meelopen in de evaluatie.
De heer De Groot vraagt ook of wij niet kunnen kijken wat er mogelijk is om met de 120 dagen de versnelling nog wat aan te houden. Hij vraagt of ik bereid ben om het green team van het Ctgb zodanige middelen te geven dat wij ons ook aan de eigen termijn kunnen houden, want die 120 dagen worden vaak niet gehaald. Ik vind dat een sympathiek voorstel en wil mij inzetten voor een snelle toelating van de laagrisicomiddelen, zoals ik al aangaf. Ik zal ook aan het Ctgb vragen of het haalbaar is om te onderzoeken of wij op deze manier een knelpunt kunnen oplossen. Ik zal hierover het gesprek aangaan met het Ctgb.
De voorzitter:
Geeft u ons daar een terugkoppeling op?
Minister Schouten:
Ja, dat kan ik wel binnen twee maanden doen.
De voorzitter:
Dank. Dan noteren we dit als een toezegging gedaan aan de heer De Groot.
Minister Schouten:
De heer Von Martels heeft in dit kader gevraagd hoe wij ervoor zorgen dat wij laagrisicomiddelen in ons land vlot en eenvoudig gaan toelaten. Dat is een belangrijke vraag. Zoals al aangegeven, heeft het Ctgb een green team ingesteld, waarmee wordt beoogd versnelling te bereiken. Ik wil met het Ctgb bespreken of het haalbaar is om een aparte werkstroom green track aan te houden voor laagrisicomiddelen, zodat wij daarin een versnelling kunnen aanbrengen. Er was ook een vraag over de kostendekkendheid van de tarieven. Dat principe wil ik niet loslaten, dus deze wil ik gewoon handhaven. Maar ik ga dus kijken of ze bij het Ctgb een aparte groene lijn kunnen krijgen.
Zowel de heer De Groot als de heer Von Martels heeft mij gevraagd of ik bereid ben om geen middelen toe te laten die al wel zijn goedgekeurd, maar die het IPM-systeem ondergraven. De Europese goedkeuring van werkzame stoffen en de nationale toelating van gewasbeschermingsmiddelen stoelen op het principe nee, tenzij veilig gebruik mogelijk is. Als die stoffen zijn goedgekeurd, is er geen ruimte om die stoffen of middelen niet toe te staan omdat de stof of het middel niet zou passen binnen de acht principes van geïntegreerde gewasbescherming. Bovendien hebben wij er in Nederland ook voor gekozen om de toelating van gewasbeschermingsmiddelen over te laten aan het Ctgb. Bij de toelating kan dus niet alleen worden gekeken naar de bijdrage aan IPM, maar uiteraard ondergraaft dat niet onze inzet op IPM.
De heer Von Martels vroeg ook hoe toelatingen zo worden geregeld dat deze noodmaatregelen beschikbaar zijn. Wat is de stand van zaken rond de laagrisicomiddelen? Om beter grip te krijgen op de brede toepassing van de geïntegreerde gewasbescherming in een teeltsysteem loopt er inderdaad de systeemaanpak met de pilot voor enkele gewassen. Dit is natuurlijk de aanloop om op termijn breder in te gaan zetten bij telers. Wij hebben daar wel tijd voor nodig. Ook moet dan de toelatingssystematiek worden aangepast. Het zijn allemaal stappen die wij moeten zetten. Daarbij moet over de gehele teelt minder milieubelasting optreden. Ook hier zijn laagrisicomiddelen de eerste keuze. Het zijn steeds weer allemaal stappen die wij nemen. Die kosten tijd, maar wij proberen daar stap voor stap verder in te komen.
Mevrouw Dik-Faber vroeg: als de toelating van een middel leidt tot verlaging van de totale milieulast, zouden wij daarmee dan rekening moeten houden in de beoordeling? zij vroeg ook of ik bereid ben om de transitie van middel- naar systeemtoelating te onderzoeken. Ik vind het een sympathiek idee om systeemtoelating verder te onderzoeken. Daarvoor gebruik ik ook de uitkomsten van de systeemaanpak en de pilot. Ook de resultaten van de Kennisimpuls Groene Gewasbescherming neem ik hierbij mee. Ook dit kost weer tijd, omdat het een EU-aanpak is. Binnen de EU zijn er afspraken gemaakt over de manier waarop wij op dit moment de toelating regelen. Ik vind het een sympathiek idee om naar de systeemtoelating te gaan, maar voordat ik dat geregeld heb in Europa, zal dat ook weer tijd kosten. Maar ik ben bereid om mij daarvoor in te zetten, ook op basis van de kennis en ervaring die wij opdoen, onder andere in de pilots.
De heer Von Martels vraagt hoe wij van middeltoelating naar een systeemtoelating gaan met IPM-voorschriften voor middelen. Zoals ik heb aangegeven, is hiervoor een wijziging nodig in de beoordelingssystematiek. Deze wijziging moet landen in – vergeef mij het jargon – de VOGB – de Europese verordening. Hiervoor is ook weer tijd nodig, maar zoals ik ook al tegen mevrouw Dik-Faber heb gezegd, wil ik mij hier echt voor inzetten. De eerste gelegenheid daarvoor is al met het REFIT-traject in de EU. De Europese Commissie bekijkt daarbij of de huidige wetgeving wel voldoende doel treft. Waar mogelijk zal ik mij hiervoor inzetten en zal ik dit ook naar voren brengen.
De heer Bisschop vraagt of ik de systeemaanpak wil aankaarten bij de lopende herziening van de richtlijn inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Op de vraag van de heer De Groot heb ik al aangegeven dat ik mij daarvoor wil inzetten, ook tijdens het REFIT-proces van de verordening, waar wij het net ook over hadden. Ook dit heeft tijd nodig, omdat de beoordelingssystematiek hiervoor opnieuw doordacht moet worden in de gehele EU. Maar ik ben zeker bereid om mij hiervoor in te zetten.
Mevrouw Dik-Faber vroeg wanneer de uitkomsten van de pilots worden verwacht die nu zijn ingezet. Wanneer kunnen ze verder worden benut? De pilots lopen nog tot en met eind 2018. Daarna, dus aan het eind van dit jaar, wordt bezien hoe ze verder benut kunnen gaan worden.
De voorzitter:
Even voor de Handelingen: De VOGB betreft de verordening inzake het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen.
Minister Schouten:
Ja, dank u wel, voorzitter.
Mevrouw Dik-Faber vraagt ook welke mogelijkheden ik zie om meer ruimte te geven aan experimenteerruimte op het boerenerf. Experimenteren met middelen en maatregelen gebeurt nu binnen de pilot systeemaanpak en de proeftuin precisielandbouw. Het gaat bijvoorbeeld om de toepassing van precisietechnieken en een ander gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in een teelt, met het oog op het verminderen van de milieubelasting. Van belang is dat de resultaten hiervan breed beschikbaar komen, zodat alle telers daarmee hun voordeel kunnen doen. Het moet dus wel echt binnen die kaders en binnen die experimenteerruimte plaatsvinden, maar als de resultaten beschikbaar zijn, gaan wij ervoor zorgen dat het juist veel breder kan worden ingezet, waarmee daarvoor ook meer ruimte gaat komen op het boerenerf. Maar de experimenteerruimte slaat nu echt op de pilots en de Nationale Proeftuin Precisielandbouw.
Dan kom ik bij de heer Grashoff. De vragen liggen niet helemaal op volgorde, voorzitter, waarvoor mijn excuus. Ik ga een beetje her en der door de commissie heen. Ik hoop niet dat de commissieleden het heel erg vinden. De heer Grashoff heeft gevraagd of ik van plan ben om een duidelijk plan van aanpak op te stellen voor de geïntegreerde gewasbescherming, met een tijdpad en doelstellingen. Ik zal in twee trajecten gaan kijken wat ik kan doen. Ten eerste in de tussenevaluatie van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst. Die gaat ook nog komen. Het tweede traject is het opstellen van de Toekomstvisie Duurzame Gewasbescherming 2030. Deze twee trajecten worden uitgevoerd in samenwerking met alle stakeholders. Daarbij zal ik kijken waar ik meer concrete doelen kan formuleren, waar de heer Grashoff onder andere op doelt.
De voorzitter:
De heer Grashoff heeft een vraag op dit punt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat is fijn. De Minister noemt voor deze beide documenten geen termijn. Ik ben er wel in geïnteresseerd wanneer die er ongeveer aan zitten te komen. Versta ik de Minister goed dat zij dan ook voornemens is om kwantitatieve doelstellingen te verbinden aan het beperken van gewasbeschermingsmiddelengebruik?
Minister Schouten:
Wat het tijdpad betreft: eind dit jaar, begin volgend jaar komen deze documenten. Dan kijken wij naar wat wij zo concreet mogelijk kunnen maken. Ik wil daarbij ook opmerken dat niet alles te kwantificeren is op het moment dat middelen gewoon toegelaten zijn. U kent de discussie rondom glyfosaat. Dan werken wij daar ook mee. Tegelijkertijd wil ik wel bezien welke stappen wij steeds verder kunnen gaan zetten, op weg naar het formuleren van alternatieven, bijvoorbeeld. Ik zal daar dan ook de tijdpaden bij schetsen. Ik zal proberen een concretere slag te maken in de doelen die wij nastreven. Ik denk dat wij te zijner tijd, als we dat geformuleerd hebben, de discussie aangaan over de vraag of de heer Grashoff het voldoende vindt of niet. Maar ik zeg hierbij toe dat ik wel probeer om daar echt wat meer richting aan te gaan geven.
Mevrouw Lodders vraagt of de ervaringen die opgedaan worden in de proeftuin precisielandbouw breed toepasbaar zouden moeten zijn in de landbouwsector. Als ik dat zou vinden, ben ik dan ook bereid om mij in te zetten voor een sterkere verankering van de proeftuin in de sector en voor een grotere betrokkenheid van de telers? Ja, ik streef naar een bredere toepasbaarheid van de precisielandbouw. De proeftuin is een programma van vier jaar, waarin ik de implementatie van in de praktijk bewezen toepassingen wil ondersteunen. Het klopt dat de proeftuin dit jaar start met zes telers. Elk jaar komen daar zes telers bij. In totaal gaat het dan om 24 telers. Door geografische spreiding over verschillende bodems zal een representatief beeld ontstaan van mogelijke toepassingen. De telers worden ondersteund door experts. Er zal intensief worden gecommuniceerd over de proeftuin om ervaringen van de telers te delen en te zorgen voor navolging. Daartoe zal een Nationale Agenda Precisielandbouw worden opgesteld. Uiteraard wordt ook het groene onderwijs bij de uitvoering van het initiatief betrokken, ook voor navolging onder toekomstige boeren. We moeten ook denken aan de toekomstige generaties.
Mevrouw Lodders vroeg ook welke stimuleringsmaatregelen er zijn om de toepassing van de precisielandbouw verder te faciliteren. De ondernemers die willen investeren in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen kunnen gebruikmaken van twee investeringsregelingen. De regeling Willekeurige afschrijving milieu-investeringen, VAMIL, en de regeling milieu-investeringsaftrek, MIA. Mevrouw Lodders kent ze ongetwijfeld als fiscaal woordvoerder. Voor de landbouwapparatuur die hieraan voldoet, waaronder de spuitmachines die geschikt zijn voor precisietoepassingen, geldt een investeringsaftrek. Dus wij hebben al mogelijkheden, en die kunnen ook benut worden.
Mevrouw Lodders had het ook over de knelpunten waar boeren tegen aanlopen, bijvoorbeeld bij de inzet van drones met plekgewijze bespuiting. De precisiebespuiting met drones is strikt gereguleerd in de EU. Ook hier geldt het nee-tenzijprincipe. De mogelijkheden van deze techniek hebben EU-breed de aandacht. In enkele lidstaten lopen al pilots op moeilijk begaanbare plaatsen, zoals heuvels en bossen. In Nederland lijken er kansen te zijn wat betreft de akkerbouw. Het Ctgb en de NVWA bekijken nu onder welke voorwaarden een proefontheffing kan worden afgegeven voor de pilots die in Nederland worden ingediend. Het spreekt uiteraard vanzelf dat de aanvragen tot ontheffing vanuit het bedrijfsleven komen. Deze hebben we tot nu toe nog niet gekregen. Als men hier gebruik van wil maken, zal men hier zelf een aanvraag toe moeten doen bij het Ctgb.
