Vastgesteld 16 juni 2017
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 31 mei 2017 overleg gevoerd met mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, over:
– de verzamelbrief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 16 februari 2017 inzake Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (Kamerstuk 26 485, nr. 241);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 17 maart 2017 inzake actieplannen ter uitvoering van het steenkoolconvenant (Kamerstuk 26 485, nr. 244);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 30 januari 2017 met kabinetsreactie SEO Economisch Onderzoek rapport over marktconcentratie en prijsvorming in de cacaoketen (Kamerstuk 26 485, nr. 238);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 27 februari 2017 inzake impact van de import van palmolie op ontbossing en de verduurzaming van palmolie (Kamerstuk 30 196, nr. 539);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 april 2017 inzake functioneren Nationaal Contactpunt voor de OESO Richtlijnen (Kamerstuk 26 485, nr. 245);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 24 mei 2017 met reactie op brief MVO-Platform van 5 december 2016 en rol VNO-NCW bij promotie OESO-criteria (Kamerstuk 26 485, nr. 247).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de commissie, De Roon
De griffier van de commissie, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn acht leden der Kamer, te weten: Amhaouch, Becker, Bouali, Diks, Hijink, Van den Hul, De Roon en Voordewind,
en mevrouw Ploumen, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Aanvang 14.01 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag, dames en heren. Hartelijk welkom. Op dit moment tel ik zeven woordvoerders van de Kamer. Ik stel een spreektijd van vijf minuten voor. Ik zal in deze ronde per fractie één interruptie toestaan. Het woord is als eerste aan de heer Bouali van de D66-fractie.
Sorry, ik ben nog iets vergeten. Er is al per e-mail aangekondigd dat ik hier zal voorstellen om de brief van de Minister van 24 mei aan de agenda toe te voegen. Als daar geen bezwaar tegen is, dan kunnen we de conclusie trekken dat die brief is toegevoegd aan de agenda.
Het woord is nu aan de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Voorzitter. Ik heb het idee dat we elkaar bijna dagelijks zien. Ik voel mij steeds vertrouwder in deze setting. Daarom kan ik ook wel een geheimpje verklappen: ik ben een enorme House of Cards-junk. Frank Underwood zegt altijd: «If you don't like how the table is set, turn over the table.» Ik denk dat dit een belangrijk citaat is dat prima past bij het imvo-beleid (beleid voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen).
Door de jaren heen gingen bedrijven steeds weer op zoek naar de goedkoopste arbeid en de soepelste milieuregels. De kostprijs werd daarmee zo laag mogelijk gehouden, bijna ten koste van alles. Consumenten accepteerden dat, want zij zagen alleen het prijskaartje en niet de verschrikkingen die daar soms achter schuilgingen. Wat mij betreft moeten we nu precies doen wat Frank Underwood zegt: het speelveld veranderen. De regering probeerde dat vanaf 2013 met MVO Loont. 90% van de Nederlandse bedrijven zou zich moeten committeren aan de zogenaamde OESO-richtlijnen. Dat is nog steeds niet gelukt. De vraag hoever we wel zijn, kun je vanuit verschillende hoeken bekijken. De Minister legde er de nadruk op dat 47% van de bedrijven naar de OESO-richtlijnen verwijzen. Dat is meer dan de 30% die zich eraan committeert. De Transparantiebenchmark stelt zelfs dat het nog maar 11% is. Wat wil de Minister doen om de bedrijven die er al naar verwijzen, de volgende stap te laten zetten? Wat gaat zij doen om ervoor te zorgen dat die bedrijven zich er expliciet aan committeren en concrete stappen zetten?
Een van de instrumenten voor een eerlijk speelveld zijn de imvo-convenanten. Van de dertien voorgenomen convenanten zijn er inmiddels vier getekend. Die convenanten hebben betrekking op textiel en kleding, banken, duurzame eiwitten en hout. Kan de Minister ons informeren over de vraag hoe het nu staat met de andere negen convenanten? Volgens mij is het alweer een tijdje geleden dat wij daar een update van kregen. Is de Minister bereid extra inzet vrij te maken voor de betrokkenheid van ngo's (niet-gouvernementele organisaties) bij het opstellen van deze convenanten? Ik zag dat er bij twee convenanten een actieve betrokkenheid van ngo's was dankzij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Binnen het kledingconvenant moeten we ook goed kijken naar het uitbannen van kinderarbeid. Vorige week zat ik in een pop-up sweatshop van de Schone Kleren Campagne. Wat je daar hoort, ziet en ervaart, geeft extra energie om je hiervoor in te zetten. Kinderen horen namelijk op school te zitten en niet in gevaarlijke fabrieken kleding te naaien. Ter uitvoering van het convenant zou een roadmap opgesteld worden met meetbare doelen per land. Is die roadmap al ergens te vinden? Is die al openbaar? Ik verwijs daarbij ook naar de motie-Van Laar/Sjoerdsma (34 000-XVII, nr. 21), waarin aandacht is gevraagd voor kinderarbeid. Die motie is inmiddels alweer een tijdje geleden aangenomen.
Ik vertelde dat ik in die container was waarin een fabriek was nagebootst. Dat heeft toch best wel impact op mij gehad. Ik heb hierover een bericht geplaatst op mijn Facebookpagina. Ik kreeg daarop toch wel verdomd veel reacties van allerlei mensen. Heel veel mensen vragen zich af: hoe kunnen we dat dan weten? Ik vraag de Minister of we met elkaar kunnen bekijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat het bewustzijn bij consumenten wordt vergroot. Ik ben nog van de tijd van de Postbus 51-reclames. Ik weet niet of die reclames nog bestaan, maar ik wil iets in die trant, opdat we het bewustzijn kunnen vergroten. Ik denk dat er veel Nederlanders zijn die een steentje willen bijdragen.
Het volgende punt gaat over kinderrechten. Twee weken geleden vroeg ik via Kamervragen aandacht voor kinderen en migratie. Ik zou graag zien dat wij kinderrechten breed «mainstreamen» in het beleid, dus ook bij imvo.
Tot slot kom ik op Colombia, een buurland van het Koninkrijk, een land waar inmiddels de weg naar vrede is ingeslagen. De afgelopen jaren hebben we de Minister vaak over de misstanden in de kolenwinning gehoord. Ondertussen lijkt een aantal energiebedrijven mee te willen bewegen. Wat doet de Minister om de achterliggende bedrijven nog verder aan te sporen? Hoe kunnen wij als Nederland daar op een positieve manier input voor leveren? En welke hulp kan Nederland precies nog geven aan een transitional justice program? Is de Minister bereid om in dit buurland extra inzet te tonen op het gebied van imvo? Ik vraag dat ook met het oog op de vele Nederlandse bedrijven die daar actief zijn en het adagium «beter een goede buur dan een verre vriend».
De heer Hijink (SP):
Voorzitter. Ondanks het enthousiasme van de Minister, dat oprecht valt te waarderen, lijkt het met het maatschappelijk verantwoordelijk ondernemen door Nederlandse bedrijven in het buitenland nog niet erg te vlotten. Er zijn convenanten, conferenties, overleggen en er wordt geagendeerd, maar harde maatregelen om maatschappelijk verantwoord ondernemen tot norm te maken zijn er nog altijd niet.
Nog maar een beperkt percentage van de Nederlandse bedrijven houdt zich aan de afspraken die zijn gemaakt over maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat is heel vreemd. Over de bescherming van investeringen door bedrijven in het buiteland worden stapels papier volgeschreven met afspraken om te voorkomen dat onze bedrijven ook maar enig risico lopen. Sterker nog, in handelsverdragen krijgt het bedrijfsleven het privilege van eigen rechtbanken buiten de rechtsstaat om: alles om er maar voor te zorgen dat hun belangen verdedigd worden.
En de mensen dan? Zo vraag je je af. Waar is de bescherming van de arbeider en zijn gezin, van de omwonenden en van hun buurt? Waar is de buitengewone rechtbank voor werknemers wier vakbond wordt verboden, wier gezondheid wordt beschadigd en wier werk wordt onderbetaald? Hoe legt de Minister uit dat westerse bedrijven aan de hand van de overheid met exportkredietverzekeringen en gesteund door neoliberale handelsverdragen hun goddelijke gang kunnen gaan, terwijl de mensen die uiteindelijk het werk moeten doen, het moeten doen met boterzachte convenanten? Wat is hier precies rechtvaardig aan?
Convenanten, zelfregulering en keurmerken: het blijken vaak wassen neuzen als we als samenleving geen stok achter de deur hebben om echt te kunnen ingrijpen bij misstanden. We moeten afwachten als Unilever gebruikmaakt van palmolie dat door kinderhanden is verkregen of als Shell een puinhoop veroorzaakt in Nigeria. Welke maatregelen neemt de Minister hier? Wat wordt over palmolie afgesproken in de onderhandelingen over het handelsverdrag tussen de EU en Indonesië en hoe staat het met de mogelijke Nederlandse investeringen in door Israël bezet Palestijns gebied. Nederland voert een ontmoedigingsbeleid als het gaat om de aanleg en de instandhouding van nieuwe nederzettingen. Toch lijkt het erop dat ook investeringen van Nederlandse pensioenfondsen via Israëlische banken in bezette gebieden terechtkomen. Klopt dat? Wat gaat de Minister doen om dit te voorkomen?
Hoe kan het toch sowieso dat een gewone burger wordt beboet als hij tegen een boom plast terwijl een bedrijf grootschalig en over langere tijd fundamentele mensenrechten kan schenden over de grens? Wat gaan we doen om die ongelijke behandeling en overtredingen aan te pakken? Wordt het niet eens tijd om af te stappen van het systeem van zelfregulering in convenanten zodat mensenrechten echt gerespecteerd worden? Is de Minister bereid om bedrijven die niet de OESO-richtlijnen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen volledig ondertekend hebben, uit te sluiten van handelsmissies? Welke andere maatregelen stelt zij voor?
Er kan natuurlijk heel veel meer. Recent heeft Vattenfall Nuon aangekondigd onderzoek te gaan doen naar de mensenrechtenschendingen in de kolenmijnen in Colombia. Het kan dus wel! Wie zich daar inzet voor mensenrechten of voor de vakbond kan in dat land zomaar doodgeschoten worden. Dat is me nogal wat! Is de Minister bereid om ook de andere energiebedrijven onder druk te zetten om dit voorbeeld te volgen?
Is zij tot slot bereid om net als in Duitsland, Zwitserland, Frankrijk en Engeland werk te maken van wetgeving om maatschappelijk verantwoord ondernemen gewoon bij wet af te dwingen.
Mevrouw Becker (VVD):
Vindt de heer Hijink dat er ook iets goed gaat in het Nederlandse imvo-beleid? Als ik hem zo hoor, lijkt hij vrij pessimistisch over de mogelijkheden die we hebben en over wat het bedrijfsleven zelf doet. Hij begon over palmolie en specifiek daarover zou ik hem willen vragen of hij kennis heeft genomen van het feit dat 90% van de Nederlandse voedingsmiddelenindustrie inmiddels verwerkte duurzame palmolie gebruikt en daarover ook rapporteert. Zou hij ook aandacht willen besteden aan die kant van de medaille?
De heer Hijink (SP):
Er gaan zeker dingen goed. Sterker nog, ik begon mijn betoog met de Minister te complimenteren voor haar enthousiaste houding en haar inzet. Dat is toch een heel mooi gebaar, zou ik zeggen. Maar los daarvan, het fundamentele verschil is dat wij niet al te veel fiducie hebben in het geloof van sommige partijen in zelfregulering via convenanten. Dat blijkt ook terecht, want ze zijn vaak zacht. De naleving is ook vaak niet goed genoeg. En specifiek in het geval van palmolie moet je constateren dat er heel veel misgaat. Ik weet ook dat er verhalen zijn, alsof het dan een goed alternatief zou zijn, dat het allemaal wel meevalt met die schade door het verdwijnen van oerwouden. Dat is gewoon niet zo, want er is veel kinderarbeid op die plantages. De naleving schiet wat ons betreft dan ook tekort.
Mevrouw Becker (VVD):
Zal ik meteen met mijn eigen betoog beginnen, want dat sluit hier naadloos op aan?
De voorzitter:
Dat is prima. Gaat uw gang. Namens de VVD, mevrouw Becker!
Mevrouw Becker (VVD):
Voorzitter. Het zal u niet verbazen dat ik in tegenstelling tot de vorige spreker wil beginnen met het maken van een compliment aan het Nederlandse bedrijfsleven als het gaat om imvo. Het is een feit dat steeds meer Nederlandse bedrijven iets betekenen voor een betere wereld, terwijl ze tegelijkertijd een bijdrage leveren aan de economie. We zien daar heel veel mooie voorbeelden van, bijvoorbeeld die kleine ondernemer die met een duurzaam theemerk in Argentinië aan het pionieren is maar ook een groot levensmiddelenconcern dat sustainable living tot zijn strategie heeft gemaakt.
Nederlandse bedrijven doen over het algemeen niet mee aan kinderarbeid, corruptie of milieuvervuiling, maar ze trekken zich ook niet terug uit de moeilijke gebieden waar deze zaken spelen. Juist door innovatie en een andere aanpak kunnen ze er daadwerkelijk iets veranderen. Dat doet ze heel vaak niet omdat een wet hen dat verplicht maar omdat ze erin geloven. Ze doen dat verder zeker ook omdat Nederlandse consumenten dat in toenemende mate van de bedrijven vragen.
