Vastgesteld 28 mei 2013
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de vaste commissie voor Financiën hebben op 11 april 2013 overleg gevoerd met minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
– de brief van de minister van Financiën d.d. 29 maart 2013 inzake de Geannoteerde agenda voorjaarsvergadering IMF en Wereldbank (Kamerstuk 26 234, nr. 133);
– de brief van de minister van Financiën d.d. 20 december 2012 met Verslag jaarvergadering IMF en Wereldbank 12 en 13 oktober 2012 in Tokio (Kamerstuk 26 234, nr. 129);
– de brief van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 januari 2013 met Verslag Mid Term Review van de 16de International Development Association-onderhandelingsronde (IDA16) (Kamerstuk 26 234, nr. 131);
– de brief van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 19 december 2012 inzake het Standpunt t.a.v. landroof («land grabbing») en de rol van de Wereldbank daarbij (Kamerstuk 26 234, nr. 130);
– de brief van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 5 april 2013 over het IOB-rapport «Working with the World Bank». Evaluation of Dutch World Bank policies and funding (2000–2011) (Kamerstuk 26 234, nr. 134).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De voorzitter van de vaste commissie van Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: Ziengs
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Maij, Agnes Mulder, Van Ojik, Sjoerdsma en Ziengs,
en minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 10.00 uur.
De voorzitter: Goedemorgen. Dit overleg gaat over de Wereldbank. Er is een verzoek binnengekomen, namelijk of het IOB-rapport «Working with the World Bank; Evaluation of Dutch World Bank policies and funding», alsmede de kabinetsappreciatie van dit rapport, toegevoegd kan worden aan de agenda van dit AO. Ik heb begrepen dat daartegen geen bezwaar bestaat, dus bij dezen is dit rapport toegevoegd aan de agenda. Ik stel per woordvoerder een spreektijd van vier minuten voor, maar het mag uitlopen naar vijf minuten.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik zal vanmorgen ingaan op twee punten: de International Development Association (IDA) en de betalingen aan personeel bij de Wereldbank.
Ik begin met de IDA. Een van de punten die naar voren komen in de stukken, is dat het allemaal wel wat concreter en resultaatgerichter mag. Een ander punt dat naar voren komt, is dat er ongebruikte middelen zijn in het Crisis Response Window. Er wordt een analyse uitgevoerd, maar wat gebeurt er in de tussentijd met die gelden? Hoe kijkt de minister daartegenaan?
Ik kom op het beloningsbeleid. Ik lees een stukje voor uit de stukken die wij hebben gekregen. «Daarom spoort het Koninkrijk de Wereldbank aan om de arbeidsvoorwaarden te versoberen. Dit wordt gedaan met gelijkgezinde landen. Met deze landen heeft het Koninkrijk zich sinds 2011 stelselmatig tegen loonsverhogingen gekeerd. De alliantie is echter (nog) te klein om loonsverhogingen tegen te houden.» Dit doet mij denken aan alle discussies die ik heb gevoerd in Assen, als raadslid en als Statenlid, en aan alle organisaties die geld van ons ontvingen en het met een tandje minder moesten doen. Gemiddeld kregen zij de afgelopen jaren een daling van zeker 10% voor de kiezen. Het is eigenlijk wel vreemd dat wij hier alleen spreken over het tegenhouden van loonsverhogingen. Waarom kunnen wij daarin niet een stap verdergaan? Waarom kunnen wij niet bezien of de Wereldbank 10% op de eigen organisatie zou kunnen bezuinigen? Daar voelt het CDA sterk voor. Wij horen graag hoe de minister daarover denkt.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. De Wereldbank staat pal voor de allerarmsten in de wereld, zo zei de minister in Buitenhof. Zij zei ook: de bank moet effectiever. Dat vindt D66 ook: meer resultaten in plaats van alleen maar heel goede analyses. Iedere euro die wij via de Wereldbank besteden, moet effectief besteed worden. De eerste vraag is, hoeveel euro wij via de Wereldbank besteden. In de onlangs ontvangen nota van de minister staat dat zij geen lopende contracten wil openbreken, maar verderop staat dat de minister 60 miljoen wil bezuinigen op multilaterale instellingen zoals de Wereldbank. Mijn vraag is dus: gaan wij bezuinigen op de Wereldbank en, zo ja, waar slaat die bezuiniging dan neer, op de privatesectorfondsen of op het allerarmstenloket, de IDA? De eerste bijeenkomst voor de zeventiende middelenaanvulling voor het allerarmstenloket heeft al plaatsgevonden, eind maart. IDA17 zal als side event tijdens de voorjaarsvergadering aan de orde komen. Wat de Nederlandse inzet op IDA17 is, lees ik echter nog nergens terug. Wat was de Nederlandse inzet in Parijs en waar wil Nederland dit jaar eindigen?