Mevrouw Ouwehand vroeg wanneer wij in de top drie staan van het laagste gebruik van middelen per hectare. Ik heb net in de inleiding al aangegeven dat onze inzet gericht is op de geïntegreerde gewasbescherming. Dat is de route die wij lopen en dat is ook het beleid waar wij ons op richten. Daarbij gaat het niet om het gebruik van het laagste aantal middelen, maar om het laagste risico. Daar zetten wij alles op in. Dus ik ga mogelijk nooit in de top drie van het laagste gebruik komen, maar wel bij de top van het laagste risico. Dat lijkt mij ook de meest zinvolle discussie die wij met elkaar moeten voeren.
Dan komen wij bij het blokje harmonisatie van de beoordeling en de transparantie. De heer De Groot vraagt wanneer de tussenevaluatie van de tweede nota gewasbescherming komt. Hij vraagt of ik een doorkijkje kan geven van wat daarbij allemaal speelt. De tweede nota gewasbescherming komt in 2019. De tussenevaluatie vindt nu plaats over deze periode. Dus als wij dit helemaal hebben afgerond, komt de tussenevaluatie in 2019. Het Planbureau voor de Leefomgeving is gevraagd om de tussenevaluatie uit te voeren. Als die tussenevaluatie er ligt, zal ik samen met mijn collega's van andere departementen bekijken of, en zo ja hoe er moet worden bijgestuurd om de gestelde doelen voor 2023 te gaan behalen.
Zowel de heer De Groot als mevrouw Dik-Faber hebben gevraagd of ik bereid ben om ten aanzien van de RUB-lijst een oplossing te zoeken voor middelen die tussen wal en schip vallen. Als de zogenaamde RUB-toelatingen zouden worden ingetrokken, zou dat kunnen leiden tot het op termijn niet meer beschikbaar zijn van sommige middelen. De sector heeft ruim de tijd gehad om hierop te anticiperen. Het Ctgb heeft immers al in 2012 aangekondigd de zogenaamde RUB-toelatingen te zullen intrekken. De gekozen aanpak beperkt het verlies van middelen, doordat er aangemelde toepassingen beschikbaar blijven voor de duur van de toelatingsprocedure, zoals altijd geldt in Europa. De procedure voor de goedkeuring van basisstoffen op Europees niveau is laagdrempelig en duurt ongeveer een jaar. De Europese Commissie heeft aangegeven ook hieraan prioriteit te zullen geven.
De heer De Groot vraagt of ik bereid ben om toestemming voor het gebruik van middelen te koppelen aan deelname aan een certificatiesysteem. Certificering is een private aangelegenheid. Daar gaan wij niet over. De landbouwsector kan ervoor kiezen, al dan niet in overleg met afnemers, om vrijwillig een systeem op te leggen dat voor alle telers geldt. Maar dat is zelfregulering, niet iets wat wij met zijn allen opleggen. Het initiatief hiervoor ligt dus bij het bedrijfsleven. Als daar voordelen in worden gezien, zal dit ongetwijfeld worden opgepakt door het bedrijfsleven. Maar het is niet zo dat wij hierin een extra rol hebben, of iets dergelijks.
De heer Von Martels vraagt wat ik onderneem aan activiteiten om de toegelaten middelen voor grote teelten ook voor de kleine teelten te laten gelden. Er zijn nog meer Tweede Kamerleden die vragen hebben gesteld over het vraagstuk van de kleine toepassingen. Ik zal proberen ze een beetje samen te nemen. Het zijn er inderdaad nog redelijk wat. Het gesprek hierover wordt gevoerd met de sector en de industrie in het Expert Centre Speciality Crops. Ik draag voor de helft, zo'n € 200.000 per jaar, bij aan het fonds voor kleine toepassingen. Ik ben bezig met andere lidstaten om te bezien of wij sneller kunnen komen tot duurzame structurele oplossingen via minor use coordination facilities. Excuseert u mij voor al het Engelse taalgebruik, voorzitter, maar wij zijn op zoek naar structurele oplossingen en doen dat ook met elkaar. Ik heb de NVWA verzocht om in overleg met het Ctgb de beslismethodiek voor de kleine toepassingen aan te passen. Dat moet leiden tot een robuuste indeling van kleine toepassingen voor de sierteelt. Ik meen dat mevrouw Lodders hier een vraag over had. Ik kan voor de zomer informatie geven over de stand van zaken. Ik schat in dat wij er bijna zijn. Er moeten nog wat stappen gezet worden, maar ik wil de Kamer hierover voor de zomer informeren.
De voorzitter:
Mevrouw Lodders, op dit punt.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ja, als de Minister klaar is met de beantwoording op dit punt. Zij zou de beantwoording combineren als het gaat om de kleine teelten.
Minister Schouten:
Nee, ik heb nog een paar vragen over.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dan wacht ik even.
Minister Schouten:
Mevrouw Dik-Faber vraagt of ik bereid ben mij in te spannen voor de Europese harmonisatie van de toelating van de kleine toepassingen. Dat ben ik zeker van plan. Sterker nog, dat doen wij al via de zogenaamde coördinatiefaciliteit kleine toepassingen. Wij dragen daar zowel financieel als met menskracht en denkkracht aan bij. Ik denk dat u dat nog beter weet dan ik, want het is nog van voor mijn tijd, maar Nederland was juist een van de drie lidstaten die voor deze faciliteit hebben gezorgd. Wij zijn dus echt de grote roerganger op dit dossier.
De SGP vraagt waarom wij met betrekking tot de kleine teelten het strengst zijn in Europa. Lidstaten gebruiken andere definities, zegt de heer Bisschop, en hij wil versoepeling van de nationale criteria. De definitie van kleine toepassing is in de EU niet geharmoniseerd. Zoals u weet, zet Nederland zich wel in voor de verdere harmonisatie van de lijst van kleine toepassingen. Ik noemde net al de minor use coordination facility. Hierdoor vallen uiteindelijk de verschillen tussen de landen weg. Ik denk dus dat het juist goed is om hierin één lijn te gaan trekken in Europa. Daar zetten wij ons dus ook voor in.
Mevrouw Dik-Faber vraagt of er voor de kleine teelt ook experimenteerruimte mogelijk is, zoals in de zeven pilots, om de afstand tussen onderzoek en praktijk te kunnen overbruggen. Op dit moment zijn de kleine toepassingen geen onderdeel van de experimenteerruimte. Dat kan echter alsnog gebeuren op een later moment van de looptijd van de systeemaanpak. Dan kunnen wij wellicht ook de kleine teelt meenemen in de vervolgprojecten. ik zal daarnaar kijken.
Tot zover de beantwoording over de kleine teelt.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik hoor de Minister aangeven dat ze voor de zomer naar de Kamer wil komen met nadere informatie. Wij hebben het over kleine teelten en kleine toepassingen. Ik denk dat het goed is om daar uitgebreid op in te gaan en dat zou ik dan ook aan de Minister willen vragen. Met name heb ik het dan over de mogelijkheden voor de toepassing. Ik ben even gaan terugzoeken. Als het gaat om de kleine teelten, is er in de afgelopen periode meer ruimte geboden, maar ik heb de indruk dat met name het bedrijfsleven daar nog te weinig informatie en kennis over heeft. Zou de Minister daarop willen ingaan?
Minister Schouten:
Ik weet niet precies hoeveel kennis er aanwezig is bij het bedrijfsleven. In principe zijn er inderdaad mogelijkheden. Zoals ik net aangaf, zijn wij ook nog met het Ctgb en de NVWA aan het kijken naar het kader. Daarover kan ik u voor de zomer nader informeren. Als ik u daarover informeer, zal ik ook ingaan op de vraag of er onbekendheid of onduidelijkheid is op dit punt. Het is mij nu niet bekend, maar ik zal er navraag naar doen. Dan kan ik dat ook meenemen in die brief.
Mevrouw Lodders (VVD):
Heel graag. Ik denk dat er veel onbekend is, want bij de werkbezoeken komt dit keer op keer naar voren. Ik denk dus dat er meer duidelijkheid over zou moeten komen. Ik heb in dit kader ook een vraag gesteld over de teelt geschikt voor consumptie versus teelt voor de sier, om daarin ook meer te stroomlijnen. Ik weet niet of die vraag nog wordt beantwoord, maar anders zou ik die graag hierbij willen betrekken. Overigens denk ik dat het goed is dat het kader er komt, maar dit is niet nieuw. Zolang ik woordvoerder gewasbeschermingsmiddelen ben, worden de kleine teelten al naar voren gebracht. Het zou echt heel fijn zijn als wij voor de zomer daadwerkelijk die slag kunnen maken.
Minister Schouten:
De tweede vraag van mevrouw Lodders zat inderdaad niet in mijn mapje. Ik kom daar in de tweede termijn even op terug, want u hebt nog recht op een antwoord daarop.
De heer Bisschop (SGP):
Dank voor de reactie van de Minister. Zij geeft aan dat zij bereid is om zich in de EU in te zetten voor de harmonisatie van de definitie van kleine teelt. Dat is een plezierig bericht. Dank daarvoor. Ondertussen hebben wij in Nederland te maken met een vrij strikte definitie. Maar als er geen sprake is van een harmonisatie dan is er toch gewoon beleidsmatig ruimte om, zolang die definitie op Europees niveau niet is afgestemd, die ondernemers daar ruimte in te bieden? Is de Minister daartoe bereid? En dan een annex daaraan: op welke termijn zou de Minister dan willen streven naar afspraken in EU-verband op dit punt?
Minister Schouten:
We hebben er al wel veel aan gedaan. Ik heb al aangegeven dat ik in overleg met de NVWA en het Ctgb naar die beslismethodiek voor de kleine toepassingen aan het kijken ben. Zij zijn op ons verzoek aan het kijken of ze die kunnen aanpassen. Dus dat gebeurt eigenlijk al. Ik zal de Kamer, zoals ik al tegen mevrouw Lodders heb gezegd, voor de zomer informeren over wat daar mogelijk is. Ik denk dat we die stappen juist al aan het zetten zijn. Mijn principiële punt is dat ik eigenlijk vind dat we ook in Europa harmonisatie moeten hebben, want het is het meest eerlijke systeem als we daar niet allerlei verschillende regels op hebben. Dus die twee trappen ben ik eigenlijk al aan het doen.
De heer Bisschop (SGP):
Als ik dan mag afronden: betekent dat dan dat er voor de zomer helderheid is over wat voor mogelijkheden er zijn en hoe wij hier, nog even afgezien van die Europese harmonisatie, in ons land met dit beleid omgaan?
Minister Schouten:
Ja. Wij zijn de beslismethodiek aan het aanpassen. Daarover kan ik helderheid geven voor de zomer. Dan weet u ook hoe we daarmee omgaan voor de toepassing daarvan. Daarnaast is er het Europese traject.