Nederlandse bedrijven hebben intrinsiek goede intenties als het om imvo gaat, maar ik zeg daar, zeker vandaag, niet mee dat alles goed gaat. Het doel dat 90% van de bedrijven de OESO-richtlijnen publiekelijk onderschrijft, is niet gehaald. Maar is de Minister het met ons eens dat dit meestal geen onwil is van bedrijven en dat het vaak lastig is om het in de praktijk te realiseren? Het opnemen van een passage in een jaarverslag is één ding, maar het handen en voeten geven in de praktijk is complex. Wat vraag je bij due diligence in de keten? Moet je als bedrijf bijvoorbeeld rapporteren hoeveel broeikasgasuitstoot je eigen activiteiten veroorzaken of moet je dat ook voor al je klanten publiceren? En wat nou als je niet over die gegevens beschikt? Handel je dan in strijd met die richtlijnen en als je daar bang voor bent, onderschrijf je ze misschien dan om die reden niet in plaats van dat het onwil is?
Het lijkt de VVD duidelijk dat bedrijven daarin begeleid moeten worden. Wij vinden het daarom goed dat de Minister een brief heeft gestuurd aan de 53% bedrijven die de richtlijnen nog niet publiekelijk onderschrijven. Wij hoorden dat twaalf grote bedrijven dat naar aanleiding daarvan alsnog gaan doen? Complimenten daarvoor aan de Minister! Waar komt het percentage nu op uit en met welke acties gaat de Minister de andere bedrijven over de streep trekken?
Dat veel Nederlandse bedrijven goede intenties hebben, blijkt ook uit het feit dat ze in dertien sectoren met elkaar om tafel zitten, vrijwillig, om convenanten af te sluiten. In geen enkel ander land is zoiets vertoond. Het is natuurlijk cruciaal dat het niet alleen een papieren exercitie is en dat die aanpak ook echt slaagt. In de praktijk blijkt dat soms lastig. De doelstelling was om eind 2016 tien convenanten te hebben en dat aantal is inderdaad nog niet gehaald, zoals ook een van de vorige sprekers aangaf. Kan de Minister aangeven wanneer we die doelstelling wel gaan halen? Wordt dat misschien eind 2017? Is er verder al iets te zeggen over de implementatie van de convenanten die al wel gesloten zijn?
Nog een andere vraag daarbij: hoe worden niet alleen de grote bedrijven maar ook het mkb hierbij betrokken? Kent het mkb überhaupt wel in voldoende mate de OESO-richtlijnen? Wij lazen in een van de voor dit algemeen overleg geagendeerde brieven dat het Nationaal Contactpunt (NCP) hierin een rol zou kunnen spelen, maar daar nog kansen laat liggen. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat het NCP de genoemde verbeterpunten gaat oppakken?
We krijgen ook signalen uit de praktijk over de lopende convenantsbesprekingen dat het proces af en toe versnipperd is, dat er langs elkaar heen wordt gewerkt en dat convenantsprocessen onvoldoende van elkaar leren. Herkent de Minister dat beeld en wat gaat zij hier samen met de SER aan doen? In 2016 zou de SER het proces van de convenanten evalueren. Is daar al iets over te zeggen? Sommige bij de convenanten betrokken partijen zijn ook bang voor de financiering van het proces. Ze denken dat die gaat aflopen en vragen zich af hoe ze ervoor kunnen zorgen dat die financiering wel overeind blijft. Kan de Minister daar iets over zeggen?
Hoe gaat de Minister er vervolgens voor zorgen dat er nog meer sectoren worden verleid een convenant te sluiten? Zij noemde zelf eerder al de elektronicasector. Het is een bekend probleem dat er voor de productie van mobiele telefoons in China helaas gebruikgemaakt wordt van kinderarbeid in Afrikaanse kobaltmijnen. Komt er nu een elektronicaconvenant waardoor de bewustwording van Nederlandse bedrijven die in de keten betrokken zijn wordt vergroot?
De voorzitter:
Er is een vraag voor u, maar maakt u eerst maar uw betoog af.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter.
Naast al deze nationale acties vindt de VVD het misschien nog wel belangrijker dat wij als Nederland blijven strijden voor het internationaal op de kaart zetten van imvo, want juist in Europa en op wereldschaal is nog een hele wereld te winnen. Nederland heeft daar ook een stap in gezet tijdens zijn voorzitterschap. Ik heb daar een aantal vragen over. De mensenrechtenambassadeur zou dit jaar in China de OESO-due-diligencerichtlijn aan de orde stellen. Is dat gebeurd? En hoe kijkt de Minister aan tegen het imvo-bewustzijn in China? Is het Fonds Bestrijding Kinderarbeid inmiddels operationeel en, zo ja, waaraan wordt de, ik geloof, beschikbare 10 miljoen besteed? Er zou een Duitse ambtelijke delegatie naar Nederland komen en er zou een Europese seminar worden georganiseerd over de manier waarop wij in Europa vrijwillige sectorafspraken kunnen gaan maken over mvo. Wat heeft dit opgeleverd?
De heer Hijink (SP):
Mijn vraag gaat meer over de principiële kant van de zaak. Mevrouw Becker vraagt: kan de Minister bekijken of meer sectoren verleid kunnen worden tot het sluiten van een convenant? Dat begrijp ik niet. Wij moeten ons als burgers in de samenleving allemaal aan de regels houden en elkaars fundamentele mensenrechten respecteren. Waarom mag je dan niet vragen of bij wet afdwingen dat het bedrijfsleven in het buitenland de fundamentele mensenrechten respecteert? Waarom mag je niet verwachten dat het uitgesloten is dat men binnen een keten gebruikmaakt van kinderarbeid of mensenrechtenschendingen begaat? Dat is toch niet vreemd? Waarom moeten bedrijven verleid worden en moeten burgers zich gewoon wél aan de wet houden?
Mevrouw Becker (VVD):
Ik denk dat zich hier een fundamenteel verschil tussen de SP en de VVD openbaart: het verschil tussen vertrouwen en wantrouwen. Het is niet zo dat er helemaal geen regels zijn, maar wij gaan uit van vertrouwen in bedrijven. Wij vertrouwen erop dat zij kennisnemen van de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles en dat zij vanuit een intrinsieke motivatie bereid zijn, ook vanuit kennis van hun eigen sector, om daar op een goede manier in de praktijk mee om te gaan. En laten wij wel wezen: Nederland is daar al heel ver in ten opzichte van de andere 42 landen die ook onder de OESO-richtlijnen vallen. Nederlandse bedrijven doen al heel veel om zich daaraan te houden. De VVD vindt dat wij dat convenantenproces een eerlijke kans moeten geven, voordat wij, zoals andere partijen bepleiten, een kerstboom van allerlei wet- en regelgeving optuigen, die niet het probleem oplost dat ik aan het begin van mijn inbreng naar voren bracht. Bedrijven willen wel, maar het is voor hen vaak niet duidelijk wat het betekent als je die richtlijn onderschrijft en hoe je die in de praktijk kunt implementeren. Wij zeggen: laten wij de bedrijven daarbij helpen, in een vrijwillige aanpak en laten wij niet buiten hen om met allerlei extra regels komen. Dat is het verschil tussen wantrouwen en vertrouwen.
De heer Hijink (SP):
Ik heb heel vertrouwen in bedrijven en in mensen. Ik heb er heel veel vertrouwen in dat de mensen hier vanmiddag elkaar niet de hersens gaan inslaan of elkaar op een andere manier naar het leven gaan staan. Ik geloof dat dat ook geldt voor bedrijven, maar toch hebben wij voor iedereen, ook voor de mensen in deze zaal, regels waar ze zich aan moeten houden, ook al ga je je hele leven die regels niet breken. Er ligt nu een wet in de Eerste Kamer om kinderarbeid tegen te gaan. Dat lijkt mij een uitstekend voorstel. Dat zou je breder kunnen trekken. Waarom pakken wij de richtlijnen van de OESO niet op en stoppen wij die niet in een dergelijke wet, zodat maatschappelijk verantwoord ondernemen bij wet kan worden afgedwongen? Waarom moeten burgers zich daar wel aan houden en kun je er bij bedrijven op vertrouwen dat ze dat vrijwillig doen? Ik snap dat helemaal niet.
Mevrouw Becker (VVD):
Wij leven niet in een land waarin bedrijven zich niet aan de wet hoeven te houden. Er zijn heel veel wetten in Nederland die afdwingen dat bedrijven zich netjes gedragen. Waar de heer Hijink voor pleit, is om afspraken die wij al gemaakt hebben in internationaal verband, in OESO-richtlijnen en in UN Guiding Principles, nog eens een keer in Nederland in de wet te gaan vastleggen. Ik vraag mij af wat daar de toegevoegde waarde van is, gelet op het feit dat bedrijven dat op dit moment al heel serieus oppakken in een convenantenaanpak. Ik zeg: laten wij die convenantenaanpak tot een succes maken. Daar hebben wij nog de vraag bij hoe dat in de praktijk uitwerkt, maar laten wij dáár onze energie nu in steken, in plaats van een nieuwe papieren exercitie te beginnen.
De heer Amhaouch (CDA):
Voorzitter. Ik wil een aantal onderwerpen bespreken: de voortgang van de convenanten, de toepassing van imvo, de voortgang in Europa en de cacaocasus.
Voortgang. Wij kunnen dit jaar hopelijk verwachten dat er weer verschillende convenanten worden gesloten. Wij hebben er nu vier. De vraag aan de Minister is: hoe staat het ervoor? Welke staan op het punt om gesloten te worden? Hoe verloopt het proces van de verschillende convenanten verder? Heeft de overheid bijvoorbeeld nog steeds een aanjagende rol? Ervaart de Minister dat er veel initiatief van de overheid moet uitgaan om een convenant te kunnen sluiten of nemen bedrijven of ngo's zelf het initiatief? Verder zouden wij graag willen weten waar de knelpunten liggen. Dat kan per convenant, maar wellicht zijn er ook over de hele linie specifieke problemen. Welke zijn dat dan? Daarbij moeten wij gebruikmaken van de ervaring en hetgeen is geleerd van de vier reeds gesloten convenanten ondersteund door de SER. Het inzichtelijk hebben van knelpunten in het proces is van belang voor de in de toekomst te sluiten convenanten en het overbrengen van best practices aan internationale partners. Het is hierbij van belang dat de SER voldoende bandbreedte heeft om de convenanten te ondersteunen. Hoe gaat dit eruitzien in de komende periode?
Imvo. Het realiseren van projecten in het buitenland vergt een goed mix van zakelijkheid en betrokkenheid. Om duurzame verbeteringen in de keten te realiseren is het ondertekenen van het imvo-convenant van belang. Wij moeten de SDG's (Sustainable Development Goals), waarover afgelopen maandag nog een hoorzitting is geweest, integreren in de verschillende beleidsterreinen. Die beperken zich niet tot één beleidsterrein. Bij het sluiten van convenanten moet er wel rekening mee worden gehouden dat deze vaak betrekking hebben op een andere context dan wij in het Westen gewend zijn.
We moeten ons telkens inzetten voor het realiseren van een eerlijke economie. Werkgevers en werknemers moeten een inkomen kunnen genereren. In het convenant moeten people, planet en profit te combineren zijn. De imvo-convenanten zijn voor het CDA dan ook belangrijke kompassen, waar verschillende stakeholders zich aan moeten houden. Dat geldt voor bedrijven maar ook voor de ngo's. Een goede uitvoering van het convenant is daarbij een gedeelde verantwoordelijkheid. Je moet dan niet elke dag de spelregels gaan veranderen. De situatie in de praktijk is altijd anders, lastiger en complexer dan aan de voorkant, wanneer een convenant wordt opgeschreven, bedacht wordt. Hier zit hetgeen de ervaring ons moet leren om convenanten steeds beter te maken en betrokkenheid van alle ondertekenaars te garanderen, ook in de toekomst. De overheid speelt een belangrijke rol in het inzichtelijk maken hiervan. Deelt de Minister deze analyse?
De toekomst. Nu de eerste convenanten zijn gesloten en de resultaten zichtbaar moeten worden, rijst de vraag: wanneer is een convenant geslaagd? Wij zijn van mening dat wij daarbij binnen de bandbreedte van de opgestelde afspraken moeten kijken. Dat wil dus niet zeggen: een vinkje zetten als het goed gaat, dus niet, zoals de SP ook zei: we maken wetgeving, we zetten een vinkje en we gaan weer verder. Want niet alleen het eindresultaat maar vooral ook de voortgang die wij boeken, moeten wij stap voor stap monitoren. Het is namelijk van belang dat wij onze doelen bereiken: het verduurzamen van de keten, het verbeteren van de arbeids- en leefomstandigheden, de betrokkenheid van de ondertekenaars en een zo groot mogelijk resultaat met een zo klein mogelijke overheid. De convenanten zijn een middel om daar te komen, niet het doel. In feite begint het pas als de convenanten zijn gesloten. Wanneer is de Minister tevreden over het resultaat? Hoe gaan wij het resultaat meten, zodat daar een juiste follow-up aan wordt gegeven? Wie speelt hierin welke rol?