De Wereldbank moet moderniseren, maar president Kim zal in de voorjaarsvergadering pas de eerste contouren van zijn visie schetsen. Vindt de minister dat de modernisering van de bank op dit moment voldoende urgentie heeft? Welke hervormingen bij de Wereldbank, naast het al genoemde beloningsbeleid, zijn een prioriteit voor het kabinet? Hoe wil het kabinet ervoor zorgen dat Nederlandse bedrijven meer kans maken op opdrachten bij de Wereldbank? Nu verliezen zij immers vaak op prijs, terwijl zij zouden moeten winnen op kwaliteit.
President Kim pleit voor meer succesvolle programma's en minder briljante analyses, een hands-onbenadering die concrete betekenis kan hebben voor het ontwikkelingsveld. Dat is belangrijk, zeker als de minister en president Kim «getting to zero» nastreven. De IOB stelt dat de hands-onbenadering ook relevant is voor Nederland. De Wereldbank heeft focus nodig – de bank wil nu te veel – maar die focus zouden wij ook moeten hebben bij onze inzet bij de Wereldbank, volgens de IOB. De IOB suggereert daarom een meerjarenstrategie voor de Nederlandse inzet bij de bank. Dat is misschien niet onredelijk, gezien de enorme hoeveelheid geld die wij via de bank uitgeven. Is de minister bereid zo'n meerjarenstrategie op te stellen?
De Kamer debatteert twee keer per jaar met de minister over de Wereldbank, maar de resultaten van de Nederlandse bestedingen via de Wereldbank zijn maar beperkt inzichtelijk. Kan de minister inzichtelijk maken wat de Nederlandse bestedingen via de bank precies opleveren, bijvoorbeeld in een jaarlijkse rapportage aan de Kamer?
De modernisering en focus die ik net noemde, zijn des te harder nodig nu de BRIC-landen ongeduldig worden. Er wordt in de brieven van het kabinet met geen woord over gerept, maar de BRIC-landen zijn van plan om een alternatieve wereldbank op te richten. Volgens de BRIC-landen blijft de Wereldbank immers te westers en te gericht op Amerikaanse en Europese belangen. Komt er straks een aparte BRIC-bank, zeker nu het startkapitaal van 50 miljard al op tafel ligt? In hoeverre is de oprichting van deze bank een politieke en financiële uitholling van de Wereldbank? Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.
Tot slot. Gender krijgt een steeds prominentere plek in het Nederlands beleid en binnen de Wereldbank Groep. Het is een kans om vrouwen meer in de formele economie en weg van hongerloontjes te krijgen. Die ambitie steunt mijn fractie van harte. Hoe maakt de minister dit concreet binnen de Wereldbank Groep? De bank beschikt over een briljante analyse, een mooi genderrapport, maar dat moet nu handen en voeten krijgen. Hoe wil de minister dat voor elkaar boksen?
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. We hebben evaluaties gelezen van de IOB en van de Wereldbank zelf. Die bevatten relatief goed nieuws. De Wereldbank draagt bij aan het realiseren van millenniumdoelstellingen, zoals armoedebestrijding. De kwantitatieve doelstellingen van de organisatie zijn verbeterd. Je ziet dat er iets meer focus komt, ook op dingen die Nederland belangrijk vindt, zoals gender en milieu.
Er zijn echter ook wat aandachtspunten. De Wereldbank heeft, zo schrijft de organisatie zelf, vooral in kleinere Afrikaanse landen nog steeds geen goed functionerende kantoren, terwijl wij graag zouden zien dat de Wereldbank zich focust op die minst ontwikkelde landen, met name in Afrika. De Wereldbank lijkt zich soms meer te richten op het uitzetten van leningen dan op de resultaten die met het geleende geld worden behaald, zo blijkt uit de IOB-analyse. De PvdA-fractie vindt dat de Wereldbank vooral moet doen waarvoor hij is opgericht: armoede de wereld uit helpen. Daarom zou de bank zich voornamelijk moeten richten op de armste landen in de wereld, die terugvallen in een vicieuze cirkel van armoede, rechteloosheid en corruptie. Nu zien we dat de Wereldbank via het IBRD-kanaal nog steeds meer geld besteedt in middeninkomenslanden dan in lage-inkomenslanden via het IDA-kanaal. De PvdA-fractie vindt dat de Wereldbank meer zou moeten investeren in de lage-inkomenslanden. Is de minister bereid om er bij de Wereldbank op aan te dringen dat er meer financiële steun en meer leningen gaan naar de allerarmste landen, dat er minder financiële steun gaat naar de landen die steeds rijker worden en dat er een gedifferentieerde aanpak komt? In middeninkomenslanden die rijker worden, zou de aanpak meer gericht moeten zijn op bijvoorbeeld het ondersteunen van fiscale instellingen zodat deze landen zelf beter belasting kunnen innen en de welvaart en de rijkdom die in deze landen bestaat, beter kunnen verdelen. De Wereldbank moet zich vooral richten op de allerarmste landen. Dat punt wil de PvdA graag maken.
