Vastgesteld 25 februari 2009
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 11 februari 2009 overleg gevoerd met minister Donner van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:
– brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 november 2008 over de tweede tussentijdse verslagen SUWI-organisaties (26 448, nr. 388);
– brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 december 2008 over de Jaarplannen 2009 SUWI-organisaties (26 448, nr. 390);
– brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 12 december 2008 over het digitaal klantdossier en eenmalige gegevensuitvraag (30 970, nr. 23);
– brief van de minister en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 3 februari 2009 over de update stand van zaken arbeidsvoorwaarden fusie UWV/CWI (31 514, nr. 30).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
Voorzitter: Timmer Griffier: Esmeijer
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Vermeij (PvdA): Voorzitter. Voordat ik aan de stapel goedgekeurde jaarverslagen begon, heb ik even op het web gesurft; dat doe ik altijd als ik zo’n stapel voor mij zie. Ik ben naar www.uwv.nl gegaan. De twee nieuwsitems die daarop staan, zijn dat de aanvraag van de WW langer duurt en dat er een langere wachttijd is voor de telefoon. Dat brengt mij natuurlijk meteen op het door de minister goedgekeurde jaarverslag en dit overleg daarover. Mijn eerste vraag is heel simpel. Ik begrijp dat in dit jaarplan en deze begroting het woord «kredietcrisis» niet voorkomt, want dit jaarplan is rond september gemaakt door het UWV. Het verbaast onze fractie echter zeer dat de minister het jaarplan op 1 december goedkeurt met een brief waarin het woord «kredietcrisis» ook niet voorkomt. Wij vernemen graag de visie van deze bewindslieden.
Om te voorkomen dat dit een vreemd debat wordt omdat er heel veel indicatoren in het jaarplan staan die in de loop van dit jaar veranderd gaan worden, vraag ik de bewindslieden wanneer hier een herziene versie van komt. Hebben zij dat al aan het UWV gevraagd?
Voor mijn fractie staat in dit overleg centraal dat de SUWI-operatie in het licht is komen te staan van de kredietcrisis. Dat is echt een ander debat dan een halfjaar geleden. Het aantal werklozen neemt naar verwachting de komende periode aanzienlijk toe. Het is essentieel dat het UWV deze groei kan bijhouden en dat wij dus niet meer dergelijke berichtjes op de website tegenkomen dat de wachttijden aan de telefoon of bij het aanvragen van WW langer worden. Het UWV moet daar ook het personeel en de middelen voor krijgen. De minister heeft daar vorige week of deze week in andere debatten over werktijdverkorting en massaontslagen het een en ander over gezegd, maar wij krijgen uit het land en van verschillende wethouders al te horen dat de caseload van de medewerkers bij werkpleinen of LWI’s vrij hoog is, misschien te hoog. Hebben de bewindslieden hierover al gesproken met het WERKbedrijf? Zo niet, willen zij dat dan doen?
Kan de minister garanderen ofwel faciliteren dat het UWV de mankracht heeft voor de toestroom, bijvoorbeeld in de WW? In de brief van de bewindslieden van 3 februari, die wij nog aan de agenda hebben toegevoegd, staat een interessante zinsnede over de mogelijkheden die zij zoeken, namelijk dat de extra gelden bij de Voorjaarsnota zullen worden geregeld. Ik ben daar nieuwsgierig naar, want daaruit blijkt dat de bewindslieden al weten dat zij dit hebben geregeld. Volgens mij zijn zij de enigen in het kabinet die dat nu al weten. Ik krijg dus graag een toelichting op die zinsnede. Volgens mij spelen er twee zaken. Er is een soort automatische groei, een soort opblaasmodel als het UWV meer te verwerken krijgt. Doelen de bewindslieden met de genoemde zinsnede op iets extra’s erbovenop, in het licht van wat nu gaande is? Mijn fractie hoort graag wat de bewindslieden voor ogen hebben.
Ik ga door met een aantal andere punten uit de verschillende plannen die aan ons zijn voorgelegd, allereerst de tevredenheid van werkgevers over de organisatie. Gemiddeld wordt een 5,8 behaald. Dat is niet bijster hoog. Ik kan mij herinneren dat mijn collega’s daar in vorige overleggen al over hebben gesproken; «geklaagd» is een groot woord. Men streeft naar een 6. Is dat voldoende om de groeiende stroom werklozen te plaatsen in bedrijven? Moet er niet met spoed een inhaalslag worden gemaakt, gelet op de massaontslagen waarover wij de laatste weken helaas steeds vaker lezen? Ik merk hierbij op dat in de UWV-jaarplannen in het algemeen geen resultaatrapportage is opgenomen over de regionale LWI’s.
Wij hebben nog geen duidelijkheid gekregen over de 100 LWI’s die er uiteindelijk moeten komen en over een aantal actieve gemeenten die hun vestiging heel graag open willen houden. In het SUWI-wetgevingsdebat heeft de toenmalige staatssecretaris, de voorganger van de huidige staatssecretaris, gezegd dat hij er zijn uiterste best voor zou doen dat het UWV in overleg treedt met de wethouders van die gemeenten. Ik noem een paar van die gemeenten: Franeker, Zaltbommel en Zeeland. Hoe staat het met die gesprekken? Wij hebben daar verder niets meer over gehoord.
Ook over de ICT-kosten ontstaat op lokaal niveau wrijving. Ik noem de doorberekening door het WERKbedrijf van de integratiekosten aan de gemeenten; andersom gebeurt dat niet. Klopt dat en hoe zit het daarmee? Met betrekking tot de ICT-problemen stelt het UWV voor om meer ICT-professionals in te huren. Dat «huren» klinkt onze fractie niet zo fijn in de oren, want tegelijkertijd wordt gesteld dat de oplossing ligt in «leren door doen». Wij gaan er eigenlijk van uit dat er ICT-professionals worden aangesteld en dat zij daar dus ook blijven, zodat de kosten op een gegeven moment terugverdiend kunnen worden. In een brief van de inspectie wordt gesuggereerd dat de voorgestelde maatregelen ten aanzien van ICT voor het meerjarenbeleidsplan 2010–2014, dat de bewindslieden voor 1 februari zouden moeten hebben ontvangen, zouden moeten leiden tot aanpassingen in het financiële kader. Hoe verhoudt dat zich tot het staatje op pagina 29 van het jaarplan, waarin de kosten in de loop van de jaren juist afnemen? Dat lijkt mij een tamelijk wonderlijke prognose.
In het IWI-rapport Zicht op «Iedereen doet mee» concludeert men dat het UWV en de gemeenten niet specifiek worden aangestuurd voor het activeren van de moeilijk bemiddelbare groepen, bijvoorbeeld door een speciale prestatie-indicator. Dat vindt mijn fractie geen goed idee, zeker in het licht van de verhalen uit het UWV en met name uit het WERKbedrijf over de aandacht voor 55-plussers, gehandicapten en jongeren. Juist in deze tijd is het een heel kwetsbare kwestie om daarover geen afspraken te maken. Hoe denken de bewindslieden hierover? Zijn zij alsnog bereid om hierover met het WERKbedrijf en het UWV in overleg te treden en de Kamer daarover te rapporteren?
Wij hebben een brief gekregen over arbeidsvoorwaarden. Ook in het SUWI-wetgevingsdebat hebben wij gerept over extra reiskosten die cliënten moeten maken door het samenvoegen van al deze CWI- en UWV-instellingen tot 100 LWI’s. Ook daarover hebben wij nog geen bericht van de bewindslieden. Wij horen daar graag iets meer over.
Wij treden als Kamer uiteraard niet in de onderhandelingen over de pensioenen tussen de vakbonden en de werkgevers, maar ik heb hierover wel een principiële vraag aan de minister. Klopt het dat de Tweede Kamer destijds dispensatie heeft verleend voor een apart pensioenfonds vanwege de aparte arbeidsvoorwaarden bij het UWV? Zal diezelfde dispensatie nu ook verleend en beargumenteerd moeten worden nu het CWI onder dat aparte pensioenfonds gaat vallen en niet onder het ABP?
Mijn fractie vraagt zich af of in het licht van de kredietcrisis ook de agenda van de RWI niet enigszins aangepast moet worden. De naam «UWV WERKbedrijf» lezen wij op de pakken van Shani Davis. Wij dachten altijd dat het «het WERKbedrijf» zou worden, maar wij begrijpen nu dat het «het UWV WERKbedrijf» wordt. Mijn fractie vraagt zich af of dat een gelukkige keuze is in het licht van het voorafgaande proces. «UWV WERKbedrijf» is iets anders dan wat ons is voorgeschoteld. Door dat soort symbolen weet je weer precies hoe het gaat.
Het laatste pijnpunt is de passage in het jaarplan over cliëntenparticipatie. De tekst is werkelijk om te huilen: «Cliëntenparticipatie is van waarde voor het UWV». Dan weet je wel zo’n beetje hoe laat het is. Als doorgewinterde lezer van ambtelijke teksten begrijp ik dat cliëntenparticipatie door de samenwerking met het CWI en de gemeenten gaat veranderen. «Gaat veranderen» is altijd ambtelijke taal voor «iets minder». Ik vraag de minister of hij de Kamer wil informeren over de wijze waarop het UWV en het WERKbedrijf de cliëntenparticipatie op dit moment vorm hebben gegeven. Ik hoor daar nogal verontrustende geluiden over.
De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Ook de CDA-fractie doet een greep uit de grote stapel die ons is aangereikt. De discussie over het te voeren arbeidsmarktbeleid heeft een nieuwe dimensie gekregen. Tot voor kort moesten wij ons vooral bezighouden met meer en langer werken, het activeren van niet-werkenden en dreigende personeelstekorten. Nu staan wij voor een situatie waarin ook tijdelijke werkloosheid ernstig in beeld komt. Wij zijn blij dat voor de medewerkers van het UWV en het CWI die met de fusie geconfronteerd werden, een heleboel zaken in ieder geval duidelijk zijn geworden. Het is heel belangrijk dat zij zich niet met hun eigen situatie hoeven bezig te houden, maar juist met het naar werk toe leiden van anderen.
De CDA-fractie begrijpt dat de consequenties van de huidige veranderingen in de economie, de arbeidsmarkt en het werkaanbod bij het UWV toenemen. Het is goed dat het kabinet extra middelen beschikbaar heeft gesteld. Toch heeft de CDA-fractie een aantal zorgen. Ook ons was de zin opgevallen over de Voorjaarsnota. Wellicht kunnen de bewindslieden al een inschatting maken van de omvang van het desbetreffende bedrag. Is er inmiddels ook al zicht op de weerslag van de crisis op de doelstellingen? Mijn collega vroeg zojuist al om een eventueel bijgewerkt plan. Dat zou ook voor de CDA-fractie een welkome optie zijn.