De cacaocasus wil ik graag even kort met de Minister bespreken. De brief is onduidelijk. Wat is er precies gedaan met het onderzoek van de marktconcentratie van cacaoboeren? Marktconcentratie wordt als een probleem gezien van de armoede maar niet als hét probleem. Wat is dan wel de voornaamste oorzaak van de armoede? De Minister stelt dat de dialoog van groot belang is ten behoeve van structurele verbeteringen. Het realiseren van een leefbaar inkomen is hiervan het doel. Zij gaat daarover gesprekken aan met bijvoorbeeld de ambassades in Ivoorkust en Ghana. Welke structurele verbetering stelt de Minister voor? Welke concrete acties moeten leiden tot loonsverbetering? Aan welke knoppen wordt er dan gedraaid?
Het laatste onderwerp dat ik kort wil bespreken is de palmolie. Er wordt gezegd dat ongeveer 80% of 85% van de palmolie die wij hier in Nederland gebruiken – pin mij niet vast op de getallen – RSPO-proof (Roundtable on Sustainable Palm Oil-proof) is en dat wij on track zitten om voor 2020 op 100% te zitten. Maar hoe kijkt de Minister aan tegen het mengen van palmolie in brandstoffen? Zijn er nieuwe gegevens en inzichten? Moeten wij daarmee doorgaan of niet?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de uitgebreide beantwoording van onze vragen. Het laatste AO hierover hebben wij gehad in december. Wij hebben veel brieven hierover gehad in januari, februari en april. Dat geeft meer duidelijkheid over haar inzet ten aanzien van alle suggesties vanuit de Kamer.
Het is goed dat wij hier weer over spreken. De Minister geeft de stappen weer in de mogelijkheden die zij ziet. Het zijn kleine stappen. Over btw hebben wij het eerder gehad. Daar zegt dit kabinet van dat het lastig gaat worden, maar Europa geeft daar nog steeds ruimte toe. Wij hebben het over de convenanten gehad. Wij hebben hier eerder moties ingediend samen met de SP om te bekijken of wij een stok achter de deur kunnen organiseren voor de achterblijvers in de mvo-convenanten. Die motie is niet aangenomen. We hebben de wet van Van Laar gehad die nu bij de Eerste Kamer ligt. Hopelijk gaat die het redden, in ieder geval als het gaat om de kinderarbeid en de registratie daarvan. Dat zijn wel positieve stappen, maar wat ons betreft is dit nog te weinig. Ik doe dit dossier inmiddels zo'n elf jaar en er worden stappen gezet maar het zijn kleine stappen. De Minister schrijft in haar brieven dat er nu vier convenanten zijn, maar ik begrijp dat het bij duurzame eiwitten nog om een intentieverklaring gaat. Misschien kan zij daarover nog iets zeggen? Wij zouden er tien hebben in 2016; wij lopen dus nog een eind achter op de planning.
Samen met de SP ben ik van mening dat het echt wel tijd wordt om door te pakken met de wetgeving. Het due-diligenceproces van de VN vraagt dit en ook de EU-richtlijnen vragen dit van de verschillende EU-lidstaten. Het wordt echt tijd om dit te doen om het gelijke speelveld voor het bedrijfsleven te organiseren. Ik stel voor dat wij als Kamerleden maar eens bij elkaar gaan zitten om te bekijken of wij een soort concept-contourennotitie kunnen maken voor de mogelijke vormgeving van zo'n wetgeving. Ik hoop dat de collega's daarop positief reageren. Ik heb al met het MVO Platform en met Amnesty gesproken om te bekijken welke elementen daarin moeten worden opgenomen, nog even los van de kinderarbeid. Het is immers breder dan de kinderarbeid waarvoor Van Laar een stap heeft gezet, het gaat ook om moderne slavernij en dwangarbeid. Laten wij bekijken of wij gezamenlijk tot een nieuwe weg kunnen komen.
Het moet natuurlijk worden onderzocht door bedrijven. Zij mogen niet alleen maar afvinken. Het moet echt worden onderzocht, dan moet het verklaard kunnen worden en als er dan nog klachten zijn, moeten die serieus worden genomen en moet er een verandering in de totale productieketen komen. Kortom, het due-diligenceproces.
Ik heb op dit punt nog een vraag aan de Minister. Zij heeft zich ervoor ingezet om het Openbaar Ministerie meer armslag te geven voor onderzoek en zij heeft daarvoor volgens mij ook extra geld beschikbaar gesteld. Wat levert dit in de praktijk op? Heeft het Openbaar Ministerie meer onderzoeken naar bedrijven gedaan om na te gaan of die ketens inderdaad duurzaam zijn? Kan de Minister daarover iets zeggen?
Dan heb ik nog een vraag over de lopende convenanten. Is de Minister bereid een nog actievere rol te spelen? Ik weet dat de tijd van de Minister beperkt is, maar is zij van plan om in de tijd die zij nog heeft, de zes convenanten die er zouden moeten zijn, nog een duwtje in de rug te geven? Wat kan zij nog doen?
De collega's hebben al gesproken over de financiering. Er is nog geen structurele financiering. De financiering voor de textiel loopt volgend jaar af. Welke ambities kan de Minister op dat punt nog in het overdrachtsdossier voor haar opvolger opnemen?
Ik vraag nog aandacht voor het onderwerp leefbaar loon. In februari is een motie van de heer Servaes en ondergetekende aangenomen waarin de regering wordt gevraagd echt werk te maken van het leefbaar loon. De Minister heeft daar ook positief op gereageerd. Zij schrijft dat zij de imvo-convenanten op de agenda zet. Wat gebeurt er nu concreet met het leefbaar loon als doel in de imvo-convenanten ter plaatse? De Minister zegt dat het een kans biedt om dit te bespreken, maar het zou toch mooi zijn als wij dit element in die imvo-convenanten kunnen krijgen.
De collega's hebben al goede woorden gesproken over het rapport over de cacao. Ik dank de Minister voor de uitvoering van de eerdere motie en haar beantwoording daarbij. De marktconcentratie is niet zozeer de oorzaak, maar wel het feit dat de boeren geen onderhandelingspositie hebben. Kan de Minister nog eens ingaan op de vraag hoe wij die onderhandelingspositie kunnen verbeteren?
De OESO-richtlijnen zijn lang geleden van kracht geworden. Ik heb daar bijna tien jaar geleden een motie over ingediend die is aangenomen. Daarin werd de regering gevraagd om bedrijven die kinderarbeid toepassen of de arbeidsrechten schenden, hun overheidssubsidie of -steun af te nemen. Kan de Minister inzicht geven in de stand van zaken? Hoeveel boeten zijn er inmiddels afgegeven? Hoeveel overheidssteun is er niet verleend omdat bedrijven zich niet aan de OESO-richtlijnen zouden hebben gehouden? Als er geen boeten zijn verstrekt, moeten wij de voorwaarden dan niet aanscherpen?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Voorzitter. De collega's hebben al heel veel opmerkingen gemaakt over de convenanten. Daar zal ik mijn spreektijd dan ook niet aan besteden. Ik ben echter wel erg geïnteresseerd in de stand van zaken bij de uitvoering van de convenanten.
De fractie van GroenLinks is het eens met het uitgangspunt dat de uitvoering van imvo in principe vrijwillig zou moeten zijn. Bedrijven zouden in principe vrijwillig moeten kunnen deelnemen. Wat ons betreft moet die vrijwilligheid dan wel op een gegeven moment concreet worden en een en ander moet op termijn ook succesvol zijn. Zo zien wij ook nog wel de nodige problemen bij de praktische inzet op de uitvoering van de OESO-richtlijnen. Ik kom hierop later terug in mijn inbreng.
Als ik naar het steenkoolconvenant kijk, dan zie ik dat de winning van steenkolen nog heel veel ernstige bezwaren, geweld en onveiligheid met zich brengt. Er is het lichtend voorbeeld van Vattenfall, en dus ook NUON, die in Colombia goed onderzoek hebben gedaan naar de schending van mensenrechten. Voor een groot aantal andere Nederlandse energieproducenten geldt dit echter niet. Hoe zal de Minister ervoor zorgen dat die andere grote in Nederland leverende energieproducenten hun maatschappelijke taak serieuzer gaan nemen door ook onderzoek te laten doen naar de schending van mensenrechten en te zorgen voor een betere veiligheid in de winningsgebieden zoals Vattenfall al heeft gedaan?
Nederland is sinds kort voorzitter van het Voluntary Principles Initiative. Het woord zegt het al: het is vrijwillig. Ook hier is de vraag hoe de Minister ervoor zorgt dat dit, behalve dat het vrijwillig is, uiteindelijk tot concrete resultaten zal leiden.
Dan een opmerking over de cacaoketen. Het is duidelijk dat veel cacaoboeren nog steeds in extreme armoede leven en heel hard moeten werken ondanks de vele inspanningen van donoren, bedrijfsleven en ngo's, dus heel veel partijen, om de positie van cacaoboeren te versterken en te verstevigen. Uit onderzoek van SEO Economisch Onderzoek blijkt dat de voornaamste reden voor die aanhoudende armoede onder cacaoboeren is gelegen in het feit dat de meesten van hen prijsvolgers zijn. Ze zijn te klein om zelf hun prijs te kunnen bepalen, hebben geen of weinig onderhandelingsmacht en ze beschikken ook over te weinig mogelijkheden om te investeren in een hogere productiviteit van hun cacaoteelt of andere alternatieve inkomensactiviteiten. Nederland doet al het een en ander; de Minister heeft daaraan gerefereerd in haar brief aan de Kamer. Er worden veel oplossingen gezocht in de richting van verhoging van de productiviteit van de cacaoboer en het ondersteunen van programma's om hun machtspositie te verbeteren, maar er wordt maar weinig gekeken naar wat de bedrijven die afnemen, zouden moeten doen. Wij zitten met zijn allen in dit spel en er kan niet alleen bij de boeren een en ander worden georganiseerd. Ik heb hier een aantal vragen over.
Hoe verhouden de arbeidsomstandigheden en de lage lonen van de cacaoboeren zich tot de criteria voor leefbaar loon en veilig werken, en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen? Die multinationale ondernemingen hebben natuurlijk ook een grote verantwoordelijkheid op dit gebied. Ziet de Minister nog mogelijkheden of kansen om met grote bedrijven in die sector tot bindende afspraken over eerlijke prijzen voor cacaoboeren te komen? Wij zien nu dat de tussenhandel uiteindelijk ermee gaat lopen, als ik het zo mag beschrijven, de consument sowieso de prijs betaalt maar de boer niet de eerlijke prijs voor zijn product krijgt. Dit geldt overigens niet alleen voor cacao maar voor heel veel andere producten. Ziet de Minister nog andere mogelijkheden om handhaving van eerlijke prijzen in deze sector te stimuleren?
Net als bij cacao zijn er ook op de palmolieplantages grote misstanden geconstateerd waarbij ook grote merken en namen betrokken zijn. Het is allemaal genoemd, maar het blijft gruwelijk. Er is sprake van kinderarbeid, dwangarbeid, discriminatie, ontbossing, onderbetaling, blootstelling aan giftige stoffen, slechte veiligheidsmaatregelen enzovoort. In het kader van de Roundtable on Sustainable Palm Oil – een keurmerk – zijn vijf plantages onderzocht. Drie van die plantages hebben dat keurmerk gekregen, maar het is helder dat zij op geen enkele manier voldoen aan de richtlijnen van de RSPO, want er zijn nog steeds allerhande misstanden op die plantages. Wij constateren dat het niveau van de standaard van de RSPO eigenlijk veel te laag is. Dat is in onze beleving het eerste probleem. Het tweede probleem is dat als er al keurmerken en richtlijnen zijn, die nauwelijks worden gehandhaafd want hoe hadden die plantages anders door de zeef kunnen zakken?
De heer Amhaouch (CDA):
Hoe komt mevrouw Diks tot de conclusie dat de standaard van de RSPO te laag is? Ik heb begrepen dat die tot stand is gekomen in samenwerking tussen het bedrijfsleven en het Wereld Natuurfonds. Er is dus ingezet op een bepaalde standaard waarmee iedereen kon leven. Nu wordt de conclusie getrokken dat die standaard blijkbaar te laag is. Ik krijg graag een motivatie voor die conclusie.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Laten wij in ieder geval constateren dat er iets met de standaard aan de hand is, laat ik het zo formuleren. Als plantages die dat keurmerk hebben, worden onderzocht, blijkt dat er op drie van die plantages nog steeds grote misstanden zijn. Misschien kunnen wij met elkaar nog eens goed nagaan hoe het nu precies met die standaarden zit. Hebben wij die goed genoeg beschreven met elkaar? In ieder geval is wel duidelijk dat het handhaven van die standaard van het keurmerk in een aantal gevallen onvoldoende is waardoor plantages blijkbaar zo'n keurmerk kunnen krijgen terwijl zij feitelijk niet voldoen. Dat hebben wij in ieder geval geconstateerd.
De heer Amhaouch (CDA):
Dat klinkt al anders. Wij zijn er natuurlijk ook voor dat, als wij standaarden afspreken, wij ook daarnaar gaan handelen. Dat moeten wij ook afspreken. Wij zijn er echter niet voor dat, als wij standaarden afspreken, wij voortdurend de regels aanpassen. Natuurlijk zijn wij ambitieus, maar wij weten ook dat gedrags- en cultuurveranderingen bij zowel bedrijven als ngo's, zeker in landen in die context die nog lang niet zo ontwikkeld zijn als Nederland, heel moeizaam verlopen. Laten wij er dus op inzetten dat wij handhaven als wij standaarden afspreken en bekijken hoe wij voortgang kunnen boeken.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik denk dat we elkaar op dat punt heel goed kunnen vinden. Ik ben echter heel benieuwd of de Minister met ons heeft geconstateerd dat die handhaving echt onvoldoende is. Is zij van plan om met de RSPO te onderzoeken of de handhaving kan worden verbeterd? Ziet de Minister aanleiding in het rapport om te bekijken of multinationale ondernemingen ook verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de misstanden op die plantages? Hoe ziet zij dan de rol van bedrijven bij de zorg voor de productie van echt duurzame palmolie?
