Kamerstuk 26485-82

Verslag van een algemeen overleg

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Gepubliceerd: 12 januari 2010
Indiener(s): Anja Timmer (PvdA)
Onderwerpen: economie handel ondernemen
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26485-82.html
ID: 26485-82

26 485
Maatschappelijk verantwoord ondernemen

nr. 82
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 januari 2010

De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 25 november 2009 overleg gevoerd met staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking over:

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 19 mei 2009 inzake toezending van de brief aan de Raad voor de Jaarverslaggeving over herziening van Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaggeving (26 485, nr. 69);

– de brief van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking d.d. 22 april 2009 over aanbieding van het rapport «De Wet openbaarheid productie en ketens (WOK) – Onderzoek naar de juridische, technische en economische haalbaarheid en een inventarisatie van opinies» (26 485, nr. 67);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 6 mei 2009 met de kabinetsvisie non-trade concerns en handelsbeleid (26 485, nr. 68);

de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 30 juni 2009 inzake het onderzoek naar aansprakelijkheid van moederbedrijven voor gedragingen in het buitenland (26 485, nr. 70);

– de brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 16 juni 2009 over de uitvoering van de motie-Voordewind (31 263, nr. 16) en de motie-Ortega-Martijn (31 700 XIII, nr. 38) over uitsluiting van kinderarbeid (31 263, nr. 37);

– de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken d.d. 16 juni 2009 met het fiche Mededeling inzake de rol van Fair Trade en niet-gouvernementele handelsgerelateerde programma’s om duurzaamheid te waarborgen (22 112, nr. 880);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 16 september 2009 over de nieuwe opzet Transparatiebenchmark (26 485, nr. 71);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 5 oktober 2009 met het antwoord op vragen van lid Van der Vlies gesteld tijdens het AO over mvo op 4 maart 2009 inzake de ICT in relatie tot de financiële sector (26 485, nr. 72);

– de brief van de SER d.d. 21 oktober 2009 bij de aanbieding van het rapport «Waarde winnen, ook in de keten»; eerste voortgangsrapportage Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) (2009Z19389);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 november 2009 met een reactie op het SER-rapport «Waarde winnen, ook in de keten» (26 485, nr. 75);

– de brief van de minister van Financiën d.d. 21 oktober 2009 met een afschrift van brief van de Royal Bank of Scotland (RBS) inzake het mvo-beleid (30 196, nr. 83);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 november 2009 met betrekking tot informatie over de vaststelling van de herziene richtlijn 400 door de Raad voor de Jaarverslaggeving (26 485, nr. 73);

– de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 24 november 2009 inzake de zevende Ministeriële WTO Conferentie te Genève (25 074, nr. 165).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand stenografisch verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Timmer

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Franke

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk

Griffier: Franke

Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: Jan Jacob van Dijk, Kalma, Gesthuizen, Ortega-Martijn, Van der Burg en Vendrik,

en staatssecretaris Heemskerk van Economische Zaken en minister Koenders voor Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld zijn van enkele ambtenaren van hun ministeries.

De voorzitter: Goedemorgen allen. Van harte welkom iedereen bij dit algemeen overleg met het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Ik moet als voorzitter aan het begin van dit overleg een opmerking richten aan het kabinet. Wij hebben in de afgelopen periode herhaaldelijk gevraagd om behandeling en beantwoording van onder meer de volgende brieven:

– een brief over de nieuwe richtlijnen voor de Raad voor de Jaarverslaglegging;

– een brief over het rapport van de SER en de wijze waarop is omgegaan met de internationale verklaring over maatschappelijk verantwoord ondernemen;

– een reactie op een motie-Voordewind en een motie van mevrouw Ortega-Martijn.

Op sommige van deze vragen hebben we helemaal geen reactie ontvangen en op twee daarvan hebben wij pas gisteren antwoord gekregen. Wij zijn daar teleurgesteld over. Het niet of op een zo laat moment ontvangen van reacties over belangrijke onderwerpen komt onze voorbereiding niet ten goede. Namens de commissie wil ik daar mijn ernstige teleurstelling over uitspreken. Ik hoop dat de staatssecretaris zijn leven in de toekomst betert waar het gaat om de behandeling en toezending van stukken die wij in het parlement moeten behandelen. Deze opmerking maken wij ook omdat publiekelijk wel een reactie werd gegeven op het rapport. Dit is al twee of drie weken geleden gebeurd, terwijl pas gisteren de brief naar ons werd gezonden. Ik kan me voorstellen dat de staatssecretaris hierop wil reageren. Ik vraag hem dat niet te lang te doen omdat we ook nog over de andere onderwerpen willen spreken.

Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik kan me goed voorstellen dat het voor de Tweede Kamer vervelend is een dag voor het algemeen overleg de brieven te ontvangen. Excuses dat dit zo laat gebeurde. Er is wel een verklaring voor. Het komt deels omdat ik vorige week in China zat en deels door het feit dat de Raad voor de Jaarverslaggeving pas donderdag tot een vaststelling kwam. Ik vind het redelijk snel dat de Kamer binnen twee dagen daarna de brief ontving. Als lid van de Tweede Kamer vond ik het ook vervelend als stukken niet op tijd werden aangeleverd. Dat komt het debat inderdaad niet ten goede. Ik ben wel blij dat we in januari nog een algemeen overleg hebben staan. Voor dat overleg zal ik de Tweede Kamer ruim op tijd een beknopt overzicht toezenden van wat er aan voortgangsrapportages en -verplichtingen loopt. Hiermee hebt u een eerste toezegging binnen.

De voorzitter: Op 11 september is er een officieel verzoek aan u gedaan om op de vragen van de leden Voordewind en Ortega-Martijn te reageren. Het is vandaag 25 november en we hebben daar nog steeds geen reactie op ontvangen. Ik weet dat u in China bent geweest, maar dat was niet voor de duur van twee maanden. Gedurende die tijd hebben we u hier ook wel gezien, maar we hebben geen reactie van u ontvangen.

Staatssecretaris Heemskerk: Maar die vragen hebt u toch gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken?

De voorzitter: Die vragen zijn gesteld aan de staatssecretaris van Economische Zaken en daar hebben we geen reactie op ontvangen. Daarom heerst er ongenoegen bij de commissie.

De heer Kalma (PvdA): Voorzitter. In een hoorzitting van het Europees Parlement in april van dit jaar liet John Ruggie, speciale rapporteur van de Verenigde Naties op het gebied van ondernemingen en mensenrechten, zich kritisch uit over de slogan «vrijwillig maar niet vrijblijvend». Deze slogan klinkt nog altijd op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Hij concludeerde dat we af moeten van de verstikkende dichotomie tussen verplicht en vrijwillig. Dat betekent niet dat wij alles wettelijk moeten gaan vastleggen. Integendeel. Het hameren op vrijwilligheid miskent twee dingen:

– de overheid kan publieke doelen stellen die ze niet altijd met private middelen kan realiseren; een stok achter de deur blijft soms nodig;

– de juridische dimensie van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) wordt steeds belangrijker, wat we ook in een volgend algemeen overleg uitgebreid zullen bespreken.

Er staan vandaag twee vormen van zelfregulering en maatschappelijk initiatief op de agenda. Daarbij zie ik nog af van het goede initiatief van de groene Sint over de verkoop van foute chocola in Nederland. Recentelijk verscheen de voortgangsrapportage van de SER over internationaal maatschappelijk ondernemen en ketenverantwoordelijkheid. De staatssecretaris heeft het rapport terecht publiekelijk bekritiseerd. Volgens de PvdA fractie heeft het rapport onvoldoende focus, formuleert het geen concreet programma en stelt het geen doelen waarop het initiatief aan het eind kan worden beoordeeld. Vooral de zin waarmee het eerste rapport afsluit viel mij op. Daarin staat dat de SER in 2012 zal rapporteren en dat hij «een wetgevingsinitiatief op dit terrein in ieder geval in deze periode niet nodig acht». De PvdA is hierin van mening dat de SER het goed moet doen of het helemaal niet moet doen. Hoe gaat de staatssecretaris de SER aansporen om op korte termijn te komen met een probleemanalyse, een plan van aanpak en concrete doelstellingen? Wat ziet het kabinet zelf als doel en waar moeten we staan in 2012?

Dan de aangepaste Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaglegging. Gezien de korte tijd die er zat tussen het nieuwe concept, de reactie van de staatssecretaris daarop en dit algemeen overleg, kan de staatssecretaris misschien aangeven waar de goede en de slechte kanten zitten. De PvdA is van mening dat de nieuwe tekst nog niet voldoende richting geeft aan de niet-financiële indicatoren. Maar de fractie vindt vooral dat er met de wijziging niets verandert aan de vrijblijvendheid van de verslaglegging op dit terrein. De PvdA fractie zou in dit kader een nadere stap willen zetten op het terrein van openbaarheid en transparantie. Jaarverslaglegging kan een belangrijke rol vervullen in het verbeteren van het bewustzijn van bedrijven waar het gaat om milieu en mensenrechten. Daar wijst ook John Ruggie op. Ik geef een voorbeeld van zo’n bedrijf. Impala Clothing verwoordde het fraai in zijn jaarverslag van 2007: «The value of this report may not lie within these pages but rather within the many lessons we learnt while pulling this information together». De regering in Denemarken heeft recent een «report or explain»-bepaling ingevoerd ten aanzien van informatie voor maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bedrijven laten zien wat ze aan mvo doen of leggen uit waarom ze het niet doen. Mijn fractie zal op korte termijn een initiatiefwetsvoorstel voorbereiden en indienen. Wij hopen in samenwerking met andere partijen zo ook in Nederland een «report or explain»-bepaling in te voeren. Het sluit nauw aan op het initiatief dat in 2001 is ingediend door toenmalig Kamerlid Koenders en de fractie van GroenLinks. Sindsdien is er veel veranderd.

Als gevolg van de moderniseringsrichtlijn is er in de wet een bepaling opgenomen over niet-financiële prestatie-indicatoren. De formulering is echter vaag en de werking betwistbaar. Het staat vast dat een groot aantal ondernemingen niet over mvo rapporteert. Veel bedrijven denken er niet eens over na. Verduidelijking door middel van een wetswijzing is gewenst. Normstellend, maar zonder bedrijven voor te schrijven hoe ze precies moeten rapporteren. Dit in het verlengde van de code-Tabaksblat maar voor alle grotere bedrijven en zonder noemenswaardige verhoging van de regeldruk. In 2007 stelde de staatssecretaris dat hij het vervolg op het voorstel-Koenders niet tot kabinetsvoorstel wilde maken. De staatssecretaris zei dat het kabinet de transparantie voor mvo een betere wettelijke basis wil geven door report or explain. De PvdA fractie stelt voor dat dan ook te doen. Aan de staatssecretaris en de minister vraag ik of het kabinet een dergelijk initiatiefvoorstel ten principale kan ondersteunen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Voorzitter. Er was bepaald geen reden voor de regering om het aannemen van een wetsvoorstel te zien als uiterste noodzakelijkheid. De toestand in de fabrieken was niet dramatisch, zelfs aan de beterende hand, en de bestrijding uiterst problematisch. Ook in het buitenland waren daar geen maatregelen tegen bekend. De regering bleef dus afzien van actie. In de jaren die hierop volgden bleven de verantwoordelijke ministers hun terughoudendheid verdedigen tegenover de Tweede Kamer met vage uitspraken zoals: de openbare mening afwachten, grote aarzeling hebben, geen afdoende middel kennen en ertegen opzien proeven te nemen met middelen die wellicht erger zullen zijn dan de kwaal zelf. In mijn bijdrage wil ik het hebben over vijf hoofdpunten: de nieuwe richtlijn voor de Raad voor de Jaarverslaglegging, het onderzoek naar de Wet openbaarheid productie en ketens, het onderzoek naar de aansprakelijkheid van moederbedrijven, het rapport van de SER «Waarde winnen ook in de keten» en de zevende Ministeriële WTO conferentie.

Ik begon mijn bijdrage met een stukje uit een historisch verslag. Het stamt uit de jaren 1850 tot 1880. U raadt het al: de periode van het kinderwetje van Samuel van Houten. Wat opvalt, is dat de argumenten die toen rond gingen om wetgeving tegen te houden die arbeid voor kinderen onder de twaalf jaar verbood, nu nog altijd worden gebruikt in de discussies over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Nog steeds hoor ik dat regelgeving geen afdoende middel zal zijn, dat het als middel erger dan de kwaal zal zijn of dat we het in vergelijking met andere landen best aardig doen. Dit terwijl we weten dat er wereldwijd nog veel kinderen onder de twaalf jaar in de fabriek werken of erger. Over dat soort zaken hebben we het hier: kinderarbeid, dwangarbeid, verbod op vakbondsvorming, verbod op collectieve onderhandeling en ernstige schending van mensen- en arbeidsrechten.