In het vorige AO over de Wereldbank hebben wij gesproken over voedselzekerheid en vooral landroof. De cijfers blijven schokkend: bijna een miljard mensen heeft honger. Van dat miljard is het merendeel, ruim 60%, vrouw. Het is heel belangrijk dat wij ons daarop richten. Tegelijkertijd zien wij echter het risico van grote investeringen: deze kunnen bijvoorbeeld resulteren in landroof. Kan de minister er bij de Wereldbank op aandringen dat iedere schijn van betrokkenheid bij landroof wordt voorkomen en dat de Wereldbank middels technische assistentie meer inzet op het aanpakken van de negatieve sociale aspecten en milieuaspecten van landacquisities in ontwikkelingslanden? De Wereldbank zou geen nieuwe financiering moeten verlenen voor grootschalige landacquisities die als enig doel het produceren van biobrandstoffen hebben. Via de IFC moet extra zorgvuldigheid worden betracht. De financiering van landacquisities moet zo transparant mogelijk zijn en «due diligence»-analyses moeten zo goed mogelijk worden gemaakt.
Tot slot vraag ik, in aanvulling op hetgeen mijn collega van D66 al zei, om een compactere, completere visie op de Wereldbank. De IOB geeft aan dat het belangrijk is om iets verder te kijken en stelt dat de Wereldbank zich moet klaarmaken voor de periode na 2015. Graag horen wij van de minister hoe zij hiernaar kijkt. Wellicht komt zij daar nu niet aan toe, maar het zou goed zijn als wij in een later stadium van haar een visie op de Wereldbank krijgen. Wij verzoeken de minister dan ook om een duidelijke meerjarige visie, een Nederlandse visie op de Wereldbank en op de samenwerking van Nederland met de Wereldbank. Wellicht kan de minister ons hierover ook regelmatig informeren, bijvoorbeeld in de marge van deze AO's.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Vorig jaar heb ik de toenmalige staatssecretaris van Ontwikkelingssamenwerking gevraagd hoe het zat met het functioneren van de Wereldbank. Daarover hebben wij heel vaak gesproken. De Wereldbank functioneerde onvoldoende en er moesten verbeteringen komen. Wij konden echter niet zien welk effect de verbeteringen die toen werden ingezet, hadden gehad. Daarom is het fijn dat wij het IOB-rapport hebben ontvangen. Uit dit rapport blijkt dat een aantal positieve veranderingen is opgetreden in de afgelopen jaren. De bank is minder puur geldverstrekker geworden en zoekt meer naar oplossingen voor armoedevraagstukken. De bank doet ook aan results based management, monitoring en evaluatie. Er zijn echter ook tekortkomingen. De uitvoering verloopt in bepaalde gevallen niet goed genoeg en met name de niet-landenspecifieke trust funds kunnen niet goed worden beoordeeld. Daar zit Nederland heel sterk in. De minister geeft aan dat zij de aanpak van de fragielestatenproblematiek door de Wereldbank verwelkomt. Recentelijk heeft de minister de fragielestatenaanpak al ter sprake gebracht in relatie tot de inspanningen van de EU op dit gebied. Wat is de bijdrage van Nederland aan de niet-landenspecifieke trust funds? Hoe gaan wij die de komende tijd afbouwen? De minister gaf immers aan dat zij dit wilde doen. Wordt de inzet op de fragielestatenaanpak intern, binnen de EU, afgestemd om tot een eensluidend en een op het EU-beleid afgestemde aanpak te komen, zodat wij niet allerlei dingen dubbel doen?
Nederland is de achtste donor van IDA16. Desondanks heeft Nederland een stemrecht van slechts 1,95% van het totaal binnen IDA. Wat is volgens de minister nog de invloed van Nederland binnen de bank, behalve die kleine 2% aan stemrecht? Wat is de inzet van de minister voor IDA17? Ik begreep namelijk uit haar brief dat zij inzet op het einde van de armoede, maar dat is een behoorlijk containerbegrip. Kan de minister hierover iets specifieker zijn?