De voorzitter:
U moet nu afronden.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ja, ik moet afronden, maar ik werd ook geïnterrumpeerd. Ik krijg dus graag een reactie van de Minister op al deze zaken.
Misschien mag ik nog een opmerking maken over het Nationaal Contactpunt? Het beleid voor bedrijven met een zogenaamde nulscore is in onze beleving nogal slap. Wij hebben geconstateerd dat in een aantal gevallen bedrijven op handelsmissie mee konden die feitelijk een nulscore hadden. De Minister schrijft in haar brief dat zij met die bedrijven in gesprek gaat om na te gaan of er tot verbetering kan worden gekomen. Mij lijkt dat er alle ruimte voor verbetering is als je een nulscore hebt.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik heb nog een vraag aan mevrouw Diks over de wetgeving en de stok achter de deur. Wij duwen tegen die convenanten aan. Dat is op zichzelf een goede zaak maar wij zien toch dat heel veel bedrijven achterblijven. Zelfs in de textielsector is de helft van de bedrijven nog niet aangesloten. Is de fractie van GroenLinks ook van mening dat het tijd wordt om gezamenlijk aan tafel te gaan zitten om te bezien of wij een stok achter de deur moeten gaan organiseren?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Bij andere gelegenheden heb ik ook al aangegeven dat vrijwillig een goede start is, maar het moet niet vrijblijvend worden en het moet zeker niet vervallen in imvo-washing, als ik het zo mag zeggen. Dat pad moeten wij niet op. Dus als het zou helpen ... Ik ben er altijd voor om vrijwillig te beginnen, om enige tijd te nemen om er in vrijwilligheid uit te komen, maar als dat niet lukt, dan is regelgeving echt een manier om dit handen en voeten te geven.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Die vrijwilligheid is er natuurlijk al een hele tijd. De due-diligenceguidelines hebben wij ook al een hele tijd. De convenanten beginnen nu een beetje van de grond te komen, maar zelfs bij de convenanten die er zijn, moeten wij onderhandelen om leefbaar loon, het uitbannen van kinderarbeid, et cetera echt concreter te kunnen maken. Verschillende bedrijven hebben tegen mij gezegd: als jullie een ondergrens aangeven, weten wij waaraan wij moeten voldoen, dan hebben wij een gelijk speelveld met de concurrent, dat is voor ons allemaal beter. Misschien kan het gelijk oplopen. Wij kunnen de convenanten nog een tijdje geven, maar in de tussentijd kunnen wij werken aan een stok achter de deur via wetgeving.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik kan mij er iets bij voorstellen. De heer Voordewind gaf het voorbeeld van de textielindustrie die echt gruwelijke aspecten kent. Overigens vind ik dat de rol van consumenten ook niet mag worden onderschat. Wij hebben allemaal een verantwoordelijkheid, overheden, bedrijven en consumenten. Wij zitten met zijn allen in dit hele systeem. Ik vind wel dat je bedrijven ervoor moet waarschuwen dat er regelgeving aankomt. Je moet niet halverwege het spel de regels veranderen. Het moet helder zijn dat, als je met elkaar in gesprek bent, regelgeving eventueel het uiteindelijke middel is om een doel te bereiken.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter. Ik begin met mijn favoriete citaat. Een deel van de aanwezigen zal dit al eerder hebben gehoord; daarvoor bij voorbaat mijn excuses. «Pessimisme is de luxe van mensen met macht», zei Fatima Mernissi. Volgens mij is dit citaat juist vandaag van toepassing nu wij spreken over imvo en is het zeker vandaag van toepassing nu verschillende nieuwsbronnen melden dat er signalen zijn dat wordt verondersteld dat de heer Trump zich zal terugtrekken uit het klimaatakkoord. Daarmee krijgt een van de drie P's weer een extra opgave.
De Partij van de Arbeid is zeer blij met de prominente rol die dit kabinet op zich heeft genomen om samen met het bedrijfsleven productieketens inzichtelijk te maken, regelgeving na te leven en misstanden aan te pakken. Mede door de inzet van de Minister is er ook steeds meer belangstelling voor dit thema. Er wordt ook in de media aandacht aan besteed en er zijn acties. Ik wil echter ook niet onbenoemd laten dat een aantal ngo's zich onvermoeibaar blijft inzetten om dit thema op de kaart te zetten; een deel van hen zit vandaag in de zaal. Dank daarvoor. Daarnaast durft een aantal voorlopers in het bedrijfsleven hun nek daarvoor uit te steken. Ook dat is toe te juichen.
Op dit moment verloopt een groot deel van dit inzichtelijk maken aan de hand van de eerder genoemde convenanten. Dit traject is nu inderdaad enige tijd onderweg. Ik sluit me net als mijn buurvrouw graag aan bij de vragen van mevrouw Becker over de tussenstand. Hoe staat het ermee? Wat kunnen wij de komende tijd hiervan verwachten, bijvoorbeeld op het terrein van leefbaar loon, veilige arbeidsomstandigheden en inclusieve economische groei? Met name in de textiel spreek ik toch nog geregeld met bedrijven die het lastig vinden om tot een concrete aanpak te komen, helemaal als het gaat om de keten van grondstof tot eindproduct. Een pessimist zegt dan: dat is logisch, het zal nooit ver genoeg gaan. Een optimist – waartoe ik mezelf graag reken – zegt dan: nou, het gaat gelukkig steeds beter.
Er zijn gelukkig steeds meer initiatieven, ook internationaal, de Ethical Trading Initiative is daarvan een voorbeeld van, maar ook de Sustainable Apparel Coalition (SAC) waarbij steeds meer bedrijven zich aansluiten. Landen kunnen overigens ook lid worden. Welke mogelijkheden ziet de Minister tot een betere samenwerking tussen het convenant en de SAC, die met name zou zijn gericht op die uitvoeringskant? Zoals gezegd, mooie voornemens zijn prachtig maar wat telt is de uitvoering.
Ik ging net als collega Bouali vrijwillig naar die sweatshop en ik ben ook in gesprek gegaan met activisten uit de regio. Wat ik hoorde, bevestigde mijn beeld, namelijk dat de discriminatie van vrouwen groot is, met name in de textielsector, en soms ook lastig in kaart te brengen. Het is schokkend als je leest en hoort over al die naamloze vrouwen die onder de radar werken om ons te kleden. Zij werken vaak tegen veel te laag loon, onder slechte veiligheidsomstandigheden en verstoken van enige rechten. Vrouwen zijn niet alleen economisch achtergesteld, maar ook politiek en sociaal bevinden veel vrouwen zich in achtergestelde posities. Vakbonden en ngo's ter plaatse zijn natuurlijk nodig om werknemers voor zichzelf te laten opkomen en ook om vrouwen te informeren en organiseren. Gelukkig heeft het Europees Parlement in zijn recente resolutie over het EU-vlaggenschipinitiatief inzake de kledingsector ook hiervoor aandacht gevraagd, in het bijzonder voor die positie van vrouwen en hun kwetsbaarheid.
In veel duurzaamheidsinitiatieven ontbreken echter specifieke maatregelen en criteria met betrekking tot vrouwen. Ook in de rapportage en bij de monitoring ontbreekt vaak aandacht voor de genderspecifieke effecten. Ik weet uit betrouwbare bron dat ik bij deze Minister aan het juiste adres ben voor de positie van vrouwen. De Minister geeft aan dat de rechten van vrouwelijke werknemers een specifiek aandachtspunt zullen zijn in de onderhandelingen over nieuwe convenanten. Toch vraag ik haar om daarop nog steviger in te zetten en overigens ook op de positie van kinderen. Welke mogelijkheden ziet zij om dit te borgen in nieuwe convenanten?
Tot slot: een van de grote successen is het zogenaamde Bangladesh-akkoord. Kan de Minister ons een update geven van de stand van zaken daaromtrent?
De heer Bouali (D66):
Ik heb nog een heel korte opmerking voor de collega van de Partij van de Arbeid. Ik deel haar zorgen over vrouwen. Ik had in mijn interventie ook nog specifiek aandacht gevraagd voor kinderen. Ik hoop dat ik u ook daarin aan mijn zijde vind. Dat is een grote, kwetsbare groep. Ik heb de Minister gevraagd om daar ook nog extra aandacht aan te besteden.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Dat heb ik ook gedaan, in mijn laatste zin. Bij die convenanten moet er inderdaad ook aandacht zijn voor kinderen, zeker. Ik zou die niet durven weglaten, zeker gezien het harde werk dat mijn voorganger Van Laar op dit terrein heeft gedaan.
De voorzitter:
Ik begrijp dat deze reactie voldoet voor de heer Bouali.
De Minister zal onmiddellijk reageren op de inbreng van de Kamer. Ik zal in deze ronde per fractie één interruptie toestaan. Het woord is aan de Minister.
Minister Ploumen:
Voorzitter. Ik dank de commissie voor alle opmerkingen en vragen. Ik wil de beantwoording als volgt inrichten. Ik wil even kort iets zeggen over imvo-beleid in het algemeen en over de vraag in hoeverre bedrijven voldoen aan de OESO-richtlijnen. Dan wil ik het hebben over de convenanten, over een aantal specifieke sectoren, namelijk cacao, palmolie en steenkool, en over de rol van het NCP. Dan heb ik nog een enkele opmerking over een onderwerp dat hier niet onder valt, maar desondanks belangrijk is.
Ik ga eerst in op de vragen van de SP. Alle bedrijven moeten in alle landen waar ze opereren gewoon aan de wet voldoen, nog even los van de vraag hoe die wet eruitziet. Laten we dat even vooropstellen. We zijn er nu mee bezig om ervoor te zorgen dat Nederlandse bedrijven aan de wetten voldoen van de landen waarin ze opereren, maar daarnaast ook voldoen aan de OESO-richtlijnen. Als bedrijven daar niet aan voldoen, dan krijgen ze geen financiering. Het is niet te kwantificeren hoeveel bedrijven door hun slechte gedrag overheidssteun zijn misgelopen, want er is een soort policy chill. Vaak dienen ze het dan ook niet in. Maar het is duidelijk dat ze daar wel aan moeten voldoen. Als ze er niet aan voldoen, kunnen ze zeker ook niet meedoen aan handelsmissies.
Het klopt dat bedrijven het soms moeilijk vinden om te rapporteren, omdat ze niet precies weten waaraan ze moeten voldoen. Dat is natuurlijk ook een van de redenen waarom we die convenanten opstellen. Met name voor kleinere bedrijven is het best ingewikkeld om de hele keten te kunnen overzien. Die convenanten zijn dus juist ook bedoeld om het mkb mee te nemen en het niet alleen afspraken te laten maken, maar het ook te ondersteunen bij het uitvoeren van die afspraken. De brief die ik heb gestuurd, heeft inderdaad resultaat gehad. Het percentage van de bedrijven die de richtlijnen publiekelijk onderschrijven ligt nu op 68. Maar als het nodig is, stuur ik gewoon weer een brief. 68% is immers geen 100%. Het NCP heeft de afgelopen jaren een heel goede en constructieve rol gespeeld. Het spreekt individuele bedrijven aan, maar organiseert ook breder bijeenkomsten. Ook de brancheorganisaties proberen bedrijven natuurlijk actief bij de convenanten te betrekken; dat is ook hun opdracht. Dat zien we wel als de basis voor het proces.
Ik geef zo een update van de convenanten en dan hoort u waar we staan. Ik geloof erg in die aanpak. Ik geloof er ook erg in dat we wetgeving, als die er zou moeten zijn, het beste op Europees niveau kunnen vormgeven. We werken veel samen met andere Europese landen, omdat we natuurlijk wel vinden dat er zowel in de vrijwillige trajecten als eventueel in wetgevende trajecten een gelijk speelveld moet zijn. We willen bedrijven ook niet belasten met verschillende trajecten die wel op elkaar lijken, maar net niet hetzelfde zijn. Die convenanttrajecten zijn wel echte commitments met echt harde deadlines. Dat betekent dat bedrijven zich daar ten opzichte van elkaar en de andere convenantspartijen, maar ook ten opzichte van het bredere publiek, aan moeten houden en moeten laten zien wat ze wel en niet doen. Je gaat ook niet graag af, als ik het even populair mag uitdrukken, ten opzichte van degenen met wie je afspraken hebt gemaakt, want je hebt wel iets uit te leggen als je je er niet aan houdt. We hebben inderdaad ook gekeken naar de rol van het OM. V en J heeft zich daar extra voor ingezet. Voor zover mij nu bekend is, zijn er geen nieuwe vervolgingen ingesteld. Maar ik kijk daar graag naar en ik zal in voorkomende gevallen samen met het OM bekijken hoe ik daarover kan rapporteren.
Ik kom op de convenanten. Laat ik met het goede nieuws beginnen. Op 19 juni gaat het goudconvenant ondertekend worden. Dat is echt heel fijn. Zoals ik al eerder heb gezegd, is goud toch iets wat je vaak uit liefde geeft en uit liefde krijgt. Het wordt vaak ook uit liefde gemaakt, maar onder moeilijke omstandigheden. Dat laatste willen we natuurlijk aanpakken.