Het deed me deugd om vorige week uit de mond van de premier te horen hoe belangrijk maatschappelijk verantwoord ondernemen en ethiek in de bedrijfsvoering voor hem is. De minister-president liet tijdens een overleg over innovatie weten dat voor hem deze zaken de basis voor een gezonde en solide economie zijn. Daar kunnen we wat mee. Wanneer de premier dat soort zaken onder de aandacht brengt, dan moet het voor deze bewindspersonen hier toch een koud kunstje zijn om binnen het kabinet steun te verwerven? Ik ben voor het onmiddellijk starten van verplichtende en afdwingbare regels voor bedrijven om ervoor te zorgen dat zij gaan werken aan eerlijk produceren binnen eigen bedrijf en bij hun leveranciers in het buitenland. En ik ben voor het stellen van doelen en eisen zodat we over twee, vijf en tien jaar respectievelijk een verbetering, een omslag en vervolgens een ideaal hebben bereikt. En ik zeg dit zo omdat ik weet en begrijp dat niet alle bedrijven in Nederland van de ene op de andere dag kunnen zorgen dat hun productie vrij van de schending van arbeids- of mensrechten is. Ik begrijp dat niet alle bedrijven morgen al kunnen laten zien hoe het eraan toe gaat in het land waar het spul vandaan komt. We mogen de lat dan ook laag leggen en begrip hebben. We kunnen uitzonderingen maken voor kleine ondernemers en veel ondersteuning en hulp bieden maar we moeten een duidelijk doel voor ogen hebben anders schieten wij en de mensen en het milieu ver weg er niets mee op.

Dat is wat mij opviel aan de Richtlijn 400 van de Raad voor de Jaarverslaglegging. Het is één en al vrijblijvendheid. Gekscherend kan ik zeggen dat de onderneming er pas toe verplicht is als zijzelf vindt dat zij ertoe verplicht is. Dit terwijl we nu juist van de rapportage van de SER leren dat die vrijblijvendheid niet veel zoden aan de dijk zet. Mag ik van de staatssecretaris een reactie op de kritiek van het MVO Platform op de herziene richtlijn? Als niemand ernaar vraagt, en dat zou voor heel wat sectoren kunnen gelden, is een bedrijf dan niet verplicht te rapporteren over de omstandigheden van mens en milieu waaronder het product of de grondstof wordt geproduceerd c.q. gewonnen? Kunnen ngo’s ook door vragen om informatie rapportage afdwingen? Kan de staatssecretaris dat zelf ook doen? Wat vindt de staatssecretaris ervan dat de Raad voor de Jaarverslaggeving minder ver gaat dan het Global Reporting Initiative? Mag ik van de staatssecretaris ook een reactie op de stelling van de Raad voor de Jaarverslaggeving dat mvo maatwerk is, waarbij het aan elke onderneming zelf is te bepalen welke maatschappelijke aspecten in de individuele situatie relevant is ten aanzien van het MVO Platform?

De Wet openbaarheid productie en ketens. Er ligt een rapport dat laat zien wat we mogen verwachten van een wet die bedrijven verplicht om aan te tonen hoe een product dat zij verkopen wordt gemaakt. Is het bijvoorbeeld kinderarbeidvrij? Het rapport stelt dat de kosten van de WOK aanzienlijk en buitenproportioneel groot kunnen worden. Wat is dat? En wanneer is het de minister en de staatssecretaris dan te veel? Het rapport stelt ook dat er misschien helemaal geen behoefte is bij afnemers aan informatie en dat de wet daarom niets zal toevoegen. Kunnen ngo’s vragen om informatie? Er wordt gesteld dat de WOK onacceptabel is voor mkb-ondernemers. Hoe denkt het kabinet over mogelijke uitzonderingen voor kleine en een aantal minder grote ondernemingen?

Ik kom op het onderzoek naar de aansprakelijkheid van moederbedrijven voor gedragingen in het buitenland. We hebben in januari weer een overleg over mvo. Mag de Kamer ruim voor die tijd resultaten van het onderzoek en de reactie van het kabinet daarop ontvangen?

Het rapport van de SER «Waarde winnen, ook in de keten». De Kamer heeft tot gisteren moeten wachten, maar de SP en de staatssecretaris vinden elkaar wel in de inhoud. Ik deel de analyse en ik vond het een goede brief. Maar we moeten nu gewoon eisen stellen, want het is al erg genoeg dat bedrijven hiermee voor de dag durven komen. Maar het zou nog erger zijn als we het maar op zijn beloop laten. Durf nu te zeggen: je hebt je kans gehad, wij gaan regels stellen. Dat kan allemaal rekeninghoudend met de problemen voor bedrijven om zaken te regelen.

Met betrekking tot de Doharonde vindt de SP dat geen deal beter is dan een slechte deal. Ik begrijp de noodzaak voor een snelle afronding dan ook niet. Wat ik al helemaal niet begrijp is dat er sprake is van business as usual alsof we niet verkeren in een diepe mondiale economische en financiële crisis. De inzet van de G20 en de WTO om bijvoorbeeld zo snel mogelijk alle financiële diensten te liberaliseren, is niet alleen zeer kwalijk maar gewoon contraproductief. Het is in Genève blijkbaar nog niet doorgedrongen dat juist bindende afspraken over financiële diensten binnen de WTO-onderhandelingen een effectieve aanpak van deze crisis in de weg staan.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Voorzitter. Maatschappelijk ondernemerschap moet in deze tijd van crisis juist op de eerste plaats staan in het ondernemingsbeleid. En toch hoor ik dat mvo lijdt onder de crisis. Er dienen juist sprongen vooruit te worden gemaakt. Graag een reactie van de staatssecretaris op deze ontwikkeling. Jammer genoeg is het nog steeds niet bij iedereen tussen de oren gekomen dat maatschappelijk ondernemerschap op termijn ook voordelen zal opleveren. Hulde voor AkzoNobel, dat hoog scoort voor verantwoord ketenbeheer. Ik ben wel blij dat de staatssecretaris op dit dossier doorpakt. De ChristenUnie onderschrijft recente uitspraken dat het nog te vaak voorkomt dat Nederlandse bedrijven zich weinig aantrekken van kinderarbeid en milieudelicten. Het moet echter niet bij uitspraken blijven. Wat gaat de staatssecretaris eraan doen dat bedrijven zo snel mogelijk een plan van aanpak met duidelijke doelstellingen opstellen? In een krantenbericht las ik dat de staatssecretaris heeft aangekondigd dat bedrijven in hun jaarverslag vanaf 2010 verslag zullen moeten doen over mvo. Gaat het hierbij om een verplichting? De Raad voor de Jaarverslaglegging adviseerde namelijk dat een verplichte rapportage niet passend zou zijn omdat mvo maatwerk is. De ChristenUnie wenst graag helderheid over wat de staatssecretaris op dit punt precies besloten heeft. Het is trouwens onmiskenbaar dat Nederland qua transparantie in de productieketen zo laag scoort.

Dat brengt me op de uitvoering van de moties-Ortega-Martijn en Voordewind over transparantie in de keten. Hoewel ik de staatssecretaris zonet heb geprezen voor zijn daadkracht, ben ik teleurgesteld over de uitvoering van deze moties. Het accent wordt gelegd op financieel buitenlands instrumentarium, op de eerste wezenlijke toeleverancier en er is alleen aandacht voor kinderarbeid en kinderdwang. De argumenten die de staatssecretaris opwerpt zijn niet overtuigend. Natuurlijk kan een bedrijf geen garantie afgeven dat in een gehele toeleveringsketen maatschappelijk verantwoord wordt ondernomen. Ongeclausuleerde verplichting is niet uitvoerbaar. Maar de eerste wezenlijke toeleverancier is voor de ChristenUnie te mager. Er kan worden ingezet op meerdere toeleveranciers dan bijvoorbeeld die van grondstoffen en halffabricaten. Waarom is hier niet voor gekozen? Is de staatssecretaris bereid te kiezen voor de gefaseerde tijdgebonden uitbanning van alle vormen van kinderarbeid in de gehele productieketen met prikkels en sancties? De ChristenUnie staat erop dat de andere ILO-normen ook worden meegenomen. Zij zijn van even groot belang. Hoe groter de invloedsfeer, hoe dwingender de verplichting voor de bedrijven om ketenverantwoordelijkheid op zich te nemen. Welke acties gaat de staatssecretaris ondernemen om ook dit onderdeel van de moties uit te kunnen voeren. Het is goed dat de staatssecretaris het aantal bedrijven van de Transparantiebenchmark heeft uitgebreid. Het idee van een aansprekende prijs spreekt de ChristenUnie aan. Heeft de staatssecretaris echter ook een negatieve prikkel overwogen? Waarom zou er pas de komende jaren aandacht worden geschonken aan de ontwikkeling van maatschappelijke verslaglegging in het mkb. Hoe moeilijk het ook is, er moeten keuzes worden gemaakt en knopen worden doorgehakt. Graag een reactie.

VNO-NCW stelt dat de kabinetsvisie voor de non-trade concerns onrealistische verwachtingen wekt ten aanzien van de mogelijkheden die de recente WTO-jurisprudentie lijkt te bieden om non-trade concerns te adresseren via handelsbeperkingen. Door middel van verschillende casussen laat het kabinet zien dat het pakket aan maatregelen als maatwerk zal worden ingezet. Volgens mij betekent dit dat handelsmaatregelen ieder moment ingezet kunnen worden en dat deze geen hekkensluiters zullen zijn van andere maatregelen. Klopt dit? Is het kabinet bereid om te gaan experimenteren met exportverboden?

Al een aantal jaren pleit ik voor informatierecht voor de consument zodat deze een verantwoorde keuze kan maken. Ik was dan ook blij met de aankondiging van een onderzoek naar de WOK.

De resultaten zijn echter teleurstellend. Waarom is er gekozen voor een quickscan en niet voor een volwaardig onderzoek? Waarom is niet aan de onderzoekers gevraagd om een advies uit te brengen over de WOK? Dat consumenten niet snel achter informatie aangaan wil niet zeggen dat zij het niet willen weten. Zij moeten door een publiciteitscampagne bewust worden gemaakt om maatschappelijk verantwoord te consumeren. Door bewustwording ontstaat er behoefte aan informatie. De ChristenUnie vindt dat het kabinet te snel de mogelijkheid voor een WOK naast zich neerlegt. De onderzoekers hebben een aantal alternatieven aangereikt, waaronder dwang via wetgeving, waarbij er wordt gewerkt aan een WOK die aangepast is aan de genoemde problemen. Graag een reactie van de staatssecretaris op dit alternatief.

Groot was mijn verbazing toen ik in Trouw van eind afgelopen maand las dat de vicepresident Quality Assurance and Product Integrity van Albert Heijn zei dat initiatieven van afzonderlijke partijen geen zin hebben. Ze vervolgde door te zeggen dat duurzaamheid uit de niche gehaald moet worden en dat er wetgeving nodig is. Is de staatssecretaris bereid aan dit verzoek gehoor te geven? De ChristenUnie vindt dat er een duidelijke marktmeester overheid moet zijn die toeziet op duurzaamheid met concrete bevoegdheden en middelen om zo het noodzakelijke level playing field op het gebied van duurzaamheid te bewerkstelligen. Graag een reactie hierop. Is de staatssecretaris bereid een haalbaarheidsonderzoek hiernaar te doen?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Voorzitter. Ik vervang mijn collega Elias vandaag. Ik wil beginnen met aan te geven dat de VVD vindt dat het bedrijfsleven in principe ook zelf de voordelen van mvo moet inzien. Op het moment dat men ziet dat met mvo een concurrentievoordeel is te behalen, zal die reden het allerbelangrijkste middel zijn om het bedrijfsleven mee te krijgen er serieus werk van te maken. Na alle berichten hier in het algemeen overleg wil ik ook opmerken dat je wel ziet dat een aantal heel grote Nederlandse bedrijven echt topscoorder zijn in de sustainability index van de Dow Jones. Ik denk dat dit ook een compliment verdient. Dat wil niet zeggen dat ze achterover moeten gaan leunen maar ik denk dat we die kant ook moeten benadrukken. Dat laat onverlet dat er altijd meer kan gebeuren. Wij zijn alleen niet voor het wettelijk regelen van dit soort initiatieven. Dus laat partijen bewust worden. Laat ook consumenten bewust worden. Want die kunnen stemmen met hun voeten. Als zij een product niet willen hebben, dan zullen zij het niet kopen en dat is het beste middel om zaken veranderd te krijgen.