Mevrouw Ouwehand heeft nog een vraag gesteld over de toetsingskaders. Zij zegt dat het allemaal veel te lang duurt om die aan te passen en vraagt mij daarop te reflecteren. We hebben gekozen voor een geharmoniseerde procedure plus aanpak op het beoordelen van de werkzame stoffen in middelen in de EU. Dat garandeert dat er overal in de EU hetzelfde, al dan niet strenge, toetsingskader is: de wet. Dat is duidelijk voor iedereen en dat is ook echt het kader waar iedereen zich dan aan moet gaan houden. De keerzijde van dit model, van deze werkwijze, is dat er afstemming en besluitvorming nodig is met alle EU-lidstaten. Dat kost tijd. Daar zijn we ons zeer van bewust. Maar ik vind dat wel de moeite waard, want zo garanderen we dat we over heel Europa eenzelfde systeem hebben. Daarmee kunnen we ook duidelijkheid hebben, als er geen verschil is tussen de landen ten aanzien van de toetsingskaders en de toelating naar aanleiding daarvan van middelen. Ik vind het winst dat we dat op Europees niveau doen, maar dan kost het weleens wat meer tijd. Dat klopt.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Op zich snap ik dat, maar die discussie hebben we ook met eerdere kabinetten gehad. Waar het gaat om echt behoorlijk zware giftige stoffen, die neonictinoïden, zeggen onafhankelijke wetenschappers dat die misschien wel 1.000 keer giftiger zijn dan DDT, als het niet 7.000 keer is. Dus dat is nogal wat. Dan is de discussie natuurlijk wel of je in de tussentijd, als je toewerkt naar een nieuw kader, niet ietsje voorzichter moet zijn met het toelaten van nieuwe middelen, de gebruiksvoorwaarden en eventueel het terughalen van middelen als je al hebt toegegeven dat de kaders op basis waarvan die middelen zijn toegelaten misschien toch niet helemaal goed zijn. Dat is ook mijn vraag aan deze Minister. Ik heb hem aan vorige kabinetten ook gesteld en we horen al een poosje dat de EFSA bezig is met een verbeteringstraject. Maar ja...
Minister Schouten:
Op de neonicotinoïden kom ik later terug, maar in het algemeen lijkt te gelden – dat valt me ook op in de discussie hier in de Kamer – ««het is niet goed of het deugt niet"». Of EFSA doet een uitspraak en die gaan we niet volgen, want EFSA heeft ongelijk. Of EFSA doet een uitspraak en die gaan we volgen, want ze hebben gelijk. Ik denk dat we daar toch wat consequenter in moeten zijn. EFSA is het instituut dat gaat kijken naar de werking van de middelen binnen de kaders die wij hebben opgesteld. EFSA kijkt zelf ook naar de toetsingskaders. Daar hebben we gewoon de procedures voor afgesproken. Als dat zo is, moeten we die ook wel gaan volgen. Ik merk toch – misschien is het daarom wel goed dat we die kaders en die afspraken hebben – dat er enige cherrypicking plaatsvindt op dat punt. Ik wil dan toch aan mevrouw Ouwehand vragen of zij, als die toetsingskaders er dan zijn, die ook accepteert. Dat is de andere kant van de discussie. EFSA kijkt naar de toetsingskaders en EFSA kijkt naar de toelating van de middelen, maar misschien moeten we soms ook naar onszelf kijken, naar hoe we vervolgens met die informatie omgaan.
De voorzitter:
Ik vraag de Minister om iets bondiger te reageren op de interrupties. Dat helpt het debat. Dan het woord aan mevrouw Ouwehand.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb het niet zelf verzonnen. Er waren onafhankelijke wetenschappers, een hoogleraar en toxicologen, die jaren geleden al zeiden wat EFSA nu toegeeft. Nu, jaren later. Dat is niet zomaar iets, dat we zeggen: nou ja, het kan gebeuren, zo'n instituut dat er een beetje achteraanloopt. Die gifstoffen breken superlangzaam af in het milieu. Die zitten daar. Ook als we nu de neonicotinoïden zouden verbieden, waar ik ontzettend voor ben, zit dat gif nog jaren in ons milieu en heeft het dus nog steeds desastreuze effecten op bijvoorbeeld de bij. Ik kan me voorstellen dat we die kaders aanpassen. Hartstikke goed, maar dan moet je in de tussentijd toch voorzichtiger zijn en eerder durven ingrijpen.
Minister Schouten:
Wij hebben gewoon afspraken gemaakt met elkaar over hoe we hiermee omgaan. Het is niet zo dat EFSA niet kijkt naar nieuwe inzichten. Sterker nog, ik denk dat het rapport van vorige week of twee weken terug er juist blijk van geeft dat EFSA geen statische organisatie is. Daar zou mevrouw Ouwehand ook een keer de credits voor kunnen geven. Ze zou kunnen zeggen: ze zijn ook bereid om inderdaad gewoon te kijken naar nieuwe ontwikkelingen en nieuwe inzichten. Dat is de methode die we met elkaar hebben afgesproken. Ik vind dat een heel wijze methode om met dit soort procedures om te gaan, juist om te voorkomen dat er toch een zekere willekeur gaat ontstaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Is dit blokje klaar?
Minister Schouten:
Ja.
De voorzitter:
Oké, hartstikke fijn. Dan gaan we door naar de stoffengoedkeuring.
Minister Schouten:
U hebt het goed bijgehouden, voorzitter. Deze zijn wat korter.
De heer De Groot zegt dat Frankrijk en Duitsland hebben gezegd dat ze glyfosaat willen gaan uitfaseren en hij vraagt mij of ik in gesprek wil gaan met deze landen. Ik ben altijd in gesprek met Frankrijk en Duitsland, over heel veel onderwerpen en dit soort onderwerpen komen daar ook weleens langs. Ik heb ook aangegeven dat ik zeer bereid ben om te kijken naar alternatieven voor glyfosaat. Het lijkt me zinvol om dat ook met elkaar te bediscussiëren. Feit is wel dat we gewoon nu een toelating hebben afgesproken voor de werkzame stof glyfosaat en dat de procedures voor de toepassing van de middelen lopen binnen Europa. Ik ben dus altijd bereid om in gesprek te gaan met Frankrijk en Duitsland. Ik zou met name het gesprek willen voeren over wat voor mogelijkheden zij zien voor alternatieven. Dat staat los van de hele procedure die we nu hebben vastgesteld rondom de toelating van glyfosaat.
Voorzitter, dan kom ik op de neonicotinoïden. Daar zijn een aantal vragen over gesteld en die probeer ik ietsje samen te nemen. Ik denk dat dit een discussie is die veel mensen bezighoudt. Ik heb net al een tipje van de sluier opgetild. Ik vind het zeer waardevol dat wij een procedure hebben waarin we tot toelaten of niet-toelaten van middelen komen. Dat hebben we bij glyfosaat zo gedaan. Daar hebben we die procedure gevolgd. Die procedure gaan we wat mij betreft ook volgen bij de neonicotinoïden. Dat houdt in dat wij nu wachten – we hebben een EFSA-rapportage gehad – en kijken wat precies het voorstel van de Europese Commissie wordt. Ik heb dat nog niet gezien, dus daar zal ik eerst op moeten wachten. Vervolgens vragen wij ook nationaal het Ctgb een advies daarover. Op basis daarvan neem ik een besluit.
Het eerste stukje van de procedure hebben we gehad en de twee andere nog niet. Zodra ik daar de informatie heb, zal ik uw Kamer daarover informeren. Het kader waarin ik dat zal doen, heb ik net genoemd. Ik meen dat de heer Von Martels dat ook heel netjes weergaf in de beantwoording van vragen aan hem. We hebben daar gewoon een vaste procedure voor en die gaan we volgen op het moment dat er bepaalde wetenschappelijke inzichten zijn over waar we iets wel of niet zouden moeten doen. Dat zijn de kaders waarbinnen we opereren. Die procedure zullen we hier uiteindelijk voor de beslissing over de neonicotinoïden en de toepassing van drie werkzame stoffen daarbij ook gaan volgen. We wachten dus gewoon de procedure af.
Mevrouw Lodders vraagt hoe het staat met het onderzoek naar de schadelijkheid van de alternatieven. Ik heb uw Kamer al eerder geïnformeerd over de beschikbaarheid van alternatieven voor de neonicotinoïden. Ik ondersteun daarnaast diverse onderzoeken naar alternatieve methoden. Het klopt dat alternatieve middelen niet per se minder risicovol zijn, zeg ik tegen mevrouw Lodders. Zij vraagt wanneer de resultaten daarvan naar de Kamer komen. Ik heb de Kamer hier onlangs al over geïnformeerd. Ik weet niet of er al nieuwe inzichten op dit punt zijn. Ik geloof het niet. De informatie die ik heb gestuurd, is de meest recente. Dat was in het najaar, naar ik meen in december. Dat is de laatste informatie die ik daarover heb en die heb ik al naar uw Kamer gestuurd.
De heer Bisschop vraagt of ik bereid ben om het voorstel voor het verbod niet te steunen. Het evenwicht noemde hij dat. Ik heb al aangegeven wat de procedure op dit punt is. Zodra ik weet wat de Europese Commissie voor voorstel heeft en ik weet hoe het Ctgb hierover oordeelt, zal ik ook uw Kamer mijn oordeel doen toekomen.
Mevrouw Ouwehand heeft gevraagd wat ik doe met de gevaarzetting van metam-natrium. De procedure die mevrouw Ouwehand schetst die klopt. We hebben daar een verbod op gehad. Het CBb heeft ons onlangs, zoals ik ook in de brief aan de Kamer geschreven, daarop teruggefloten. Nadat dit heeft plaatsgevonden, heeft de toelatingshouder in overleg met het Ctgb de toelatingsvoorwaarden wel aangepast. Hij is, zeg maar, vrijwillig scherper gaan zitten dan de oorspronkelijke toepassing. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op nieuwe wetenschappelijke informatie en die is beoordeeld door België. Het Ctgb is van mening dat gebruik van metam-natrium op deze wijze veilig is voor omwonenden. Maar zoals gezegd – dat weet mevrouw Ouwehand ook – zullen wij hier de rechter gewoon moeten volgen. Dat is in dit geval ook gebeurd. Daarbij heeft de toelatingshouder zichzelf dus wel beperkingen opgelegd, om het zo maar te zeggen, en het Ctgb geeft aan dat het op die manier veilig zou kunnen zijn.
De voorzitter:
De heer Futselaar had nog een vraag. Daarna ga ik naar mevrouw Ouwehand.
De heer Futselaar (SP):
Toch nog even heel even ter verduidelijking over de procedure. De Minister zegt dat er een voorstel komt van de Commissie, dat zij dat gaat voorleggen aan het Ctgb en dat op grond van dat advies de stemming komt. Zij heeft in haar brief aan ons geschreven dat op het SCoPAFF van 20/21 maart, misschien wordt gestemd. Wat nou als het voorstel bij de Minister komt en er geen tijd is voor een mogelijke stemming om een advies van het Ctgb af te wachten of dat er een stemming is en dat advies er nog niet ligt? Dat lijkt mij geen onmogelijk scenario. Wat gaat de Minister dan doen?
Minister Schouten:
Ik begrijp deze vraag van de heer Futselaar. Het is ook een zeer relevante vraag. Gezien dit tijdpad zal er ook in het SCoPAFF van 20/21 maart niet gestemd gaan worden over de neonicotinoïden. Wij kunnen deze procedure dus netjes volgen. Mochten we daarin ook al in de problemen komen, zal ons verzoek zijn om het zo te doen dat het wel op tijd is. We moeten eerst weten wat het voorstel van de Europese Commissie is. Dat hebben we nog niet. We moeten er ook wel goed naar kunnen kijken. Vandaar dat de stemming niet op 20/21 maart zal plaatsvinden in het SCoPAFF.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Dank voor de actie van de Minister op het gebied van metam-natrium, maar de discussie en de pijn zitten op twee punten. De Europese regels staan in beginsel toe dat je op basis van het voorzorgsbeginsel ingrijpt in een toegelaten middel. Het kabinet zegt steeds tegen de Partij voor de Dieren, ondanks de notitie die we daarover hebben laten schrijven door juristen, dat het dat niet gaat doen. Dan is de andere route: eerst minder proportionele maatregelen en als die geen effect hebben gehad dan mag je ingrijpen. Wat bij metam-natrium is gebeurd, die beperkingen aan het gebruik daarvan, was niet echt heel heftig. Nu zegt zelfs het College van Beroep voor het bedrijfsleven dat dat al niet proportioneel was. Dus hoe lang – ik vraag de Minister niet om dat hier acuut te schetsen, maar misschien wel in een brief – duurt het nou voordat je die hele route met eerst minder proportionele maatregelen, dan afwachten en effecten evalueren en dan misschien nog iets minder proportioneel, voordat je een middel waar mensen zich echt zorgen over maken, waarvoor gewaarschuwd wordt, van de markt kan halen?