Wat betreft de verzekeringsbranche zitten we dicht bij een convenant. Dat hoop ik eigenlijk voor de zomer nog af te kunnen sluiten. In de voedingsmiddelensector streven we naar afronding na de zomer. Dat geldt ook voor sierteelt en natuursteen. Over de land- en tuinbouw gaan we wat langer doen. Dat wordt waarschijnlijk eind 2017. Bij metaal moeten we nog beginnen. Dat doen we in de tweede helft van 2017. Ondertussen heeft ook de pensioensector zich bereid verklaard om ernaar te gaan kijken. Dat is belangrijk, want dan kunnen we een drieslag maken van banken, verzekeringen en pensioenen. Deze sectoren zijn natuurlijk enerzijds heel specifiek; dat moeten we niet vergeten. Maar anderzijds kennen ze ook een aantal dezelfde mechanismes rondom extern vermogensbeheer en de manier waarop ze met hun klanten samenwerken.
De financiering bepalen we per convenant. Ik ben wel met de SER in gesprek. Ik zou het fijn vinden als ik in het overdrachtsdossier zou kunnen meegeven dat de financiering voor een aantal jaren geregeld is. Want iedereen vindt dit een belangrijk traject en het zou goed zijn als ook in de financiering duidelijk is dat het geen kortetermijninzet is.
De heer Bouali (D66):
Misschien loop ik op de zaken vooruit, maar ik heb een heel korte vraag aan de Minister. Valt onder die financiering ook de betrokkenheid van ngo's? Of is dat weer een ander onderwerp?
Minister Ploumen:
Dat wordt ook specifiek per convenant bekeken. Daar zijn wel mogelijkheden toe, want ngo's moeten wel extra inzet plegen. Ik spreek ook met de SER over wat we nu leren. Ik hoorde de heer Amhaouch zeggen dat er soms te weinig wordt samengewerkt. Maar ik wil het toch even opnemen voor de ngo's en voor de bedrijven en de sectoren. Je wilt er in het begin soms zelf even bij zijn om te weten hoe het loopt, voordat je iemand namens jou het woord laat doen. Dat gaat weinig gebeuren tussen de voorzitter en mij, ben ik bang, maar het is mogelijk.
De voorzitter:
Is het u zo duidelijk, mijnheer Bouali?
De heer Bouali (D66):
Ja.
De voorzitter:
Dan vraag ik de Minister om verder te gaan
Minister Ploumen:
Ik kom op het punt van een leefbaar loon. Dat is in het textielconvenant natuurlijk een prioriteit. Aan de roadmap wordt gewerkt. Afgelopen maand is er een intensieve training geweest over dit onderwerp voor de deelnemende bedrijven. Als daar iets over te rapporteren is, zal ik u dat laten weten. Bij andere convenantonderhandelingen is het ook zeer duidelijk een onderwerp van gesprek. Of men tot een echte roadmap wil overgaan of dat kan overslaan, ligt echt aan de specifieke sector. Maar het hoort natuurlijk wel bij het pakket. Dat lijkt me helder.
Mevrouw Van den Hul vroeg naar de Sustainable Apparel Coalition. Het gaat er ook om hoe we zo veel mogelijk aansluiten bij andere initiatieven. We verlenen financiële steun aan die Sustainable Apparel Coalition. Dat doen we direct, maar ook via het Initiatief Duurzame Handel. Die coalitie heeft ook expliciet steun uitgesproken voor het textielconvenant. We kijken nu samen met de Textilbündnis, de Duitse variant van de convenanten, of we gezamenlijk een subsidieaanvraag kunnen indienen bij de Europese Commissie in het kader van het initiatief «sustainable garment value chains». Dat ziet ook een beetje toe op dat gelijke speelveld.
We gaan dus voort. De heer Voordewind vroeg of ik in de tijd die mij nog gegeven is in deze rol, nog wat kan doen. Ja dus. Ik ben er druk mee bezig. Ik hoop enkelen van u in mijn nieuwe rol te treffen, of een collega te vragen om daarmee door te gaan.
Het is goed om specifiek in te zoomen op een paar sectoren. Ik begin met cacao. 75% van de cacaoproductie komt uit Afrika en 2% van de winsten die in die sector worden gemaakt, komen in Afrika terecht. Het is dus niet zo gek dat we een onderzoek hebben laten doen naar deze sector. Ons hoofddoel voor de sector is dat elke cacaoboer een leefbaar inkomen heeft en verbeterde arbeidsomstandigheden. Daar zijn we nog lang niet. De voornaamste aanbevelingen van het onderzoek zijn het stimuleren van de productiviteit, het helpen zoeken naar alternatieve inkomstenbronnen en meer transparantie vanuit de industrie. Dan zijn er natuurlijk een aantal «klassieke» interventies: het verhogen van de productiviteit en de kwaliteit, gecombineerd met capaciteitsopbouw bij boerenorganisaties, diversificatie en samenwerking met lokale autoriteiten. De Nederlandse cacaosector heeft ook afspraken gemaakt voor de verduurzaming op termijn. Maar ik zou toch tegen mevrouw Diks willen zeggen dat ik zeer bereid ben om nog een apart overleg te organiseren met de grote bedrijven. Via het Initiatief Duurzame Handel werken we daar echt wel mee samen. Ik wil dus niet pretenderen dat ik nu iets heel nieuws ga doen of dat we nog nooit met hen om de tafel hebben gezeten. Maar ik vind de voortgang wel gebrekkig. In een van de Nederlandse kranten stond recent ook weer een publicatie die daarop duidde. Ik vind het wel belangrijk om toch nog eens met hen om de tafel te gaan zitten, al was het alleen maar om op dit onderwerp net even wat meer scherpte te kunnen aanbrengen in het overdrachtsdossier.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank voor de steun voor het voorstel om dat gesprek in ieder geval aan te gaan. Ik heb in mijn bijdrage ook nog een opmerking gemaakt over de tussenhandel, want daar gaat ook een groot deel van de winst naartoe. Als u dus het gesprek met die grote cacaoproducenten voert, kunt u in dat gesprek dan misschien ook de tussenhandel aan de orde stellen? Dat lijkt mij namelijk echt een belangrijke factor.
Minister Ploumen:
Ja, ik zeg dat graag toe, want zo'n gesprek is alleen maar zinvol als die hele keten daarbij betrokken wordt. Daar hoort ook bij dat die cacaoboeren echt piepkleine stukjes land hebben. Hoe geven wij daar nu een duw aan? Laat ik ook helder over het volgende zijn en dat weten ze ook. Ik ben in Ghana ook in een fabriek van Cargill geweest, waar wij samen met IDH werken. Het is ook in het belang van de grote cacaoverwerkers om ervoor te zorgen dat de productie op peil blijft. Wij gaan dus door op de ingeslagen weg, maar zoeken ook naar mogelijkheden tot versnelling, gegeven de uitkomsten van dat onderzoek.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Daar ben ik het zeer mee eens. Het grote probleem is natuurlijk dat de productie van cacao zo versnipperd is dat die boeren geen vuist kunnen maken. Dus met uw gedachte om te bekijken of je die boerenorganisaties kunt verstevigen, opdat zij in een groter verband dat gesprek kunnen aangaan, ben ik het zeer eens. Maar dat brengt ook weer de nodige gevaren met zich mee, want voor hetzelfde geld gaat zo'n vakbond weer een geheel eigen rol spelen in deze hele discussie. Ik geef dat allemaal maar mee voor onderweg, maar ik zie dat u zich daar sterk van bewust bent. U zegt het gesprek te willen aangaan over cacao en over de manier waarop wij een en ander slimmer kunnen doen. U geeft ook aan dat 75% in Afrika wordt geproduceerd terwijl slechts 2% van de winst daar neerslaat. Als Nederland een serieuze rol kan spelen om dat te verbeteren of op z'n minst eerlijker te maken, dan vindt u GroenLinks aan uw zijde.
Minister Ploumen:
Ik ben het daar zeer mee eens en ik zal daar graag over rapporteren in een volgende rapportage.
De heer Amhaouch (CDA):
Ik had het in mijn inbreng over de cacaocasus, omdat dat een heel interessante is. Volgens mij is Ivoorkust een van de grotere cacaoproducenten. Nederland is een van de grootste verwerkers, dus als wij invloed uit willen oefenen, zou dat op de cacaocasus moeten. Als we kijken naar de kolen bijvoorbeeld, dan zien we dat Nederland maar ongeveer 3% van de wereldproductie verbruikt. Dat zijn heel kleine aantallen. Volgens mij geldt voor palmolie hetzelfde. Daar zijn wij ook een kleine verbruiker van. Dat neemt niet weg dat wij daar evengoed imvo bij moeten toepassen met de bijbehorende doelstellingen. Maar als wij beleid willen maken dat hout snijdt, dan zou het toegepast moeten zijn op de cacaocasus. In haar brief geeft de Minister aan dat de marktconcentratie een probleem is, maar niet hét probleem van de armoede. Wat dan wel? Aan welke knoppen gaan wij dan draaien om dat te verbeteren?
Minister Ploumen:
Ik zei daar net al iets over. Het gaat om de onderhandelingsmacht van de cacaoboeren. Die wordt mede bepaald door de omvang van hun productie en de kwaliteit van hun product. Dat hangt ook weer samen met het feit dat het maar heel kleine stukjes land zijn en dat de boeren niet voldoende kennis hebben van de modernere productiemethoden. Ik ben het zeer met de heer Amhaouch erover eens dat je een en ander heel specifiek moet bekijken om nog preciezer in te grijpen. Daarom hebben wij ook dat onderzoek laten doen. Tegelijkertijd is er in een heleboel ketens sprake van dezelfde mechanismen, namelijk dat boeren op kleine stukjes land met niet de meest moderne productiemiddelen aan de slag moeten. Heel specifiek draaien wij juist aan die knoppen, waarbij ik nogmaals verwijs naar het werk van het Initiatief Duurzame Handel. Wij hebben gezien dat duurzame chocola tegenwoordig ook bij de grotere supermarkten ligt. Dat zegt iets over het feit dat de consument heel veel macht heeft. Ik eet echt nog maar één soort chocolade en dat is echt geen straf.
De heer Amhaouch (CDA):
Natuurlijk is het complex. En als het al complex is in de cacaocasus, hoe complex is het dan niet op andere terreinen? De Minister geeft terecht aan dat wij in Nederland wetgeving hebben waar iedereen zich aan moet houden. Wij willen nog een stap verdergaan door vanuit Nederland onze maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen door zelfs in het buitenland, of dat nou in Afrika is of in Azië, de mensenrechten te verbeteren en de milieucriteria beter te handhaven. Maar in welke positie zitten wij als Nederland? Welke invloed kunnen wij uitoefenen? Het is belangrijk dat wij dat voor ogen houden. Daarom is het een heel mooie uitdaging voor de Minister zolang zij er nog zit en ook voor haar opvolger, om in de cacaocasus een en ander te realiseren, want hier hebben wij wel invloed op.
Minister Ploumen:
Ik zie dat punt. Tegelijkertijd denk ik: van een T-shirt uit een bepaald land wil je ook dat het onder fatsoenlijke omstandigheden wordt gemaakt. Het onderschrijft de context- en sectorspecifieke benadering die wij met de convenanten hebben gekozen: wat je voor het een moet willen, is voor het ander misschien niet realistisch of moet voor het ander een heel ander tijdpad kennen. Daar ben ik het zeer mee eens.
Om dat te onderstrepen, ga ik door naar de palmolie. Dat is ook een heel belangrijke sector. In 2016 was 90% van alle palmolie die door de voedingsmiddelenindustrie geïmporteerd werd in Nederland duurzaam geproduceerd. Het jaar daarvoor was dat 84%, dus er is vooruitgang. De inzet van Nederland om de palmolieketen te verbeteren, is niet alleen maar gericht op Nederland. Dat zou ook niet kunnen, want Nederland is wel een belangrijke speler maar niet de enige.
Laat ik even beginnen met de kwaliteit van de standaard, want ik denk dat dat belangrijk is. Het ingewikkelde is dat je grote plantages en kleine boeren hebt. Voor de kleine boeren, die best talrijk zijn, is de standaard heel erg hoog. Die hebben er al moeite mee. Daarom ondersteunen wij ze daarbij, wat niet wil zeggen dat wij niet ook spreken met de grotere bedrijven. Die zouden makkelijker aan die standaarden moeten kunnen voldoen. Dat is een beetje de balans die wij zoeken. Wij bespreken de rapporten over schendingen ook met de bedrijven.
Overheden zijn geen lid van die rondetafel. Dat zijn bedrijven en ngo's, maar wij zoeken de ruimte om onze rol zo stevig mogelijk in te vullen, ook richting andere overheden. Wij werken onder andere samen met de Chinese overheid maar ook met Chinese kopers. Dat zijn de grote partijen. We werken bijvoorbeeld ook met de Indonesische overheid samen om dat te verbeteren. Ik ga echt niet doen alsof het allemaal opgelost is. Het is buitengewoon ingewikkeld, maar het is wel belangrijk omdat in heel veel producten die wij nuttigen, palmollie zit. De RSPO wordt wel gezien als een van de eerste goede initiatieven. Ik begrijp de oproep van mevrouw Diks en anderen in dat licht, maar ik pleit ook voor realisme, omdat wij zowel de kleine als de grote partijen mee willen laten doen. Het handelsakkoord met Indonesië ziet Nederland als een kans om nadere afspraken te maken over de verduurzaming van palmolie. Daar zetten wij op in. Dat gaat over arbeidsomstandigheden, maar ook over ontbossing en landrechten. Wij hebben hier dus geen verschil van inzicht in met anderen.