Naast specifieke onderwerpen, zoals veiligheid, gendergelijkheid en waterproblematiek, richt de Wereldbank zich in toenemende mate op de ontwikkeling van de private sector. Terwijl wij in Nederland steeds steggelen over de hoeveelheid randvoorwaarden, regels en procedures die hiervoor aan het bedrijfsleven moeten worden opgelegd, kijkt de Wereldbank behoorlijk naar de prijs. Zo komt het dat goedkope bedrijven, vaak uit BRIC-landen, er met projecten vandoor gaan omdat zij zich niet belemmerd zien door OESO-richtlijnen en dergelijke. Terecht stelt minister Dijsselbloem in zijn brief van 29 maart dat het kabinet zich gaat inzetten voor een level playing field op het gebied van de criteria.
Voor het tegengaan van landroof steunt de VVD de nuchtere en pragmatische aanpak van de minister uit haar brief. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat het beleid van de Wereldbank en het ontwikkelingsprogramma van Nederland complementair aan elkaar zijn en er geen zaken dubbel worden gedaan? Ziet de minister bij een groeiende invloed van de BRIC-landen voldoende steun voor het waarborgen van de kwaliteit van de aanbestede projecten? In navolging van hetgeen de collega van D66 heeft gezegd, vraag ik hoe het staat met de BRIC-wereldbank die schijnt te worden opgericht.
Ter afsluiting ga ik in op de organisatie zelf. Het kabinet schrijft dat de president van de Wereldbank voortgang boekt bij het veranderingstraject van de bank. Tegelijkertijd is het de Wereldbank echter niet gelukt om het beloningsbeleid te veranderen. Veel ontwikkelingslanden – lees: de klantlanden – staan achter het genereuze beloningsbeleid van de Wereldbank en verlangen de discussie hierover. De VVD vindt dit onacceptabel. Als klein lichtpuntje zien wij wel dat er in 2012 geen verhoging is opgetreden. Kan de minister aangeven of dit in 2013 wel voorzien is? Wat is haar inzet? Ziet zij mogelijkheden om in ieder geval de groei van de salarissen tegen te houden? Is daar voldoende steun voor? Ik voel ook wel iets voor het voorstel van de collega van het CDA om daarop te minderen. Graag krijg ik hierop een reactie.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Nederland is altijd een grote donor van de Wereldbank geweest en is dat nog steeds. We benutten de potentiële voordelen van de inzet van dat geld via het multilaterale kanaal echter onvoldoende. Een eerste reden hiervoor is het grote aantal trust funds. Mevrouw De Caluwé sprak daar ook over. Er zijn 104 trust funds, als ik het goed begrijp. Via die 104 trust funds ging in 2011 in totaal ruim 400 miljoen dollar naar de Wereldbank. De besteding van Nederlands geld via de Wereldbank is hierdoor nog steeds sterk versnipperd. Daardoor verliezen wij de mogelijkheid om een van de grote meerwaarden van het multilaterale kanaal, namelijk de schaalgrootte en het tegengaan van versnippering, te realiseren. Graag hoor ik van de minister op welke wijze zij deze versnippering snel en spoedig gaat aanpakken. Wij spreken er immers al een tijd over, maar 104 trust funds vind ik nog steeds erg veel.
Een tweede reden waarom wij de potentiële voordelen van het multilaterale kanaal onvoldoende benutten – ik verwijs naar de evaluatie van de IOB – is dat wij onze inzet bij de Wereldbank nog onvoldoende vergezeld laten gaan van professionele betrokkenheid. De invloed die Nederland zou moeten hebben als grote donor is hierdoor kleiner dan mogelijk zou zijn. Ik roep de minister op om daarmee snel aan de slag te gaan en om de aanbevelingen die de IOB daarvoor doet, in de praktijk te brengen.
Over de IFC maak ik mij wel een beetje zorgen. Uit het IOB-rapport – de IOB baseert zich op de eigen evaluaties van de evaluatiedienst van de Wereldbank – heb ik begrepen dat 10% van het geld dat via de IFC wordt besteed, ten goede komt aan armoedebestrijding. Dat staat op pagina 144. 10% is wel heel erg weinig. Als het kabinet daar al genoegen mee neemt, wordt de lat voor ontwikkelingssamenwerking wel erg laag gelegd. Er is meer op de IFC aan te merken. Zo gaat veel van het geld nog steeds naar niet-hernieuwbare energie, naar vervuilende energieprojecten, naar mijnbouw, waar wel het een en ander op is aan te merken. De focus op armoedebestrijding, die voor de inzet van ons ontwikkelingsgeld zou moeten gelden, is bij de IFC niet gewaarborgd. Ik zou heel graag horen wat de minister van plan is daaraan te doen.