Wij vinden het van belang dat in de nu ontstane situatie van de kredietcrisis en het toenemen van de werkloosheid de processen blijven voortgaan en dat wij de processen geen halt toeroepen. Ik las vanochtend in de krant dat de verwachtingen van de minister lager zijn dan de positieve verwachtingen die daarover eerder zijn uitgesproken; het wordt allemaal dus nog erger. Ik heb van de VNG begrepen dat zij zich best zorgen maakt. Mijn collega sprak al over een aantal gemeenten die zich zorgen maken over sluiting van kantoren. Het is heel belangrijk dat wij daar goed uit komen. Voor de uitkeringsgerechtigden en mensen die zonder werk komen te zitten, is het heel belangrijk dat er nabij de cliënt gewerkt wordt. Laten wij er echter in hemelsnaam voor zorgen dat de slagen die gemaakt moeten worden, gemaakt blijven worden en dat wij niet op de rem van het proces trappen.
De heer Ulenbelt (SP): Wij hebben eerder uitvoerig gedebatteerd over de sluiting van die vestigingen. Wij waren daar toen al ontzettend tegen. De PvdA-fractie en de CDA-fractie hebben daar uiteindelijk mee ingestemd. Komt u daar nu op terug? Is dat de portee van uw opmerkingen?
De heer Biskop (CDA): Nee, dat is juist niet wat ik bedoelde. Ik wilde hier de waarschuwing geven dat er onder druk wellicht iets zou kunnen gebeuren in de richting die u eerst bedoelde. Dat zou een ernstige belemmering zijn van het proces. Als je een proces ingaat van een reorganisatie, het in elkaar vlechten van organisaties die met elkaar een nieuwe organisatie gaan bouwen, is het een slecht idee om oude systemen overeind te houden. Wel willen wij graag weten hoe de gesprekken daarover precies gaan en of er oplossingsmodellen te vinden zijn voor de aangereikte knelpunten. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister. Ik wil dus zeker niet terugkomen op de genomen besluiten, mijnheer Ulenbelt.
Het is belangrijk dat wij ons blijven richten op de kortste weg van werk naar werk. Wij hebben, bijvoorbeeld in de metaalsector, nog steeds te maken met tekorten. In andere sectoren, bijvoorbeeld zorg, onderwijs en defensie, zijn er nog heel veel mogelijkheden. Dan is het belangrijk dat er ook een stukje scholing kan plaatsvinden. Daar wil ik de pijlen nog even op richten. De EVC-certificaten kunnen daarbij van belang zijn, want die verhogen de kansen bij sollicitaties en vergroten de mogelijkheden om echt tot goede scholing te komen. De vraag is of de 24 mln. die het kabinet afgelopen week beschikbaar heeft gesteld voor scholing in de regio, ook ingezet kan worden in het kader van de EVC-procedures. En hoe staat het eigenlijk met het overleg tussen de regionale partners en werkgeversorganisaties over scholing, roc’s en de inzet van O&O-fondsen? Juist door scholing – dat kan soms heel lichte scholing zijn – is het heel goed mogelijk dat mensen snel weer een baan krijgen.
Ik kom nu bij het Digitale Klantdossier. Per 1 januari is geregeld dat bij een aanvraag van een uitkering de klant nog maar één keer zijn gegevens hoeft aan te leveren. Overheidsinstanties kunnen de gegevens onderling delen, maar wij willen dit graag kritisch volgen, zeker op het punt van inzage- en correctierecht. Burgers moeten kunnen zien wat over hen is opgeslagen en moeten daarover een digitaal correctieverzoek kunnen sturen naar de betreffende instanties zonder allerlei procedures te moeten doorlopen. Wij willen graag een simpele oplossing die het eenvoudig maakt om inzage te krijgen en om een snelle, effectieve en efficiënte oplossing te realiseren als iets niet goed is opgeslagen. Uit de brief van de Landelijke Cliëntenraad blijkt dat dit nog steeds niet goed geregeld is. Daarop krijg ik graag een reactie van de minister.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. Volgens sommigen gaat het kabinet donderdagavond bij elkaar zitten. Ik denk dat het tijd wordt om het regeerakkoord te herzien. De minister heeft inmiddels gezegd dat datgene wat in het vorige regeerakkoord stond over 200 000 extra banen, niet meer haalbaar is. Ja, de minister is ooit begonnen met de doelstelling van 200 000 extra banen. Ja, toch? Nul dan.
Minister Donner: Ik zal er straks op ingaan.
De voorzitter: Ik stel voor dat de heer Ulenbelt zijn vragen stelt en dat de minister nog niet reageert totdat hij van mij het woord krijgt.
De heer Ulenbelt (SP): Dat stond in een van de regeringsstukken. Goed, dat kwartje is gevallen. De minister heeft gezegd dat die doelstelling niet haalbaar is, terwijl het UWV een van de organisaties is die deze doelstelling zou moeten waarmaken. Het jaarplan staat nog bol van de ambities. Als de minister zegt dat die ambities niet haalbaar zijn, welke gevolgen heeft dat dan voor het opereren van het UWV? Dat lijkt mij een centrale vraag. Wordt de inspanning voor die groepen gestopt, omdat er geconstateerd wordt dat de Wajong’ers en de 45-plussers toch geen kans hebben op deze arbeidsmarkt? Als dat zo is, wat gaan wij dan voor deze mensen doen en wat gaat de minister dan met dat geld doen?
De in het jaarplan van het UWV genoemde maatregelen zijn allemaal gericht op een situatie met arbeidskrapte. Dat gaat helemaal omslaan. Wat betekent dat voor alle middelen die worden ingezet voor de re-integratie, de premiekorting en de doorwerkbonus? Al die instrumenten zijn immers gericht op een situatie met arbeidskrapte. Het UWV schrijft nog steeds vol ambities dat het elke werkzoekende binnen zes maanden aan de slag wil hebben. Ik denk dat die ambitie een beetje bijgesteld moet worden. Als het zo doorgaat, mogen wij blij zijn als iedere werkloze binnen zes maanden is «ingetaked» bij het UWV; dat is wel erg pessimistisch, maar anders komt mijn vergelijking met die zes maanden niet uit. Het gaat echter sowieso langer duren; de eerste signalen daarvan zijn er al.
De minister zal wel zeggen dat hij al iets heeft gedaan: hij heeft extra re-integratiecoaches, werkcoaches en consulenten aangesteld, maar er staat voor komend jaar nog steeds een bezuiniging van ruim 1300 mensen ingeboekt. Gaat die bezuiniging door of zegt de minister tegen het UWV dat die mensen kunnen blijven, omdat er een vloedgolf komt van werkzoekenden die geholpen moeten worden?
Ik heb ook een vraag over de pilot met Boaborea voor de Wajong’ers. Daarmee worden 10 000 Wajong’ers geholpen. Mij is helemaal niet duidelijk geworden wat voor pilot dat is en wat de kansen daarvan zijn.
Het is onvermijdelijk dat ik ook inga op de herbeoordeling van de WAO’ers. Het UWV heeft met SZW overeenstemming bereikt over een aangepaste wijze van herbeoordelen in de laatste fase. Ik vraag mij af wat dat inhoudt: wat is er aangepast?
Het wordt ook tijd om te spreken over de evaluatie van de herbeoordelingen. Er stond tussen de cijfers namelijk een opmerkelijk cijfer. Tot nu toe was het beeld dat het aantal WAO-uitkeringen dat als gevolg van de herbeoordeling verlaagd werd, altijd hoger is geweest dan het aantal verhogingen. Het beeld was dus dat meer mensen te maken hadden gekregen met een verlaging dan met een verhoging; dat was volgens mij ook de bedoeling van de herbeoordelingoperatie. Het laatste cijfer, dat staat op pagina 19 van het achtmaandenverslag, is echter heel opmerkelijk: het aantal mensen dat een hogere uitkering heeft gekregen, is hoger dan het aantal mensen van wie de uitkering is verlaagd. Ik ben heel benieuwd hoe dat kan. Wat is er aan de hand? Nog concreter: hoe ziet de minister de evaluatie van de hele herbeoordelingoperatie voor ogen?
In een regeringsstuk staat dat er 10 000 brugbanen zouden komen. Nu zeg ik het toch goed?
Minister Donner: Middelen.
De heer Ulenbelt (SP): Middelen voor 10 000 brugbanen. Nu staat er in het jaarplan dat het UWV verwachtte dat het in 2008 250 plaatsingen zou doen. Is dat niet een beetje weinig?
Ik ontkom er niet aan en zijn naam is reeds gevallen: de schaatser van de minister, Shani Davis. Tijdens een vorig debat zei ik dat die man zo snel gaat dat je het UWV-logo op de zijkant van zijn pak niet ziet. Toen zei de minister dat hij ook de 10 kilometer doet en dat hij daarbij 25 keer langskomt, maar dan langzamer. Mijnheer Davis heeft echter besloten om de 10 kilometer niet meer te rijden. Hij doet niet meer «allround», maar richt zich op de sprint. Tot overmaat van ramp is hij de laatste keer bij de sprint op zijn neus gegaan. Toen lag hij daar plat op dat UWV-logo. Voor het eerst in twaalf jaar was hij gevallen. Dat is opmerkelijk. Het is te hopen dat dat niet gebeurt met het UWV. De minister heeft gezegd dat dit van grote waarde is voor het bekendmaken van de naam van het UWV-bedrijf. Op andere plaatsen moet je naar het Werkplein. Het wordt een beetje een janboel, maar wil de minister met het UWV regelen dat het de volgende keer niet meer gaat sponsoren? De minister zal wel zeggen dat dit ook niet meer nodig is, omdat het UWV nu bekend is. Eigenlijk is er echter sprake van contractbreuk door mijnheer Davis, omdat hij de 10 kilometer niet meer rijdt, ten nadele van het UWV WERKbedrijf.