Minister Schouten:
We hebben het verboden. Het heeft niet aan ons gelegen, zou ik bijna tegen mevrouw Ouwehand willen zeggen. De rechter vond het niet proportioneel. In die zin geloof ik niet dat vanuit de optiek van mevrouw Ouwehand – nog even los van andere optieken – onze actie veroordeeld zou moeten worden. Hoelang die procedure loopt, zou ik schriftelijk moeten doorgeven, want ik kan dat zo niet precies schetsen. Uiteindelijk worden de kaders niet vastgesteld door de rechter. Die toetst alleen op basis van de wet die politici vaststellen. Ik leg «m dus maar mooi even terug, voorzitter.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ja, precies. Nogmaals, we waarderen de stappen die het kabinet en deze Minister wel hebben gezet, namelijk dat zij meteen gevraagd hebben wat er dan wél kan na de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Maar de onderlinge vraag is natuurlijk of de regels die zijn afgesproken over de toelating en de gebruiksvoorschriften voor bestrijdingsmiddelen dusdanig in het voordeel van het bedrijfsleven zijn dat we het niet voor elkaar krijgen om echt in te grijpen op een omstreden middel. Het kabinet heeft immers niet voor niks die stappen gezet. Die analyse zou ik wel graag willen hebben. Ik heb sterk de indruk dat we die regels inderdaad wat scherper kunnen krijgen voor de bescherming van het milieu en de volksgezondheid. Ik denk dat dit een aardige casus is om dat te onderzoeken.
Minister Schouten:
Ik zal de analyse schetsen die mevrouw Ouwehand vraagt, namelijk hoelang deze procedure duurt. Ik wil wel aangeven dat uiteindelijk de wetgevende macht aan uw kant ligt. U kunt daar zelf natuurlijk ook activiteiten op ontplooien als u vindt dat het niet goed is. In die zin is het niet zo dat dit een kabinet of een rechter te verwijten is. Uiteindelijk stellen we deze procedures gewoon vast met een democratisch proces. Als je het wilt veranderen, zul je er wijzigingen in moeten aanbrengen. Maar ik zal aangeven welke stappen daarin zitten.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik had een vraag gesteld over het mogelijke verbod op neonicotinoïden in relatie tot de zaadcoating. Gelukkig heb ik mijn dossier bij me. Ik heb de brief er even bij gepakt. De ambtsvoorganger van de Minister heeft aangegeven dat het een zorgelijke situatie betreft omdat we niet alle informatie hebben en omdat alternatieven wellicht schadelijker zijn. In de brief van 11 december 2017 – ik ga ervan uit dat dit de brief is waar de Minister op duidt – staat aangegeven dat een eventuele stemming wat de Minister betreft ontijdig is. Er wordt gesproken over uitstel van stemming tot alle informatie beschikbaar is. Er wordt nogmaals bevestigd dat er geen vastgesteld beleidskader is. Kan de Minister daar nog eens op ingaan?
Minister Schouten:
Ja, daar kan ik op ingaan. Het klopt dat wij als Nederland hebben gezegd dat we het beoordelingskader moeten hebben dat het meest up-to-date en vastgesteld is. Er is wel een beoordelingskader, maar dat is van langere tijd geleden. Wij hebben ons daar ook voor ingezet en ons daar hard voor gemaakt. We hebben de mogelijkheden bekeken om het zo te krijgen. De EFSA heeft uiteindelijk besloten om wel een advies uit te brengen op basis van een niet vastgesteld beoordelingskader. Dat ligt niet aan onze inspanningen. Wij hebben ons best gedaan om dat voor elkaar te krijgen. Dit zijn de nieuwe inzichten van de EFSA op basis van de informatie die zij nu hebben. Dat is de afweging geweest om het niet daar neer te leggen. Nederland heeft zich er dus hard voor gemaakt, maar er is geen nadere stap op gezet door de EFSA. Ik zal er bij de Europese Commissie op blijven aandringen om te werken met dit soort vastgestelde beoordelingskaders, maar de EFSA heeft nu gezegd dat dit de risico's zijn die zij geïdentificeerd hebben en dat die dusdanig zijn dat ze dit advies nu gaan uitbrengen.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat begrijp ik en dat waardeer ik, maar wat mij betreft gaat het echt een stap verder. Het kabinet heeft aangegeven dat het een heel zorgelijke situatie is omdat alternatieven veel negatievere effecten zouden hebben op de bodem, het milieu en een aantal andere zaken. Wat heeft Nederland dan zelf gedaan om aanvullende informatie aan te leveren? Ik moet er niet aan denken dat we dingen gaan verbieden en vervolgens andere middelen moeten gaan toepassen die veel schadelijker zijn. Ik hoop dat de Minister aanvullende informatie in Europa of bij de EFSA wil aandragen waarin dat naar voren wordt gebracht.
Minister Schouten:
Dat hebben we gedaan, maar de EFSA is tot haar eigen afweging gekomen. Dat is de situatie. Ik kan het niet heel veel anders maken.
Mevrouw Lodders (VVD):
Maar dan ben ik benieuwd naar die aanvullende informatie, los van het pleiten daarvoor. Dan ben ik benieuwd welke informatie naar voren is gebracht.
Minister Schouten:
Ja, we zullen in een brief meenemen wat we gedaan hebben.
De voorzitter:
Deze toezegging noteren we.
Minister Schouten:
Dit zal ik overigens meenemen in de brief waarmee wij tot onze standpuntbepaling komen, want die zal ik aan de Kamer doen toekomen.
De voorzitter:
Oké. Gaat u verder.
Minister Schouten:
Dan kom ik bij het blokje overig, voorzitter. Mevrouw Lodders vroeg naar de ongediertebestrijding bij boeren. Zij vroeg wanneer daar een voorstel voor komt, zodat alternatieven geboden kunnen worden. Ik ben bezig met een actieplan brandveilige stallen, waarin ook aandacht is voor knaagdierbestrijding. Dit plan zal ik voor de zomer aan de Kamer sturen, dus dan krijgt u daar meer informatie over.
De heer Von Martels en mevrouw Dik-Faber hebben gevraagd naar de extra kosten voor telers als er bijvoorbeeld extra milieueisen worden gesteld of keurmerken worden gevraagd. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat die terugverdiend kunnen worden? Certificering vindt natuurlijk niet vanuit de overheid plaats. Dat wordt vanuit de markt gevraagd, bijvoorbeeld bij bepaalde retail om de producten te kunnen afzetten. Het kabinet is bezig met de wet duurzaamheidsinitiatieven. Ik kan er nog niet zo veel over zeggen omdat de wet nog geschreven moet worden, maar de wet is erop gericht ervoor te zorgen dat er mogelijkheden voor extra vergoedingen zijn als er extra eisen worden gesteld, zonder dat je gelijk in de knel komt met allerlei mededingingswetgeving. Deze wet zal over enige tijd naar de Kamer komen. Dat lijkt me het moment om dit soort aspecten in te brengen, maar dat is uiteraard aan de Kamer.
Mevrouw Dik-Faber vroeg of boeren ook naar de ACM kunnen stappen. In principe kan iedereen naar de ACM stappen om hiermee bezig te gaan. Hoe de ACM daar nu mee omgaat, kan ik niet inschatten. Het is aan de ACM om daar een oordeel over te geven. We hebben uiteraard in het regeerakkoord aangegeven dat er bij de ACM een punt komt voor de agrinutriketen. Daar zijn we nog mee bezig. Er zijn dus allerlei ontwikkelingen op dit punt, juist om ervoor te zorgen dat er een eerlijke prijs tegenover moet kunnen staan als er extra eisen worden gesteld ten aanzien van milieu of wat voor aspecten dan ook.
De voorzitter:
Ik zie dat de leden willen interrumperen, maar ik stel voor eerst even de beantwoording van de vragen af te maken. Dan kijk ik daarna of die vragen nog steeds bestaan.
Minister Schouten:
In het verlengde hiervan heeft de heer Von Martels gevraagd of ik bereid ben het gesprek aan te gaan met de retail om te benadrukken dat import hetzelfde moet worden behandeld als Nederlandse producten. Ik ben altijd bereid het gesprek aan te gaan met stakeholders, dus dat zal ik op dit punt ook doen.
De heer Futselaar vroeg wanneer we de nieuwe bodemstrategie kunnen verwachten. Ik stuur de Kamer binnen een maand de bodemstrategie toe. Heel veel sneller zou het niet kunnen. We zijn er hard mee bezig.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer De Groot?
De heer De Groot (D66):
Er zijn een paar vragen nog niet beantwoord. Ik heb aan de Minister gevraagd hoe het staat met de ketenplannen. Die zijn in 2013 aangekondigd met de tweede nota. Kan de Minister aangeven hoeveel er al zijn?
Ik had ook gevraagd hoe de Minister eigenlijk de Europese verplichting tot geïntegreerde gewasbescherming afdwingt.
Verder had ik nog een vraag over het aparte Europese afwegingskader voor laagrisicomiddelen. De Minister verwees in een brief naar het EPPO-richtsnoer. In hoeverre gaat de Minister daar actief mee op pad?
Ik heb ook gevraagd of de Minister bereid is gebruik te maken van de bevoegdheid om vrijstelling te geven voor een periode van 120 dagen indien gebruik van het middel past binnen de geïntegreerde benadering.
Minister Schouten:
Ik heb zojuist toegezegd dat ik het Ctgb zal vragen om daarnaar te kijken.
De voorzitter:
Zeker. Er komt een brief over twee maanden. Zijn er nog andere vragen overgebleven? In de veelheid aan antwoorden kun je weleens wat missen. Dat geeft niks.
De heer De Groot (D66):
Nou, ik heb twee keer die 120 dagen genoemd. Het ene ging over het GreenTEAM. Daarop heeft de Minister inderdaad een toezegging gedaan. Dank daarvoor. De andere vraag ging over een vrijstelling. De Minister heeft een wettelijke bevoegdheid om vrijstellingen te geven voor 120 dagen indien het gebruik van het middel past in de geïntegreerde benadering. Mijn vraag is of zij bereid is van de vrijstelling gebruik te maken. Dat is een andere vraag. Ik kan me de verwarring indenken, maar het zijn dus twee verschillende vragen geweest.
De voorzitter:
Zijn er nog andere vragen blijven liggen? Dat ga ik even inventariseren. Daarna geef ik gelegenheid om te antwoorden.
De heer Von Martels (CDA):
Ik had een vraag gesteld over het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Als u die zou willen beantwoorden, heel graag.
Minister Schouten:
Ja, excuus.
De voorzitter:
Mevrouw Ouwehand nog?
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik had nog gevraagd of de Minister bereid is in gesprek te gaan met de omwonendenorganisatie, die zich druk maakt over de gevolgen.
De voorzitter:
Er is ook een vraag van de heer Bisschop blijven liggen.
De heer Bisschop (SGP):
Het kan zijn dat de Staatssecretaris die gaat beantwoorden. Hij gaat over het verschil in meting van gewasbeschermingsmiddelen in oppervlaktewater.
De voorzitter:
Dat gaat de Staatssecretaris doen. Mevrouw Dik-Faber?
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Ik heb gevraagd naar de wasplaats voor spuitapparatuur.
De voorzitter:
Die doet de Staatssecretaris ook. Dan geef ik het woord aan de Minister voor de beantwoording van de vragen die zijn blijven liggen.
Minister Schouten:
Ik doe het even in de omgekeerde volgorde. Ik begin bij mevrouw Ouwehand, die vroeg of ik bereid ben met omwonenden in gesprek te gaan. Dat ben ik. Dat wil ik hierbij ook toezeggen.