Ik wil ingaan op het rapport «Waarde winnen, ook in de keten», de WOK en daarna op de aansprakelijkheid van die moederbedrijven in het buitenland. Met betrekking tot het rapport «Waarde winnen, ook in de keten» heb ik concreet een vraag over de verschillende internationale richtlijnen ICC, OESO en vanaf 2010 ook ISO26000. Dit zal wat ons betreft niet leiden tot meer transparantie en duidelijkheid over de criteria waar producten aan moeten voldoen. Hoe gaan we dat verhelpen? Er zijn allerlei verschillende richtlijnen. Dat zal de consument niet helpen bij het inzicht. En ik denk dat dit wel heel belangrijk is. Dus graag een reactie daarop. Leuk dat er allerlei richtlijnen worden gepropageerd, maar hoe gaan we er nou voor zorgen dat er één standaard komt waarmee bedrijven kunnen laten zien wat ze op dit gebied presteren?

Met de WOK wordt eigenlijk geprobeerd bedrijven wettelijk te dwingen de hele keten inzichtelijk te maken. Dat zou eventueel zelfs door de rechter moeten worden afgedwongen. Daar zijn we als VVD niet voor. Wij vinden dat een ontzettend zwaar middel. De uitvoerings- en nalevingskosten daarvan zijn ook heel hoog. En wij vragen ons af of dat nou het middel is om te bereiken wat wij met z’n allen onderschrijven. Want ook de VVD wil geen kinderarbeid etc. Ik zou ook aan de staatssecretaris willen vragen hoe het mkb hier ooit aan moet voldoen. Want wij beginnen natuurlijk bij de top van het bedrijfsleven, de grootste bedrijven, maar werken dan naar beneden toe. En ik zou aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking willen vragen hoe we dat zullen gaan regelen in landen waar helemaal niets geregistreerd wordt. Dus wat voor schijnzekerheid zullen wij creëren op dit vlak?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Mevrouw Van der Burg en ik delen gedeeltelijk de analyse dat je dit allemaal niet van alle bedrijven zo snel kunt verwachten. Maar zij zegt tegelijkertijd dat ze er voorstaander van is om weg te blijven bij regelgeving en consumenten te laten stemmen. Want die kunnen stemmen met hun voeten. Maar hoe wil mevrouw Van der Burg regelen dat de consument ook weet hoe hij kan stemmen met zijn voeten? Waar moet de consument zijn informatie vandaan halen als we de bedrijven op geen enkele manier verplichten om die informatie over de productieomstandigheden te geven?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ik ben van mening dat bedrijven het belang hiervan ook zullen zien en op een bepaalde manier daar duurzaam in zullen zijn. In elk geval is dat zo waar het kinderarbeid betreft. Er zullen altijd bedrijven zijn die het voordeel van duurzaam ondernemen zullen inzien. Die zullen daarover gaan rapporteren en als andere bedrijven merken dat dit tot goede resultaten leidt, dan zullen zij volgen. Ik zit met het probleem dat het wettelijk afdwingen een enorme last legt op bedrijven. Daarbij vraag ik me af wat voor zekerheid je hiermee echt krijgt. Ik heb net een vraag gesteld over bepaalde landen waar de besproken problemen spelen. Hoe ga je uit die landen informatie halen die betrouwbaar is? Dat lijkt me een enorm probleem. Daarom zeg ik laten we inderdaad afspraken maken met die bedrijven over voortgang maar laten we niet direct grijpen naar een paardenmiddel als de wetgeving. Daar geloof ik niet zo in. Ik geloof wel in afspraken binnen de SER en dat bedrijven ook aangeven welke initiatieven ze op welke gebieden nemen. Je ziet ook dat het gebeurt. Laten we ze daar vooral in stimuleren en degenen die het goed doen ook een dik compliment geven. En niet alleen zuur doen over degenen die het allemaal nog niet goed doen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Zo naïef heb ik de VVD nog niet vaak gehoord. Maar goed, we moeten ook wel erkennen dat u in ieder geval niet de partij bent voor de financiële soliditeit zoals u zelf altijd pretendeert. Dit gezien de berichten van oud-minister Zalm en de heer Wiegel en hun betrokkenheid bij een aantal zaken in Nederland.

Ik snap niet wat u bedoelt. U zegt dat we consumenten met hun voeten moeten laten stemmen. Dan denk ik: laten we ze dan de informatie over bedrijven daarvoor geven. Tegelijkertijd zegt u dat bedrijven daar zelf maar de voordelen van moeten inzien. Maar wat wilt u nou eigenlijk doen om dat dan te gaan bereiken? Want u komt er in mijn ogen duidelijk niet uit.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Ja, dat zijn dan uw ogen. De kwalificaties die u gebruikt, laat ik maar voor u. Kennelijk hebt u dat nodig omdat u het niet op argumenten kunt winnen. Ik geloof niet dat wij alles over de hele wereld af kunnen dwingen via wetgeving. Zeker niet in landen waar ik toevallig heb gewoond en gewerkt en waar niets geregistreerd wordt. Het is heel lastig om te bepalen of een product op een goede manier is geproduceerd. Ook zit hier een ander aspect in. Wij hebben het hier heel goed geregeld met onderwijs en gezorgd dat kinderen naar school kunnen. Maar in bepaalde landen is het maar de vraag of het wel zo goed is kinderen vanaf twaalf jaar volledig te verbieden om te werken. Het kan zo zijn dat die kinderen dan misschien helemaal geen inkomen meer hebben. Wij zullen daar dan wel stappen in moeten zetten en ervoor zorgen dat die kinderen op een fatsoenlijke manier kunnen werken. Daar is de VVD helemaal voor. Maar ik heb er mijn twijfels over om even vanaf hier te bepalen dat we die kinderen zo buitenspel zetten.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Mevrouw Van der Brug stelt inderdaad niets te zien in wetgeving. De onderzoekers hebben drie alternatieven aangegeven. Welke van deze alternatieven heeft de voorkeur van de VVD?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij geven voorkeur aan het maken van afspraken tussen partijen in bijvoorbeeld SER-verband en dat men daar met elkaar gaat zoeken naar goede mogelijkheden om dit probleem aan te pakken.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Als ik het goed begrijp wilt u dus helemaal niets te maken hebben met iets dat ook maar enigszins lijkt op de WOK. Want het alternatief is namelijk ook dat je tot een WOK kunt komen met lagere eisen voor bedrijven.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Zoals die wet nu wordt voorgesteld, zien we er inderdaad niets in. Wij zullen als partij met voorstellen komen die een alternatief daarvoor zijn. Daar zullen we eerst goed naar kijken en een alternatief voor op tafel zetten.

De heer Kalma (PvdA): Ik spreek u even in wat algemene zin aan op uw uitspraak «we moeten niet zuur doen over wat er allemaal niet goed gaat». U hebt groot gelijk als u zegt: er gaan veel dingen goed. Er zijn bedrijven die het erg goed doen internationaal in vergelijking met andere landen. Maar er is ook een erg grote achterhoede in Nederland. We hebben bij het vorige algemeen overleg naar aanleiding van de Transparantiebenchmark vastgesteld dat heel veel bedrijven niet goed presteren, alleen al als het gaat om rapportage. Er is recentelijk uit onderzoek gerapporteerd in Economisch Statische Berichten dat van duizend onderzochte bedrijven 40% niet bekend is met mvo en maar 15% een beleid daartoe heeft. Dat zijn toch verontrustende cijfers?

Mevrouw Van der Burg (VVD): U hebt het steeds over rapportages en over beleid. Ik zeg hier openlijk dat ik die publicaties niet ken. Maar ik kijk naar het midden- en kleinbedrijf als grootste deel van het bedrijfsleven in Nederland. Die bedrijven zijn vaak niet zo in de rapportages opgenomen. Ik zou het veel belangrijker vinden om te kijken naar wat ze feitelijk doen. Voor dat soort ondernemers is het heel ingewikkeld. Je zult maar een klein handelshuis hebben en moeten testen op de bronnen waar al je producten vandaan komen. Dat zullen we toch internationaal moeten regelen. Dat er bijvoorbeeld certificaten komen voor degenen die produceren op basis van grondstoffen uit landen die al aan de informatievoorziening over hun product toe zijn. Dan weten we ook van de landen waar men er nog niet aan toe is. Dan kunnen we nagaan hoe we ertoe kunnen komen dat je mag verwachten dat een product okay is en ook voldoet aan een aantal basisvoorwaarden waar we het allemaal over eens zijn. Dat vind ik een andere benadering dan het uitgaan van een rapportage. Ik heb problemen met het uitgangspunt «als ik nou maar rapporteer dan doe ik het goed». Zeker voor die groepen bedrijven die dat moeilijk kunnen realiseren. Die grote bedrijven zie ik dat nog wel doen, omdat ze daar de specialisten voor in huis hebben. Maar 90% van het Nederlandse bedrijfsleven heeft minder dan tien werknemers in dienst. Deze bedrijven moeten dagelijks heel hard werken om die boterham op tafel te krijgen en om nog fatsoenlijk hun personeel in dienst te houden. Zij hebben wel wat anders aan hun hoofd dan rapporteren. Ik vind dat we ook eens met elkaar moeten nadenken over de vraag of rapportages zaligmakend zijn. Ik begrijp best het punt van de transparantie voor de consument, maar misschien kunnen we daar slimmere dingen voor verzinnen. Als we weten waar bedrijven hun producten betrekken, dan kunnen we daar misschien ook een soort etiket voor maken in plaats van het die bedrijven allemaal op te leggen door het verplicht te laten opnemen in jaarverslagen of rapporten. Dat is mijn bezwaar. Niet tegen het principiële punt. Want ook als VVD hebben wij hier moties gesteund. Daar zijn we het wel over eens. Maar volgens mij verschillen we erg van mening over de wijze waarop.

De heer Kalma (PvdA): U spitst het toe op kleine bedrijven. Die had ik niet in de eerste plaats op het oog. De Global Reporting Initiative-rapportage maakt op een heel simpele manier veel mogelijk, ook voor midden- en kleinbedrijf. Daar zit echt perspectief in. Maar mijn kritiek op uw uitspraak had in het bijzonder betrekking op grote bedrijven. U zegt dat daar wat van verwacht mag worden. De cijfers wijzen uit dat het feitelijk toch onder de maat is bij een aanzienlijk aantal bedrijven, niet alleen als het gaat om rapportage maar ook waar het gaat om beleid. Wilt u dit toch onder ogen zien als het gaat om die grotere bedrijven?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Dat wil ik zeker onder ogen zien. Ik denk dat de beste manier is om die bedrijven ook duidelijk te maken dat ze daar niet aan voldoen. Bij die andere bedrijven die het goed doen, is het vooral goed om die een goede pluim te geven. Dat stimuleert heel goed om mee te gaan. Dus naming and shaming wat mij betreft.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het wordt langzamerhand tijd te zien waar de VVD nu staat. De cijfers van Kalma kloppen. Er is een kleine kopgroep waar veel muziek in zit. Daar gebeurt veel op het gebied van mvo en daar wordt veel gerapporteerd over wat men binnen het eigen bedrijf doet. Daarnaast is er een heel grote groep die dat niet doet. Die wil het niet, die weet het niet en die zegt dat ze het niet kan. Van wie is de VVD nou bondgenoot? Is de VVD bondgenoot van de bedrijven die vooruit willen en zeggen dat zij inderdaad maatschappelijk verantwoord willen ondernemen? De bedrijven die stellen dat zij zo in de markt willen staan en de wereld een stukje beter willen maken. Of is de VVD bondgenoot van de achterblijvers? De bedrijven die niet willen, die er geen zin in hebben, die dit allemaal lastig vinden, de bedrijven die vertegenwoordigd worden door de VNO-NCW, die altijd op de rem staat. Van wie is de VVD bondgenoot?

Mevrouw Van der Burg (VVD): Wij zijn een bondgenoot van ondernemers en juichen de koplopers toe, maar wij verschillen met u van mening over de manier waarop wij moeten komen tot mvo. Wij vinden dat wij niet direct het paardenmiddel van wetgeving in moeten zetten.