De heer Blok (VVD): Voorzitter. Eerdere sprekers wezen er al op dat een groot deel van de plannen achterhaald is. Dat constateer ik ook, maar ik ga niet pleiten voor allerlei nieuwe plannen. De VVD heeft immers een fundamenteel andere visie op de rol van de overheid bij arbeidsbemiddeling dan deze regering. Wij hebben al vaker aangegeven dat na 30 à 40 jaar geschiedenis van arbeidsbureaus, arbeidsvoorzieningen, CWI’s enzovoort en een vrij constante score tussen 5 en 6 voor de klanttevredenheid publieke arbeidsbemiddeling eigenlijk geen zin heeft. Wij zouden dit dus op een veel kleinere leest willen schoeien. Bovendien zouden wij het logischer vinden om in lijn met de desbetreffende PvdA-notitie Wajong en WW volledig door de gemeenten te laten uitvoeren; dat moet staatssecretaris Klijnsma aanspreken. Het regeerakkoord geeft zelf al aan dat de WVA privaat uitgevoerd kan worden. Dat leidt ook tot een hoop efficiency. Daarmee wil ik niets afdoen aan het werk van de duizenden medewerkers van het UWV en het CWI. Dat doen zij met inzet en enthousiasme. Dit is moeilijk, maar als politicus vind ik toch dat dit anders georganiseerd zou moeten worden.
Mijn vragen zullen zich concentreren op de door de regering ingezette operatie inzake de Locaties voor Werk en Inkomen. Ik heb al eerder gezegd dat ik de route goed vind, maar dat ik verder zou doorpakken. Mijn zorgen over de onduidelijke aansturing – deels door gemeenten en deels door het UWV – kom ik ook tegen in rapporten die wij hebben gekregen. Ik doel specifiek op het IWI-rapport, dat ingaat op de voortgang van de integrale dienstverlening. Op pagina 9 staat dat er ook gemeenten zijn die niet participeren in de samenwerking met het UWV en het CWI, omdat zij in het verleden niet tevreden waren over de dienstverlening door het CWI – ik weet niet welke cijfers zij gaven, maar zij waren in ieder geval niet tevreden – of omdat het randgemeenten zijn die hun identiteit willen houden ten opzichte van de grotere centrumgemeenten. De desbetreffende Werkpleinen proberen de niet deelnemende gemeenten erbij te betrekken, maar ik ben heel benieuwd wat er nu gaat gebeuren. Het is immers een vrijwillige samenwerking. Nogmaals, ik vind dat een zeer riskant traject; de IWI bevestigt dat. Wat gaat er concreet gebeuren? Wanneer zal die samenwerking volgens de bewindslieden overal in Nederland gestalte hebben gekregen, zodat de bezetter uit Den Haag ook het laatste Gallische dorpje heeft onderworpen?
Een hieraan gerelateerde problematiek is de ICT-problematiek. Het UWV heeft op het punt van de ICT een beladen verleden. Dat is naar mijn overtuiging echt niet omdat daar onwillige of domme mensen zouden werken. Ook op dit punt speelt de lastige aansturing een rol. Dat punt zullen wij ook tegenkomen op de Locaties voor Werk en Inkomen. Met ICT gaat het vooral mis als er meerdere kapiteins op een schip zitten, zoals hierbij het geval is. In de brief van 18 november 2008 staat dan ook op pagina 2: «Het regelen van de ICT-ondersteuning is een zaak van het Werkplein-MT. Zij moeten afspraken gaan maken over welke applicaties de teams gaan gebruiken (CWI of gemeentelijke computers)». Iets verderop in de brief staat de dreigende zin: «Wil de totstandkoming van LWI en geïntegreerde dienstverlening eind 2009 staan, dan is naar de mening van de IWI nog een aanzienlijke investeringsslag nodig. Het gaat daarbij vooral om de ICT-ondersteuning en de opleiding van medewerkers.» De potentiële ICT-problemen worden in deze brief dus inderdaad nadrukkelijk voorzien. Dat is altijd mooi. De vraag van de Kamer aan de bewindslieden is dan natuurlijk: het probleem is duidelijk; wat gaan we eraan doen? Dit is immers een enorme valkuil. Verder ben ik benieuwd hoe je eenduidige gegevens uit de LWI’s kunt krijgen als zij zelf het informatiesysteem mogen kiezen. Ik ben niet zo’n liefhebber van dikke stapels rapporten, maar je wilt toch wel een beetje weten wat er gebeurt; ik neem aan dat dit voor iedereen geldt.
Minister Donner: Voorzitter. We spreken nu over de voortzetting van wat wij vorig jaar besproken hebben, namelijk over het wetsvoorstel dat resulteerde uit de evaluatie van de SUWI-organen. Daartoe behoren onder andere de plannen voor fusie van wat toen nog het CWI en het UWV waren. Er moet een misverstand zijn als het beeld is dat het onderdeel van het CWI volledig als «WERKbedrijf» te boek staat. Binnen het UWV heet het inderdaad «het WERKbedrijf», maar het is natuurlijk «UWV WERKbedrijf». Het heeft naar buiten dus niet de naam «WERKbedrijf». De heer Ulenbelt stelde een heel andere vraag, namelijk hoe de verschillende Locaties voor Werk en Inkomen heten. Dat was de discussie over Werkpleinen of een andere naam: hoe kunnen we dat binnen Nederland uniform doen? Het WERKbedrijf is echter een onderdeel van het UWV en daarom heet het «UWV WERKbedrijf». Daarmee wordt terecht benadrukt dat het geen gescheiden instanties zijn en dat wij geen gescheiden arbeidsbemiddeling hebben plus het UWV. Nee, de waarde ligt juist in de combinatie van de twee.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Dat er binnen het UWV een WERKbedrijf is, akkoord. Door het vervolgens ook naar buiten te promoten als «UWV WERKbedrijf» wordt nog eens benadrukt dat de fusie niet zonder slag of stoot is gegaan. Het CWI heeft zich immers nogal opgeslokt gevoeld. Is het dan, gelet op de vereiste subtiliteit, verstandig om het vervolgens naar buiten te promoten als «UWV WERKbedrijf? Mijn fractie denkt van niet.
Minister Donner: Ik meen dat het proces van samengaan en de discussie over de arbeidsvoorwaarden juist redelijk bevredigend zijn verlopen. Dat blijkt ook uit de brieven die ik aan de Kamer heb gestuurd. De beslissing tot samengaan is inderdaad door de wetgever genomen. In die zin moet je ook naar buiten duidelijk maken dat het niet gaat om het UWV en het WERKbedrijf. Nee, er is een UWV WERKbedrijf. Die beslissing wordt bovendien in eerste instantie door de organisatie zelf genomen en niet primair door mij. Vermoedelijk is de beslissing in goed overleg binnen de organisatie genomen.
Het jaarplan is uiteraard al halverwege vorig jaar vastgesteld. Achteraf kun je vaststellen dat het begin van wat wij nu beleven, toen begonnen was door het omvallen van de bank Lehman Brothers. Tegelijkertijd is het niet onbegrijpelijk dat daar nog geen melding van gedaan werd. Er werd inderdaad, ook in de begroting, nog uitgegaan van een voortgaande krapte op de arbeidsmarkt, waarop ingespeeld moest worden. Sinds die tijd is dat fundamenteel gewijzigd, althans voor de eerstkomende tijd. Gisteren hebben wij hier uitvoerig daarover gesproken. Ik heb inderdaad aangegeven dat wij ervan moeten uitgaan dat wij vooralsnog een snel toenemend aantal werklozen zullen hebben voor wie geen werk gevonden kan worden. Dat laat onverlet dat er nog steeds voor mensen werk gevonden kan worden, maar het beeld is niet dat wij systematisch werk zullen kunnen vinden voor mensen die nu werkloos worden of dat er ook werk is. Dat gegeven moeten wij nu onder ogen zien. Dat betekent niet dat het jaarplan van het UWV herschreven moet worden, temeer omdat wij nu minder dan twee maanden in het nieuwe jaar zitten. Volgende week krijgen wij nieuwe cijfers van het CPB, die de cijfers van twee maanden geleden bijstellen. Zo snel verandert het op dit moment. Dan zou men dus het hele jaar bezig zijn met het herschrijven van het jaarplan. Daar is het ook niet voor bedoeld. Het stelt een aantal ambities die onverminderd doelstellingen blijven van het UWV, hoezeer de werklast als gevolg van het snel toenemende aantal aanvragen, vooral voor de WW, daar op dit moment ook overheen schuift. Ook de inschakeling, al sinds december, in de vorm van mobiliteitscentra functioneert bevredigend, ook voor werkgevers. Dat is een bijzonder middel om mensen van wie duidelijk wordt dat er op één plaats geen baan meer is, te geleiden naar werk elders in de regio of binnen sectoren. Ook dat instrument is in deze fase van de economische neergang zinnig en wordt ingezet, maar kan in een volgende fase minder zinvol zijn als het zich laat aanzien dat er minder werk is. Op dat moment zullen wij weer andere maatregelen nemen en bekijken hoe wij moeten omgaan met de situatie die dan ontstaat. Die onderdelen hebben wij gisteren besproken in het AO over de brief van 14 januari.
Sinds december wordt het UWV inderdaad geconfronteerd met een snelle toename van het aantal aanvragen. Dat betekent niet dat de werkloosheid overal in Nederland is gaan toenemen. Tot 1 december is de werkloosheid in een aantal regio’s blijven afnemen, maar dat neemt niet weg dat de instroom van het aantal bijzondere WW-verzoeken is toegenomen. Omdat je het aantal mensen niet automatisch kunt opschalen aan de hand van de instroom, ontstaat een soort filevorming, zowel bij de afhandeling van openstaande zaken als bij de behandeling van nieuwe zaken. Dat laat onverlet dat ik vanwege de door het UWV bij mij aangekaarte snelheid waarmee de ontwikkeling deze keer gaat, de middelen die ik daarvoor nog op de begroting had, hiervoor beschikbaar heb gesteld. Dat leidt tot het werven van 250 nieuwe medewerkers, in het bijzonder 230 nieuwe werkcoaches. Die nieuwe medewerkers worden vooral gezocht bij mensen die op dit moment bij uitzendbedrijven overtollig worden, ook om de ervaring en deskundigheid zo snel mogelijk in huis te hebben. Bovendien biedt dit het voordeel van samenwerking met de uitzendbedrijven, die ook vorm krijgt in de mobiliteitscentra. Daarvoor is dus in middelen voorzien.