Dan het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Vanochtend heeft de Kamer naar mijn bescheiden mening een heel mooie brief gekregen over hoe wij gaan investeren in natuur- en waterkwaliteit. In die brief staat ook dat wij 60 miljoen uittrekken voor het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Het DAW is daar onderdeel van, dus daar gaan we ook middelen voor uittrekken. Dat staat ook in die brief, maar ik kan me voorstellen dat de heer Von Martels die nog niet heeft kunnen lezen vanochtend.
De heer Von Martels (CDA):
Gelukkig was ik wel in staat om die brief te lezen, maar het ging mij heel specifiek om de vraag op welke financiële ondersteuning ze kunnen rekenen voor dit specifieke onderdeel. Dan gaat het over het initiatief dat LTO samen met de waterschappen heeft opgesteld, specifiek voor de onderdelen die te maken hebben met de knelpunten rond water, zoals verontreiniging en eventuele gewasbeschermingsmiddelen. De Minister noemt nu een totaalbedrag, maar hoeveel is er specifiek voor dit onderdeel? Misschien kan zij daar richtinggevend wat over zeggen.
Minister Schouten:
We hebben aangegeven dat het DAW gewoon onder dat deel valt. Welke middelen daar precies voor nodig zijn, heb ik nu nog niet scherp. Dat gaan we nog nader invullen. Dit zijn de grote kaders die we hebben gesteld in het geheel van de 275 miljoen. We gaan daar uiteraard uitwerking aan geven.
Dan de vragen van de heer De Groot. De drie vragen over de ketenplannen, het EPPO-richtsnoer en de vrijstelling van 120 dagen bij geïntegreerde gewasbescherming ga ik in tweede termijn beantwoorden, als de heer De Groot dat oké vindt.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen die aan haar zijn gesteld.
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb drie blokjes. Het eerste blokje is: buiten de landbouw. Het tweede blokje is: waterkwaliteit. Het derde blokje is: overig.
Als we het hebben over het gebruik buiten de landbouw geldt voor mij als leidraad dat voor gif op de stoep, het sportveld of de treinrails moet gelden: hoe minder, hoe beter. Het liefst faseren we het natuurlijk helemaal uit.
Een aantal Kamerleden refereerde aan een verbod op particulier gebruik. Sommigen zijn voor en anderen zijn tegen, maar ik denk dat we met elkaar delen dat we vinden dat we moeten doen wat goed is voor het milieu. De juridische route is eerder onzeker gebleken en kost bovendien ook tijd. Dus hoewel we dit als stok achter de deur aan het voorbereiden zijn, wil ik niet op één paard wedden. Ik ben heel blij dat we in de tussentijd met elkaar maatregelen nemen. Ik zal straks wat meer in detail daarop ingaan.
Een algemeen punt over het gebruik buiten de landbouw: dat is eigenlijk al verboden, op een aantal uitzonderingen na. Ook daar willen we zo snel mogelijk van af, maar ook daarbij denk ik dat het goed is om twee kanttekeningen te maken. Wat doen we bijvoorbeeld als blijkt dat een alternatief echt slechter zou zijn voor het milieu? Ik vond het inzicht van de SGP op zich interessant. Als blijkt dat er veel meer gebruik wordt gemaakt van een minder slecht middel, waardoor de totale impact op het milieu groter is, moeten we ons afvragen of we de goede route hanteren. Of wat betekent het voor de veiligheid van werknemers? Ik zie bijvoorbeeld niet graag een werknemer uit de chemische industrie met een brander over het terrein lopen. Dit zouden twee gronden kunnen zijn waardoor het langer duurt. Dat zijn twee realistische punten die ik mee wil nemen in de totale inzet om zo veel mogelijk uit te faseren per 2020. We zitten dus op een aantal green deals. Daar waren ook een aantal specifieke vragen over. Die zal ik zo meteen ook beantwoorden, maar mijn algemene inzet is de volgende. Voor gif op de stoep, het sportveld of de treinrails moet gelden: hoe minder, hoe beter, en liefst helemaal uitfaseren. Dat zal steeds mijn uitgangspunt zijn.
Voorzitter. Dan kom ik op de specifieke vragen die hierover gesteld zijn. De uitzonderingen die er zijn, zijn voor spoorbanen, de veiligheid van waterkeringen en sport- en recreatieterreinen. Op een aantal punten zijn er dus green deals waarin we een aantal afspraken hebben gemaakt. Eerst wil ik even ingaan op het particulier gebruik. Zoals ik al zei bleek een verbod eerder heel lastig. Het advies van de Raad van State over de juridische grondslag was heel kritisch. Het is een duidelijke wens van de Kamer dat het particulier gebruik wordt aangepakt. We kijken dus naar niet-wettelijke maatregelen en ondertussen kijken we opnieuw naar een manier waarop een juridisch verbod op een goede manier zou kunnen worden vormgeven. Dat wordt dus voorbereid.
Wat doen we in de tussentijd aan niet-wettelijke maatregelen? Er is een green deal met onder andere Tuinbranche Nederland, waarin voorlichting aan consumenten wordt gegeven in de winkel over alternatieven. Heel veel mensen hebben zelf ook liever geen gif in hun tuin. Er wordt goede voorlichting gegeven met aandacht voor zorgvuldig gebruik. Overige retailorganisaties plannen ook een voorlichtingscampagne dit jaar. Milieu Centraal is heel actief in de voorlichting. Eigenlijk gaat het steeds om dezelfde boodschap, gelijk aan wat u net van de Minister van Landbouw hoorde. Het gaat eerst om preventie en dan om niet-chemisch gebruik. En als het echt niet anders kan, wees dan heel voorzichtig met wat je gebruikt.
Dan nog iets meer over het juridische verbod. Dat verbod vereist zorgvuldigheid. In de grondslag zullen we de Raad van State en de rechter ervan moeten overtuigen dat we ook op de punten proportionaliteit, handhaafbaarheid en uitwijkgedrag naar middelen als chloor – waar je ook niet heel vrolijk van wordt – goede antwoorden hebben. We zijn daarmee aan de slag en in de tussentijd zetten we ook in op al die andere maatregelen.
De heer Grashoff had een aantal vragen over de sportvelden. Kunnen we een inventarisatie maken van hoe het ermee staat? Monitoring is onderdeel van de green deal. Behalve voor de golfterreinen blijkt de inventarisatie moeizaam te gaan. We drukken daar wel hard op, want je moet weten waar je het over hebt. Er is regelmatig overleg met de Vereniging Sport en Gemeenten. Partijen hebben hun handtekening gezet onder de green deal. Daar gaan we hen dus ook aan houden. Volgens mij hadden we gezegd dat we voor de zomer meer hopen te weten over die inventarisatie.
Wat is de stand van zaken in de gesprekken met ProRail over het terugdringen van glyfosaat op de spoorbedden?
De voorzitter:
Excuus, ik had even de heer Grashoff gemist. Hij wil u nog een vraag stellen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voor de zomer horen we dus meer over hoe het er feitelijk mee staat. Dat is heel fijn. Ik hoop dat het ook wat kwantitatieve informatie kan zijn. Als het blijft bij de twee sportveldjes in Brabant, die uitstekend beheerd worden in een uitstekende gemeente, dan is dat jammer, want daar ben ik een paar jaar geleden ook al wezen kijken. Daarnaast heb ik gesproken over signalen over de complexiteit van het beheer rondom met name complexen die vaak geïnitieerd zijn vanuit gemeenten. Daar is het punt niet de beschikbaarheid van alternatieven, maar het niet georganiseerd krijgen ervan. De verenigingssport doet het aardig, maar het zou ook op de politieke agenda moeten staan in de gemeenten. Is de Staatssecretaris bereid om dat met de VNG te overleggen en nog eens een heel duidelijk brief aan de gemeenten te sturen: luister eens, gemeenten, 2020 zit eraan te komen en jullie moeten echt iets gaan doen.
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Ja, de tijd dringt. Ik ben graag bereid dat nog een keer onder de aandacht bij gemeenten te brengen, want de heer Grashoff heeft gelijk: er moet nog veel gebeuren. De bedoeling is zeker dat er voor de zomer wat meer kwantitatieve cijfers zijn. Met twee sportvelden zijn we er echt niet. Er moet veel gebeuren. Die handtekening is gezet en daar gaan we ze ook aan houden.
Dan kom ik op de gesprekken met ProRail over het terugdringen van glyfosaat op spoorbedden. Ik heb natuurlijk een dubbele interesse om dat goed voor elkaar te krijgen. Ik ben blij dat het gebruik sinds 2000 al gehalveerd is. Bij een grote gebruiker zoals ProRail is een halvering van het gebruik al een heel mooie stap. Het wordt alleen nog gebruikt op ballastbedden en schouwpaden indien nodig. Maar daarmee zijn we er nog niet. Daarvoor zijn vergaande plannen. In de tweede helft van 2018 start de pilot met niet-chemische onkruidbestrijding. We voorkomen ook onkruid door antivegetatiematten. We zijn echt alles aan het bekijken wat we kunnen doen om te komen tot zo ver mogelijke terugdringing. We hebben zelfs een uitwisseling van kennis met buitenlandse beheerders van spoorwegen om te zien welke briljante ideeën anderen nog hebben. Kortom, in de breedte van wat we kunnen doen, werken we er met ProRail hard aan om op onze eigen complexen het gebruik terug te dringen.
De heer Futselaar had een vraag over het zorgvuldig particulier gebruik en de ontwikkelingen in de green deal op dat punt. In aanvulling op wat ik net heb gezegd, kan ik nog toevoegen dat medewerkers worden getraind in advisering over alternatieven. Er worden voorlichtingsbrochures ontwikkeld. Wat ik zelf een heel intelligente vond, is dat de verpakkingsgrootte wordt verkleind. Je zit dus niet zomaar met een heel groot pak, waardoor je denkt: ik gebruik dat restje ook nog wel even. We voorkomen daarmee verspilling en onnodig gebruik. In de tweede helft van 2018 komen we met een tussenbalans, ook van de verkoopcijfers van 2015 tot 2017. In 2019 is de evaluatie van deze green deal als onderdeel van de evaluatie particulier gebruik.
De heer Futselaar vroeg ook nog naar de green deal sportterreinen. Ik heb daar net al wat over gezegd. Ik ben blij dat de golfsector in ieder geval zeer actief is in deze omschakeling. Ik zie dat de heer Futselaar zich daar ook al van bewust was. Laten we ook complimenten uitdelen aan degenen die hier hard mee aan de slag zijn.
Ook in de recreatiesector gebeurt van alles. Ze zijn bezig met pilots en proberen het beheer zonder gewasbeschermingsmiddelen te doen. Ze communiceren hier ook over met de leden. Dus ook aan die green deal wordt gewerkt.
Mevrouw Dik-Faber vroeg naar de wasplaatsen. Dat is een heel logische vraag. Volgens mij zijn alle partijen het met elkaar eens dat je het zo snel mogelijk goed geregeld wilt hebben. Aan de andere kant wil je niet twee keer kort na elkaar de sector met een wijziging in regelgeving confronteren. De bedoeling was om het gezamenlijk met de inwerkingtreding van de Omgevingswet te laten plaatsvinden. Nu die is verschoven, kijken we of er in de tussentijd nog een andere intelligente oplossing kan worden gevonden, zonder dat je dubbel werk moet doen en twee keer kort na elkaar een wijziging krijgt. We kennen het punt. Er wordt met de sector, de waterschappen en gemeenten bekeken of er alternatieven zijn die het probleem sneller oplossen. Dat is de inzet.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Het mooie is dat dit pleidooi inderdaad door iedereen gehouden wordt. Zowel LTO als de waterschappen vinden dit een belangrijke maatregel. De Staatssecretaris geeft aan dat ze er samen naar kijken. Het duurt helaas nog een aantal jaren voordat de Omgevingswet is geïntroduceerd, dus ik wil toch aandringen op stappen. Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de stappen die gezet gaan worden? Kunnen we daarover bijvoorbeeld nog voor de zomer informatie krijgen?