Mijn laatste punt betreft de aansprakelijkheid van moederbedrijven in het buitenland. Daar wordt ook het een en ander over gezegd. Wij zouden er in elk geval voor willen pleiten goed uit te zoeken wat de consequenties daarvan zijn, ook gezien de verschillende rechtssystemen die daarbij aan de orde komen. Als VVD willen we daar graag goed over geïnformeerd worden voordat daar stappen op worden ondernomen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Voorzitter. Sorry dat ik iets later was. Ik had even een akkefietje in de grote zaal met de minister van Verkeer en Waterstaat. Alles wat ik zeg, spreek ik ook uit namens de Partij voor de Dieren. Watch me, staatssecretaris.

De fractie van GroenLinks heeft grote haast. Dit debat duurt al jaren. Eindelijk zit er een kabinet, waarvan hier in ieder geval twee bewindslieden aanwezig zijn, die in beginsel wat wil. Ik heb al eerder mijn waardering hiervoor uitgesproken. Maar we moeten nu even gaan doorpakken. Ook omdat het de vraag is of dit kabinet er over een jaartje nog zit. Ik weet het niet. De bewindslieden moeten nu dus echt even gaan doorpakken. We hebben nu nog een goede Kamermeerderheid in de aanbieding om zaken te gaan doen. Zo vat ik dit algemeen overleg ook op. Er zijn heel veel zaken waar we het in januari ook nog over moeten hebben. Die laat ik maar even liggen. We moeten vandaag even zaken doen. Dat zeg ik ook in de richting van het kabinet.

Neem bijvoorbeeld het grote thema van de klimaatcrisis. Daar gaan we straks in Kopenhagen een soort politiek akkoord over sluiten. Ik heb grote vrees dat de slotsom van Kopenhagen zal zijn dat de politiek wereldwijd misschien te laat is en dat men in ieder geval te weinig doet. Dit betekent dat we voor het oplossen van grote maatschappelijke vraagstukken het bedrijfsleven keihard nodig hebben. Wij moeten ervoor zorgen dat we wel die tijdige transitie maken naar een duurzame en klimaatneutrale economie. Het betreft internationale vraagstukken zoals we die eigenlijk nog nooit gehad hebben in de geschiedenis van de mensheid. Daarom is mvo vandaag de dag belangrijker dan ooit. Daarom vraag ik het kabinet ook om echt door te pakken dit politieke seizoen. Staatssecretaris, we moeten echt doorpakken. En ik snap de minister van Economische Zaken ook heel goed als zij het heeft over het onethisch handelen van bedrijven. Ik snap heel goed waar ze het over heeft. Ik zou zeggen dat ook bij de CDA-bewindslieden in het kabinet het balletje nu op de stip ligt. Nou, knal hem er in de linkerbovenhoek maar in. Staatssecretaris, wij gaan u daarbij helpen.

Het was het wetsvoorstel Bos/Rabbae dat in 2000 is gepubliceerd. Dat heeft een tijdje bij gebrek aan een evidente politieke meerderheid in een hoekje liggen beschimmelen maar nu wordt het dus weer actueel. Het is inmiddels Koenders/Vendrik geworden. Staatssecretaris, wat vindt u daar nou van? Gaan we dat wetsvoorstel gewoon invoeren met eventueel de modificatie die de heer Kalma zojuist aanbracht: het expliciet monteren van report or explain als principe in dit wetsvoorstel? Deal or no deal? Voor of tegen Koenders-Vendrik? Zegt u het maar in dit debat. Het wordt tijd om door te pakken.

De staatssecretaris heeft in het vorige debat dit voorjaar het vraagstuk van de verslaglegging geparkeerd bij de Raad voor de Jaarverslaglegging. Daar is weer een rapportje over gekomen. Volgens mij moet je er een keer mee ophouden. Want dit balletje-balletjespel is van de afgelopen tien jaar. Ik heb het al vaker meegemaakt ook met de raad. Het is allemaal weer ingewikkeld en lastig. Er zitten allemaal gaten in en we komen er niet verder mee. Het wordt nu tijd voor een heldere politieke norm en ik sluit me volledig aan bij wat de heer Kalma op dat punt heeft gezegd. Of het nou ons initiatiefwetsvoorstel van destijds is, dat van de heer Bos samen met de heer Rabbae, of een variant daarop. Het zal me allemaal worst wezen of wij daarmee komen of dat de staatssecretaris daarmee komt. Ik wil zaken doen. En we gaan dus niet meer wachten op de Raad voor de Jaarverslaglegging. Game is over. Het is tijd voor wetgeving.

Een ander punt in dit verband betreft het hele traject rond de aansprakelijkheid. Dat is volgens mij nu geparkeerd in een onderzoek bij de minister van Justitie. Ook op dit punt graag snel helderheid. Doorpakken. Kom met een concreet voorstel naar de Kamer. Ook hier gaat het om een heel evident middel in de ketenaansprakelijkheid, ketenverantwoordelijkheid en transparantie in de keten. Het gaat doodeenvoudig om de vraag of bedrijven economisch gewin hebben bij kinderarbeid, bij vormen van mijnbouw die het daglicht niet verdragen, bij slechte betaling en milieudegradatie, enzovoorts. Het gaat om tamelijk ernstige vraagstukken. Een aansprakelijkheidsformule in de Nederlandse wet zou zeer wenselijk zijn. Komt het kabinet met dat punt?

Er komt nu een code beloningsbeleid voor banken. De Tabaksblatformule wordt steeds populairder. Maar ik heb nog steeds de gedachte niet losgelaten van de code voor het mvo, waarbij je voor alle grote bedrijven heel helder benoemt wat wij minimaal verstaan onder mvo. Laten we beginnen bij de grote beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Dat het daarvoor vooral internationaal duidelijk wordt. En dan geldt weer dezelfde formule: comply or explain. Een variant op datgene waar de heer Kalma op wees.

Ik heb met grote interesse de brief over de non-trade concerns gezien. De tijd ontbreekt om alles wat ik daarover te zeggen heb te kunnen melden. Twee punten. Kabinet, het is ieder geval fijn dat die brief er ligt. Want het heeft ook al weer jaren geduurd dat het kabinet riep dat die non-trade concerns allemaal belangrijk zijn en er vervolgens helemaal niets gebeurde. Fijn dat die brief er ligt. Nu ook even hier doorpakken. Wat gaan die unilaterale handelsmaatregelen in de concrete praktijk betekenen? Minister Verhagen is er niet, dus minister Koenders kan vrijuit spreken. Even doorpakken. Een voorbeeld. We constateren dat er slavenarbeid wordt gebruikt bij de productiewinning van cacao. Wat betekent dan de aankondiging van het kabinet dat men unilaterale handelsmaatregelen overweegt? Wat houdt dat in zo’n concreet geval in? Kan het kabinet mij duidelijk maken hoe datgene wat het zelf zegt te zullen uitvoeren, concreet in de praktijk gestalte zal geven zodat we iets doen tegen die slavenarbeid, tegen foute cacao.

Ik heb twee vragen over de zevende Ministeriële WTO-conferentie. Wat betekenen de kredietcrisis en de enorme effecten daarvan concreet voor Dohalanden? De minister voor Ontwikkelingssamenwerking weet het voor ontwikkelingslanden. Volgens mij betekent het dat we de oorspronkelijke belofte van Doha werkelijk gestand doen. Ik vraag het aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Gaan we inderdaad ontwikkelingslanden met een goed handelsbeleid internationaal helpen of is dit weer een puntje dat eigenlijk in de loop van de afgelopen jaren toch over de rand van de tafel is gevallen? Het kabinet vindt dat de non-trade concerns multilateraal moeten worden ingebracht. Is mijn waarneming niet juist? Ik hoop niet dat de brief van het kabinet over de non-trade concerns voor de lopende WTO-ronde geen enkele betekenis heeft en dat we weer moeten wachten tot de volgende ronde. En misschien dat we dan ergens in 2025 toch iets hebben bereikt. Na 40 jaar debat over non-trade concerns. Laat dat niet de uitkomst zijn.

Mevrouw Gesthuizen (SP): De staatssecretaris schreef in zijn brief van 24 november dat er, gelet op de bijzondere problemen van de armste landen, extra aandacht aan hun positie gegeven zou kunnen worden. Waar zou die extra aandacht volgens de GroenLinks-fractie uit moeten bestaan en bent u bereidt om samen met mij die vraag ook richting het kabinet te stellen?

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik ben ook benieuwd naar het antwoord op die vraag. Mijn antwoord is heel groot. Maar ik heb al die jaren dat ik hier zit bepleit dat de inspiratie van Doha, de start van deze onderhandelingsronde, werkelijk serieus genomen had moeten worden. Het had werkelijk aan de top van politieke agenda moeten staan. En dat is gewoon niet het geval. En dat stoort mij zeer.

Voorzitter: Kalma

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Voorzitter. Wij hebben eerder dit jaar nog uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld over mvo. Daar hebben we toen ook gesproken over het advies en de verklaring van de SER en de internationale verklaring op het terrein van mvo. Ik heb toen aangegeven dat ik positief was over wat er naar voren was gebracht. Ik moet zeggen dat ik wel wat onaangenaam verrast was toen ik het rapport afgelopen september, oktober onder ogen zag. Ik zag dat er niet zo gek veel nieuwe dingen naar voren waren gebracht. Geen overzicht van nieuwe activiteiten. Er waren geen nieuwe plannen op tafel gelegd over de wijze waarop we precies omgaan met die internationale verklaring voor mvo. Ik zag dat het meer een samenvatting was van wat er in dat dikke advies had gestaan en niet dat er een paar stappen vooruit waren gezet. Ik onderken dat het kort was nadat die internationale verklaring op tafel was gelegd. Maar ik ga ervan uit dat het verslag dat wij in 2011 zullen krijgen, substantieel meer bevat dan wat wat er nu ligt. Wij hebben ze hiervoor gewoon twee of drie jaar de tijd gegeven. Ook ga ik ervan uit dat er dan ook werkelijk mvo-activiteiten ontplooid zijn en dat er inzichtelijkheid is in de wijze waarop bedrijven daarmee omgaan. Duidelijk moet ook zijn welke stappen ze op dat terrein hebben gezet en dat daar ook werkelijk iets aan is gedaan. Ik vind dat van groot belang en ik zou graag zien dat de SER op dat terrein zijn leven betert en nog helder zijn punten naar voren brengt.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik was inderdaad ook onaangenaam verrast. Die verrassing delen we. Maar de heer Van Dijk zegt hier dat hij verwacht dat er in 2011 echt vooruitgang is geboekt. Het is nu eind 2009. We gaan toch niet wachten tot er weer een voortgangsrapportage komt in 2011 om pas dan een conclusie te trekken?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Het is goed dat u mij die vraag stelt. Ik zei 2011 maar ik bedoel 2010. Ik wil dus dat er in 2010 bij de eerstkomende rapportage concreet stappen zijn gezet. Dat is in 2010, want ze zouden ieder jaar een rapport uitbrengen.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik ben best bereid om te zeggen dat ik de visie dat het beter moet worden met u deel. In de zomer van 2010 moet het echt heel goed zijn. Daar ga ik gewoon van uit. Welke gegevens hebben wij in handen om de hoop daarop ook te rechtvaardigen?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Wij hebben in december vorig jaar een internationale verklaring afgesproken. Die is vastgelegd in een SER-advies van maart dit jaar. Daarna hebben ze vijf maanden de tijd gehad om daarover te rapporteren. Ik ben teleurgesteld over wat er in die vijf maanden is gebeurd. Maar ik vind het ook wel reëel om te zeggen dat ze anderhalf jaar mogen hebben om concrete dingen te laten zien. Ik vind dat er in de tijd voldoende rechtvaardiging zit om te zeggen dat ik in 2010 heldere en concrete activiteiten wil zien over wat men op dit terrein doet. En dan gaat het niet alleen om een activiteit in de zin van een leuke conferentie, maar ook dat er op dat moment in de richting van bedrijven stevige gesprekken zijn gevoerd. Dat zou moeten kunnen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Ik vraag naar de invulling van die concrete stappen die de heer Van Dijk zo nadrukkelijk tegen de vrienden van de SER uitspreekt. De SER vindt het waarschijnlijk fijn om van het CDA te horen wat die concrete stappen dan moeten zijn.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Volgens mij heb ik daar net iets over gezegd. Ik heb aangegeven dat het niet alleen moet gaan om het toevallig organiseren van een leuke conferentie, maar dat er direct gericht contact moet zijn met bedrijven. Als voorbeeld dient de groene Sint die we hier net ontvangen hebben. We hebben uitgebreid rapportage ontvangen dat enkele bedrijven op dit moment heel goede zaken doen op het terrein van de chocola en de cacao. Maar ook dat er een groot aantal bedrijven is die in gebreke blijft. Ik kan me dan voorstellen dat de SER op zo’n moment graag een gesprek wil hebben met die bedrijven. De staatssecretaris heeft ook geen wetgeving nodig om die bedrijven eens stevig te spreken om te horen waarom zij niet over kunnen gaan tot die goede cacao. Ik zou mij kunnen voorstellen dat de SER dat soort activiteiten ook ontplooit. En dat de bedrijven daarna ook kunnen laten zien wat zij ermee hebben gedaan en wat hun activiteiten waren op dat terrein. Dat lijken mij op zich gewoon goede activiteiten die de SER ter hand kan nemen. En ik noem nu de cacao, maar het kan ook op andere terreinen worden gedaan.