In de algehele systematiek van de verschillende verzekeringen is erin voorzien dat bij toenemende aantallen ook de uitvoeringskosten toenemen. Die systematiek brengt met zich mee dat die toename pas volgend jaar vertaald zal worden in de begroting van het UWV. Er wordt gewerkt aan een oplossing. Ik kan zeggen dat dit bij de Voorjaarsnota wordt geregeld. Als ik daar meer over zeg, wordt dit echter niet bij de Voorjaarsnota geregeld. De Kamer moet dus maar kiezen.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Dat is nou jammer. Ik ben ook niet voor exercities omwille van de exercities, in dit geval het maken van jaarplannen omwille van de jaarplannen. Toch is dit het moment waarop wij bekijken op basis van welke concrete indicatoren wij het UWV komend jaar afrekenen. U bent het mij eens dat je een deel van dit boekwerkje rechtstreeks in de prullenbak kunt gooien. Het gaat in ieder geval veranderen. Volgend jaar zitten wij hier weer, weliswaar met het nieuwe plan maar ook om te bekijken wat er van dit plan terecht is gekomen. Dan hebben we eigenlijk iets wat helemaal niet paste in de tijd. Wat hebt u met het UWV afgesproken over de manier waarop u het UWV gaat afrekenen, zodat we straks op de website niet voortdurend berichten tegenkomen dat het aanvragen van de WW steeds langer duurt en dat de telefonische wachttijd toeneemt? Ik heb het dan nog niet eens over de moeilijk bemiddelbare groepen, waarover in dit jaarplan sowieso al iets op te merken valt. Het lijkt mij geen optie om helemaal niets te hebben.
Minister Donner: U begrijpt de inzet van het beleid verkeerd. De inzet is namelijk dat niet het hele beleid nu wordt aangepast aan de veranderende tijden, want dan dein je mee op de golven van de huidige ontwikkeling. Er is een grondlijn ingezet en die blijft ingezet worden. Dat geldt zowel voor het normenkader op basis waarvan wij het UWV afrekenen als voor het grondpatroon van de beleidsinzet van dit kabinet en naar onze mening ook van komende kabinetten met betrekking tot de inschakeling van kwetsbare groepen. Hoe het ook gaat met de crisis die wij op dit moment hebben, daarna komt er een moment waarop herstel en heropleving plaatsvinden. Dan komt het arbeidstekort weer tevoorschijn. Daarom is het een foute inzet om nu te denken dat de werkelijkheid van vandaag de werkelijkheid van de toekomst zal zijn. Daarom moet je een jaarplan niet iedere keer bijstellen. Dit is ook het kader op basis waarvan ik het overleg voer met het UWV. Daar zal uiteraard doorheen spelen dat men ten aanzien van een aantal criteria kan zeggen dat die, wat de snelheid betreft, niet gehaald worden omdat er niet onmiddellijk opgeschaald kan worden aan de hand van de snelle overgang. Dat blijft. Als daar verklaringen voor zijn, zullen wij die bespreken, maar ik kan nu niet op voorhand nieuwe normen stellen. Ik weet immers niet wat de situatie zal zijn in de rest van dit jaar. Dan blijft het puur een speculatief document.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Dit plan gaat natuurlijk niet alleen over normen. Het gaat ook over de aanpak. Het UWV stelt zelf, ook in de vierde kwartaalrapportage van 2008, dat de aanpak die nu nodig is, anders is dan in tijden van hoogconjunctuur. Het UWV gaat dus ook andere dingen doen. Dan is het handig als wij – u in ieder geval – weten wat het UWV gaat doen en waarop u het UWV vervolgens gaat afrekenen?
Minister Donner: Gelet op de wijze waarop zaken nu veranderen, is dat helaas een onderdeel van het voortdurende overleg over de wijze waarop men het nu aanpakt. Dat hangt ook volstrekt af van het soort maatregelen dat wij zullen treffen op het terrein van de arbeidsmarkt. Als de maatregelen die wij gisteren bespraken, vooral zullen liggen in de lijn van inschakeling van werkgevers of van sociale partners bij het begeleiden van werk naar werk, zal het UWV op dat terrein minder doen, hoewel het wel met meer WW-uitkeringen te maken zal krijgen. Als wij nu een plan opstellen, is dat al verouderd als wij dat over een maand hier bespreken. De heer Ulenbelt heeft dat gisteren ook gememoreerd. Dat heeft dus weinig zin, tenzij wij van het somberste scenario uitgaan. Dan zou men echter onmiddellijk vragen of het zinvol is om van zo’n somber scenario uit te gaan. Wat dat betreft, moeten wij de huidige ontwikkelingen managen. Dat is de Engelse term; de Nederlandse term is «beredderen». De doelstelling is gewoon het zo goed mogelijk beredderen van de veranderingen die nu plaatsvinden. De grondtoon daarbij is dat wij vervolgens weer te maken krijgen met het arbeidstekort. De inzet om ook in deze fase binnen de bedrijven plaatsen te vinden voor Wajong’ers, gaat ook onverminderd door. Ook bij werkgevers zijn er immers signalen dat dit niet noodzakelijkerwijs betekent dat er geen plaats meer voor Wajong’ers is. Het gaat immers om heel andere plaatsen dan bij de werknemers voor wie er nu geen werk meer is. De inzet blijft dus ook daarop gericht.
Uiteraard is het helaas mogelijk dat men in concrete gevallen, bijvoorbeeld bij collectief ontslag, toch voorrang geeft aan ouderen, maar dat is in ieder geval niet de beleidsinzet van het kabinet en de betrokken bewindslieden. Dat heb ik ook te kennen gegeven. De praktische afwegingen worden in het concrete geval door sociale partners gemaakt, maar dit is niet de lijn van het beleid. Ik hoor soms dat wij ouderen maar weer versneld moeten laten uitstromen en dat wij het stimuleren van doorwerken tot 65 jaar maar even moeten opzouten. Dat is de filosofie dat het werk verdeeld moet worden, maar dat acht ik geen verstandig scenario. De zwakkere groepen zijn dan immers primair de slachtoffers van degenen die wel de banen hebben. De inzet blijft dus om daar zo goed mogelijk tegenwicht aan te bieden.
Wat de tevredenheid van werkgevers betreft, wijs ik erop dat de 5,8 die men in 2008 gehaald heeft, in wezen een voortdurende stijgende lijn markeert. In 2005 was het een 5, in 2007 was het 5,4 en in 2008 was het 5,8. De norm voor 2009 is een 6. Bij deze waarderingen kun je doorgaans bijna niet boven de 7 komen. Het is dus geen zesjescultuur, zoals bij het gewone schoolexamen met deze cijfers het geval zou zijn. Ik ben het er echter mee eens dat het onbevredigend is. Mede daarom hebben wij benadrukt dat er op dat punt verbetering moet komen. Bovendien wordt in de inmiddels aangenomen wet uitdrukkelijk aangegeven dat dit een van de meetpunten zal zijn van het functioneren van de keten. Ook dat is een vernieuwing ten opzichte van voorgaande jaren.
De staatssecretaris zal ingaan op de LWI’s en de vestigingen. Met betrekking tot de ICT-kosten had mevrouw Vermeij gelezen dat er professionals worden ingehuurd. Dat gebeurt tijdelijk, omdat er niet onmiddellijk mensen geworven kunnen worden. Op dit moment wordt er ook geworven, want een van de conclusies – vooral na de ervaringen met de WIA – was dat deze deskundigheid bij het UWV versterkt moet worden. Daar wordt aan dit moment uitvoering aan gegeven.
Mevrouw Vermeij vroeg hoe het kan dat ondanks de vertraging van de vernieuwing de uitvoeringskosten toch afnemen. De vertraging van de vernieuwing betreft investeringen. Het UWV verwacht de ingeboekte baten gewoon volgens planning te kunnen realiseren. In het meerjarenbeleidsplan van 2010–2014, dat in mei naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, geeft het UWV aan dat de herbezinning op de ICT geen extra financiële claims voor de komende jaren tot gevolg heeft.
Ik ben ingegaan op de situatie van de moeilijk plaatsbare groepen. Ik hoop dat wij daar in het kader van het wetsvoorstel over de Wajong, wat die groep betreft, nader op kunnen ingaan. Voor de andere groepen geldt wat ik zojuist heb aangegeven.
Mevrouw Vermeij vroeg of er op het punt van de pensioenen dispensatie wordt gegeven voor de mensen van het CWI. Het antwoord daarop is «nee». Zij gaan wel over naar het UWV en vallen derhalve onder de dispensatie die indertijd is verleend voor het pensioenfonds van het UWV. Dat was een zeer bewuste keuze, omdat wij te maken hadden met een groot aantal pensioenfondsen van de afzonderlijke uitvoeringsorganisaties, die ook het resultaat waren van fusies. Bij alle voorwaarden die er waren, was dit de meest zinnige oplossing. Ook nu is dit de meest zinnige oplossing, gelet op wat het zou kosten als alle medewerkers van het UWV zouden moeten overgaan naar het ABP.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Dan heb ik toch nog een formele vraag. Ik hoef in dit huis niet te onderhandelen over pensioenen; dat doen de sociale partners. Dat lijkt mij heel helder en dat laten wij fijn op die tafel liggen. Bovendien hebben ze overeenstemming bereikt. Dat is prima. Het betreft hier echter wel een uitzondering, want er is een UWV-pensioenfonds en normaliter is het leeuwendeel van de zbo’s bij het ABP ondergebracht. Daar is toentertijd dispensatie voor verleend, precies om de reden die u hebt verwoord. Zegt u nu: daar hoeft niet apart, opnieuw voor de Kamer dispensatie voor te worden verleend, omdat wij hebben besloten om het CWI daar onder te brengen?
Minister Donner: Er komt geen nieuw pensioenfonds. Er is een pensioenfonds. Ik geef een dispensatie voor een pensioenfonds en niet voor mensen.
Dan kom ik bij de heer Biskop. Hij had veel vragen die de staatssecretaris zal beantwoorden. Hij vroeg meer in het algemeen naar de voortgang van het fusieproces, de reorganisatie en de re-evaluatie van de SUWI, in het bijzonder van het UWV en het CWI. Op dat punt wordt die koers voortgezet. De taakstelling op dat terrein blijft dus onverminderd bestaan. Dat laat onverlet dat er vanwege andere formules ondertussen meer middelen beschikbaar zijn voor de gestegen werklast. Daar ging de andere discussie over die ik net voerde. In antwoord op vragen van de heer Ulenbelt laat dat ook onverlet dat met het UWV kan worden bekeken in hoeverre ik daarvoor mensen kan gebruiken die uit andere hoofde zouden uitstromen als ik op die basis ruimte heb om meer mensen te werven. Wel mogen de mensen die nu worden aangetrokken, hopen dat dit een tijdelijke tewerkstelling is, voor de duur dat het aantal WW-aanvragen is gestegen. Ik weet niet voor hoelang dat is, maar laten wij hopen dat dit geen structurele situatie zal zijn.