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Ik heb het precieze antwoord niet paraat voor mevrouw Dik-Faber, maar ik snap heel goed dat zij enig zicht wil hebben op de vraag of er voorgang zit in het zoeken naar oplossingen. Dit valt onder de portefeuille van de Minister, maar ik stel voor dat ik naar aanleiding van de vragen van mevrouw Dik-Faber even met de Minister bespreek wanneer de Kamer hierover geïnformeerd kan worden. Ook al gaat het over het proces, dan weten we in ieder geval wanneer er meer inzicht is in eventuele oplossingen.
De voorzitter:
Dat noteren we als toezegging.
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Even voor alle zekerheid: hier naast mij zit ook een Minister, maar ik bedoelde natuurlijk de Minister van I en W. Ik denk dat mevrouw Dik-Faber dat ook wel begreep.
Voorzitter. Dan kom ik op waterkwaliteit. De heer Von Martels heeft een aantal vragen gesteld, bijvoorbeeld over de berekening van stoffen in het oppervlaktewater. Er zijn verschillende methoden en hoe verhouden die zich tot elkaar? Het korte antwoord is dat beide methoden gehanteerd worden omdat ze complementair zijn. Nederland hanteert de Europese methode omdat we verplicht zijn om volgens die methode aan de Europese Commissie te rapporteren over onze vorderingen in de context van de Kaderrichtlijn Water. Dan heb je het over de gemiddelde kwaliteit in drie jaar van aangewezen waterlichamen. Daarnaast hebben we in het kader van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst een beleid op toetsen op gewasbeschermingsmiddelen. Dan heb je het over piekconcentraties en jaargemiddelden op een uitgebreide selectie van gewasbeschermingsmiddelen en meetpunten in de buurt van geselecteerde teelten. Volgens mij doelt de heer Von Martels op de vraag of positieve resultaten worden weggehouden uit de metingen. Als de concentratie van een middel niet betrouwbaar kan worden vastgesteld en de norm onder de grens zit die bepaalt of stoffen betrouwbaar kunnen worden vastgesteld, dan zegt de atlas dat het niet toetsbaar is. ««Niet toetsbaar"» is dus een neutrale indicatie. De neutrale indicatie wordt gebruikt als het onder een bepaalde grens zit en daarom wordt het niet genoemd. Dat is geen negatieve, maar een neutrale indicatie, omdat het dan niet betrouwbaar te toetsen is. Daar komen die verschillende berekeningen dus vandaan. Enerzijds hebben we een verplichting om in de Kaderrichtlijn Water te rapporteren. Anderzijds hebben we afspraken gemaakt binnen het kader van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst. Die twee methoden horen daar dus bij.
De heer Grashoff vroeg of ik iets kon zeggen over het behalen van tussendoelen: 50% minder normoverschrijding in het oppervlaktewater in 2018. Dat is zeker van belang. Het Planbureau voor de Leefomgeving is gevraagd om de tussenevaluatie van de tweede nota gewasbescherming – diezelfde als waar ik net aan refereerde – uit te voeren. In de eerste helft van 2019 komt het eindrapport van de tussenevaluatie. Dat klinkt misschien een beetje cryptisch, maar ze zijn er dus mee bezig. Dat komt dus in de eerste helft van 2019. Als we dat hebben, weten we ook of we de doelen halen of dat we moeten bijsturen. De tussenevaluatie zal voor dat gesprek de basis vormen.
De heer Grashoff vroeg ook hoe het gaat met de naleving van de zuiveringsplicht glastuinbouw. LTO Glaskracht Nederland vraagt elk kwartaal bij installateurs na hoeveel installaties er zijn verkocht. Dat geeft een beeld van het aantal geplaatste zuiveringen. De schatting was eind 2017 dat er zo'n 500 tot 600 zijn verkocht. Het is nu nog niet bekend hoeveel collectieven daarbij zijn. Het zijn inderdaad cijfers van 2017; ik zie de heer Grashoff al kijken. Het wordt wel in kaart gebracht. Voor de zomer hopen we met nadere informatie te kunnen komen. We willen natuurlijk weten of het werkt. Veel telers kiezen nog voor mobiele zuivering. Het bevoegd gezag is nog bezig met het verlenen van maatwerkbesluiten voor de collectieven. Na afronding daarvan kan de balans worden opgemaakt. Nogmaals, voor de zomer komen we met meer informatie.
De heer Grashoff vroeg ook of we de waterkwaliteit willen monitoren om de effectiviteit van maatregelen vast te stellen. Dit is allemaal in dezelfde context. En ja, dat willen we zeker. Dat gebeurt ook. Samen met de waterschappen is er een Landelijk Meetnet Gewasbeschermingsmiddelen Land- en Tuinbouw opgezet. De resultaten komen in de Bestrijdingsmiddelenatlas terecht. Die worden ook gebruikt bij de tussenevaluatie, zoals ik net besprak. De Kamer wordt daar in de eerste helft van 2019 over geïnformeerd.
De laatste vragen zijn van mevrouw Ouwehand. Ze hangen met elkaar samen en gaan over de veiligheid van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dat moet niet alleen veilig zijn voor toepassers, maar ook voor omstanders en omwonenden. Het is ontzettend belangrijk dat mensen zich veilig voelen en dat eventuele zorgen gehoord worden. Ik wil mevrouw Ouwehand danken voor het boekje dat zij heeft samengesteld. Het is een tastbaar bewijs van het feit dat de zorgen letterlijk op tafel liggen. Ze vroeg net of de Minister bereid is in gesprek te gaan met de omwonenden. Ik heb geloof ik vanochtend of gisteren naar aanleiding van een verzoek aangegeven dat ik dat ook ben, dus dat kunnen we waarschijnlijk samen doen. Mensen moeten gewoon weten dat er ook goed naar hun belangen gekeken wordt. Daarom heeft de Gezondheidsraad geadviseerd om kennis over de werkelijke blootstelling te vergaren. Ergens raakt dit ook een beetje aan de discussie die u net met elkaar had over de instellingen. We hebben bepaalde methoden en instellingen waarvan we zeggen: dat oordeel vertrouwen we. Of het nu gaat over klimaat of duurzaam hout – mevrouw Ouwehand en ik hebben daar in het verleden lange discussies over gevoerd – we baseren ons op het oordeel van een bepaald instituut dat we hebben. Maar als de Gezondheidsraad nog een aanvullend punt noemt om te onderzoeken, dan nemen we dat serieus. Als we op die manier de onderzoeken doen, kunnen we zowel onze lijn scherp houden als goede signalen meenemen. Het onderzoek dat nu in uitvoering is, gaat over blootstelling bij bollenteelt. Dat doen we samen met de collega's van LNV via een diepgaand meerjarenonderzoek. Er is ook nog een gezondheidsverkenning door VWS gaande. Het verwachte tijdpad is dat de resultaten van de gezondheidsverkenning door VWS voor de zomer komen. De resultaten van het blootstellingsonderzoek worden voor de kerst verwacht. Bij al die rapporten zullen wij de Kamer natuurlijk informeren, ook over eventuele vervolgacties.
Ik hoop dat ik hiermee de vragen van de leden heb kunnen beantwoorden, voorzitter.
De voorzitter:
Dat is fijn. Ik stel voor dat we één minuut doen voor de tweede termijn. Ik hoop dat het de woordvoerders lukt om daarbinnen te blijven. Dan hebben we straks wellicht nog ruimte voor een eventuele vervolgvraag.
Het woord is allereerst aan de heer De Groot van D66.
De heer De Groot (D66):
Dank u, voorzitter. Ik heb het gevoel dat we op de overgang zitten van een systeem van geïntegreerde gewasbescherming naar een daadwerkelijk systeem waarbij we niet meer middelen toelaten, maar echt middelen in een systeem gaan toelaten. Dat hoor ik de Minister ook zeggen. Er ligt alleen wel de schone taak om dat op Europees niveau aan te pakken. Dat kun je op twee manieren doen. Je kunt afwachten wanneer het REFIT komt, je kunt allerlei andere evaluaties afwachten, maar ik wil de Minister toch vragen om daar proactief in op te trekken, samen met misschien andere landen, om te kijken of we het REFIT in die zin ook kunnen beïnvloeden. Dan heb ik het over een apart kader. Dan heb ik het over die voorlopige toelatingen. De Minister zegt: we laten het meelopen in het REFIT. Ik zou zeggen: als wij dat een goed idee vinden, ga daarmee op pad in Brussel. Dus ook geen middelen meer toelaten die een IPM kunnen ondergraven. Als de Minister nu de mogelijkheden niet heeft om dat te beperken, dan zou ik zeggen: ga daar nu alvast mee op pad.
Ik bedank ook de Staatssecretaris voor de beantwoording van de vragen. Ik zou de Staatssecretaris in dit verband er niet alleen toch echt toe willen oproepen om met ProRail aan de slag te gaan, maar om misschien ook eens te kijken naar Rijkswaterstaat, naar de mate waarin die eigen dienst glyfosaat gebruikt, en de Kamer te informeren over de mogelijkheden die zij op dat punt ziet.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Lodders van de VVD-fractie.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter, dank. Dank aan de bewindspersonen voor de beantwoording van de gestelde vragen. Ik wacht nog op een reactie over de mogelijkheden in de sierteelt in relatie tot de KUG, om te kijken of daar meer mogelijkheden zijn, uiteraard wel altijd met een beoordeling van het Ctgb. Het gaat om de mogelijkheden in de sierteelt, zeker in relatie tot middelen die al gebruikt worden in de conservatieve teelt.
Voorzitter. Ik kon in eerste termijn mijn laatste punt niet meer naar voren brengen. Dat was een punt in de richting van de Staatssecretaris. Ik heb de Staatssecretaris horen zeggen dat veel mensen geen gif in de tuin zouden willen. Ik denk dat dit klopt, maar ik denk dat heel veel mensen niet weten dat schoonmaakazijn heel slecht is. Ik hoor de Staatssecretaris chloor noemen, maar schoonmaakazijn is nog vele malen erger. Dat is echt geen goed alternatief. Ik ga de handhaafbaarheid maar zeker ook de monitoring die de Staatssecretaris al in een brief had toegezegd, heel goed volgen.
Voorzitter. Een volgend punt is het gebruik van de enkele neonicotinoïde in relatie tot de zaadcoating. De Minister heeft aangegeven dat zij de brief waar ik om gevraagd heb, tegelijkertijd met de standpuntbepaling naar de Kamer wil sturen. Ik wil toch vragen om dat eerder te doen. Immers, als ik daar nog iets mee wil, dan heb ik die informatie eerder nodig dan op het moment dat de standpuntbepaling er is. Dat is in relatie tot de toezegging en het standpunt zoals dat door de ambtsvoorganger van de Minister naar voren is gebracht.
Voorzitter. Ik zal het hierbij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Von Martels van het CDA.
De heer Von Martels (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank voor de beantwoording van de vragen. Het is goed dat de Minister, net als ik, voor een bloeiend perspectief gaat. Zij geeft daarbij aan dat zij tijd nodig heeft om die veranderingen te kunnen doorvoeren. Ik noem als voorbeeld mijn vraag, hoe we in ons land vlot en eenvoudig de laagrisicomiddelen kunnen toelaten.
Vandaag is dus de opening van het World Horti Center in Naaldwijk. Het is enorm belangrijk voor de sector om in de toekomst via samenwerking de kennis te kunnen vergroten en te kunnen blijven innoveren. Die samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek tussen de overheid en het bedrijfsleven is fantastisch.
IPM is genoemd. Ik hoop dat we in de toekomst allemaal IPM-compatibel zullen zijn, zodat we de toekomst met vertrouwen tegemoet kunnen zien.