Mijn laatste onderwerp is land grabbing. Anderen spraken daar al over en ik wil daar graag kort nog iets over zeggen. Collega De Caluwé noemde de aanpak van de minister nuchter en pragmatisch. Ik ben het daar niet mee eens. Ik ben niet overtuigd door de brief die de minister heeft gestuurd als reactie op onder andere het rapport van Oxfam Novib. Zij schrijft dat het meestal niet gaat over landroof, maar over landacquisitie. Ik vind dat eerlijk gezegd een beetje een woordenspel. Er liggen op dit moment 21 klachten bij het Inspectiepanel van de Wereldbank. Dat is veel. Dat zou ons moeten alarmeren. Of je dat labelt als «landacquisitie» of als «landroof» lijkt mij meer een kwestie van vocabulaire. Het feit dat er zoveel klachten liggen die nog in behandeling zijn – zo heb ik het begrepen; ik vraag de minister om hierop te reageren – rechtvaardigt volgens mij niet de uitspraak dat de Wereldbank op dit punt goed bezig is. Ik vraag de minister om hier iets kritischer naar te kijken. Ik verzoek haar, haar oordeel mede te baseren op de bevindingen van het Inspectiepanel – daarvoor hebben wij namelijk het Inspectiepanel – en niet op voorhand te zeggen: die zaken lopen nog, maar ik weet eigenlijk al dat er niet zo veel aan de hand is. Ik dring erop aan dat de klachten die bij het Inspectiepanel van de Wereldbank zijn ingediend, wat serieuzer worden genomen.
De voorzitter: De minister heeft behoefte aan een schorsing van een minuut of tien.
De vergadering wordt van 10.22 uur tot 10.32 uur geschorst.
De voorzitter: Alvorens ik het woord aan de minister geef, meld ik dat wij net bilateraal hebben afgesproken dat de beantwoording in zes blokjes zal plaatsvinden. Dat maakt het interrumperen ook makkelijker. Blokje A zal gaan over de salarissen en de invloed, blokje B over de focus op de allerarmsten, blokje C over de visie, blokje D over gender, blokje E over de mogelijke oprichting van een BRIC-bank en blokje F over land grabbing.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik dank de commissie voor haar inbreng in eerste termijn. Ik begin met de salarissen. Ik deel de zorg over het niveau van de salarissen die door verschillende leden van de commissie is verwoord. Het is overigens niet voor het eerst dat de Nederlandse regering haar zorgen daarover heeft uitgesproken. We hebben een paar dingen gedaan en daarover zal ik de leden informeren, net als over mijn inzet voor de komende voorjaarsvergadering. Nederland heeft met een aantal gelijkgezinde landen dit issue geagendeerd. Dat heeft er onder andere in geresulteerd dat de salarisverhoging in 2012 afgestemd is, niet in termen van overleg, maar er is echt tegen gestemd. Die verhoging is dus niet doorgegaan. Er is een onderzoek ingesteld door twee gelijkgezinde landen, namelijk het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Dat onderzoek loopt nog.
Tijdens de voorjaarsvergadering ga ik onze zorgen nog een keer overbrengen aan de vertegenwoordigers van de bank. Ik zal dan een gesprek hebben met de nieuwe president van de bank. Ik ga mijn collega's daar ook aanspreken om de groep gelijkgezinde landen te vergroten. Ik zie daar namelijk een aantal collega's. Ik zal bij de Zweden en de Engelsen informeren naar de voortgang van het onderzoek, want dat geeft ons, denk ik, een goede basis om verder het gesprek te voeren en tot concrete resultaten te komen. De salarisverhoging komt altijd in de zomer aan de orde. Ik ga er dus van uit dat er in 2013 genoeg gelijkgezinde landen zijn – daar ga ik in ieder geval naar op zoek – om wederom een salarisverhoging te blokkeren. Het is goed om dat te doen, maar ik wil ook graag een wat fundamenteler debat voeren. Dat ga ik doen aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek van het Verenigd Koninkrijk en Zweden. De commissieleden hoeven echter geen enkele twijfel te hebben over mijn inzet hierop. Ik deel namelijk de zorgen van de commissie.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): We zijn natuurlijk verheugd dat de minister de salarisverhoging van volgend jaar gaat blokkeren, maar het CDA ging eigenlijk nog een stap verder. Kunnen we niet aangeven dat we vinden dat het allemaal wel een tandje minder kan? Bij de organisaties in Nederland wordt overal de broekriem aangehaald. Dat zou bij de Wereldbank ook moeten gebeuren. Misschien wordt dat wel een van de uitkomsten van het onderzoek van het Verenigd Koninkrijk en Zweden; dat zal moeten blijken. Zou de minister in ieder geval samen met het CDA erop in willen zetten, een verlaging tot stand te brengen?