De heer Biskop stelde nog een aantal vragen over scholing en EVC. Daar zal de staatssecretaris op ingaan. Ik zal antwoorden op de vraag: op welke wijze worden uitzendbureaus en andere organisaties, zoals ROC’s in de regio, op dit moment hierbij betrokken? Dat vindt plaats in het kader van de mobiliteitscentra. Er wordt samengewerkt met de uitzendbureaus in de regio, de ROC’s in de regio en de gemeenten in de regio. Wat dat betreft mogen wij achteraf blij zijn dat die LWI Plusplaatsen al waren geïdentificeerd voordat deze ontwikkeling plaatsvond, zodat daar geen discussie over heeft plaatsgevonden. Eind deze maand zullen er mobiliteitscentra zijn in alle LWI Plusplaatsen, dus in de regionale LWI’s. Ook dat is een voordeel van het feit dat wij op dit terrein niet zijn aangewezen op uitvoering door de gemeenten van de WW en andere functies, zo zeg ik in antwoord op een opmerking van de heer Blok. Dan zouden wij nu namelijk met 430 verschillende bureaus zitten, afhankelijk van de mate waarin men in de regio samenwerkt. Het is in beginsel een proces dat van onderop komt, zo heb ik ook een- en andermaal uiteengezet bij de behandeling van het wetsvoorstel. Aangezien wij daarover hebben gediscussieerd bij de behandeling van de wetswijziging, is echter evenzeer bekend dat het niet vrijblijvend is. Als dat nodig is, bestaat op dat punt de mogelijkheid om op te treden, zowel via de AMvB inzake de geïntegreerde dienstverlening als via de aanwijzingsbevoegdheden van de bewindslieden. De staatssecretaris zal verder ingaan op dat proces, alsook op de verwachtingen voor het eind van het jaar.
Dan kom ik op de vragen van de heer Ulenbelt. Hij begreep inderdaad uit mijn «body language» dat de 200 000 niet in het coalitieakkoord, maar in het beleidsplan staat.
De heer Ulenbelt (SP): Dat was bij dat 100-dagenpact.
Minister Donner: Precies. De doelstelling was dat 100 000 van die 200 000 via het bestuursakkoord gerealiseerd zouden worden door de gemeenten in het kader van de WWB. Dat even daargelaten. Als in heel Europa de werkgelegenheid daalt en de werkloosheid toeneemt, dan neemt Nederland daarin niet als enige een totaal andere richting en zal Nederland niet nog eens 200 000 extra arbeidsplaatsen realiseren bovenop de geplande ontwikkeling. Ik zei het net al tegen mevrouw Vermeij: dit laat onverlet dat het grondbeleid erop gericht blijft, ook met de maatregelen die wij op dit moment daarvoor hebben getroffen, om in te zetten op inschakeling van mensen op de arbeidsmarkt, ook van de groepen met afstand tot de arbeidsmarkt, zoals de Wajong. De middelen die daarvoor zijn gereserveerd, zeker voor de Wajong, zullen vermoedelijk ook worden gebruikt. Het is zeer wel mogelijk dat op andere terreinen tijdelijk geen beroep zal worden gedaan op de middelen. Gelet op de ontwikkeling van de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het beroep dat daarop wordt gedaan, zijn er alleszins andere bestemmingen voor deze middelen te vinden als onderuitputting op de begroting plaatsvindt. Wees dus gerust; daar is een bestemming voor. De inzet blijft om die mensen ook op dit moment op de arbeidsmarkt te krijgen, mede via de loonkostensubsidies, via de participatieplaatsen en met de daarvoor beschikbare middelen. Ik heb geenszins op voorhand het gevoel dat dit niet mogelijk is, omdat in verschillende segmenten mensen worden gezocht.
Dat geldt ook voor de vragen met betrekking tot de brugbanen en de plaatsing vanuit de herbeoordeling. Allereerst vindt de verandering bij de herbeoordeling zijn oorzaak in het feit dat wij zijn begonnen bij de jongerensegmenten. Dat hebben wij aan de Kamer meegedeeld. Nu zijn wij aangekomen bij het segment van de oudsten. De hele operatie zal in april zijn afgelopen. Bij de ouderen die zo lang van de arbeidsmarkt zijn, constateer je vaker dat de herbeoordeling leidt tot een opschaling van de uitkering. De logica gebiedt dat je dan niet kunt zeggen: nou, dan stoppen wij er maar mee. De heer Ulenbelt doelde met zijn vraag over de overeenstemming met het UWV op het volgende. Dit heeft er wel toe geleid dat ik met het UWV ben overeengekomen dat in die gevallen eerst een screening op basis van de dossiers plaatsvindt, zodat betrokkenen niet steeds hoeven te worden opgeroepen teneinde tot een hanteerbaar gebruik van de beschikbare werkkrachten te komen.
In de begroting is uitgegaan van een behoefte aan ongeveer 10 000 brugbanen. Vervolgens is in de praktijk gebleken dat daar veel minder behoefte aan bestond en veel minder gelegenheid toe bestond. Nadat wij dat hadden bekeken, bleek dat te berusten op een verkeerde vooronderstelling in de oorspronkelijke planning. Wij hadden niet onderkend dat veel mensen die werden herbeoordeeld, al voor een gedeelte werk hadden. Zij hebben dan niets aan een brugbaan, maar dan breidt hun werk zich doorgaans uit. Blijkens de onderzoeken heeft zich dat ook voorgedaan. Het heeft ertoe geleid dat wij de verwachtingen op dat punt naar beneden hebben bijgesteld. Dat laat onverlet dat wij op hetzelfde moment erop inzetten om bij werkgevers nog meer bekendheid te geven aan het instrument, zodat het actiever door de re-integratiebedrijven kan worden toegepast, kortom: dat wij het gebruiken waar het nodig is. Brugbanen zijn echter geen doel op zichzelf. Ze zijn een middel om mensen aan de gang te krijgen. Wij mogen alleen maar blij zijn dat uit de recente beoordeling blijkt dat er minder behoefte aan is. Er is in beginsel namelijk al werk. Ook kunnen mensen bij nader inzien ernstiger arbeidsongeschikt blijken dan oorspronkelijk was ingeschat.
Dan kom ik even terug op de opmerking over de WW. Er wordt terecht gezegd dat niet in alle gevallen de doelstelling zal worden gehaald om iemand die in de WW stroomt, weer binnen zes maanden aan werk te helpen. Niettemin blijft de inzet om dat binnen zes maanden te doen in de gevallen waarin wij wel een beeld hebben van werk en op dit moment wordt volop erop ingezet om dat beeld te krijgen. Uit de ervaring blijkt immers dat dit de beste uitgangspositie biedt om elders een carrière voort te zetten. Dat omvat mede de vraag op welke wijze wij de overbrugging naar sectoren, bijvoorbeeld publieke sectoren, kunnen regelen waar nog grote behoefte aan werkkrachten bestaat. Wij hebben het daar gisteren over gehad. Wij moeten echter oppassen dat wij geen statistische waarheid gaan scheppen, want het zal statistisch niet meer mogelijk zijn om alle werklozen binnen zes maanden naar werk te leiden. De ambitie blijft om dat zo goed mogelijk te doen bij segmenten waar het wel mogelijk is. Daar worden ook de mobiliteitscentra voor ingezet.
Het is mij niet helemaal duidelijk wat precies wordt bedoeld met de vraag over de pilot van de Wajong met de Boaborea. Enerzijds is er het project met de G-krachten, waar 1000 Wajong’ers voor zouden worden aangeleverd. Daardoor was men gedwongen om een veel groter aantal mensen te screenen. Anderzijds is in de stukken vermeld dat in de komende tijd 10 000 mensen uit het bestaande bestand van Wajong’ers, die dus nog niet waren ingeschakeld, opnieuw worden gescreend op de vraag of er voor hen mogelijkheden op de arbeidsmarkt zijn. Mogelijk wordt daarop gedoeld met die vraag. Er lopen dus twee getallen 10 000 door elkaar, maar bij de Boaborea en de G-krachten zouden 1000 mensen worden aangeleverd. Dat vergde echter dat veel meer mensen werden gescreend. Omgekeerd proberen wij 10 000 mensen van het bestaande bestand alsnog te screenen op hun mogelijkheden.
Wat werd opgemerkt over de heer Davis en een eventuele contractbreuk onttrekt zich aan mijn waarneming. Dit hoort immers specifiek bij het beleid van het UWV, zoals ik eerder heb meegedeeld. Ik zal de opmerkingen echter doorgeven aan het UWV. Desondanks was ik niet ontevreden, want in de eerste plaats is hij wereldkampioen geworden, in de tweede plaats heeft hij ettelijke keren geschaatst en in de derde plaats is op deze wijze, mede dankzij de inzet van de Kamer, veel meer publiciteit ontstaan voor UWV WERKbedrijf dan wij met een paar advertenties in de krant hadden gehaald, waarvoor mijn dank.
De heer Ulenbelt (SP): Die factuur komt nog.
Minister Donner: Dan kom ik op de vragen van de heer Blok. Over de publieke arbeidsbemiddeling blijven wij vermoedelijk een politiek verschil van inzicht hebben. Wel mogen wij in deze fase blij zijn dat de WW een nationale verantwoordelijkheid is en dat niet iedere gemeente een eigen WW-beleid erop nahoudt. Hetzelfde geldt voor de Wajong. Over de middelen hebben wij vaak van gedachten gewisseld. De staatssecretaris gaat in op uw vragen over de LWI-vorming en het IWI-rapport, evenals de lokale aansturing van de ICT’ers. Daarmee ben ik klaar met mijn antwoorden.
Staatssecretaris Klijnsma: Voorzitter. Ik kan naadloos aansluiten op het antwoord van de minister. Sinds 1 januari is namelijk het een en ander aan het gebeuren. Het is een soort «work in progress». Vanochtend heb ik gesproken met een groot aantal mensen die actief zijn op de Werkpleinen. Ik heb dan ook vanochtend weer geconstateerd dat dit instrumentarium er wel toe doet, dat het enorm wordt benut en dat de twee partners op die Werkpleinen, dus UWV WERKbedrijf en de gemeenten, elkander meer en meer weten te vinden. Eigenlijk alle woordvoerders zijn daarop ingegaan en daar draait het vanmiddag ook om. Als wij dat instrumentarium immers niet hadden, dan was het een en ander een stuk gefragmenteerder geweest en was het veel lastiger geweest om in moeilijkere tijden mensen verder te helpen. Ik ben nog niet zo heel lang staatssecretaris, maar ik prijs mij wel gelukkig met het feit dat wij deze loketten regionaal en decentraal hebben gerealiseerd. De woordvoerders slaan dan ook de spijker op de kop als zij zeggen: wij constateren dat ook, maar wij zien nog een aantal aandachtspunten in dat hele traject. Zij zijn ingegaan op ICT-aangelegenheden, de interactie bij het klantdossier en cliëntenparticipatie. Die zaken moeten inderdaad verder worden ontwikkeld, maar ik moet constateren dat die gemeenten en UWV WERKbedrijf elkaar al behoorlijk in het vizier hebben en dat het ze ook bevalt. Dat is natuurlijk ook wezenlijk. Ze hebben niet het gevoel dat van bovenaf iets wordt opgelegd, maar zien wel degelijk de meerwaarde van die interactie. Dat kunnen wij heel plezierig vinden.