Ten aanzien van de WOK hebben wij aan de staatssecretaris gevraagd om eens met een rapport te komen. Daarin zou inzichtelijk moeten worden gemaakt wat de haken en ogen zijn van dit instrument. Het EIM heeft een rapport uitgebracht waar twee elementen uit sprongen. Het eerste was dat er gesteld werd dat dit bij uitvoering zou leiden tot een substantiële administratievelastenverplichting en een verhoging op dat terrein. Men heeft berekend dat het in de buurt van 1 mld. zou komen. Dat vind ik niet zomaar een bedrag waar ik overheen kan stappen. Een tweede element betreft de vraag hoe we dit moeten zien in de internationaal juridische context. Men heeft het punt aangestipt, maar daar onvoldoende antwoord op gegeven. Hoe moeten we een puur nationale invulling zien als het gaat over Europa maar ook in het kader van de WTO? Ik denk dat dit een vraagstuk is waar we een helder antwoord op zouden moeten hebben. Aan de ene kant kan ik mij voorstellen dat er haken en ogen aan zitten, maar aan de andere kant kan ik mij ook voorstellen dat het misschien wel meevalt. Graag zou ik voor 28 januari meer inzicht ontvangen over dit vraagstuk dan wat er nu is. Toevallig hebben we op 28 januari een overleg staan. Graag zou ik op 14 januari een rapport willen zien over de wijze waarop u daartegen aankijkt.

Ik heb net al iets gezegd over de groene Sint. We hebben net een petitie in ontvangst genomen. Op ludieke en aardige wijze hebben wij kennis kunnen nemen van een onderzoek dat Oxfam Novib op dit terrein heeft gedaan samen met een aantal andere organisaties. Wat mij opviel was dat er twee bedrijven zijn die gewoon hebben aangetoond dat het heel goed kan. Maar dat er nog een groot aantal bedrijven is die eigenlijk op dit terrein gewoon niet thuis geeft. Wat gaat de staatssecretaris hieraan doen? Dat wat ik net zei over de SER zou de staatssecretaris natuurlijk ook kunnen doen. Die zou ook bedrijven kunnen uitnodigen en met hen een stevig gesprek voeren. Hoe kan het nou dat jullie dit soort dingen niet doen? Daar is geen wetgeving voor nodig want ze worden ook wel voor andere dingen uitgenodigd. Ze kunnen ook uitgenodigd worden om een keer een gesprekje te hebben en uit te leggen waarom ze het niet doen. En wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat het over een jaar wel anders is. In de levensmiddelenbranche zeggen ze dat het volgend jaar allemaal goed is. Ik geloof dat graag, maar ik kan me voorstellen dat de staatssecretaris ze daar toch ook nog even over wil spreken.

Een element waar ik nog aandacht voor zou willen vragen is dat van de financiële sector. In de financiële sector hebben wij gezien dat met name bij ABN AMRO het sustainability department is gesneuveld op het moment dat het werd overgenomen door het nieuwe consortium. De overheid heeft daar als overheid een stevige vinger in de pap. Ik zou mij kunnen voorstellen dat daarover wordt gesproken met het bedrijf. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het beter kan? Ten aanzien van de pensioenen en de pensioenfondsen zou de dialoog ook een stap verder kunnen worden gezet.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het punt van ABN AMRO is terecht. Goed dat de heer Van Dijk dat benoemt. Het is al neergelegd bij de staatssecretaris, maar ook al twee keer bij de minister van Financiën. Wij wachten nog op uitleg over het opheffen van die duurzaamheidsafdeling.

Nog heel even terug naar de groene Sint. De heer Van Dijk vindt het eigenlijk logisch dat de SER het initiatief neemt om gevoelige maatschappelijke kwesties zoals foute chocola aan te kaarten bij bedrijven die niet meegaan in de verandering om dat in de toekomst te voorkomen. Daarbij veronderstelt hij dat de SER goed inzicht zal krijgen in de ketenverantwoordelijkheid van grote bedrijven en dat men ook een definitie geeft wat die ketenverantwoordelijk wel of niet is. Maar ook dat men een goed beeld heeft van de grote knelpunten waar grote Nederlandse bedrijven op dit terrein tegen aanlopen. Het betekent kortom dat de SER niet alleen maar praat, maar dat de SER echt een stevig onderzoek moet doen en stappen moet zetten om te kunnen selecteren met wie de raad gaat praten. Ligt dat ook allemaal besloten in de oproep van de heer Van Dijk?

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): De oproep van mij aan de SER is dat men gebruikmaakt van informatie die door velen al aangereikt is. Als we kijken naar wat Oxfam Novib nu op tafel heeft gelegd, dan zien we een goede basis om de discussie en de dialoog te gaan voeren. Als ik kijk naar andere onderzoeken die ook al uitgevoerd zijn, dan is daar ook al reden om met werkgevers en bedrijven van gedachten wisselen. Ik denk aan het graniet. Er is veel betrouwbaar onderzoek dat duidelijk maakt waar problemen liggen. De SER hoeft niet zelf al het onderzoek te gaan doen. Er is voldoende materiaal waar gebruik van kan worden gemaakt.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dat snap ik en dat zou ik in dat geval iedereen aanraden. Kijk vooral eerst wat er al bekend is. Maar een gezaghebbend orgaan als de SER is veel aan zijn eigen stand verplicht. Dat moet, voordat die een pittige boodschap naar een bedrijf brengt, zelf een analyse maken. Dat zal zelf een definitie moeten geven van wat tot ketenverantwoordelijkheid van bedrijven wordt gerekend. Dit betekent dat de SER heel veel moet doen om effectief die rol te kunnen spelen die de heer Van Dijk wil. Dat hoor ik hem niet bevestigen.

De heer Jan Jacob van Dijk (CDA): Ik heb aangegeven dat de SER die rol op een uitstekende manier kan vervullen door gebruik te maken van belangrijke informatiebronnen. Men weet voldoende wegen te bewandelen om uiteindelijk ervoor te zorgen dat het gezag op dat terrein goed wordt bekleed. Dit wordt mij ook duidelijk als ik kijk naar de internationale verklaring waarin men ook opvattingen over ketenverantwoordelijkheid heeft opgenomen. Geen ketenaansprakelijkheid maar wel ketenverantwoordelijkheid.

Voorzitter: Jan Jacob van Dijk

Staatssecretaris Heemskerk: Voorzitter. Ik dank de fracties voor hun inbreng en ik zal proberen zo veel mogelijk vragen te beantwoorden. Op de vragen met betrekking tot de groene Sint zal collega Koenders antwoorden. Ik moet zeggen dat mijn kindjes erg in verwarring zijn. Want die kennen alleen maar een rode Sint. En de kleur rood is mij toch ook wel wat dierbaarder dan de kleur groen. Als ik uiteindelijk moet kiezen, is rood toch wel de kleur van liefde en vooruitgang.

Bij het onderwerp mvo wordt veel aan de crisis gekoppeld. Maar het is belangrijker dan ooit. Mvo houdt in dat men in het kernproces van een bedrijf de balans vindt tussen profit, planet en people. Want als alleen gekeken wordt naar de winst dan krijg je de ellende die we de afgelopen jaren meegemaakt hebben. Mvo is ook ongelofelijk belangrijk voor het draagvlak wereldwijd, voor open grenzen, voor handel drijven en vervolgens ook laten zien hoe je handel drijft. Dat leidt tot een verbetering, welvaart, want ook dat hebben we nodig om uit die crisis te komen. Mvo is helemaal niet vrijblijvend of vrijwillig. Ik zal dat ook uiteenzetten. Essentieel voor een vertrouwenwekkende langetermijnstrategie van bedrijven is dat mvo in de kernprocessen moet zitten. Het moet in de keten en het risicomanagement zitten. Je verdient geen geld over de ruggen van slaven, kinderen of het dumpen van gif in Afrika.

De heer Vendrik (GroenLinks): De staatssecretaris zegt dat mvo niet vrijblijvend en niet vrijwillig is. Wat is het dan wel?

Staatssecretaris Heemskerk: Mvo is op tal van terreinen ingekaderd en ingesnoerd via wet- en regelgeving. Maar we moeten elkaar met mvo ook niet in de put laten praten. De heer Vendrik gaf al voorbeelden van bedrijven die het heel erg goed doen. Nederland heeft een superreputatie op het terrein van mvo. We hebben multinationals zoals TNT, Unilever, DSM, KLM, AkzoNobel die echt vooroplopen. Laten we daar ook trots op zijn. Triodos Bank, de meest duurzame bank van de hele wereld, doet het fantastisch. Mvo heeft het in Nederland drukker dan ooit en heeft meer partners dan ooit. Duizend bedrijven hebben zich aangesloten als partner. Hieronder vallen onder meer ondernemersorganisaties, ngo’s en 35 brancheorganisaties. De Kamers van Koophandel hebben het op hun nationale agenda staan. Mvo bereikt in Nederland meer dan duizend ondernemers, ook met concrete informatie, tips en adviezen. Bedrijven en werknemers zijn gelukkig aan het nadenken over wat er allemaal op ze af komt. Men is zich aan het heroriënteren op de eigen integriteit en het eigen handelen. Daar is mvo een grote bron van inspiratie en een leidraad voor. Maar wie doet wat bij mvo? Af en toe word ik ongemakkelijk van de vraag of het alleen vrijwillig of alleen bovenwettelijk is. Dat is het niet. Maar dan moet je wel zeggen wat doet de overheid doet op welke niveaus.

Ik vind het raamwerk van professor Ruggie heel nuttig. Ruggie koppelde het aan mensenrechten. Hij noemde de wijze waarop de Nederlandse overheid omgaat met mvo de golden standard. Daarbij noemt hij met name op de Nationale Contactpunten (NCP) als voorbeeld. Er waait gelukkig een andere wind dan ten tijde van de initiatieven Bos-Rabbae en Koenders-Vendrik. Ruggie hanteert een indeling. Daarbij stelt hij dat je als staat de mensenrechten moet beschermen. De bedrijven moeten die vervolgens respecteren en men moet ook nog verhaal kunnen houden. Die indeling kun je ook gebruiken op de wijze waarop wij met mvo omgaan. Want wat doen wij allemaal aan wetgeving? Het begint met de internationale rechtsorde. Die is af en toe veel te slap. Dat zeg ik ook tegen de heer Vendrik. Die moet beter want we willen niet alleen een politiek akkoord. We wilden een juridisch akkoord in Kopenhagen. Dat gaat helaas niet lukken. Maar we moeten nog met veel andere landen onderhandelen.

De Kamer zag een teleurgestelde staatssecretaris terugkomen uit Genève na de zomer van 2008. Want dat was een unieke kans om wat te bereiken op het gebied van markttoegang voor de allerarmste landen en een Dohadeal te sluiten.

Op een aantal terreinen gaat het wel goed met de internationale rechtsorde en daarmee ook met het naar de goede kant duwen van bedrijven. Voorbeelden zijn Convention on International Trade in Endangered Species (CITES) en afspraken over clusterminutie. In de G20 zijn afspraken gemaakt. Wij zien graag dat er een meer verplichtend karakter komt, ook voor de manier waarop bonussen worden uitgekeerd in het bankwezen. Dat zijn allemaal voorbeelden van het inkaderen, insnoeren en het voor bedrijven de goede kant opzetten van prikkels om zo een goede balans te vinden tussen profit, planet and people. Op nationaal niveau is een uitwerking nodig van al die regels uit de internationale rechtsorde. Na het regelstellen moet er ook voor handhaving worden gezorgd. Nederland doet dat het met een aantal regels beter in vergelijking met andere landen. Daarom moeten wij ook weer andere lidstaten aanspreken op de wijze waarop ze dat doen. Bij ons zijn de eisen, de wetgeving en de vergunningen die wij hebben op het terrein van milieu, arbeidsomstandigheden en dierenwelzijn heel goed geregeld. Daarom zie ik al die Nederlandse bedrijven in China vooroplopen in de manier waarop zij efficiënt en duurzaam produceren. Ik zeg ook tegen mevrouw Van der Burg dat het niet vanzelf gaat. Je moet niet alleen vertrouwen op bedrijven. Je moet die bedrijven inkaderen in een eerlijk spelveld internationaal en nationaal.