Minister Ploumen: Ik zie het niet toekennen van salarisverhoging even als «de broekriem aanhalen». Daar ga ik me voor inzetten. Ik ga ervan uit dat de uitkomst van het onderzoek van het Verenigd Koninkrijk en Zweden handvatten geeft om het gehele beloningsbeleid te herzien. Dat wordt wat mij betreft een herziening naar beneden en niet naar boven. Ik zeg de commissie graag toe dat ik, als de resultaten er zijn, de Kamer daarover zal informeren evenals over de strategie om dit onderwerp structureel op de agenda van de Wereldbank te krijgen. Ook zal ik de Kamer laten weten hoe ik met het Verenigd Koninkrijk en Zweden, maar ook met een, hopelijk groeiende, groep andere gelijkgezinde landen, zal inzetten op een andere salarisstructuur. Dat zeg ik de Kamer graag toe.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Wij danken de minister voor deze toezegging en zijn tegelijkertijd benieuwd of zij consequenties ziet voor onze bijdrage aan de Wereldbank als het beloningsbeleid naar beneden wordt herzien.
Minister Ploumen: Daar wil ik niet op vooruitlopen. Ik wil graag de resultaten van het onderzoek afwachten. We hebben dat helaas niet in eigen hand, dus ik kan niet precies zeggen wanneer het onderzoek klaar is. Op basis daarvan kunnen we pas bekijken wat de inzet van onze onderhandelingen zal zijn. Daarbij sluit ik niets uit, maar ik kan pas op basis van dat onderzoek nadere informatie verstrekken.
De voorzitter: Een kleine nabrander, mevrouw Mulder?
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Heel klein. Ik kan me voorstellen dat op dit moment de uitkomsten van het onderzoek nog niet beschikbaar zijn. Kan de minister ons informeren wanneer die er wel zijn?
Minister Ploumen: Dat zal ik zeer graag doen. Ik ga tijdens de voorjaarsvergadering natuurlijk ook in gesprek met mijn Zweedse en Engelse collega's en zal hun vragen of zij daar zicht op hebben. Wat we in die voorjaarsvergadering besproken hebben, komt onverwijld terug in de terugkoppeling naar de Kamer.
De heer Sjoerdsma (D66): Dank voor de toezegging om hier uitgebreid op terug te komen en dank voor die inzet. Ik begreep dat we per 1 april een nieuwe bewindvoerder hebben, namelijk de heer Frank Heemskerk. Heeft hij van de minister de opdracht meegekregen om hier nadrukkelijk aandacht aan te besteden?
Minister Ploumen: Die boodschap heeft hij zeker nadrukkelijk meegekregen. Die boodschap heb ik ook gegeven aan de vicepresident, die ik onlangs sprak. Iedereen is ervan doordrongen dat dit voor Nederland een heel belangrijk punt is.
Dat brengt me op de vraag wat de invloed van Nederland is en op de vraag hoe die achtste plek zich verhoudt tot de stempercentages. Ik ga eerst even heel precies in op het kwantitatieve deel en daarna zal ik dat duiden. Nederland heeft een stoel bij de Wereldbank en daar vertegenwoordigen wij ook twaalf andere landen. Die stoel heeft een stemgewicht van 4,28%. De grootste donor, de Verenigde Staten, heeft 27 keer het aantal stemmen, maar slechts 5 keer zoveel stemrecht, dus 10%. Nederland heeft met zijn twaalf collega's op die stoel ongeveer, naar boven afgerond, 5% en de VS hebben 10%. Maar er wordt zelden gestemd. Het is dus ook een beetje een symbolisch debat. De invloed die je feitelijk hebt, heeft te maken met de omvang van de bijdrage. De wijze waarop je je stem verheft – niet zozeer het stemgewicht maar het feit dat je je stem verheft – en je jezelf engageert als land in de debatten rondom de Wereldbank, bepaalt je invloed. Ik ben het overigens niet eens met de conclusie van de IOB dat we dit niet voldoende hebben gedaan. De heer Van Ojik kan er van verzekerd zijn dat ik vind dat we daar stevig op moeten blijven inzetten.
Mijn indruk tot nu toe is – ik zal daar ook zeer graag op tergkomen in mijn verslag van de voorjaarsvergadering – dat de invloed van Nederland groter is dan op grond van die 4,28% gezegd kan worden, mede omdat wij de bewindvoerder voor die twaalf landen leveren. Ik vind dat ook belangrijk. Wij manifesteren ons op vele fora. We hebben opvattingen en ideeën. Het is aan ons om op dat stemgewicht eerder een multiplier te leggen dan dat we ons neerleggen bij die 4,28%. Ik ga dat binnenkort met eigen ogen zien. Ik vraag de commissie om mij daar straks over te bevragen. Het feit dat de president onlangs een bezoek aan Nederland wilde brengen, dat helaas door een kapot vliegtuig niet doorging, zegt ook al iets. Hij vindt het dus belangrijk om hier te zijn. De vicepresident is ook al hier geweest. We hebben op haar verzoek uitvoerig gesproken. Ik denk dat een klein land hier best groot in is.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik heb hier een lijst van 31 maart van dit jaar. Daarin wordt een voting power van 1,95% genoemd. Hoe komt de minister dan aan 4,28%? Ik kwam erachter dat er ontzettend weinig voting power binnen IDA is.