Mevrouw Vermeij vroeg zich af hoe het precies zat met de Werkpleinen. Wij hebben nu een kleine honderd Werkpleinen en een aantal gemeenten is niet helemaal blij en gelukkig, omdat er een Werkplein is weggehaald. Zij vroeg of daar toch iets overeind kan blijven. Dat kan wel degelijk, want de gesprekken met gemeenten en UWV WERKbedrijf zijn nog volop aan de gang. Als gemeenten daartoe zelf ook een voorzet geven, dan kan nog steeds een soort verlengd loket worden gehandhaafd. Ik vind dat ik na verloop van tijd – april, mei vind ik een nette periode – antwoord moet geven op de vragen of er aanvullend plekken zijn gerealiseerd, waar mensen in het land zich kunnen melden, dan wel of wij het bij die 97 Werkpleinen hebben gehouden, met dien verstande dat wij altijd overal in het land plekken zullen houden waar mensen zich kunnen vervoegen, zeker in deze wat moeilijkere tijden. Het is ook goed dat gemeenten hun eigen burgers tegemoet treden. Dat geldt ook voor de mobiliteitscentra. Als die mobiliteitscentra namelijk in een sector worden gerealiseerd, haken die niet coûte que coûte bij die Werkpleinen aan, maar dat is logisch.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Ik dank de staatssecretaris voor de toezegging dat zij daarop terugkomt met de Kamer. Stel dat toch nog gemeenten bij ons aankloppen en zeggen: wij rammelen aan de deuren van het UWV, maar het doet niet open«, zegt de staatssecretaris dan dat dit niet kan; dat het UWV moet opendoen?
Staatssecretaris Klijnsma: Het UWV moet in ieder geval een luisterend oor hebben. Dat is punt één. Laat ik daar ook heel duidelijk over zijn: het kabinet gaat daar niet over, in de zin van dat wij dat soort dingen opleggen. Als gemeenten en UWV WERKbedrijf over en weer echter tot iets moois kunnen geraken en dat ook gezamenlijk financieel dragen, dan moet je het kunnen inkaderen.
Het punt van de ICT is echt lastig, omdat je altijd te maken hebt met twee verschillende vormen van ICT als je twee instellingen in elkaar schuift. Dat herkennen wij natuurlijk allemaal. Het is nu zaak dat UWV WERKbedrijf en VNG/Divosa daarbij de handen nog verder ineenslaan. Ze zijn al enorm hard bezig om ervoor te zorgen dat niet iedereen – en nu chargeer ik – straks twee pc’s op zijn bureau hoeft te hebben. Wij willen namelijk heel graag dat mensen die bij het loket aankloppen, eenduidig in het systeem worden opgenomen. Men is nu doende om die lokale verrekenkwesties op te lossen, want dat is onontbeerlijk. Als je op het Werkplein niet de gezamenlijke dossiers onder je hoede kunt hebben, dan kun je de mensen ook niet integraal helpen. Dit aandachtspunt van mevrouw Vermeij is dus ook ons aandachtspunt en vooral dat van de Werkpleinen. Het is een zeer terecht punt van aandacht.
Mevrouw Vermeij stelde ook een vraag over de reiskostenvergoeding. Ook daarover worden nu verder afspraken gemaakt, met dien verstande dat op dit moment de reiskostenvergoeding voor de cliënten van de LWI’s nog steeds zo is als ze was. Er is dus helemaal niets veranderd aan de reiskostenvergoedingsregeling van vorig jaar. Dat betekent dat WAO- en WIA-cliënten in aanmerking komen voor reiskostenvergoeding. Wij willen nu echter breder kijken: naar alle doelgroepen. Dat moet dus netjes in dezelfde stroom worden meegenomen.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Als ik het goed heb gehoord, gaat de staatssecretaris dat onderscheid oplossen. Is zij daar dan ruimhartig in?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik heb niet specifiek gezegd: ik ga het onderscheid oplossen. Ik heb gezegd: men is daar nu doende om een goede oplossing te vinden voor de reiskosten. Men heeft ervoor gekozen om de reiskostenvergoedingen die al bestonden, te continueren. Ik wil die afspraken graag bij onze reguliere rapportage betrekken. Wij laten de Kamer immers van tijd tot tijd weten wat er allemaal is gebeurd. De afspraken die men onderling over reiskosten maakt, zullen ook op de bureaus van de Kamerleden landen.
Dan kom ik op de cliëntenparticipatie. Ik heb begrepen dat hierover een motie is ingediend: de motie-Vermeij/Van Gent (31 514, nr. 25). Wij hebben een voorstel ontvangen van de Landelijke Cliëntenraad (LCR), waarin om een ketenbrede cliëntenparticipatie wordt gevraagd. Ik vind dat ook heel erg belangrijk. Als met cliëntenparticipatie de LWI’s, dus de Werkpleinen, namelijk goed kunnen worden ondersteund, dan zijn wij echt een stap verder. Het voorstel is afgestemd met het Algemeen Ketenoverleg (AKO), de ketenorganisatie. De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) schrijft nu een handreiking voor die cliëntenparticipatie. Die is gebaseerd op de motie die door de Kamer is ingediend.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Ik had nog een vraag over die handreiking. Nu weet ik dat het UWV zijn eigen voorstel al heeft vastgesteld, los van die handreiking. Dat wordt door de cliëntenraden betreurd, omdat het een versobering is ten opzichte van wat ze hadden. Kent de staatssecretaris die berichten? Weet zij van de onrust daarover? Zo nee, kan zij ons daarover informeren?
Staatssecretaris Klijnsma: Ik ken die berichten niet, want daarvoor zit ik misschien iets te kort op deze plek. Duid het mij niet euvel. Ik weet ook niet van de onrust daarover. Ik kijk even naar collega Donner, want die zit met zijn «body language» iets uit te stralen. Is hij wellicht wel op de hoogte? Het kabinet spreekt immers met één mond.
Minister Donner: Dit punt is bij de begroting aan de orde geweest. Er zat inderdaad een verschil in regelingen over cliëntenparticipatie tussen UWV en CWI, ook in de breedte. Die informatie is met de Kamer uitgewisseld tijdens de behandeling van de wetgeving over de organisatie van het geheel. Daarnaast is de vraag op welke wijze de gemeente, waar dezelfde organisatie voor werkt, hierbij wordt ingeschakeld. Dat is nog steeds voorwerp van discussie.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Daar was de motie vooral voor bedoeld, maar wij wachten af.
Staatssecretaris Klijnsma: Het is heel prettig als je zo’n collega hebt.
Dan kom ik bij de vraag van de heer Biskop over de Erkenning van Verworven Competenties (EVC). Mag je de middelen die wij beschikbaar hebben gesteld, ook daarvoor inzetten? Ja, als het gaat om de organisatiekosten. Dat zijn natuurlijk brede kosten, waarvoor je die extra middelen kunt inzetten. Uiteraard wordt de EVC zelf echter bekostigd door de werkgever. Dat kan natuurlijk met de inzet van O&O-fondsen (fondsen voor Opleiden en Ontwikkelen), wat in de praktijk ook gebeurt. Wij hebben deze extra «incentive» willen geven, omdat wij het heel belangrijk vinden dat mensen in hun zoektocht van werk naar werk ook met opleidingen kunnen worden ondersteund. Zij moeten die EVC in hun rugzak hebben als zij zich melden voor een nieuwe baan. Dat is heel plezierig.
Dan kom ik op het Digitaal Klantdossier (DKD). Hoe zit het nu precies? De brief van de Landelijke Cliëntenraad (LCR) waaraan in dit verband werd gerefereerd, is ons onbekend. Het uitgangspunt blijft echter dat de burger recht heeft op inzage in zijn eigen dossiers. Dat is punt één. Hij heeft ook recht op correctie daarop. In het Besluit SUWI is nu vastgelegd dat een verzoek tot correctie van een burger door UWV WERKbedrijf op het Werkplein wordt doorgeleid naar de verantwoordelijke organisatie. Via de website «www.werk.nl» kun je al je gegevens inzien. Als je denkt dat iets correctie behoeft, dan is het dus zaak dat je dat op het Werkplein aankaart. De Kamer heeft gelijk dat dit goed geregeld moet zijn, maar dat is het ook in het Besluit SUWI.
De heer Biskop (CDA): Het kan goed geregeld zijn bij besluit, maar werkt het ook in de praktijk? Ik krijg signalen van mensen die zeggen: ik had ooit een auto op mijn naam staan, dat kenteken zit in die registratie, maar wat ik ook doe, ik krijg het er niet uit en derhalve kom ik niet in aanmerking voor een uitkering, et cetera. Dus wij kunnen het in een besluit vastleggen, maar werkt het ook zo simpel als u het nu doet voorkomen?
Staatssecretaris Klijnsma: Als u een voorbeeld hebt, dan wil ik dat graag in mijn achterhoofd hebben. Je moet namelijk van dat soort voorbeelden kunnen leren. Die kwestie moeten wij ook op het desbetreffende Werkplein neerleggen, want als die mijnheer die auto niet meer heeft, dient dat te worden geschrapt. Een correctie moet je dus altijd kunnen aanbrengen op de manier die ik net heb beschreven. Je kunt immers niet zelf je gegevens gaan corrigeren, want dan wordt het een pan.
De heer Biskop (CDA): Ik begrijp de staatssecretaris goed: zo simpel als zij het zegt, zo simpel moet het in de praktijk werken en zo simpel wilde ik het graag hebben. Dank u wel.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik neem hier kennis van. Zo gaan wij het doen en zo gebeurt het in de praktijk.
De heer Blok vraagt wat er gaat gebeuren op de Werkpleinen waar gemeenten niet meedoen. Daarbij refereerde hij aan Gallische dorpjes waar men, volgens mij, everzwijnen eet. Het is zaak dat het aantal gemeenten dat nu deelneemt aan een Werkplein zeer, zeer, zeer gestaag toeneemt. Op dit moment nemen 53 gemeenten nog niet deel, zo is mij zojuist meegedeeld. Dat is ongeveer 13% van alle gemeenten en 4,3% van het WWB-bestand. Deelname is absoluut niet vrijblijvend. In de SUWI-wet is verankerd dat die samenwerking verplicht is. Wij gaan dan ook zeer bevorderen dat alle gemeenten meedoen.