De aanpassing van de beslismethodiek voor kleine teelten is ook van uitermate groot belang. De harmonisatie binnen de EU, waar de Minister over sprak, is eveneens van groot belang.
Een volgend punt betreft de toelatingskaders. Ik wil de EFSA graag volgen, maar bij de neonicotinoïden gebruikt de EFSA een niet goedgekeurde guidance. Dus de EFSA volgen is prima, maar alleen als zij goedgekeurde toelatingskaders volgt.
Hoe zorgen we ervoor dat extra kosten voor de teler terugverdiend kunnen worden? De Minister wil graag het gesprek aangaan met de retail. Ik hoop wel dat zij daarbij iets meer ambitie toont en zelf het initiatief daartoe neemt, om er in ieder geval voor te zorgen dat we naast een goede leefomgeving ook een gezonde markt creëren. Dat is van uitermate groot belang.
Tot slot, voorzitter.
De voorzitter:
Dank. Echt waar, u bent al over de anderhalve minuut heen. Ik moet u onderbreken.
De heer Von Martels (CDA):
Dat is dan heel jammer. Dat bewaar ik dan voor het volgende overleg.
De voorzitter:
Hartstikke goed. Ik weet dat we er meerdere hebben staan. Het woord is aan mevrouw Ouwehand van de Partij voor de Dieren.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Voorzitter, dank. Dank aan de Minister en de Staatssecretaris voor de beantwoording en vooral voor de toezegging om in gesprek te gaan met omwonenden die zich zorgen maken over de hoeveelheid landbouwgif die in hun omgeving wordt gebruikt. We blijven een fundamenteel verschil van mening houden over toelating en ingrijpen. Ik snap dat er kaders zijn, maar het lijkt er toch op dat de toelating relatief makkelijk geschiedt, ook nog eens op basis van studies die we niet allemaal in de openbaarheid kunnen controleren. De normale gang van zaken in de wetenschap, peerreview, dat wetenschappers elkaars werk kunnen controleren, dat is nog niet helemaal het geval bij EFSA. Daar zit dus een fundamenteel bezwaar. En als een middel dan eenmaal is toegelaten, dan moet de overheid ongelooflijk veel uit de kast trekken om iets te doen aan reële zorgen, bijvoorbeeld de zorgen die zijn verwoord door de Gezondheidsraad over metam-natrium. Ik noem ook de risico's voor de boeren zelf. De Gezondheidsraad heeft gezegd dat er bij mensen die gif gebruiken, gewoon vaker Parkinson voorkomt. Dan moeten we dus jaren wachten en procedures optuigen voordat we recht kunnen doen aan het beginsel waar de overheid toch wel voor moet staan: de bescherming van de volksgezondheid en het milieu. Dat is het grote probleem hier.
Bij metam-natrium gaat het echt om een vervelende maar interessante casus. Ik stel voor dat de Minister de analyse maakt over de bescherming van de belangen. Dus dank voor die toezegging. Dan vervolgen we deze discussie ongetwijfeld op een nader moment. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Grashoff van GroenLinks.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Dank in de richting van de bewindslieden voor het beantwoorden van de vragen en het ingaan op de discussie. Ik wil ten aanzien van het aspect van de verduurzaming gewasbescherming nogmaals benadrukken dat het echt van groot belang is dat we niet alleen komen tot een geïntegreerde gewasbescherming maar dat we er ook doelen aan proberen te koppelen als het gaat om het gebruik van gevaarlijke gewasbeschermingsmiddelen. Ik kan prima uit de voeten met de opmerking van de Minister dat zij naar de kleinste risico's toe wil. Ik vind dat een goede benadering. Ik hoop dat zij dat ook kwantitatief wil vertalen in de stukken waarmee ze aan de slag gaat, zoals de tussenevaluatie van dat plan met die ingewikkelde afkorting GGDO.
Het blijft een feit dat Nederland een grootverbruiker van gewasbeschermingsmiddelen is. De kunst is om kleinverbruiker te worden, binnen het zeer beperkte aantal jaren dat we met elkaar hebben om te zorgen voor de goede bodem en de goede gezondheid van de Nederlanders.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Grashoff. Ik geef dan graag het woord aan de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank. Dank aan de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ik zou er bij de Minister toch op willen aandringen om niet alleen maar volgend te zijn in de discussie over neonicotinoïden. Ik zou me ook kunnen voorstellen dat de Minister daarbij meer voor op de bok gaat zitten en probeert meer te sturen. Dan zou ik dus met nadruk onder haar aandacht willen brengen.
In de richting van de Staatssecretaris heb ik nog een vraag over de verschillende meetresultaten van het oppervlaktewater. In hoeverre ziet zij het echt als een probleem dat er bij het ene systeem dit uitkomt en dat het andere systeem een heel ander uitkomst oplevert? Is zij bereid om dat actief aan te pakken?
Dank.
De voorzitter:
Hartelijk dank. De heer Futselaar van de SP.
De heer Futselaar (SP):
Ik zie af van een tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Dik-Faber van de ChristenUnie.
Mevrouw Dik-Faber (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Vanwege de tijd ga ik maar in op één onderdeel van mijn inbreng: de RUB-lijst, de lijst met middelen die vallen onder de Regeling Uitzondering Bestrijdingsmiddelen. De Minister gaf aan dat de sector het heeft zien aankomen, dat het al vanaf 2012 bekend was. Ongetwijfeld is dat het geval, maar het voelt toch gewoon heel verkeerd dat voor middelen die eerst als veilig waren beoordeeld, nu een toelatingsprocedure moet worden doorlopen. Ook al is het een procedure van een jaar, er gaat toch gewoon tijd en geld in zitten, waarvan ik denk: kun je dat geld niet beter besteden aan de toelating van nieuwe alternatieve middelen, dus groene middelen? Is dit een voldongen feit of is er hier nog wel beweging mogelijk?
Ik ben de heer De Groot nog een antwoord schuldig. Ik heb in een brief van de Minister van december 2017 gezien dat het Ctgb nu gaat beoordelen en daarbij rekening houdt met vijf criteria, waarvan de eerste is de bescherming van grondwater en kwetsbare gebieden. Ik denk dus dat het Ctgb al doet wat hij vraagt en dat het goed is als de politiek daar niet nog eens een plasje overheen doet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Ik kijk even naar de linkerzijde of de Minister meteen kan antwoorden. Dat is het geval. Fijn. Minister, ga uw gang.
Minister Schouten:
Voorzitter. Een aantal leden heeft nog een aantal antwoorden tegoed op vragen uit de eerste termijn, maar ik begin even met de vragen die in tweede termijn zijn gesteld.
De heer De Groot vroeg of we wel proactief handelen ten aanzien van de laagrisicomiddelen. Hij zei: pak daar wat meer de rol, ook in het kader van de systeemaanpak. Ik wil nogmaals benadrukken dat wij dat al gedaan hebben. Ik heb al aangegeven dat door Nederlands toedoen in de Europese Unie de expertgroep laagrisicomiddelen is opgezet. Dat is ook al met de lidstaten besproken. Er moet over de uitkomsten daarvan nog voor de zomer in de Landbouwraad worden gesproken. Maar de heer De Groot weet ook dat een aanpassing van een verordening nogal veel tijd kost. Dat kan ik helaas niet versnellen, maar we zijn hier echt heel actief op geweest. En we zijn dat nog steeds. Dat wil ik dus benadrukken.
De heer De Groot vroeg voorts of ik bereid ben om gebruik te maken van mijn bevoegdheden om vrijstelling te geven voor die periode van 120 dagen indien het gebruik van een middel past in een geïntegreerde benadering. Bij de aanvragen voor de vrijstellingen wordt op dit moment al rekening gehouden met de IPM-teelt. Dat gebeurt dus al en dat gebeurt uiteraard binnen de gebruikelijke procedure, waarbij ik advies vraag aan de NVWA, bijvoorbeeld als er sprake is van een noodsituatie. Ook vraag ik aan het Ctgb wat de risico's zijn. Daar wordt dus al op die manier mee gewerkt.
De heer De Groot vroeg voorts naar de stand van zaken bij de ketenplannen. Daar moet ik echt op terugkomen in de brief die ik heb toegezegd, want dat heb ik zo niet paraat. Dat zal ik in die brief over de kleine teelten meenemen.
De heer De Groot vroeg zich ook nog af wat de EU-verplichting tot IPM inhoudt en hoe die wordt afgedwongen. De richtlijn duurzaam gebruik verplicht alle telers in de EU inderdaad tot IPM of geïntegreerde gewasbescherming. Dat wil zeggen dat zij principes moeten toepassen, bijvoorbeeld ten aanzien van preventie, gezond uitgangsmateriaal, monitoring van het gewas op ziekte, plagen en onkruiden en alternatieve maatregelen. Onze telers moeten hiervoor een gewasbeschermingsmonitor bijhouden. Daarbij is het ook de bedoeling om vooraf een plan op te stellen en daar na de teelt op terug te blikken en van te leren. Op het bestaan van zo'n gewasbeschermingsmonitor wordt ook gehandhaafd door de NVWA.
Mevrouw Lodders heeft nog een antwoord tegoed over de sierteelt versus de consumptiegewassen. In het algemeen is er altijd een toelating nodig. We gaan bij de kleine teelten, de consumptie- en de sierteelt voor een vereenvoudigd toetsingskader waarbij bijvoorbeeld werkzaamheid niet vereist is. Daar gaan we dus echt al sneller stappen op maken. Daar ga ik u nog over informeren. Los daarvan moet ik wel elke toelating beoordelen. Dat zit nu eenmaal in de vereisten en daar kan ik niet van afwijken. Maar we proberen met dat nieuwe beoordelingskader dus wel wat slagen te maken voor de kleine teelten.
De voorzitter:
Ik zie dat mevrouw Lodders hierop wil reageren. Kan dat in één keer?
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik ga het proberen, en anders komt het later nog wel een keer terug. Ik begrijp dat ieder middel door het Ctgb getoetst moet worden, maar bij de kleine teelten is dat qua oppervlakte beperkt tot 5.000 ha en 1.000 ha voor kassen. Volgens mij zou daar ruimte in kunnen zitten. Als de Minister toezegt dat zij op termijn – althans voor de zomer, als er toch naar het kader gekeken wordt – wil bekijken wat de mogelijkheden zijn, dan ben ik daar tevreden mee.
Minister Schouten:
Ook dit punt zal ik meenemen in de brief over de kleine teelten.
Dan heeft mevrouw Lodders ook nog gevraagd wat wij hebben ingebracht in de SCoPAFF en of de Kamer die informatie eerder kan krijgen. Ik zal aangeven wat wij precies hebben ingebracht in de SCoPAFF op het terrein van de neonicotinoïden. Dat kan ik waarschijnlijk vrij snel doen. Ik hoor van mijn ambtenaren dat dat binnen twee weken kan. Zoals u ziet, moet ik af en toe snel schakelen. Ik zal aangeven wat onze inbreng is geweest op de SCoPAFF, zodat mevrouw Lodders dat ook duidelijk heeft.
De heer Von Martels heeft niet veel vragen meer gesteld. Hij kwam wel een beetje terug van zijn eerdere stelling dat we rondom de EFSA gewoon de kaders hebben en dat dat de vastgestelde procedures zijn. Hij gaf aan dat er dan wel sprake moest zijn van een vastgesteld beoordelingskader. Dat heb ik hem hiervoor niet horen zeggen. Kennelijk is zijn inzicht op dat punt gewijzigd, want daarvoor hield hij in een interruptie nog een vurig betoog over het verloop van de procedure. Ik heb aangegeven dat ik gewoon voor de procedure wil gaan, maar dat we dat nog in ontwikkeling hebben.