Het gaat dus met stappen, maar ik vind zelf de samenwerking met de Chinese overheid en de Chinese bedrijven sinds ongeveer een jaar hoopgevend, omdat je ziet dat het bewustzijn in een belangrijk importerend land als China toeneemt. Soms willen ze meer transparantie in functie van voedselveiligheid en soms gaat het ook over de bredere onderwerpen waar ik het net over had.
De voorzitter:
De Minister gaat voort met haar betoog.
Minister Ploumen:
Dan kom ik op steenkool. Ja, hartstikke tot uw dienst dat Vattenfall en Nuon dat doen – en daar ben ik ook heel erg blij om – maar laten wij wel even vaststellen dat zij dat hebben gedaan onder druk van het steenkolenconvenant. Dat bedoel ik echt niet vervelend naar die bedrijven, want zij waren een van de eerste die echt mee wilden doen. Dus het is niet zo, zeg ik tegen mijn goede vriend van de SP, dat die bedrijven ineens dachten: dat gaan wij doen. Wij hebben daar ook met de Kamer fors op ingezet. De Kamer en een aantal ngo's, waaronder PAX, hebben mij echt voortgeduwd. Ik ben blij dat wij nu ook de resultaten zien, want het is echt een ingewikkelde keten, waarin transparantie ver te zoeken was. We hebben nu het Bettercoal-initiatief. Dat is internationaal, maar Nederlandse bedrijven lopen wel voorop en moedigen ook hun moedermaatschappijen aan. Bettercoal speelt een heel belangrijke rol. De mijnbouwbedrijven zien ook graag dat er onderzoek gedaan wordt in het kader van zo'n breder initiatief, in plaats van dat elke afnemer zijn eigen onderzoek gaat doen. Wij hebben met Bettercoal ook een aantal stappen gezet. Men had wel wat aanmoediging nodig, maar doet het nu toch ook goed. Wij doen het niet alleen in Colombia maar ook in Zuid-Afrika. Er is een werkbezoek in voorbereiding, dat is gepland eind 2017. Dat is goed voor alle partijen. De Nederlandse overheid en de Colombiaanse overheid hebben over mijnbouw een overeenkomst gesloten. Daar werken wij ook aan.
Dat doen wij ook in het eerder genoemde initiatief Voluntary Principles on Security and Human Rights. En er is een forum geweest in het kader van de OECD begin mei, waar Bettercoal en ActionAid, een van de ngo's, zaken samen hebben geagendeerd. En, zeg ik tegen de heer Bouali, de ambassade in Colombia werkt aan een programma dat moet bijdragen aan de uitvoering van de aanbevelingen die gedaan zijn door het Sector-Wide Impact Assessment, dat met Nederlandse financiering kijkt naar de maatschappelijke impact van mijnbouw. Daarbij bekijken wij vooral hoe wij mensen «access to remedy» kunnen geven, want dat is een moeilijk punt, dat overigens ook past in het brede vredesakkoord, dat nu gelukkig in Colombia tot stand is gekomen.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Hijink.
De heer Hijink (SP):
Van de goede vriend van de SP, ja. Ik zeg niet dat een convenant nooit helpt. Daar gaat het mij niet om. Het gaat mij erom dat een convenant nooit een vervanging kan zijn van goede wetten en regels voor onze eigen bedrijven over hoe zij opereren in het buitenland. Om dit voorbeeld er maar bij te pakken: er ligt een wet in de Eerste Kamer om kinderarbeid tegen te gaan. Zo zou je ook bij wet kunnen afspreken dat bedrijven de wettelijke plicht hebben om tot het uiterste te gaan om te voorkomen dat ze hun kolen halen uit onveilige mijnen waar mensenrechten worden geschonden. Wat is erop tegen om dat te doen? Of is dat nu politiek onhaalbaar en is de Minister bereid om dat in haar volgende rol te gaan oppakken?
Minister Ploumen:
Tja, daar mag je niet al te veel op vooruitlopen. Kijk, ik geloof heel erg in de convenantenaanpak omdat die vrijwillig is maar niet vrijblijvend. Die convenantenaanpak neemt bedrijven, een beetje huiselijk gezegd, aan de hand om te gaan bekijken hoe de keten in elkaar zit en wat men met elkaar kan doen om de problemen niet alleen boven tafel te halen maar ook op te lossen. Ook huiselijk gezegd: een wet zegt dat iets niet mag – daar komen wij dan toch op uit – en dat is het dan, terwijl het juist zo belangrijk is dat bedrijven werken aan oplossingen die ook echt resultaten geven. Natuurlijk had ik liever al twaalf of twintig convenanten gesloten, maar als ik kijk naar waar we nu staan, dan vind ik dat ze tot nu toe wel leveren wat ze zouden moeten leveren. Ik zie ook niet dat dat met een wet sneller zou gaan. Ook hebben productielanden, om ze maar even zo te noemen, eigen wetgeving. Daar moeten bedrijven zich ook aan houden. Wij hebben bijvoorbeeld met de Bengalese overheid, de internationale vakbonden en de textielbedrijven aangedrongen op wetgeving voor minimumloon en veiligheid; mevrouw Van den Hul vroeg daar ook naar. Bijna alle exportgeoriënteerde fabrieken zijn gecontroleerd en er worden renovatieplannen uitgevoerd. Dat heeft in een aantal jaren resultaat opgeleverd. Ik heb steeds gezegd: wetgeving is voor mij een stok achter de deur. Als bedrijven niet meedoen en niet leveren, dan gaan wij daartoe over. Dan krijg je een heel boete- en sanctiemechanisme, maar ik zeg: doe maar eerst eens even je best. Daar zie ik goede resultaten van.
De heer Hijink (SP):
Ik heb er niet heel veel vertrouwen in dat wetgeving in landen waar de grondstoffen vandaan komen, zoals Congo en Colombia, de ideale bescherming biedt voor de mensen die daar werken. De Minister zegt dat zij jarenlang voorop heeft gelopen als het gaat om internationaal verantwoord ondernemen, maar nu zie je dat onze buurlanden met initiatieven komen die bij wet worden geregeld. De Minister zegt dat het een stok achter de deur blijft. Wanneer gaat zij die stok dan gebruiken? Zolang heeft zij niet meer. Als de resultaten achterblijven, komt er toch een moment om die stok te gebruiken. Wanneer is dat moment voor de Minister daar?
Minister Ploumen:
Ik ben het er helemaal mee eens dat de wetgeving in die landen vaak niet voldoet. Daar is geen misverstand over. Als iedereen zich daar aan een goede wet hield, die ook nog gehandhaafd werd, dan hoefden wij dit gesprek niet te hebben. Er zijn na de vreselijke ramp in Rana Plaza echt heel veel stappen gezet in de textielsector. Ik heb nu geen aanleiding om te veronderstellen dat de bedrijven zich niet houden aan de afspraken die in de convenanten vastgelegd zijn. Er zijn drie redenen om die stok te gebruiken: 1) als de convenanten niet worden gesloten, 2) als bedrijven zich niet aansluiten bij de convenanten en 3) als ze dat allemaal wel doen, maar ze zich vervolgens niet aan die afspraken houden. Ik heb daar nu geen aanwijzingen voor. Dat zijn voor mij, in de korte tijd die mij nog rest als Minister, de criteria.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
De wereld is groter dan Bangladesh. Voor Bangladesh is een safety-akkoord getekend, maar dat is op de veiligheid gericht. Dat wil nog niet zeggen dat de andere guidelines en voorwaarden van de VN zijn uitgevoerd. Dat is weer een tweede stap. De collega van de SP heeft gelijk dat wij daar ook alweer jaren over spreken. Ik heb de vorige keer ook gewezen op het Franse wetsvoorstel. Toen zei de Minister: dat is nog niet aangenomen. Inmiddels is dat in maart aangenomen. Dat gaat weer een stap verder dan de Engelse Modern Slavery Act. Is de Minister bereid om naar het Franse model te kijken? Dan zet je echt een stap. Dan registreer je niet alleen, maar vraag je aan bedrijven daadwerkelijk te bekijken of er in de productieketens ILO-normen worden geschonden. Is de Minister bereid om naar het Franse model te kijken en de Kamer haar advies daarover te geven?
Minister Ploumen:
De convenanten gaan juist over veel meer dan veiligheid. De heer Voordewind heeft helemaal gelijk als hij zegt dat daar heel veel problemen zijn, maar daar gaan die convenanten juist ook over. Ik ben zeer bereid om een analyse te maken – laat ik dat toezeggen – van de verschillende wetten die er zijn en om dat in een brief te laten neerslaan, maar wij zijn wel demissionair, al probeer ik daar natuurlijk de grenzen van op te zoeken. Dan kan de Kamer beoordelen hoe zij dat ziet. Ik vind het prima om daar een overzicht van te maken en met collega's te bespreken waar ze tegenaan lopen en of het al heel goed werkt, maar ik zie nu geen reden – laat ik dat ook heel helder zeggen – om te zeggen: dat convenantenproces werkt niet, dus gaan wij voor Nederland nu ook die weg op.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat begrijp ik ook wel. De Minister heeft een demissionaire status, waardoor het lastig is om nieuwe initiatieven te nemen, maar ik stel haar toezegging aan de Kamer zeer op prijs om een overzicht te maken van de wetgeving die er nu in de buurlanden is. Ik wil haar vragen om daarbij specifiek naar het Franse model te kijken, want dat gaat weer verder dan de wet van Van Laar. Die vraagt om registratie en pas als er een klacht ingediend wordt, moet het bedrijf gaan kijken. Maar het Franse wetsvoorstel gaat nog ietsje verder, het is iets steviger. Als zij dat overzicht met een specifieke vermelding van het Franse model naar de Kamer kan sturen, kan de Kamer daar weer verder naar kijken.
Minister Ploumen:
Zeker.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik haak daarop aan. Als de Minister met die analyse naar de Kamer komt, zou zij daarin dan ook haar eerdere opmerking over het belang van een Europees gelijk speelveld willen meenemen? Het mag geen verrassing zijn dat de VVD er geen voorstander van is als iedere lidstaat een eigen kerstboom optuigt, waardoor bedrijven niet meer weten waar ze aan toe zijn. Een eerdere opmerking van de heer Voordewind intrigeerde mij, namelijk dat er Europese richtlijnen zijn die ons op dit moment verplichten om met wetgeving te komen. Ik ken die niet. Zou de Minister ook daarop willen ingaan in haar analyse?
Minister Ploumen:
Ik stel voor dat ik het kader aangeef, uitgaande van de huidige positie van het kabinet ten aanzien van de convenanten en het gelijk speelveld, en dat we vervolgens de informatie verschaffen zoals die wordt gegeven. Ik zal een soort objectieve mitsen en maren opnemen. Het zal dus niet echt een appreciatie zijn, maar ik moet natuurlijk wel een beetje weten wat de voor- en nadelen kunnen zijn.
De voorzitter:
De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Ploumen:
Ik kom op de rol van het NCP. Het NCP staat er heel goed op bij de OESO, want dat is natuurlijk het orgaan dat toezicht houdt, als ik het zo mag noemen. Men vindt het NCP zeer actief. Ik zeg dat na, maar ik denk dat het goed is – ik zie wat de Kamer zegt ook als aanmoediging – als het NCP zich nog wat meer zou focussen op het midden- en kleinbedrijf. Mevrouw Bente sprak daar al over. Sorry, ik weet alleen haar voornaam.
De voorzitter:
Mevrouw Becker.
Minister Ploumen:
Ja, mevrouw Becker. Maar ook anderen spraken daarover. Ik zal het NCP vragen hoe het dat wil aanpakken, voortbouwend op de lessen die het geleerd heeft.
Ik kom op een aantal punten, dat ik al deels heb behandeld, waaronder China. De mensenrechtenambassadeur heeft inderdaad gesprekken gehad in China over de onderwerpen die we bespraken. Hij heeft met name gesproken met de kamer van koophandel van de Chinese mijnbouwindustrie, maar ook met de branchevereniging voor textiel en aluminimum. Dat zijn belangrijke branches. Zijn waarneming is dat het bewustzijn stevig is. Er wordt samengewerkt met de OESO aan due diligence-richtlijnen. Die zijn inmiddels ontwikkeld. Er is ook een centre for responsible business opgezet. We werken zo veel mogelijk samen, maar de OESO neemt een nadrukkelijke rol op zich.
Ik kom op een paar punten over kinderarbeid. Het Fonds Bestrijding Kinderarbeid is operationeel. Er is voor 2017 4 miljoen besteed, waarvan 2 miljoen is toegekend aan de coalitie Stop Kinderarbeid en haar succesvolle programma voor child labour free zones. Een aantal van u heeft zich daar zeer voor ingezet. Ik zie de heer Voordewind knikken. Dat programma kan nu doorgaan. Een ander programma waar met name een van uw voorgangers, de heer Van Laar, maar ik meen ook de heer Voordewind, zich voor heeft ingezet is de strijd tegen kinderprostitutie. Dat past binnen de SRGR-alliantie (alliantie voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten) onder leiding van Terre des Hommes. Die succesvolle programma's hebben een doorstart kunnen krijgen.