Het volgende punt is de standaardisering van gegevens op Werkpleinen in verband met eenduidigheid. Daar heb ik al wat over gezegd bij de ICT-aangelegenheden. De verdere standaardisering van gegevens moet gebeuren. Het Digitale Klantendossier zit nu in fase 2. Ik wil de Kamer daar nauwgezet van op de hoogte houden. Dat hebben wij tot nu toe gedaan en dat continueren wij.
Mevrouw Vermeij had een vraag over de specifieke doelgroepen. De prestatie-indicatoren hebben wij inderdaad niet. Wij hebben dus geen prestatieafspraken. Die zijn er ook nooit geweest, ook niet met het CWI. Wij hebben wel een monitor, want UWV WERKbedrijf monitort de inspanningen die worden verricht ten aanzien van al die specifieke doelgroepen die mevrouw Vermeij noemde. Zo houdt UWV WERKbedrijf bijvoorbeeld bij hoeveel 45-plussers zich hebben aangemeld en hoeveel 45-plussers een baan hebben gevonden na bemiddeling. Datzelfde geldt voor jongeren tot 27 jaar en voor de re-integratie van de WW’ers en arbeidsgehandicapten bij UWV WERKbedrijf. Die instroomcijfers en het aantal plaatsingen van cliënten in de verschillende leeftijdscategorieën worden allemaal bijgehouden. Er is dus wel degelijk beleidsinformatie over al die doelgroepen beschikbaar.
De heer Blok (VVD): Ik heb nog een vraag over de ICT-kwestie. De staatssecretaris zit daarbovenop. Dat is altijd mooi, maar ik lees in de brief dat de Werkpleinen mogen bepalen voor welke ICT-oplossing ze kiezen. Nu stel ik mij dat zo’n beetje als volgt voor. Als bij een Werkplein een werkgever wordt gevonden die honderd metselaars nodig heeft en als bij dat Werkplein geen honderd metselaars ingeschreven zijn, dan kunnen redelijk in de buurt geautomatiseerd honderd metselaars worden gezocht. Dat vereist dat die computers met elkaar kunnen praten. Als de omliggende Werkpleinen een ander systeem hebben gekozen dan dit Werkplein, dan hebben ze nogal de neiging om niet met elkaar te praten. Hoe gaat de staatssecretaris dat oplossen?
Staatssecretaris Klijnsma: Allereerst is het inderdaad een zaak van de partners om daarin goed af te stemmen. Een van die partners is UWV WERKbedrijf. Dat is er zelf zeer bij gebaat dat de gegevens eenduidig zijn. UWV WERKbedrijf moet immers ook «met zichzelf» communiceren. Dat is bij uitstek een van de aandachtspunten die erbij worden betrokken, ook door de verschillende Werkpleinen.
De heer Blok (VVD): Wij krijgen signalen uit de IWI-rapporten, maar ook via de werkbezoeken, die wij allemaal afleggen, dat samenwerking tussen gemeenten en UWV’s niet altijd automatisch gaat en daarbij hoor ik beide partijen verschillende kwalificaties aan elkaar geven. Iemand zal dus de knoop moeten doorhakken om ervoor te zorgen dat je met je zoekvraag naar buiten kunt trekken en bij verschillende Werkpleinen kunt zoeken als je honderd metselaars zoekt. Ik kan al voorspellen dat men niet gaat communiceren als de staatssecretaris het zo laat.
Staatssecretaris Klijnsma: Dat is niet zo’n vrolijke voorspelling. Edoch, men is nu druk bezig om de zaak te ontwikkelen. Het is belangrijk dat je dingen op elkaar kunt enten als die metselaars overal en nergens worden aangeboden. Ook UWV WERKbedrijf ziet dat wel degelijk voor zich. Dit wordt nu ontwikkeld en moet in dat proces een grote rol spelen.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor hun antwoorden. Ik blijf met een vrij ongemakkelijk gevoel zitten ten aanzien van mijn meer fundamentele vraag: is dit nu een fijn jaarplan voor het UWV? De minister zegt: ik ga hier geen energie in steken, want de dag van morgen is anders dan de dag van gisteren, wat zou ik dus moeten maken? Wij zitten echter met een jaarplan waar de woorden «kredietcrisis», «oplopende werkloosheid» of überhaupt «oplopende kosten» niet in voorkomen. Dat betekent dat wij aan het eind van het jaar een set indicatoren hebben en een aanpak hebben liggen waarvan wij nu al kunnen concluderen dat die niet worden gehaald, ondanks alle mooie woorden die hier over tafel zijn gegaan. Dat baart mij zorgen. Ik bewonder de inzet, maar dit jaarplan gaat volgens mijn fractie niet werken. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het wel gaat werken? Nogmaals: ik vraag de minister niet om iets heel nieuws te verzinnen of om enorme energie te stoppen in een nieuw ambtelijk stuk, maar hij kan in een uurtje, met een geel stiftje erbij, op zijn vingers natellen welke zaken van dit jaarplan totaal achterhaald zijn in de loop van dit jaar.
De heer Biskop (CDA): Voorzitter. Dat heeft mevrouw Vermeij zeer eloquent verwoord. Ook voor de CDA-fractie hoeft niet het hele jaarplan opnieuw te worden geschreven, maar als de doelstellingen blijven staan, lijkt het dat ze eeuwig gelden. Dat is de gedachte: wij laten de doelstellingen staan en dan kijken wij wel wat wij doen in een snel veranderende wereld. Het moet toch mogelijk zijn om aan de Kamer te laten weten wat de doelen dan worden? Anders is ieder behaald doel ook het goede geweest als je straks gaat afrekenen en je niet weet welke doelen je uiteindelijk nastreeft. Ik ben het dus volstrekt met de vorige spreekster eens dat er iets van een antwoord op die vraag moet kunnen komen.
Die EVC’s zijn heel goed bij de scholingstrajecten. Ik ben heel blij dat de staatssecretaris dit nog een keer erkent. Wij lopen in ons land niet echt voorop met de EVC-procedures. Sterker nog: wij lopen in Europa sterk achteraan. Ik hoop dus dat wij daar een positieve draai aan kunnen geven met wat de staatssecretaris daarover heeft gezegd. Ik hoop ook dat het hele concept van EVC’s bij iedereen die dreigt te gaan uitvallen in de arbeid, goed tussen de oren komt te zitten en dat er goede voorlichting komt, zodat zij tijdig hun kwalificaties en competenties in beeld kunnen brengen en zij, met dat op papier, gemakkelijker passende scholing vinden, dan wel naar een beter passende baan kunnen worden begeleid.
De heer Ulenbelt (SP): Voorzitter. De minister zei dat het grondbeleid stabiel blijft, maar volgens mij gaat het beleid aan de grond lopen en wel om de volgende reden. Alle maatregelen die het UWV nu moet uitvoeren, zoals allerlei subsidies, participatiebudgetten, premiekortingen en brugbanen, zijn toegespitst op arbeidskrapte. Die is voorbij. Dat instrumentarium gaat dus niet meer werken. Nu trekt de minister al de conclusie en geeft hij toe: het gaat niet werken en dan houd ik geld over, dat ik goed kan gebruiken. Dan neem ik aan dat het geld dus niet meer wordt gebruikt om deze groepen aan het werk te helpen. Ik heb vernomen dat de minister nogal een paar problemen op de begroting heeft. Dan gaat het geld dat voor werk is bedoeld, ergens anders heen. Dat kan niet de bedoeling zijn. De PvdA zegt ook dat dit plan eigenlijk weg moet.
Nu wil ik de minister een suggestie aan de hand doen. Wij hebben eerder een crisis gehad, in de jaren zeventig en tachtig. Toen heeft het ministerie van SZW op voorstel van de jongerenorganisaties een speciaal project ontwikkeld. Allerlei buurtorganisaties en andere non-profitorganisaties konden plannen maken voor werkprojecten ten behoeve van jongeren. Daarbij werden zij geschoold en werd er geleerd. Daar heeft minister Albeda toen een aardig bedragje voor uitgetrokken en dat werkte. Dat werkte op verschillende manieren. Jongeren kregen een opleiding. Zij deden nuttig werk, terwijl zij anders aan de kant zouden staan. Kunnen de mensen aan de overkant even in de archieven duiken om te bekijken of dat idee van toen misschien toepasbaar is als deze crisis zich verergert? Dan wordt dat geld misschien nog gebruikt om jonge mensen en arbeidsgehandicapten door de crisis te helpen terwijl zij een bijdrage leveren aan de samenleving.
Minister Donner: Voorzitter. Er werd gevraagd of je nu het jaarplan moet bijstellen. Als de woordvoerders de begrotingen van de overige departementen bekijken, zullen zij zien dat die evenmin het woord «crisis» bevatten en evenmin iets bevatten over de huidige ontwikkelingen. Desondanks is dat geen reden om de begrotingen bij te stellen. Daar zijn ze mede op berust. Bij de Voorjaarsnota wordt bekeken wat de ramingen op dat moment zijn. Dan ga je echter niet op een gegeven moment de begroting veranderen. Ook in antwoord op de vraag van de heer Biskop zeg ik: ik kan misschien op dit moment wel aangeven welke onderdelen naar alle waarschijnlijkheid niet worden gehaald, maar ik kan niet zeggen wat de norm daarvoor in de plaats moet zijn. Dat vooronderstelt namelijk dat ik moet weten hoe erg de werkloosheid dit jaar zal toenemen. Daar is op dit moment geen raming op te trekken. Als ik uitga van de ramingen van het CPB in december, dan zal die volgend jaar gaan oplopen naar 6,5% à 6,9%. Als het juist is wat de ontwikkelingen elders laten zien, dan zal die nog hoger zijn. Ik kan daar op dit moment geen beeld van maken. Vandaar dat over een aantal punten met het UWV overlegd moet worden in de zin van: als dat doel niet kan worden gehaald, wat dan wel? Een groot aantal elementen zullen wel kunnen worden uitgevoerd. Er wordt dus gezocht naar een houvast om een beleid te kunnen beoordelen, terwijl het referentiekader in wezen in snelle vaart aan het wijzigen is. Dan wordt het zoiets als op een bewegend doel schieten vanuit een achtbaan.
De heer Biskop (CDA): U zegt nu zelf: ik ga in overleg met het UWV en dan bekijken wij wat wel haalbaar is. Dat is precies wat wij bedoelden, namelijk dat je tussentijds bekijkt en met elkaar afspreekt wat wel haalbaar is. Op het bijgestelde doel, waarover u met het UWV bent overeengekomen dat het wel haalbaar is, gaat u de organisatie afrekenen. Dat is nu net waar wij om hebben gevraagd, namelijk: waar gaat u straks die organisatie op afrekenen? Kennelijk gaat u dus tussentijds die doelen bijstellen.