Mevrouw Ouwehand merkt op dat er bij de EFSA helemaal geen reviews plaatsvinden. Zij heeft geen vraag gesteld, maar ik wil dit punt toch wel echt even markeren. Dat is gewoon niet waar. Er vinden wel degelijk reviews plaats bij de EFSA. Ik wil het beeld wegnemen dat de EFSA alleen maar een soort monotone organisatie is die helemaal blind is voor alles wat daarbuiten gebeurt. Integendeel, voorzitter, de EFSA is zich zeer bewust van haar positie, maar zij doet dat altijd op basis van bewijzen. Ook de reviews worden wel degelijk gedaan.
Mevrouw Ouwehand (PvdD):
Ik heb het over het punt van de openbaarheid van de stukken, waarbij het kabinet gelukkig ook het standpunt inneemt dat die altijd openbaar moeten zijn. Maar dat is nog geen standaardpraktijk binnen de EFSA. Ik heb het dan over de volledige openbaarheid en het delen van wetenschappelijk inzicht, zodat dat ook openstaat voor de kritiek van andere wetenschappers. Dat is nog niet helemaal geregeld. Dat heb ik bedoeld.
Minister Schouten:
Maar laten we ook voorkomen dat we geen verkeerd beeld neerzetten van een organisatie die haar werk echt naar eer en geweten doet. Dat wil ik nog even benadrukken.
De heer Bisschop vroeg of ik meer wil gaan sturen op het vraagstuk van de neonicotinoïden. Ik ben blij dat de heer Bisschop mij heel veel vrijheid wil geven, want hij heeft niet aangegeven welke kant ik dan op moet sturen. Als hij dat wil, dan ik helemaal losgaan op dit onderdeel, maar misschien is het voor hem en andere Kamerleden gewoon goed om de procedure te volgen zoals we die altijd volgen op dit punt.
Mevrouw Dik-Faber had nog een vraag over de RUB-lijst. Waarom moet voor middelen die er al waren, nu toch weer een toelatingsprocedure worden doorlopen? Het punt is dat die middelen nooit zijn toegelaten. Ze zijn altijd gedoogd. Er heeft geen toelating plaatsgevonden. En dat is nu juist het punt. We moeten nu gewoon de procedure gaan volgen. Er is sprake geweest van een lange aankondiging, want dat was al in 2012 bekend. Er is dus al gedurende een lange periode ruimte voor gegeven. Er was in feite sprake van een gedoogsituatie die we nu moeten formaliseren.
Voorzitter. Tot zover mijn antwoorden.
De voorzitter:
Oké. De heer De Groot heeft nog een vraag.
De heer De Groot (D66):
Nederland is inderdaad ongelooflijk actief geweest op het gebied van laagrisicomiddelen. De Minister schrijft dat ook heel mooi in haar brief van 5 maart. Er zijn vandaag nog allerlei ideeën naar voren gekomen. Kan de Minister nog eens op een rijtje zetten wat de totaalinzet in Brussel is, ook als het gaat om het systeem? Ik zou dat op prijs stellen. Dat hoeft niet heel snel, maar misschien kan zij dat doen als zij toch een brief schrijft over de Landbouwraad. Wat is nou precies de inzet van Nederland, niet alleen op het gebied van laagrisicomiddelen maar ook breder als het gaat om de inzet voor het REFIT en de wijziging van de gewasbeschermingsverordening?
Minister Schouten:
Ik denk dat ik net een brief heb gestuurd waarin we echt heel puntsgewijs en gedetailleerd hebben geprobeerd aan te geven welke stappen er allemaal zijn gezet en waar we mee bezig zijn. We hebben tijdens dit debat nog een keer aangegeven wat we allemaal hebben gedaan. Om eerlijk te zijn, denk ik toch echt wel dat ik ongeveer alles heb opgeschreven wat we kunnen opschrijven op dit punt. Ik heb aangegeven dat ik in een brief zal terugkomen op de zaken waarover nog onduidelijkheid is. Ik vind het, eerlijk gezegd, een beetje overdone om nog eens te gaan benoemen wat we allemaal hebben gedaan. Ik geloof dat ik het allemaal al redelijk uitgebreid beschreven heb.
De voorzitter:
Hartelijk dank, Minister. Dan ga ik nu tot slot naar de Staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Dank u wel, voorzitter. Er zijn nog een paar vragen aan mij gesteld. De heer De Groot vroeg of Rijkswaterstaat ook naar uitfasering kijkt. Jazeker. Er is op de waterkeringen nog een issue, maar ook daar wordt zeker gekeken naar mogelijkheden voor uitfasering. Ik kan de heer De Groot dus geruststellen op dat punt.
Mevrouw Lodders heeft aangegeven dat zij de monitoring strikt zal volgen. We sturen vanuit één doel: winst voor het milieu. Schoonmaakazijn is niet goed voor je bollen. Ik denk dat het belangrijk is dat mensen dat dan ook weten. We moeten dus bekijken wat het beste is voor het milieu. Voorlichting is van belang. Ik heb al gezegd dat voorlichting een van de belangrijke aspecten is bij het uitfaseren van de middelen die we niet willen hebben, maar natuurlijk ook bij de vraag hoe je die dan kunt vervangen. Mensen moet goed weten wat wel en niet werkt en wat de effecten daarvan zijn.
De heer Bisschop van de SGP vroeg nog naar de verschillende meetresultaten. Is dat nou een probleem? Dat is in feite geen probleem, omdat water altijd hetzelfde is. We kijken vanuit verschillende doelen naar wat er in dat water zit. Het doel van de Kaderrichtlijn Water is een voldoende kwaliteit van de aangewezen oppervlaktewateren. Dat is dan aan de ene kant de ecologische kwaliteit en aan de andere kant de chemische kwaliteit. Dat is wat we voor de Kaderrichtlijn Water moeten kunnen vaststellen. Je kijkt er voor de atlas naar om te bepalen of de beleidsmaatregelen die gericht zijn op gewasbescherming, voldoende effect hebben. Je kijkt dus met een andere bril naar datzelfde water, wat natuurlijk één kwaliteit heeft. Maar bij het ene systeem gaat het over de ecologische en chemische kwaliteit zoals gedefinieerd in de Kaderrichtlijn Water en het andere systeem helpt gewoon bij het bepalen of ons beleid effectief is. Daarom is het verschil tussen die metingen op dat punt geen probleem.
Voorzitter. Dat waren de antwoorden op de vragen die nog aan mij gesteld waren.
De voorzitter:
De heer Bisschop heeft nog een verduidelijkende vraag.
De heer Bisschop (SGP):
Ik snap dat je er met verschillende brillen naar kijkt, maar als dan in het ene geval het oordeel negatiever uitvalt dan in het andere geval, is dat in mijn beleving wel degelijk een probleem. Dan mis je het betrouwbare referentiekader. Je kunt er inderdaad vanuit ecologisch oogpunt naar kijken en je kunt er vanuit beleidsmatig oogpunt naar kijken, maar die kwaliteit moet toch onomstreden zijn? Dat is het probleem bij die verschillende meetresultaten.
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Pragmatisch gezien zou het niet onlogisch zijn als er één definitie zou zijn van ««schoon"», maar de Kaderrichtlijn Water kijkt naar ecologische en chemische kwaliteit en definieert dat dan net anders. Wij kijken naar aspecten als: is ons beleid effectief op het gebied van de uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen? Daar komt dat verschil vandaan. Er wordt dus vanuit twee verschillende doelen naar hetzelfde water gekeken, en daar komt dat verschil vandaan. Maar het gaat er natuurlijk om dat je het voor beide in kaart wilt brengen.
De voorzitter:
De heer De Groot heeft nog een vraag.
De heer De Groot (D66):
Dank aan de Staatssecretaris. Goed dat het punt de aandacht heeft. Is de Staatssecretaris ook bereid om de Kamer te informeren over de mogelijkheden die er zijn vanuit Rijkswaterstaat om het gebruik van glyfosaat te verminderen?
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Ja, daar ben ik zeker toe bereid; geen probleem.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Voordat ik ga afronden, ga ik nog even anderhalve minuut van uw tijd vragen, want we hebben een hele rij toezeggingen. Ik ga me best doen om die zo netjes mogelijk te formuleren.
– De Minister van LNV informeert de Kamer uiterlijk over twee maanden over de 120 dagentermijn inzake de beoordeling van laagrisicomiddelen door het Ctgb.
– Eind 2018/begin 2019 komt de Minister van LNV met de tussenevaluatie naar aanleiding van de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst en de Toekomstvisie Duurzame Gewasbescherming 2030.
– In 2019 komt de Minister van LNV met de tussenevaluatie van de Tweede nota duurzame gewasbescherming.
– De Minister van LNV informeert de Kamer voor de zomer over de stand van zaken over het kader van de toelatingen voor de kleine teelten. Daarin gaat zij ook in op de ketenplannen.
– Zodra de Minister van LNV beschikt over het voorstel van de Europese Commissie over de neonicotinoïden en het advies erover van het Ctgb, zal zij de Kamer informeren. Daarbij geeft zij ook de aanvullende informatie over alternatieven die zij aan de EFSA heeft gestuurd.
Minister Schouten:
Die laatste brief ga ik wat eerder sturen. Ik ga een brief sturen met het voorstel van de Commissie, het standpunt van het Ctgb en mijn eigen standpunt. Wat wij hebben ingebracht bij de SCoPAFF zal ik eerder sturen. Dat zal ik over twee weken doen.
De voorzitter:
Dat heb ik ook als een aparte toezegging genoteerd. Het is goed dat u het op die manier even uit elkaar haalt. Die toezegging heeft de Kamer dus alvast gehoord. Ik ga door met de zesde toezegging.
– De Minister van LNV informeert de Kamer naar aanleiding van de casus metam-natrium schriftelijk over hoe het traject eruitziet om het middel van de markt te halen.
– De Minister van LNV stuurt het actieplan brandveilige stallen voor de zomer naar de Kamer.
– De Minister van LNV stuurt binnen een maand de nieuwe bodemstrategie naar de Kamer.
– De Staatssecretaris van I en W informeert de Kamer voor de zomer over de green deal van gewasbeschermingsmiddelen op sport- en recreatieterreinen.
– De Staatssecretaris van I en W komt in de tweede helft van 2018 met een tussenbalans over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren.
– De Staatssecretaris van I en W vraagt de Minister van I en W om de Kamer te informeren over de voortgang van het zoeken naar alternatieven voor wasplaatsen.
– Voor de zomer komt de Staatssecretaris van I en W met informatie over de zuiveringsinstallaties.
– De Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de gezondheidsverkenning.
– Het onderzoek naar blootstelling van omwonenden aan gewasbeschermingsmiddelen ontvangt de Kamer voor de kerst.
– Deze toezegging is net al genoemd: de brief over de inbreng bij de SCoPAFF die binnen twee weken komt.
– De Staatssecretaris van I en W informeert de Kamer over de mogelijkheden die Rijkswaterstaat ziet om het gebruik van glyfosaat te verminderen. Mijn vraag is nog even: wanneer komt die informatie?
Staatssecretaris Van Veldhoven:
Het lijkt me logisch dat we dat combineren met de informatie over bijvoorbeeld wat ProRail doet voor de zomer.
De voorzitter:
Dan gaan we dat daarin meenemen. Ben ik compleet geweest? Nee, ik zie de heer Grashoff.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter, ik zat even te kijken of u de toezegging apart benoemde. Ergens in het begin van het rijtje noemt u de toezegging dat de Minister van LNV in het voorjaar van 2019 met die twee tussenevaluaties komt. Dat was in het kader van mijn vraag over de doelstellingen. Volgens mij heeft de Minister ook aangegeven dat zij daar, voor zover mogelijk, een discussie over doelstellingen, IPM en beperking gewasbeschermingsmiddelen aan koppelt.
De voorzitter:
Ja, dat voegen wij toe. Dat is terecht. Volgens mij zijn dan alle toezeggingen genoteerd.
Ik bedank de bewindspersonen, hun ambtenaren, de Kamerleden, de griffier, de stenograaf, de bodes en de mensen op de publieke tribune. Ik wens u allen nog een goede middag.
Sluiting 17.00 uur.