We hebben daarnaast via een aantal van onze ambassades heel specifieke programma's in productielanden ondersteund om het bewustzijn van het tegengaan van kinderarbeid te versterken. Ik heb hierover twee weken geleden gesproken met mijn Argentijnse collega. Nederland heeft een aantal jaren geleden het initiatief genomen om een conferentie over kinderarbeid te organiseren. Brazilië heeft het stokje overgenomen en de Argentijnen zijn de volgende. We hebben onze support aangeboden indien zij die nodig achten.
Ik kom op de Duitse ambtelijke delegatie. We hebben in deze kabinetsperiode van begin af aan intensief contact gehad met Duitsland. Ik ben vorige week op uitnodiging van de Duitsers bij de G20 geweest. Het ging daar onder andere over internationale waardenketens. We hebben heel intensief contact, ook op ambtelijk niveau. Er is bijvoorbeeld sprake van een zeer intensieve samenwerking op het gebied van textiel. Ik sprak net al over de gezamenlijke subsidieaanvraag. Er vindt na de zomer een seminar plaats van de Europese SER, waaraan ook de Duitsers meedoen. Wij worden weleens een beetje ongeduldig van dat model, maar in heel veel landen kijken ze met grote jaloezie naar de SER en de manier waarop wij het overleg tussen de sociale partners hebben georganiseerd.
Over het volgende punt zouden we morgen ook zomaar kunnen spreken tijdens het debat over TTIP. Nederland heeft, ook in het licht van het multilaterale hof dat we willen, een onderzoek laten uitvoeren naar de vraag hoe je de rechten van werknemers beter kunt borgen in handelsverdragen. Het gaat niet alleen om het opschrijven van die rechten, maar ook om de vraag hoe je schendingen aan bindende afspraken kunt onderwerpen. We hebben daarover vorige keer al gesproken tijdens de RBZ Handel. Nederland heeft daarnaar onderzoek laten doen en daaruit zijn een aantal voorstellen voortgekomen. Ik heb het onderzoek geïntroduceerd bij mijn Europese collega's en bij de Europese Commissie. Men heeft er zeker oren naar. Nogmaals: de SP mag zichzelf op dit punt een rol toedichten, want zij is, samen met andere partijen zoals de PvdA en GroenLinks, de partij geweest die het kabinet heeft aangezet om dat onderzoek te doen. Ik ga er alles aan doen om dat in de resterende periode zo veel mogelijk voort te zetten. Daarover bestaat geen verschil van inzicht met wie dan ook, behalve met degenen die vinden dat we daar niets aan zouden moeten doen, maar die zitten noch aan deze kant, noch aan de andere kant van deze tafel.
De voorzitter:
Dank u wel, Minister. Daarmee zijn we gekomen aan het slot van de eerste termijn van de Minister. We hebben nog voldoende tijd voor een tweede termijn, maar misschien kunnen we volstaan met een veegrondje van interrupties in de eerste termijn. Ik kijk even naar de leden. Stemt u in met een veegrondje in de eerste termijn en ziet u af van een tweede termijn?
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Als het maar niet een te klein veegrondje is.
De voorzitter:
Ik ben altijd redelijk, zoals u weet. Ik concludeer dat de leden afzien van een tweede termijn en dat we een veegrondje zullen houden. Ik ga de rij af en begin bij de heer Bouali.
De heer Bouali (D66):
Ik spreek nogmaals onze waardering uit voor de inzet van de Minister op dit belangrijke onderwerp. Ik wil nog even terugkomen en focussen op Colombia, een belangrijk buurland van ons Koninkrijk. Het is goed dat we een goede deal hebben gesloten met het steenkolenconvenant. Als ik me niet vergis, is de Minister er zelfs twee keer persoonlijk geweest. Het zou me een lief ding waard zijn als we daaraan een positieve draai geven door te bekijken of we nog verder kunnen gaan met de Colombianen om, in het kader van een goede buur, de inzet op het gebied van imvo te kunnen intensiveren.
Ik heb nog een korte vraag over mijn publiekscampagne. Zou daarop vanuit het ministerie nog kunnen worden ingegaan?
Minister Ploumen:
Wat betreft de eerste vraag van de heer Bouali: ik ben zeer bereid om met de Colombianen te praten over de vraag of er nog mogelijkheden zijn. We doen best veel, maar ik zeg hem dat graag toe, want de tijd schrijdt voort. We hebben het al eens eerder gehad over de publiekscampagne. Ik heb toen toegezegd dat ik daarover met collega Kamp zou spreken. Ik denk dat de tijd van heel veel radiospotjes wel een beetje voorbij is, maar het is wel goed om te zoeken naar andere mogelijkheden. We hebben dat gesprek gevoerd. We gaan nog een rondetafelgesprek organiseren om nog wat ideeën op te halen over de manier waarop we dat zouden kunnen doen, maar ik weet eerlijk gezegd niet of we dat in deze periode nog gaan redden. Ook dat zal een onderdeel worden van het overdrachtsdossier, want consumenten hebben behoefte aan meer informatie en daarnaast wil je de goede bedrijven belonen. Ik weet niet of ik het zo mag formuleren, voorzitter?
De voorzitter:
Ik kijk even of de heer Bouali daarmee voldoende bediend is. Ik zie dat dat het geval is. Dan gaan we door naar de Hijink.
De heer Hijink (SP):
In het kader van het veegrondje heb ik eigenlijk maar één vraag die volgens mij niet beantwoord is. Die ging over Nederlandse pensioenfondsen die via Israëlische banken mogelijk in bezet Palestijns gebied investeren.
Minister Ploumen:
Mijn excuus. Ik heb het even uitgezocht. Het klopt dat Nederland een ontmoedigingsbeleid heeft waar het gaat om relaties met Israëlische bedrijven die ook in nederzettingen in bezet gebied investeren. Dat is zo. Als bedrijven vragen hebben, informeren we ze daar natuurlijk over. Sorry, ik kijk even wat hier staat. We ontmoedigen dus. Daar hoort inderdaad bij dat we ze niet actief helpen. Uw vraag gaat eigenlijk over de andere kant, namelijk wat we doen als we het constateren. Het is natuurlijk aan bedrijven zelf om die afweging te maken, in het licht van het ontmoedigingsbeleid. We hebben gezien dat een aantal bedrijven zijn teruggekomen op eerdere besluiten. Het is nadrukkelijk een ontmoedigingsbeleid. Wij zijn zeer bereid om het gesprek daarover aan te gaan met bedrijven.
Mevrouw Becker (VVD):
In tegenstelling tot een aantal, dat hier vandaag hebben gepleit voor meer wetten en regels, hebben wij gepleit voor het tot een succes maken van de convenantenaanpak. Gelukkig heeft de Minister daar al heel veel positieve acties op gezet. Zij heeft ook een aantal toezeggingen gedaan, zoals dat zij het NCP zal aansporen om het mkb er meer bij te betrekken en dat zij een gesprek zal aangaan over de voortdurende financiering. Daar zijn we blij mee. De Minister heeft een aantal convenanten genoemd die dit jaar afgesloten gaan worden. Ik heb in eerste termijn gevraagd of we de doelstelling voor 2016 in 2017 gaan halen, namelijk tien convenanten sluiten. Kan zij dat bevestigen? Kan ze nog ingaan op mijn vragen over het proces? Wordt er nog genoeg van elkaar geleerd? Wordt er niet langs elkaar heen gewerkt? Is er al iets te zeggen over de evaluatie, vroeg ik in mijn eerste termijn. Tot slot – misschien heb ik het antwoord gemist – mijn vraag hoe de Minister de elektronicasector en misschien andere sectoren gaat verleiden om ook een convenant af te sluiten.
Minister Ploumen:
Laat ik kijken naar waar we nu staan. Het goudconvenant wordt ondertekend. Dat voor de verzekering ziet er heel goed uit, net als een aantal andere. Gezien de planning, ga ik ervan uit dat we de tien halen. De evaluatie heeft nog niet formeel plaatsgevonden, omdat we toch minder convenanten hebben afgesloten dan de SER in eerste instantie dacht. Ik heb onlangs met de voorzitter van de SER, mevrouw Hamer, hierover gesproken. Ik denk zelf dat na de zomer een goed moment is om eens even te kijken waar we nu staan. Ik ga dat zelf op het ministerie nog voor de zomer doen. Dan gaan we er met elkaar voor zitten. Het zit dus in de planning.
Mevrouw Becker (VVD):
Kan de Minister concreet aangeven wanneer de Kamer dan iets over de evaluatie kan verwachten?
Minister Ploumen:
Mag ik dat even afstemmen met de SER? Als ik dat heb gedaan, laat ik dat de Kamer even weten in een snelle brief.
Dan de elektronicasector. Volgens mij wilde die eerst niets en toen weer wel. Dat klopt wel ongeveer. Ze willen zelf nu een dialoog met belanghebbenden aangaan. Dat willen ze onder begeleiding van de SER doen en dat gaat na de zomer van start. Ondertussen – dat valt echt te prijzen – zit FME, de werkgeversorganisatie, niet stil. Die werkt aan het vergroten van bewustwording. FME heeft 2.200 leden en wil de breedte van haar achterban daar meer informatie over geven dan zij tot nu toe heeft gedaan. Het antwoord is dus ja, maar het duurt nog wel even voordat ze echt klaar zijn.
De voorzitter:
Wilt u hier nog op reageren, mevrouw Becker?
Mevrouw Becker (VVD):
Ik neem aan dat de Minister in de evaluatie ook ingaat op het proces van het convenant en de versnippering. Komt daarin ook een antwoord op mijn vragen hierover?
Minister Ploumen:
Voor het stenografisch verslag: jazeker.
Mevrouw Becker (VVD):
Dan ben ik helemaal tevreden.
De heer Amhaouch (CDA):
Toen ik een jaar of vijftien maanden geleden, in januari 2016, mocht aantreden als Kamerlid en imvo in mijn portefeuille kreeg, was er nog geen convenant getekend. Het textielconvenant was in behandeling en dat is vorig jaar getekend. Vandaag meldt de Minister dat er vier convenanten zijn getekend en dat er nog ongeveer vier aankomen richting de zomer en na de zomer. We hebben toen gezegd dat we proberen om een sneeuwbaleffect te creëren voordat we naar wetgeving gaan. Ik doe hierbij een oproep aan het bedrijfsleven om in te stappen. Er zijn sectoren geweest die de nek hebben uitgestoken. Bedrijfsleven, kom op gang en start met die imvo's. Ik doe ook een oproep aan de ngo's. Als we spelregels maken aan de tafel van de imvo-convenanten, ondersteund door de SER, en we gaan van die tafels weg, verander dan niet continu de spelregels. Dat doen we in samenspraak en dan gaan we er een succes van maken.
Ik zou ten aanzien van de cacaocasus in een volgende voortgangsrapportage terug willen zien komen wat we nu concreet kunnen gaan doen of wat we concreet hebben gedaan om het leefbaar loon te veranderen. Daar zouden we impact kunnen maken.
Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag hoe de Minister kijkt naar palmolie in brandstoffen. We zijn blij met de toezegging van de Minister ten aanzien van de financiering, namelijk dat de SER bandbreedte heeft om de convenanten te gaan ondersteunen en dat ze probeert om dat door te trekken. Wat heel belangrijk is, is dat als er een onderzoek wordt gedaan naar de wetgeving in buurlanden, zoals Frankrijk, dat wel in de totale context wordt geplaatst. Ik zou niet blij zijn als we bijvoorbeeld geen imvo-convenanten hadden, maar wel wetgeving. Als we dat bekijken, doe dat dan in de totale context. In Frankrijk hebben ze immers ook vakbonden met een heel andere rol dan in Nederland. Daar hoeven ze niet direct trots op te zijn.
Voor de rest wensen we de Minister in de tijd die ze er nog zit veel succes met de voortgang.
Minister Ploumen:
Dank. Over de spelregels ben ik het in zijn algemeenheid wel met de heer Amhaouch eens. Het is echter tegelijkertijd belangrijk dat die sectorspecifiek zijn. Dat is iets anders dan halverwege de spelregels veranderen. Wat voor de ene sector belangrijk is, kan voor de andere minder urgent zijn. Volgens mij is dat ook echt de inzet. Het is een uitstekend idee om eens specifiek in te zoomen op de cacaosector, want we doen veel en het is belangrijk. Het is goed om daar een apart overleg te hebben.
Dan de bijmenging van palmolie. Dat is primair een debat dat hoort bij mijn collega Dijksma. Daar lopen nu onderhandelingen over in de EU. De EU gaat niet alleen maar praten over de percentages, maar ook over de vraag welke biobrandstoffen nu wel of niet worden toegelaten als bijmenging. Er is dus een gesprek gaande over percentages, maar ook over de vraag of bijvoorbeeld palmolie er überhaupt bij hoort. Die onderhandelingen lopen. Wij vinden dat brandstoffen die een groot effect hebben op wat officieel ... Ik zie een afkorting en alle terreinen hebben heel onbegrijpelijke afkortingen. Laten we zeggen dat als het beslag van biobrandstoffen onevenredig groot is en mensen daardoor bedreigd worden, wij vinden dat het niet bijgemengd zou moeten worden. Laat ik het maar even in normalemensentaal zeggen.
De heer Amhaouch (CDA):
Kan de Minister toezeggen dat de Kamer een brief ontvangt als daar meer duidelijkheid over is vanuit de EU, als het daar besproken is?