Maar wetgeving is weer niet het enige dat je doet. We hebben ook allerlei financiële en normatieve instrumenten. Bijvoorbeeld die lijst van risicoproducten uit kinderarbeid die ze in Amerika hebben gemaakt. Die maak ik ook beschikbaar voor het Nederlands bedrijfsleven. We hebben voorbeeldgedrag van de overheid: duurzaam inkopen, het koppelen van de criteria mvo aan het financieel buitenland instrumentarium, de staatsdeelnemingen en diplomatie in het kader van mvo. Minister Verhagen is in het buitenland koopman maar ook dominee. Minister Koenders is koopman, want hij doet veel voor de bedrijven in Afrika, maar hij is ook dominee. En ook ik ben zowel koopman als dominee.

Ik ben er best trots op dat ik vorige week met de Chinese minster van handel heb afgesproken dat corporate social responsibility en de transparantie vanuit China daarover, onderdeel wordt van het gezamenlijk economisch comité dat Nederland en China nog hebben. In China vinden zij corporate social responsibility maar een eng en modern begrip. Als ik voorstel de balans tussen profit, planet and people dan maar een harmonious society te noemen beginnen ze al wat meer te knikken. Daarbij geef ik aan dat men er in China belang bij heeft dat het merk made in China niet geassocieerd wordt met die vreselijke beelden van die mensen die uit de mijnschachten kwamen. Als ik dan vraag wat ze daaraan willen doen, zijn ze bereid om te praten. Ambassades geven voorlichting over mvo. Ik zeg toe de hele voortgangsrapportage over mvo op al die terreinen kort en ruim voor het algemeen overleg van 28 januari naar de Tweede Kamer te sturen. Want het was allemaal wel erg veel papier op het laatste moment. De overheid doet heel veel.

De heer Kalma (PvdA): De staatssecretaris schetst een drieslag: beschermen van overheidswege waar nodig ook over de grenzen heen, de verantwoordelijkheid van wat ondernemingen op ethisch, sociaal en milieugebied doen en het recht op verhaal bij de rechter. Het spreekt ons zeer aan dat hij die drieslag zo centraal stelt in het beleid. De heer Ruggie maakt Nederland op bepaalde onderdelen daar ook complimenten voor. Dat is goed. Wat doet de staatssecretaris om dit belangrijke verhaal ook in Europa breder te laten aanslaan? Want daar zal het voor een deel ook moeten gebeuren.

Staatssecretaris Heemskerk: Nederland wordt daarin ook gevraagd. Voor de ministers van handel heb ik bijvoorbeeld een presentatie gehouden over de manier waarop wij ervoor kunnen zorgen dat de pogingen tot vergroening in het handelsbeleid op elkaar aansluiten. Je kunt wel zeggen: dat is allemaal Kopenhagen en milieu. Maar ook binnen de handelspolitiek zijn er mogelijkheden om verduurzaming te vergroten. Bijvoorbeeld door tarieven op groene producten te schrappen waardoor de markt voor groene producten veel aantrekkelijker wordt. Dit kan dan het liefst worden gedaan in WTO-verband, zo niet in G20-verband. Als Nederlands bedrijfsleven profiteren we daar ontzettend van, omdat wij heel veel groene producten hebben. Ik weet dat minister Koenders en minister Verburg bezig zijn om vanuit hun verantwoordelijkheid op de specifieke beleidsterreinen ook die internationale c.q. Europese rechtsorde aan te scherpen.

De heer Vendrik (GroenLinks): Het schrappen van tarieven op groene producten ter bevordering van de groene wereldhandel is natuurlijk prachtig. Het überhaupt afschaffen van tarieven is wel lastig. Het wordt natuurlijk pas echt leuk als je het omgekeerde ook doet. Dat je de productie van producten bestraft met een heffing als die uitzonderlijk en aantoonbaar niet groen zijn. Is dat ook onderdeel van de agenda van dit kabinet?

Staatssecretaris Heemskerk: Een CO2-importheffing is onverstandig want dan heb je grote kans op allerlei handelsoorlogen. Een CO2-belasting vanuit Europa waar bijvoorbeeld wel over nagedacht wordt, heeft positieve effecten en die verreken je aan de grens. Die zou wel kunnen helpen. Ook de balans tussen positieve en negatieve prikkels is onderdeel van het totale pakket aan maatregelen die we bij voorkeur in Europees verband moeten invoeren. De CO2-invoerheffingen werken vaak averechts. Kijk bijvoorbeeld naar cement als heel vervuilend product. Het wordt nauwelijks geëxporteerd vanuit China naar Europa. Op deze route zijn het vaak de vooroplopende groenere producten die naar Europa komen. Het exporterende bedrijfsleven in China heeft meer internationale normen en is al duurzamer. Je kunt dus ook vaak de verkeerde treffen. Mijn grote voorkeur gaat uit naar positieve prikkels.

De heer Vendrik (GroenLinks): Dat snap ik. Maar stel dat de Doharonde ergens komend jaar tot een goed einde komt en er komt een nieuwe daadwerkelijke verlaging van algemene tarieven wereldwijd. Wat stelt een vrijstelling dan nog voor? Ben je dan echt bezig om groene handel te bevorderen of verdwijnt dat perspectief omdat je überhaupt al bezig bent uit hoofde van de geslaagde Doharonde tarieven op producten op allerlei markten af te schaffen. Wat heeft deze positieve stimulans dan nog voor zin?

Staatssecretaris Heemskerk: Als we al een Doha-akkoord bereiken, dan zal dat niet betekenen dat alle tarieven 100% de wereld uit zijn. Dan helpt alles wat je dus wel extra en positief doet voor groene handel nog wel. Het introduceren van nieuwe sancties of nieuwe heffingen kan juist leiden tot een ontzettende mate waarin anderen gaan terugslaan. Dan bereik je eigenlijk dat we meer tarieven krijgen doordat we die negatieve prikkels er ook in hebben gebracht. Dus laten we het maar eerst proberen met die positieve prikkels. En laten we eerst proberen het Doha-akkoord te bereiken.

Mevrouw Gesthuizen (SP): In uw brief spreekt u wat betreft de coherentie ook over samenwerking met het IMF en de Wereldbank. Waarom wordt er ten aanzien van de Doha-ontwikkelingszone als het gaat om armoedebestrijding en sociaaleconomische ontwikkeling niet gesproken met andere internationale instellingen zoals de VN, het UNDP, de ILO?

Staatssecretaris Heemskerk: De WTO is juist een van weinige echt multilaterale verdragen met tanden en maakt onderdeel uit van al die internationale fora. Ze spelen daar een prominente rol in. Dus ik snap de vraag niet helemaal.

Mevrouw Gesthuizen (SP): Ik vraag daar specifiek naar omdat u zelf stelt dat u op het punt van coherentie samenwerking wilt zoeken met het IMF en de Wereldbank. Waarom noemt u de andere instellingen daarbij niet, als het gaat om coherentie in armoedebestrijding en sociaaleconomische ontwikkeling?

Staatssecretaris Heemskerk: Ook daarover is er samenwerking tussen de WTO, het IMF en de Wereldbank. De heer Lamy kwam bijvoorbeeld bij minister Koenders en mij op bezoek omdat hij juist wilde zien op welke wijze ontwikkelingssamenwerking en handel met elkaar geïntegreerd zijn via alle Aid For Trade-programma’s die collega Koenders onderneemt. Ik vraag of hij daar in zijn eerste termijn op in wil gaan.

Het is niet alleen een zaak van de overheid. Er zijn ook andere terreinen waarop bedrijven beïnvloed worden. Denk aan invloeden via de aandeelhouders, de ondernemingsraden en de raad van commissarissen. Deze laatste zou een actievere rol moeten spelen op het doorvragen van de raden van bestuur over de manier waarop daaraan invulling wordt gegeven. Daarnaast hebben we natuurlijk de verantwoordelijkheid van de consument die soms als burger wat anders roept dan als koper in de supermarkt. Maar ook dat gaat de goede kant op.

De SER heeft een mooi initiatief neergelegd binnen de internationale kring voor het mvo. Ik heb ook vorig jaar bij de begrotingsbehandeling van EZ gezegd dat dit een ambitieuze agenda is. Dit kabinet heeft veel vertrouwen in de SER. Helaas komt dat er niet altijd zo uit. Wij hebben de SER niet aan een touwtje. Men zit hier wel in de zaal en luistert mee. Ik ben blij dat niet alleen ik heb gezegd dat die agenda veel concreter moet en dat de raad zich doelen moet stellen. Ik ben ook blij met de steun van de Tweede Kamer op dit punt. De motie Voordewind c.s. «verzoekt de regering de SER te verzoeken tot, en zo nodig te ondersteunen bij het ontwikkelen van een substantieel programma op het gebied van ketenbeheer, waaronder het meten van ketenprestaties en het agenderen van belangrijke problemen in de productieketen en in geval de SER daartoe niet bij machte is of niet bereid is, met een ander voorstel te komen». Ik beschouw deze motie als ondersteuning van beleid.

Mevrouw Gesthuizen (SP): In de brief geeft de staatssecretaris aan dat hij heeft verzocht om een actieplan richting de SER. Heeft hij daaraan ook een datum gekoppeld? Want als we het hebben over 2012, dan moet dat actieplan er in ieder geval in het voorjaar van 2010 zijn.

Staatssecretaris Heemskerk: De SER spreekt begin december met een aantal productschappen. De SER luistert goed mee en ik zeg u toe dat ik na 3 december contact zal opnemen met de voorzitter van de SER. Ik zal hem vragen of hij naar aanleiding van deze vraag vanuit de Tweede Kamer en de informatie uit de ngo’s in een aanvullende brief wil aangeven hoe zij invulling geven aan internationalisering van mvo.

Kortom, de overheid doet veel, de SER zegt veel te gaan doen en ook bedrijven bekijken concreet hoe zij fatsoenlijk kunnen ondernemen en ruimhartig hun verantwoordelijkheid kunnen nemen in de keten. Brancheorganisaties spelen daarin een belangrijke rol. Ik ben het wel met mevrouw Van der Burg eens dat het voor kleine bedrijven beter is dat problemen bij de toeleverancier via een brancheorganisatie aan de orde worden gesteld. Of dat een klein bedrijf door certificering precies weet wat goed zit bij welke toeleverancier.

Het is niet alleen een zaak van bedrijven en overheid. Ook de institutionele beleggers en de ngo’s spelen een belangrijke rol daarin. Economische Zaken werkt aan het ondersteunen van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling. Zij bekijken hoe je performance criteria van bestuurders beter kan toetsen op het mvo-gehalte. Dat moet zo veel mogelijk praktisch worden gemaakt.

Toch gaat het af en toe nog mis. Dan is de vraag of men zijn recht ergens kan halen, en hoe het zit met de extraterritorialiteit. Ten eerste werken wij met geschillenbeslechting via het nationaal contactpunt voor handhaving van de OESO-richtlijnen. Daar zijn er nog niet veel zaken gemeld. Ik roep iedereen op om misstanden te melden bij het NCP, dat beschikt over deskundige en onafhankelijke mensen. Nieuw is ook dat het geen ambtelijke club is. Men heeft dus acces to remedies.