Minister Ploumen: De 4,28% is het stemgewicht van Nederland en zijn kiesgroep. Dat zijn meerdere landen, maar Nederland neemt het voortouw in die kiesgroep. Wij zijn een polderland en we polderen ook in Washington. We bepalen daarmee natuurlijk wel iets scherper de agenda omdat we het gezicht van de kiesgroep zijn.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Zit die kiesgroep op één lijn met Nederland? Hoe verdeeld is die kiesgroep? Ik kan me voorstellen dat Nederland niet altijd naar voren kan brengen wat het wel heel graag zou willen.
Minister Ploumen: Nee, natuurlijk kan dat niet, maar de kiesgroep heeft wel regelmatig overleg. Dan wordt geprobeerd om als «één vrouw» op te treden.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De minister zegt: reken maar dat wij onze stem verheffen. Nederland vindt heel vaak dat het meer invloed moet hebben dan het op grond van zijn gewicht heeft. Regelmatig je stem verheffen – ik betwijfel niet dat dit gebeurt – is echter wat anders dan op basis van een doelgerichte, meerjarige strategie opereren, zoals genoemd door collega Sjoerdsma en de IOB. Ik begrijp dat de minister die aanbeveling niet overneemt. Als je vaak je stem verheft, actief bent en boven je gewicht wilt spelen, dan zou het toch juist goed zijn om zo'n meerjarige strategie te hebben?
Minister Ploumen: De heer Van Ojik heeft mij niet horen zeggen dat ik die aanbeveling niet overneem. En anders heb ik mij niet goed uitgedrukt. De IOB constateert dat Nederland een grotere professionele betrokkenheid zou moeten hebben, of die in ieder geval niet genoeg heeft gehad in het afgelopen decennium. Ik ben het niet eens met die conclusie. Dat is wat ik wilde zeggen.
Overigens vind ik de visie van Nederland op de Wereldbank wel erg belangrijk. Daarmee kom ik meteen op de vraag van de leden Sjoerdsma, Van Ojik en Maij. Zomaar een beetje ad hoc je stem verheffen, leidt inderdaad zelden tot iets goeds. Ik ga de commissie iets voorstellen en dan hoor ik graag of dat voldoende is. We hebben nu twee keer per jaar een AO over de Wereldbank, namelijk voorafgaand aan de voorjaars- en najaarsvergadering. Ik maak een inzetbrief voor die AO's en ik rapporteer terug middels een verslag over die voorjaars- en najaarsvergadering. Die inzetbrief is tot nu toe met name gericht op de agenda die voorligt tijdens die vergadering. Ik zou in die inzetbrief juist graag wat breder willen ingaan op de inzet van Nederland in de Wereldbank. Ik wil dus niet alleen ingaan op wat er tijdens die vergadering ter tafel komt, maar ook op de onderwerpen die wij en marge willen inbrengen of waarop we met andere landen coalities proberen te vormen. Wellicht hebben we nieuwe ideeën voor de Wereldbank. Daar zou ik dus de Kamer twee keer per jaar over willen informeren. Daar is ook genoeg aanleiding voor en reden toe denk ik. Dan kunnen we het net wat breder trekken dan de agenda. We kunnen dan ook ingaan op de vraag hoe we omgaan met de versplintering. De IOB concludeert dat het wel goed is dat de Wereldbank al die jaren heel responsief is geweest richting de board, maar dat dit ook wel een beetje het beeld geeft dat de Wereldbank all over the place is. Dat baart mij zorgen, net als een aantal leden van de commissie. Ik zou dus heel graag langs die lijnen de inzetbrief willen verbreden. Ik wil geen one time shot geven met mijn visie op de Wereldbank, maar daar juist twee keer per jaar dieper op ingaan.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik dank de minister voor haar toezegging om de inzet te verbreden. Ik zou haar ook willen vragen om aan te geven hoe zij in de toekomst de agenda van de Wereldbank wil bepalen. Welke dingen moeten volgens haar op de middellange termijn op de agenda komen? Wat moet de Wereldbank in lijn met haar visie aan armoedebestrijding doen?
Minister Ploumen: Dat zeg ik mevrouw Maij zeer graag toe. Het gaat mij zowel om inzet op inhoudelijke issues als om kwesties als versnippering of salarissen en wat hier verder ter tafel is gekomen.