De voorzitter: Mevrouw Vermeij mag aansluitend een vraag stellen over ditzelfde punt, zodat de minister in een keer kan antwoorden.
Mevrouw Vermeij (PvdA): Minister, u zegt zelf in een goedkeuringsbrief aan het UWV: «De mogelijke consequenties voor de doelen, de activiteiten en het budget van het UWV moeten nader uitgewerkt worden.» Kunnen wij die nadere uitwerking ontvangen wanneer u die heeft? Verder staat er: «Eerst dan kunnen goede afspraken gemaakt worden over de huidige ontwikkelingen.» U refereert daar dus rechtstreeks aan in uw brieven. In uw tweede brief, de aanbiedingsbrief aan de Kamer (26 448, nr. 390), schrijft u: «De mate waarin de crisis gevolgen heeft voor de werkgelegenheid is nog lastig in te schatten.» Dat is precies wat u schrijft. En verder: «De inzet van het UWV zal echter onontbeerlijk zijn om de mogelijke problemen op de arbeidsmarkt het hoofd te kunnen bieden.» In dit jaarplan hadden wij het over arbeidskrapte. Het UWV moet dus iets anders gaan doen dan wat in dit jaarplan staat. Wij vragen u heel eenvoudig: kunt u die nadere afspraken ook naar de Kamer sturen wanneer u in overleg treedt?
Minister Donner: Dat is nu precies het punt. In het jaarplan gingen wij uit van een arbeidskrapte. Dat plaatst de inzet bij de Wajong, participatiebanen en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in een andere context. Dat betekent niet dat wij op die onderdelen nu geen inzet meer hebben, zo zeg ik ook tegen de heer Ulenbelt. Dat heb ik proberen uit te leggen. Dat de resultaten vanwege de veranderende situatie mogelijk anders zijn, betekent vooralsnog niet dat dit onderdeel van de inzet van het UWV niet meer nodig is. Tegelijkertijd heb ik over de werkgelegenheid juist gezegd dat het volgende proces al in gang is gezet met het UWV: als men een uitzonderlijk snelle oploop van de werklast constateert, worden extra middelen uitgetrokken, anders dan in het begrotingsproces. Dat betekent ook dat ik het op dat moment voor kennisgeving aanneem als er eventueel langere wachttijden worden geconstateerd. Ik kan echter niet zeggen wat nu de doelen zijn, want sinds ik met het UWV daarover heb overlegd, zijn de verwachtingen voor de werkgelegenheid waarschijnlijk inmiddels verder verslechterd. Dat is de huidige situatie. Ik voer in die zin nu geen overleg met het UWV over de vraag wat de kaders zijn. In het overleg komen wel de volgende vragen aan de orde. Wat gebeurt er? Hoe worden die problemen en deze problemen aangepakt? Daarover kan ik niet permanent verslaglegging aan de Kamer doen. Volgens het stramien en in de overleggen kan worden bekeken wat de actuele situatie is. Anders zijn wij vooral bezig papier te vullen. Op dit moment gaat het om de vragen: wat kunnen wij doen en hoe kunnen wij het zo snel mogelijk doen? Daarom is ook over de mobiliteitscentra heel weinig op papier geregeld en zijn er geen aparte doelstellingen gesteld. Het een en ander is gewoon ingesteld en daarover wordt verslag gedaan. Ik heb ook al meermalen aan de Kamer geschreven over wat en op welke wijze dingen worden gerealiseerd. Dat is allemaal inzet van UWV WERKbedrijf.
Mevrouw Vermeij (PvdA): U hebt mij nooit horen vragen om veel papier. Sterker nog: als het op één A4 past, des te beter. U onderschrijft echter dat er iets aan dit jaarplan moet veranderen, ook in uw eigen brieven aan ons. Wij vragen u om ons daarover te berichten. Dat is een vrij eenvoudige vraag.
Minister Donner: Laten wij dan afspreken: als ik in staat ben om u daarover berichten, dan zal ik u daarover berichten. Voor alle duidelijkheid: een onderdeel van de verslaglegging zat bijvoorbeeld in de brief van 14 januari. Idem dito verwacht ik in de brief van 1 maart ook weer verslag te doen van de arbeidsmarktmaatregelen die op dat moment worden genomen. Ook daarin zal opnieuw worden ingegaan op de wijze waarop de inzet wordt gepleegd. De Kamer krijgt in deze tijd meermalen rapportages en verslaglegging over wat er wordt gedaan en hoe de inzet is. Ik maak nu niet een nieuw formeel kader met het UWV om het beleid van het UWV te beoordelen, want daarvoor veranderen de omstandigheden nog steeds te snel.
Dan kom ik op het punt van de heer Ulenbelt. Ik heb gisteren al gezegd dat er wel degelijk aandacht is voor de vraag hoe wij straks, rond de zomer, moeten omgaan met het mogelijke gegeven dat een aantal jongeren uit opleidingen stroomt en dan geen baan heeft. Dat is punt één. Als je daar iets aan doet, moet je daar ook geld voor vinden. Dat is punt twee. Met zijn vooronderstelling dat het geld dat beschikbaar is voor beleid op verschillende terreinen, zoals participatiebanen en de nu genoemde groepen, elders moet worden ingezet, miskent de heer Ulenbelt dat het soms zelfs opportuner is om voor hen inzet te vinden, juist omdat bedrijven nu bekijken hoe ze aan de gang kunnen houden wat moet worden gedaan. Het is dus helemaal niet op voorhand gezegd dat dit niet nodig zou zijn. Tegelijkertijd heb ik te maken met posten op de begroting die in snelle vaart de raming overschrijden. In de eerste plaats zullen onderschrijdingen daarvoor moeten worden gebruikt, voordat je met nieuw beleid komt. Dat lijkt mij ook uit oogpunt van verantwoording aan de Kamer de meest gewenste situatie.
De heer Ulenbelt (SP): Dan blijft het raar, want u erkent dat die mensen niet aan het werk komen. U had daar echter wel geld voor. U hebt echter meer werklozen en dan verschuift het geld dus daarnaartoe. Die brugbaan is een perfect voorbeeld. Dat geld was niet nodig. Dan moet je dat toch gebruiken voor diezelfde doelstelling? Dan is toch de vraag: wilt u bekijken hoe die jongerenorganisaties dat indertijd met minister Albeda hebben aangepakt en is dat een idee voor nu?
Minister Donner: U herhaalt dat ik zou zeggen dat het werk er niet is. Ik zeg: nee, er zal minder werk zijn en het zal er in een andere vorm zijn. Ik ga er echter niet bij voorbaat van uit dat wij dit beleid niet moeten voeren. Het fundamentele punt blijft – dat is in wezen de wijze waarop wij begrotingen opstellen en uitvoeren – dat de Kamer in eerste instantie, zoals bij brugbanen, zal zeggen: dat geld is niet daarvoor bestemd. Dat betekent niet dat ik zomaar nieuwe projecten kan bedenken, waar ik het geld dan voor ga gebruiken. Die situatie zal dan een aanvullende begroting vergen. Het beroep op de WW bijvoorbeeld, is inmiddels ook al groter dan wat wij indertijd hebben geraamd. Daarbij zal de Kamer dan terecht vragen: hoe gaat u daarin voorzien? Waarom zou de Kamer geld dat er is, niet gebruiken voor behoeften die er zijn, alvorens het te gebruiken voor nieuwe doelen? Anders moeten wij op dat punt extra middelen uittrekken. Maar goed, daarover praten wij dan te zijner tijd. Ik geef alleen maar aan dat ik enerzijds oog heb voor het materiële punt dat u opbrengt en anderzijds niet zomaar in de begroting kan schuiven en zeggen: geld dat ik hier niet nodig heb, ga ik ergens anders inzetten. Ik zou willen dat het zo mocht, maar de Kamer wijst mij bij gehaktdag iedere keer erop dat het niet zo mag.
De heer Ulenbelt (SP): Er wordt binnenkort ook gesproken over een Voorjaarsnota. Daarbij wordt ook van alles gedaan. Er is behoefte aan werk. Daar zijn wij het over eens. Werkgevers bieden het niet meer, of heel veel minder. Dan moet je dus wat anders doen. Minister Bos is een crisismanager, maar u moet dat ook een beetje zijn.
Minister Donner: Het crisismanagement van de minister van Financiën houdt in eerste instantie in dat hij het geld dat overblijft hard nodig heeft, omdat er anders zwaar bezuinigd moet worden. Dat zal toch wel moeten, maar dan hoeft er wat minder bezuinigd te worden.
Staatssecretaris Klijnsma: Ik meen dat het enigszins een open deur is, maar ik antwoord graag: de EVC’s zijn essentieel. Tot op heden is het nog niet zo dat je per definitie altijd een EVC hebt als je met ervaring terugkomt op de arbeidsmarkt. Het is dus heel goed dat wij proberen om daar zo snel mogelijk nog meer invulling aan te geven. Vanavond praten wij er weer verder over, staatssecretaris Bijleveld-Schouten van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik. Volgens mij zit minister Donner daar ook bij. Kortom: wij zijn daar druk mee doende en zo moet het ook.
De voorzitter: Er is één toezegging gedaan: in april, mei 2009 zal de staatssecretaris de Kamer informeren over de stand van zaken ten aanzien van het aantal Werkpleinen.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), De Wit (SP), voorzitter, Van Gent (GroenLinks), Blok (VVD), Tichelaar (PvdA), Jan Jacob van Dijk (CDA), Smeets (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Omtzigt (CDA), Van Hijum (CDA), Timmer (PvdA), Koşer Kaya (D66), Jonker (CDA), ondervoorzitter, Luijben (SP), Ulenbelt (SP), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Koppejan (CDA), Tony van Dijck (PVV), Spekman (PvdA), Thieme (PvdD), Karabulut (SP) en Vos (PvdA).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Gerkens (SP), Sap (GroenLinks), De Krom (VVD), Heerts (PvdA), Smilde (CDA), Depla (PvdA), Aptroot (VVD), Sterk (CDA), Willemse-van der Ploeg (CDA), Dijsselbloem (PvdA), Pechtold (D66), Spies (CDA), Irrgang (SP), Lempens (SP), Cramer (ChristenUnie), Biskop (CDA), Elias (VVD), Joldersma (CDA), Fritsma (PVV), Tang (PvdA), Ouwehand (PvdD), Gesthuizen (SP), Heijnen (PvdA) en Weekers (VVD).