Ten tweede heb ik ook een onderzoek toegezegd naar de aansprakelijkheid van Nederlandse moederondernemingen voor schendingen van milieu- en mensenrechten door dochterondernemingen in het buitenland. Het rapport daarvan ontvangt de Kamer eind december. We moeten extraterritorialiteit goed in perspectief plaatsen, want dat is best eng. Het kan bedrijven ook juist bescherming bieden. Ik zie dit echt in extremiteiten. Maar die voorbeelden hebben we in de praktijk gezien. Bijvoorbeeld Total in Birma die werknemers niet alleen gevangen zette, maar waar ook nog verkrachtingen aan de orde waren. Of de Trafigurazaak waarbij men zegt onschuldig te zijn omdat er geen direct verband wordt gezien tussen het dumpen van gif en het feit dat mensen doodgaan. Het onderzoeksrapport van wat er extraterritoriaal kan, ontvangt de Kamer eind december. In 2010 komen er ook aanbevelingen van Ruggie op dergelijke terreinen en is ook een Europees ketenonderzoek naar aansprakelijkheid gereed. We moeten de Nederlandse extraterritorialiteit wel in internationaal perspectief zetten.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): De staatssecretaris geeft aan dat het NCP heel goed kan werken als er inderdaad signalen doorgegeven worden. Ik heb hier echter een bericht waarin staat dat de belangrijkste taak die het NCP heeft in die drie jaar geen enkele keer succesvol is uitgevoerd, gewoon omdat het te weinig gezag heeft. Dat gebeurt zeker als men staat tegenover bedrijven die op geen enkele wijze consequenties ondervinden als ze zich niet aan procedures houden. De kop van het bericht is: «OESO-richtlijnen voor bedrijven tandeloos». Ik wil daarom graag van de staatssecretaris weten wat hij gaat doen om ervoor te zorgen dat bedrijven de procedures niet veronachtzamen.

Mevrouw Van der Burg (VVD): Het onderzoek naar extraterritorialiteit komt eind december van dit jaar. Kunt u aangeven wat daar precies in komt? Is dat een vergelijking van de rechtstelsels in internationaal verband?

De heer Vendrik (GroenLinks): Moet ik uit de toelichting van de staatssecretaris opmaken dat het kabinet zelf niet komt met nadere regulering, nadere verplichtingen en nadere eisen met betrekking tot transparantie, maar dat eigenlijk vooral bij anderen neerlegt. In dit zeer belangrijk vraagstuk van internationale ketenverantwoordelijkheid kunnen nu de grootste stappen worden gezet. Het ligt bij de Raad voor de Jaarverslaglegging, bij de SER of het moet internationaal bevochten worden, maar wat doet het kabinet op dit punt nu zelf?

De heer Kalma (PvdA): Aansluitend daarop, maar dan procedureel ga ik ervan uit dat we hierover zullen praten aan de hand van het rapport waar u het over had. We gaan, hoe belangrijk dat ook zal zijn, niet wachten op rapportage in EU-verband die voor de zomer is gepland.

U zegt dat het gebrek aan klachten bij de contactpunten minder erg is dan we dachten. Maar dat komt natuurlijk ook omdat men de weg naar die contactpunten nog niet weet te vinden. Eerder hebben we gesproken over een actieve rol van Nederlandse ambassades in de betrokken landen. Dus niet alleen gericht op Nederlandse bedrijven maar ook op ngo’s en bevolking ter plaatse. Krijgt dat beleid vorm?

Staatssecretaris Heemskerk: Ik ben het niet eens met mevrouw Ortega-Martijn dat het NCP geen gezag heeft. Daar zitten hele goede mensen in zoals oud vakbondsvoorzitter De Waal (tegenwoordig commissaris bij ING) en de heer Herman Mulder die vanuit risicomanagement bij ABN AMRO de equator principles heeft opgezet. Het is een heel goede spreiding van mensen. Het is een gezagvolle club die ook zichtbaar is in de mvo-wereld. En ik roep nogmaals op, en dat gebeurt ook via de ambassades, dat men bij misstanden met het NCP contact opneemt. Zo hebben we ook een zaak opgepakt rondom Shell in de Filippijnen. Het is echt een belangrijk loket.

Tegen mevrouw Van der Burg zeg ik dat het rapport er inderdaad eind december van dit jaar ligt. Dan krijgt de Kamer antwoord op de vraag wanneer een Nederlands moederbedrijf aansprakelijk is voor daden van een buitenlandse dochteronderneming. En we kijken tevens naar een aantal buitenlandse voorbeelden zoals de Alien Tort Claims Act in de Verenigde Staten. Tegen de heer Kalma zeg ik dat Ruggie en dus ook Europa bezig is. Ik vind wel dat je de vragen wat je daarmee doet en of er eventueel iets extra’s in kan, in Europees perspectief moet plaatsen.

De heer Vendrik zegt dat de SER te weinig voortgang maakt en dat het kabinet te weinig doet. Daar ben ik het echt niet mee eens. Sinds de motie-Rabbae/Vendrik is een en ander echt aangescherpt. Ten eerste hadden we de commissie-Burgmans die aangaf dat mvo verankerd moet worden in de code-Tabaksblat. Dat is dus een wettelijke verankering, comply or explain. Dat geldt voor de grote beursgenoteerde ondernemingen. Die zijn daarop aanspreekbaar door hun commissarissen, hun aandeelhouders, alle pensioenfondsen en alle vakbonden. Die code-Tabaksblat is een best practice met uitstraling naar de niet-beursgenoteerde ondernemingen.

Daarnaast is Richtlijn 400 ook aangescherpt. Richtlijn 400 is gekoppeld aan het Burgerlijk Wetboek. Ook daar is er dus sprake van wettelijke verankering. Ik haal de belangrijkste wijzigingen van Richtlijn 400 voor de Raad voor de Jaarverslaglegging aan:

– het verschaffen van algemene informatie;

– aanduiding van de (internationale) keten waarin de rechtspersoon actief is;

– het opnemen van een toelichting met betrekking tot maatschappelijke aspecten van ondernemen inclusief internationaal ketenbeheer (alinea 115);

– aanpassing van het kader dat wordt aangereikt om steun en richting te geven aan verslaggeving over maatschappelijke aspecten van ondernemen (alinea 118);

– aanpassing van de aanbeveling om voor zover relevant voor de aard van de ondernemingsactiviteiten naast algemene maatschappelijke aspecten aandacht te besteden aan milieu, sociale en economische aspecten (alinea 119);

– opname van een toelichting op maatschappelijke aspecten van ondernemen en een onderscheid maken tussen de eigen bedrijfsvoering en de (internationale) keten waarin de onderneming opereert (alinea 120).

Richtlijn 400 is dus op veel meer bedrijven van toepassing dan de code-Tabaksblat. De richtlijn is naar ik meen gisteren formeel vastgesteld. Ik heb vanochtend in het FD gelezen dat Nederland in de verslaggeving achter loopt ten opzichte van Denemarken. Het zou mij verbazen met code-Tabaksblat en met Richtlijn 400. Maar ik zal de Kamer de richtlijn in finale vorm doen toekomen en daarbij ook ten opzichte van een aantal belangrijke Europese landen een benchmark plaatsen. Ik vind dat we ook daarin voorop moeten lopen.

Vanuit Economische Zaken kwam ook de Transparantiebenchmark waar 170 bedrijven aan deelnemen. Daarbij passen wij het «naming and shaming»-principe toe. Die 170 bedrijven gaan wij uitbreiden tot een groep van bijna 500 bedrijven. Die gaan we verdiepen en inhoudelijk laten invullen: men zal dan niet alleen moeten zeggen dat men iets aan mvo doet maar ook wat men er aan doet. De benchmark gaan we vernieuwen, want hij wordt interactief online beschikbaar waardoor men de eigen situatie ook kan vergelijken met die van anderen. Op het terrein van transparantie hebben we dus echt heel veel meters gemaakt. En als de SER ook nog een paar meters extra zet dan is die openbaarheid van ketens goed vergroot.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie): Informeel gezag hebben betekent nog niet dat je formeel gezag uitoefent. Ik bedoel hiermee dat de rol van het NCP geen effect heeft op het gedrag van de multinationals. Dat geldt namelijk ook voor de casus die de staatssecretaris zelf naar voren bracht: de kwestie Shell op de Filippijnen. Aan welke consequenties is Shell nu daadwerkelijk gebonden? Shell gaat gewoon zijn eigen weg. Dus graag een reactie daarop.

De heer Vendrik (GroenLinks): De staatssecretaris zei in het begin van zijn betoog dat mvo niet vrijwillig en niet vrijblijvend is. Dat is precies het probleem bij de aangepaste Richtlijn 400. Het is zowel vrijwillig als vrijblijvend. Bedrijven maken zelf uit waarover ze rapporteren en bepalen zelf of ze überhaupt iets rapporteren. Bovendien beperkt de informatie zich tot niet-financiële informatie voor zover die relevant is voor het interpreteren van de boekhouding en de financiële jaarcijfers. Dat is de systematiek van de Richtlijn 400. Dat is vrijblijvend en vrijwillig. Zo maken we geen stap vooruit. Dan hebben we stilstand georganiseerd. Ik vraag het oordeel van de staatssecretaris daarover.

De heer Kalma (PvdA): Een voorbeeld rond datzelfde thema is de code-Tabaksblat, waar inderdaad een stap vooruit is gezet. Het kon wat preciezer ook volgens de commissie-Frijns, maar het is wel gebeurd. Het betreft echter alleen beursgenoteerde ondernemingen. De commissie-Burgmans heeft een expliciet pleidooi gehouden. Die heeft een aanbeveling gedaan om dit te betrekken op alle grote ondernemingen in Nederland. Dat is op dit moment niet het geval. De staatssecretaris verwijst naar artikel 391, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Er wordt zowel in politieke als wetenschappelijke kringen gezegd dat de formulering omslachtig is. Hij heeft het voornemen informatie te verschaffen over hoe dit in andere landen gesteld is. Mag ik de vraag die ik in de eerste termijn stelde dan iets anders formulieren? Bent u bereid, als bijvoorbeeld Nederland op dit terrein bij Denemarken achterloopt, steun te geven aan het initiatief dat ik net als de heer Vendrik heb aangekondigd?

Mevrouw Gesthuizen (SP): Kan de staatssecretaris reageren op de stelling van de Raad voor de Jaarverslaggeving dat mvo maatwerk is waarbij het aan elke onderneming zelf gelegen is te bepalen welke maatschappelijke aspecten in de individuele situatie relevant is? Nu bepaalt een onderneming zelf wat relevant is om na te naleven. Maar als een onderneming dat zelf niet vaststelt, dan gebeurt er niets. Ook ik citeer een stukje uit die artikelen. Artikel 117: «De rechtspersoon bepaalt of en, zo ja, hoe een toelichting op relevante maatschappelijke aspecten van ondernemen in het jaarverslag wordt opgenomen, alsmede welke maatschappelijke aspecten als meest relevant worden aangemerkt.» Ik sluit me dus aan bij de heer Vendrik. Het is een en al vrijblijvend en vrijwilligheid wat klok slaat.

Staatssecretaris Heemskerk: De rol van het NCP heeft wel degelijk effect op ondernemingen. Als men opgeroepen wordt om de stakeholdersdialoog in de Filippijnen te verbeteren en als gesteld wordt dat het eigenlijk niet zo goed is gegaan, dan is dat niet prettig voor het imago van Shell. En als zo een gezaghebbend NCP dit rapporteert komt het ook nog een keer op de aandeelhoudersvergadering. In Manilla is het gedrag van Shell ook duidelijk aangepast. Ze betrekken nu veel beter alle stakeholders bij hun activiteiten. De NCP verricht dus nuttig werk en zou meer zaken kunnen hebben.

Dan de vraag of mvo maatwerk is. Ja, natuurlijk is het maatwerk. De problemen die er in Afrika spelen, zijn anders dan het oerwoud in Brazilië. Dat is anders dan wat er in Indonesië aan de gang is en dat verschilt weer met China. Dus het gaat om specifieke sectoren en specifieke landen. Je kunt dat niet in één frame vatten maar ze moeten er wel over rapporteren. Want Richtlijn 400 is wel degelijk gekoppeld aan het Burgerlijk Wetboek. Bedrijven moeten natuurlijk wel invulling kunnen geven aan wat hun activiteiten zijn en hoe zij daarover rapporteren. Maar het Burgerlijk Wetboek en dus Richtlijn 400 is daar normstellend voor.

De heer Kalma zegt: als Nederland veel minder doet dan Denemarken, staat u dan positief tegenover mijn initiatief? Ik zou het bijna willen omdraaien met de tegenvraag: als Nederland veel meer doet dan Denemarken, trekt u dan uw initiatief in? Natuurlijk zal het kabinet het initiatief beoordelen. De devil daarin is het detail. Het hangt af van wat in het wetsvoorstel komt te staan. Maar de heer Kalma vindt ons aan zijn zijde als hij zegt dat het niet alleen belangrijk is dat bedrijven in het buitenland geld verdienen, maar ook dat ze duidelijk maken hoe ze dat doen, want dat draagt bij aan het draagvlak voor internationaal ondernemen.