Minister Ploumen:
Ja. Dat doe ik wel namens mevrouw Dijksma. Ik ga er gewoon maar vanuit dat zij dat opschrijft in het verslag van de raad die zij daarover heeft.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Er zijn nog wat losse dingen die ik zou willen vragen. Het eerste betreft het wetsvoorstel Ruimte voor duurzaamheidsinitiatieven van Minister Kamp. Kan de Minister zeggen of dat ook van toepassing wordt geacht op de mensenrechten en arbeidsrechten? Dan heb je bij de ACM niet alleen maar de uitzonderingen als het gaat om duurzaamheid, maar ook als het gaat om arbeidsrechten. Is het de inzet van de Minister om dit met haar collega Kamp van EZ te bespreken? Dan zouden wij twee vliegen in één klap slaan en daarvoor uitzonderingen voor het bedrijfsleven mogelijk maken.
Mijn tweede punt betreft de btw. Ik begrijp dat dit kabinet het niet gaat doen, maar dat er nog steeds wel ruimte in Brussel is om het wel te doen. Of zegt de Minister: we hebben het onderzocht en nog eens nagevraagd, maar ook Brussel geeft die ruimte niet? In dat geval is de deur echt gesloten. Dan weet ik dat er daar geen mogelijkheden meer zijn.
Ik heb een feitelijke vraag over dat vierde convenant inzake plantaardige eiwitten. In de brief van de Minister lees ik dat het gaat om een intentieverklaring, maar is het nu een afgesloten convenant? Zo ja, dan is er in die afgelopen paar maanden heel veel gebeurd. Graag duidelijkheid.
Dan de boetes. Ik heb een vraag gesteld over de OESO-richtlijnen en de bedrijven die overheidssteun krijgen, zich houdende aan die richtlijnen. Als ze dat achteraf niet blijken te hebben gedaan, zouden ze een boete moeten kunnen krijgen. Dat is een bepaling van het vorige kabinet. Het tegenhouden van subsidie is duidelijk, maar heeft een bedrijf in de afgelopen acht jaar ooit een boete gehad? Weten wij dat?
Minister Ploumen:
Voorzitter. Ik ben zeer bereid om het gesprek aan te gaan over die ruimte voor duurzaamheid, maar ik wijs er wel op dat wij demissionair zijn. Dat wetsvoorstel ruimte voor duurzaamheid is in consultatie gegaan. Nogmaals, het lijkt mij goed om te bekijken of wij er alvast een gesprek over kunnen hebben of dingen kunnen uitzoeken, maar veel verder kan ik niet gaan.
Ik heb vrij intensief met collega Wiebes gesproken over die btw. Vanuit het Ministerie van Financiën zijn er echt grote bezwaren, die niet alleen te maken hebben met de kaders vanuit de EU, maar ook met nationale overwegingen. Als de heer Voordewind vraagt of dat betekent dat hij het in de volgende kabinetsperiode nog een keer moet proberen, dan zou ik zeggen: doen. Maar ik bied geen enkele garantie op succes. Het is volgens mij niet vanuit Brussel helemaal dichtgeplamuurd. Het is echt een heel legitieme overweging van collega Wiebes. Het is geen politiek dingetje. Het zijn echt feitelijke onmogelijkheden die het kabinet ziet. We spreken met één mond, ook de laatste maanden.
Ons is niet bekend of er ooit een boete is uitgedeeld, maar ik wil dat nog wel even nazoeken. We hebben toch al een aantal toezeggingen gedaan over punten die wij opvolgen, dus ... Maar ik meen dat deze vraag al een keer beantwoord is. Sinds die tijd is mij ook niet bekend dat er een boete is uitgedeeld.
Bij duurzame eiwitten gaat het om een convenant. Wat dat convenant interessant maakt – daarom is er misschien wat verwarring – is het volgende. Plantaardige eiwitten hebben nog niet de plaats ingenomen van dierlijke eiwitten. Dit convenant ziet er juist op dat vooruitlopend op het voor een groot deel overnemen van die markt al wordt toegezien op due diligence. Misschien is dat de verwarring, maar ik heb het convenant toch echt in maart in dat bos getekend. Er was iets met een boomstam, waar wij al die intentieverklaringen in hebben gestoken. Ik zal de foto's sturen.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Diks.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar bereidheid om met de cacaoboeren, de tussenhandel en de cacaoproducenten nogmaals het gesprek aan te gaan om te bekijken of wij het eerlijker kunnen krijgen en welke rol Nederland daarin zou kunnen spelen.
Ik kom nog even terug op de RSPO over palmolie. Wij hebben het al even gehad over de standaard. Het is nu erg gericht op ontbossing, maar met palmolieproductie komen ook heel veel andere zaken om de hoek kijken, zoals land grabbing en mensenrechtenschendingen. Dat zit nu onvoldoende in die standaarden. De handhaving is in ieder geval onvoldoende, omdat een aantal plantages onderzocht zijn en het keurmerk hebben gekregen, terwijl inmiddels heel helder is dat er heel veel misstanden zijn. Dus daar klopt iets gewoon niet. Welke rol zou het kabinet kunnen spelen om daar aandacht voor te vragen? Ik vind het lastig dat het RSPO-keurmerk een soort gemoedsrust geeft en de veronderstelling creëert dat het wel goed zit, terwijl wij weten dat dat niet in alle gevallen zo is. Dan verdwijnt mijn gemoedsrust als sneeuw voor de zon. Hoe denkt de Minister dat te kunnen aanvatten in een wat breder verband? Ziet zij daar kansen voor? Ik hoop op een positief antwoord. Anders overweeg ik een VAO aan te vragen.
Minister Ploumen:
Ik zei al dat de overheid geen partij is in de RSPO, maar dat wil niet zeggen dat je niks kunt doen. Ik heb al aangegeven dat wij in de onderhandelingen tussen de EU en Indonesië over een handelsakkoord inzetten op het punt van de ontbossing en de andere elementen die mevrouw Diks noemde. Ik zal niet herhalen dat we ook met China spreken. Ik zeg mevrouw Diks toe dat ik mij specifiek zal verdiepen in die handhaving. Daar zullen ongetwijfeld afspraken over zijn gemaakt. Ik zal het gesprek aangaan over de vraag hoe men er zelf tegen aankijkt. Wat zijn de verbetermogelijkheden? Het is heel belangrijk, maar het heeft ook wel een beetje marktmacht nodig om veranderingen te beogen. Misschien kunnen we concluderen dat de handhaving op zich goed is, want er zijn verbeterplannen, maar dat het niet zo snel gaat als we misschien zouden willen. En misschien moeten we een andere conclusie trekken. Dat leidt dan weer tot een gesprek met de RSPO. Dat zeg ik mevrouw Diks graag toe.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Dank u wel. Net als iedereen ben ik zeer geïnteresseerd in verbeterplannen, graag met een termijn erbij.
Minister Ploumen:
Nogmaals, wij zitten daar niet aan tafel, maar ik hoor mevrouw Diks.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Voorzitter. Allereerst is het goed om te horen dat er gezamenlijk met de Duitse collega's wordt gekeken naar samenwerking op het gebied van de SAC en dat daar initiatieven worden genomen. Toch zou ik de Minister willen vragen om die uiteindelijke samenwerking met de SAC en de afstemming met de Nederlandse convenanten nog wat te concretiseren. Wordt er daadwerkelijk gesproken over het bij de uitvoering betrekken van die convenanten?
In Denemarken biedt het Institute for Human Rights, het Deense college voor de rechten van de mens, impact assessments aan bedrijven. Het is wellicht interessant om te onderzoeken of het College voor de Rechten van de Mens ook een rol kan spelen bij de uitvoering en bij die impact assessments.
Ik sprak al over de EU-vlaggenschipnota. Hoe kijkt de Minister naar dit initiatief, in het bijzonder inzake de kledingsector?
Hoe kunnen we die genderdimensie steviger verankeren in bestaande en vooral nieuw te sluiten convenanten? Ik hoop op een concrete reactie.
Minister Ploumen:
Voorzitter. Misschien eerst even over dat EU-vlaggenschipinitiatief. Ik heb een ontzettende hekel aan het woord «vlaggenschip». Wat is dat? Maar de inhoud van het initiatief vind ik wel belangrijk. Nederland heeft zich ook tijdens het voorzitterschap zeer ingezet om het concept van die waardeketens geïntroduceerd te krijgen. We hebben op een aantal onderwerpen overeenkomsten met andere landen kunnen sluiten. Ik vind het belangrijk dat de EU zich tot dit onderwerp verhoudt, maar ik vind het ook belangrijk dat de EU juist rondom textiel zo'n belangrijke rol speelt. Vanuit de EU geven wij handelsvoordelen aan landen als Bangladesh, die gebaseerd zijn op de voortgang op een aantal trajecten waarover wij hier hebben gesproken. De EU heeft onlangs een vrij kritisch assessment uitgebracht over de voortgang. Dat heeft de overheid van Bangladesh ertoe gebracht om de vooruitgang wat te versnellen. We staan zeer achter de combinatie van handelsmaatregelen met dit initiatief. We proberen dit ook in een richting te brengen die hier breed gesteund wordt.
Dan kom ik op de vrouwen. De overheid brengt dit element in in de convenantenaanpak. Het is misschien goed om even te bekijken of we dat met voldoende scherpte doen. Zo heb ik mevrouw Van den Hul gehoord.
Mevrouw Van den Hul (PvdA):
Ik denk aan de SDG-sessie (Sustainable Development Goals) van afgelopen maandag. Punt 5 ging ook over gender. Meer gericht tegen deze kant van de tafel zeg ik dat het wellicht een idee is om in het bijzonder over het thema «gender» een apart gesprek te voeren, waar dit onderwerp bij betrokken kan worden.
Minister Ploumen:
Als de Kamer dat wil, ben ik natuurlijk altijd bereid te komen.
Volgens mij hebben we al een keer gekeken naar het College voor de Rechten van de Mens, maar ik zal dat nog even nagaan. Ik meen echter dat we daar al een keer over gesproken hebben. Mevrouw Van den Hul vraagt of de SAC betrokken wordt bij de uitvoering. Volgens mij is men in de selectie nog niet zover. Ik meen dat de heer Voordewind mij de vorige keer gevraagd heeft welke rol men erin speelt. Ik leg het neer bij de convenantpartijen, waarvan wij er één zijn, om te bekijken of dat een mogelijkheid is, naast de samenwerking die wij al hebben. Laat dat ook duidelijk zijn.
De voorzitter:
Dan zijn wij hiermee bijna gekomen aan het slot van dit overleg. Ik zal de toezeggingen aan u voorlezen:
– De Minister gaat in overleg met grote cacaobedrijven over de verbetering van de inkomenspositie van cacaoboeren, waarbij ook de tussenhandel wordt betrokken, en rapporteert de Kamer hierover in de volgende voortgangsrapportage imvo.
– De Kamer ontvangt een brief met een analyse van imvo-wetgeving in andere landen, in het bijzonder Frankrijk, afgezet tegen het bestaande imvo-beleidskader.
– De Minister informeert de Kamer in een brief over de SER-evaluatie van het convenantenproces.
– De Kamer wordt in het verslag van de Milieuraad geïnformeerd over de stand van zaken van de EU-onderhandelingen over de bijmenging van palmolie in brandstof.
Ik zie dat de Minister akkoord is.
Mevrouw Diks (GroenLinks):
Ik mis nog een toezegging, namelijk dat de Minister wil kijken naar de RSPO en naar de volgende vragen. Hoe kunnen we die strakker krijgen en is de handhaving wel op de juiste wijze ingericht?
Minister Ploumen:
Eens.
De heer Bouali (D66):
Ik heb ook de toezegging gekregen dat de Minister zal kijken naar een verdere verdieping van onze inzet in Colombia.
De voorzitter:
Krijgen we daar dan een brief over?
Minister Ploumen:
We geven updates. Ik zal naar mogelijkheden zoeken om hierover te melden. Er komt dus geen aparte brief. Ik probeer zo veel mogelijk bij elkaar te voegen.
De voorzitter:
Als we toezeggingen met elkaar afspreken, wil ik wel iets hebben wat controleerbaar is.
Minister Ploumen:
Dat begrijp ik. We hebben altijd een voortgangsrapportage. Laten we het daarin opnemen. Misschien is het goed als ik die voortgangsrapportage ergens in de zomer kan doen, zodat ik die zelf nog kan ondertekenen.
De voorzitter:
Is dat voldoende, mijnheer Bouali?
De heer Bouali (D66):
Ja.
Mevrouw Becker (VVD):
Dan kan ik niet achterblijven. Ik heb de toezegging gekregen dat de Minister in gesprek gaat met het NCP, om te bekijken hoe het mkb beter betrokken kan worden bij de richtlijn en de convenanten. Ik weet niet of hierover een brief naar de Kamer kan komen of dat het wordt opgenomen in een voortgangsrapportage die al komt, maar misschien is het goed om het wel even te registreren.
Minister Ploumen:
Men is daarmee bezig, dus op een zeker moment kan ik daar iets over melden, maar dat doe ik dan ook als onderdeel van een bredere brief.
De voorzitter:
Dan dank ik u allen voor uw bijdrage aan dit debat. Ik dank de Minister voor de beantwoording van alle vragen en eenieder voor de getoonde belangstelling voor deze bijeenkomst.
Sluiting 15.55 uur.