De rapportage over mvo en ketenverantwoordelijkheid is transparanter gemaakt en aangescherpt, zowel via de commissie-Burgmans als via de Richtlijn 400. De motie-Van Dam stelt dat bedrijven een directe verantwoordelijkheid dragen om zich ervan te vergewissen dat de gehele productieketen voldoet en volledig zou moeten kunnen aantonen hoe een product tot stand is gekomen van grondstof tot eindproduct. Mevrouw Ortega-Martijn zei over die motie dat je dat niet voor 100% kunt eisen. Dat is natuurlijk wel waar we naar toe willen: dat de ketens zo transparant en zo duurzaam mogelijk worden. Dat ze internationaal inzichtelijk zijn. Dat kunnen we dus niet alleen maar in Nederland. En die verplichting moeten we bij meer partijen dan alleen bedrijven neerleggen. Het is iets waar overheden en internationale organisaties aan moeten werken. Als ik de motie zo mag uitleggen en mag zien als een soort langetermijntoekomstvisie, dan beschouw ik haar als ondersteuning van beleid.

Volgende week ben ik drie dagen bij de WTO. We gaan daar vooral een aantal praktische zaken regelen. Maar we gaan helaas niet onderhandelen over de Doha-agenda, omdat we afgesproken hebben eerst aandacht te besteden aan de gezondheidszorg, dan Kopenhagen en echt in het voorjaar van 2010 aan Doha. En dat is vooral gedreven door de Amerikaanse inbreng die gericht is op de eigen binnenlandse agenda. Wel staan er een aantal andere zaken ter bespreking. Geen financiële liberalisering zeg ik tegen mevrouw Gesthuizen. Wij gaan het wel hebben over wat er gebeurt ten aanzien van het financieel protectionisme dat slecht kan uitpakken voor verschillende landen en voor internationale handelsstromen. We doen het normaal gesproken één keer in de twee jaar. De laatste ministeriële conferentie vond vier jaar geleden plaats in Hong Kong. Daarom heeft de heer Lamy een reguliere WTO-conferentie georganiseerd waarbij expliciet gekozen is voor een focus op het functioneren van de WTO, zowel intern als extern en in de wereldeconomie. Zaken die daar op de agenda staan, zijn wel belangrijk e-commerce, TRIPS en het Indiase voorstel om de WTO-structuren te verbeteren en transparanter te maken. Er komt een themasessie aan de orde maar die ligt er niet voor een beslissing. Collega Koenders zal in het specifieke geval van cacao ingaan op de non-trade concerns. Wat ik daar wel van wil zeggen is dat effectiviteit van die maatregelen vooropstaat.

Minister Koenders: Voorzitter. Voor mij is essentieel dat mvo cruciaal kan zijn voor de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking en onze relatie met ontwikkelingslanden. Ik heb eigenlijk twee conclusies getrokken uit de afgelopen periode. Ten eerste de huidige financiële economische crisis en de enorme uitdagingen die we hebben op het terrein van klimaat. Dit betekent dat in de komende periode zal moeten blijken of publieke en private partijen gezamenlijk in staat zijn een deuk in een pakje boter te slaan als het gaat om duurzaamheid. We hebben elkaar nodig zonder dat daarbij verantwoordelijkheden door elkaar heen lopen. Er zit uiteraard verschil in de rol van de overheid en de rol van het bedrijfsleven. In het debat is het interessant te zien dat, sinds de financieel economische crisis, nu meer dan ooit de relatie met de overheid weer belangrijk is geworden en dat de relatie met het bedrijfsleven opnieuw aan definiëring toe is. Daar zijn allerlei extreme en tussenposities over te bedenken. In ieder geval is het punt van verantwoording essentieel geworden. Meer dan het eigenlijk al was.

Ten tweede de vraag van effectiviteit van mvo. Ik heb daar een zeer activistische benadering in, net als de staatssecretaris. Ik kijk naar wat wij op dit ogenblik bereiken in ontwikkelingslanden op het terrein van mvo, bijvoorbeeld de projecten in Cairo, Dhaka, Bogota, Jakarta en Hanoi. In nauwe samenwerking met het lokaal en het internationaal bedrijfsleven komen we samen verder op dit belangrijke punt, juist in een omgeving waar weinig transparantie is en vaak veel corruptie en waar het heel moeilijk is om aan gegevens te komen. Dat gaat gezamenlijk met Nederlandse en soms niet-Nederlandse bedrijven. Als het gaat om ketenverantwoordelijkheid, dan is de visie vanuit ontwikkelingssamenwerking natuurlijk dat ervoor gezorgd moet worden dat de zwaksten in de keten meer macht krijgen. Dat is eigenlijk de essentie. Door op allerlei manieren dat activisme uit te stralen, zijn we daarmee bezig. Effectiviteit is geen ideologische positie van de Nederlandse regering. Er is duidelijk voor een activistische benadering gekozen. Dat is echt een verschil met de periode waarin ik zelf Kamerlid was. En dan kun je veel discussiëren over de punten die net naar voren zijn gebracht. De staatssecretaris neemt zijn verantwoordelijkheid en heeft in die discussie geantwoord. Maar hij heeft niet gezegd dat er nooit wetgeving kan komen. De vraag daarbij is wel of dat niet moet komen vanuit het internationale circuit. Op dit moment werk ik samen met een aantal bedrijven in Nederland. Daarbij zit de overheid in een rol als regisseur tussen. En de convening power die we hebben om mensen bij elkaar te brengen doet enorm veel om die ketenverantwoordelijkheid in de praktijk waar te maken.

Het initiatief duurzame handel is belangrijk omdat het veel sneller gaat dan regeltjes. Je zou er maar eerst internationaal akkoord over moeten krijgen, zonder dat je vervalt in vals protectionisme of unilateralisme, waar ik overigens voor ben. Het afwegingskader van de Nederlandse regering is bekend.

Aan de heer Vendrik zeg ik het volgende. Bij het initiatief duurzame handel zijn we nu bezig met cacao. In de preconcurrerende fase werken grote bedrijven samen omdat zij een belang hebben bij duurzaamheid. Ik zie daar een dynamiek in komen door een rol van de overheid die meer is dan vrijblijvend, juist sturend. Maar we kunnen het niet allemaal zelf doen. Daar hebben we het geld ook niet voor. We zijn wel de katalysator om dat verder te brengen. Ik zou dus op het ogenblik tegen unilaterale handelsmaatregelen zijn tegen bijvoorbeeld Ivoorkust. Ik ben nu bezig met een andere methode. We sluiten het niet uit, maar ik zou wel iets anders willen voorstellen. Wat de CDA-fractie heeft voorgesteld, is ook een beleidslijn van de regering. Als het slecht gaat met bedrijven die negatieve consequenties hebben voor ontwikkelingslanden, heeft de regering een verantwoordelijkheid. Zoals ik samen met de staatssecretaris de coltanbedrijven in Congo bij elkaar heb gehaald, zo zullen we dat ook doen met de chocoladebedrijven. Dat doen wij. Wat mij betreft halen we daar het initiatief duurzame handel bij. Waarom zijn die andere bedrijven niet bereid om zich daarbij aan te sluiten? Het is een fantastisch initiatief. Je kunt preconcurrerend samenwerken en je kunt hier nog wat zeggen van de mooie chocoladeletters. Daar zit volgens mij echt de kracht van dit soort initiatieven.

Mijn eerste opmerking over de chocola is: realiseer u hoe moeilijk het is voor die bedrijven. Dat zie ik ook in ontwikkelingssamenwerking. Het gaat om duizenden kleine boeren waar niemand ooit oog voor gehad heeft. Ze zijn nauwelijks te bereiken. En we hebben nu een kans om daar te helpen. Ik waardeer het feit dat er actie is en ook dat er voortrekkers zijn. Want dat is de kern. Hier is een voortrekkersgroep gekomen. Dat leidt tot kritiek op anderen; het is nog niet goed genoeg. Zo zie ik de actie van de groene Sint. Er is een beweging op gang gekomen waarin voor het eerst verlicht eigenbelang en duurzaamheid samenkomen. We hoeven hier ook niet te doen alsof er geen verschillende belangen zijn in een keten. Die zijn er wel. Want er zijn er ook een aantal gelijksoortige bij elkaar.

Dat gesprek zeggen wij dus toe. We moeten even nadenken wat het beste is. Of dat samen met Initiatief Duurzame Handel en andere bedrijven gebeurt bijvoorbeeld. Mars en Cargill zijn al aan boord. Ik ben zelf naar dat fantastische initiatief gegaan van de Amsterdamse haven om de duurzame haven van Nederland te worden. Dat is wat we moeten hebben.

Wij hebben vanuit Ontwikkelingssamenwerking een initiatief genomen om een onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een WOK. Dat gaat over de relatieve economische kosten. Daarbij zeg ik niet dat het geen geld mag kosten. Maar het is wel iets waar je rekening mee moet houden. Er zat ook een ander lastig punt aan. Ik moet eerlijk zeggen dat er soms ook een conflict kan zitten tussen de armoede en de duurzaamheidsagenda. Zoals je dat ook bij non-trade concerns ziet. Ik ben er voorstander van dat mensen in ontwikkelingslanden belang hebben bij duurzaamheid en goede arbeidsvoorwaarden. De middelen om daar wat tegen te doen zijn wel essentieel. Wat ik niet goed en zorgelijk vind in het kader van de internationaalrechtelijke kant van de WOK is dat veel ontwikkelingslanden een probleem ondervinden. Zij worden opgezadeld met een bepaald vereiste die het level playing field-principe met zich meebrengt. Ik vraag dat we dit op z’n minst in de gaten houden. Vanuit Ontwikkelingssamenwerking is wel een belangrijk punt te maken en dat zou mijn tweede toezegging zijn. De transparantie is wel heel lastig voor consumenten. Daarom zou ik er voor willen pleiten dat wij een geschillenregeling instellen voor individuen en anderen ten aanzien van het Nationaal Contactpunt voor de OESO. Dan kunnen zij hun geschil voorleggen. Niet alleen voor wat betreft hun investment nexus problemen maar ook voor keten- en handelsproblemen. Dat moet dan ook leiden tot mediation en uitspraken. Ik zal samen met de staatssecretaris nadenken over de wijze waarop we dat kunnen doen. Gezien het belang van ontwikkelingslanden, ben ik zo nodig ook bereid in financiële zin daar een bijdrage aan te leveren. Omdat ik het in het belang vind van ontwikkelingslanden zelf dat de consumenten de mogelijkheid krijgen tot een geschillenbeslechting binnen de NCP. Het zou mij voornemen zijn om dat samen met de staatssecretaris uit te werken en kijken hoe het zijn beslag kan krijgen. Dat zou een goede inspanning zijn voor al de landen waar het om gaat.

Mijn laatste opmerking is nog in de richting van mevrouw Van der Burg. Ik ben het met haar eens als zij zegt dat de informatievoorziening in ontwikkelingslanden niet zo gemakkelijk ligt. Maar ik vind dat juist dit de reden is dat er ketenverantwoordelijkheid moet komen. Dat geeft juist de noodzaak aan zou je kunnen zeggen. Daarom beschouw ik ketenverantwoordelijkheid ook maar als één instrumentje hoor. Ik vind het belangrijk. Ik vind het goed dat u het heel fors bespreekt. Er moet op een gegeven moment ook een follow-up komen. De kern is dat we met bedrijfsleven en organisaties, door opbouw van de justitiële sector en op allerlei andere manieren bezig zijn om dat in die ontwikkelingslanden zelf vorm te geven. Op sommige punten kun je daar ook niet op wachten omdat er positief en negatief een verantwoordelijkheid is voor het bedrijfsleven om ook bij te dragen aan bijvoorbeeld de millenniumontwikkelingsdoelen.

Toezeggingen

– De staatssecretaris zegt toe dat er uiterlijk 14 januari een brede voortgangsrapportage over de diverse aspecten van mvo aan de Kamer wordt gezonden, samen met de definitieve versie van Richtlijn 400, inclusief een EU-benchmark.

– De staatssecretaris informeert na 3 december de Tweede Kamer over de wijze waarop de SER concrete uitvoering zal geven aan de internationalisering van mvo.

– Eind december 2009 ontvangt de Tweede Kamer het onderzoek naar aansprakelijkheid van moederbedrijven voor gedragingen van dochters in het buitenland, inclusief een kabinetsreactie en een voorstel voor de uitbreiding van het NCP met een geschillenbeslechting.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Timmer (PvdA), voorzitter, Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), ondervoorzitter, Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD).

Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Jan Jacob van Dijk (CDA), Sap (GroenLinks), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Kraneveldt-van der Veen (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Bosma (PVV), Meeuwis (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Algra (CDA) en Weekers (VVD).