Ik meen dat ik daarmee ben gekomen bij een aantal vragen over de focus van de Wereldbank. Richt de Wereldbank zich wel voldoende op de allerarmsten? Daar wordt in het IOB-rapport ook het een en ander over gezegd. Nederland zet zich in zijn groep in den brede in voor de allerarmste landen, of het nu gaat over IDA, IBRD of IFC. Bij IFC dringen wij er bijvoorbeeld op aan dat een aantal instrumenten waaraan wij bijdragen met name gericht zijn op IDA-landen, op de allerarmste landen dus. Denk bijvoorbeeld aan het Global Agriculture and Food Security Program. Daarbij heeft Nederland met succes aangedrongen op het inzetten van de efforts voor de allerarmste landen. We dringen er vaak op aan dat onze bijdrage aan instrumenten naar de allerarmste landen gaat, binnen het instrument is dat dus een zekere oormerking. We moeten niet vergeten dat IBRD zich richt op lage- en middeninkomenslanden. Die hebben ook een financieringsbehoefte waarvoor ze middelen moeten kunnen krijgen. De winst daaruit vloeit weer terug naar de IDA-faciliteiten. Dat is een mooie versterking daarvan. De technische assistentie die onder IBRD wordt gegeven, richt zich gelukkig vaak op verdelingsmechanismen binnen landen. Het gaat dus vaak over fiscale systemen en goede manieren om die in te richten. De focus van Nederland is daar dus op gericht. Dat was in het verleden ook al zo. We hebben daarmee ook een aantal instrumenten «richting kunnen geven» voor de groep allerarmsten. We oormerken een aantal instrumenten. We vinden het belangrijk dat de technische assistentie die onder IBRD wordt gegeven, zich richt op het versterken van verdelingsmechanismen.
Mevrouw Maij (PvdA): Ik dank de minister voor haar uitleg. Klopt het dat de Wereldbank meer leningen verstrekt in middeninkomenslanden dan in de lage-inkomenslanden? Klopt het ook dat de Nederlandse bijdrage meer gericht is op middeninkomenslanden dan op lage-inkomenslanden? Ik vraag dit omdat ik dit graag andersom zou zien.
Minister Ploumen: Het laatste, over de Nederlandse bijdrage, klopt niet. Het eerste klopt wel, maar daarbij dienen wij ons te bedenken dat het onder IDA niet alleen om zachte leningen gaat, maar ook om andere typen bijdragen. Ik kan me voorstellen dat dit een voortdurende zorg is van de commissie. Dit lijkt me een onderwerp dat ik mee zal nemen in de inzetbrief. Dan kan ik daar een stand van zaken over geven. Na het debat op 23 mei over de nota zullen we bovendien meer duidelijkheid hebben over de manier waarop we de bezuinigingen multilateraal gaan inrichten. Dan is dit zeker onderwerp van gesprek.
Mevrouw Maij en de heer Sjoerdsma vroegen wat ik vind van de visie van de nieuwe president van de Wereldbank. Ook vroegen ze of hij er niet een beetje lang over doet en of zijn visie strookt met die van de Nederlandse regering. Laat ik met dat eerste beginnen. We hebben het in deze commissie wel vaker gehad over de vraag op welke termijn dingen gedaan moeten worden. Dat geldt ook voor mijn eigen beleid. We zijn allemaal ongeduldig, maar tegelijkertijd zien we ook het belang van een goede afweging. Men wil zich goed kunnen oriënteren. Dat wil de Kamer zelf ook, daarom hebben we ook een bepaalde termijn afgesproken tot het moment waarop het debat over mijn nota plaatsvindt. Ik vind dat we president Kim ook even de ruimte moeten geven. Hij komt op de voorjaarsvergadering met zijn visie. Hij heeft daar al een aantal dingen over gezegd en die geven mij wel vertrouwen. Hij zet namelijk de focus op de allerarmsten en op het uitroeien van extreme armoede voort. Hij gaat niet helemaal «to zero», namelijk tot 3%, wat wel de inzet van mijn beleid is. Dat is natuurlijk wel een onderwerp dat ik ga bespreken in mijn bilaterale ontmoeting met hem. Tegelijkertijd weet ik dat de Wereldbank zich ook wil verhouden tot de doelstellingen van na 2015. De focus op de allerarmsten vind ik goed. Ik heb ook aanwijzingen dat de president van de Wereldbank zich wil blijven inzetten voor gendervraagstukken. Vooralsnog heb ik vertrouwen, maar ik wacht de praktijk af. Ik zal daar zeer graag met de Kamer over debatteren.
Wat is het genderbeleid van de Wereldbank? Het trackrecord van de Wereldbank wat betreft vrouwen was natuurlijk niet zo heel goed, maar daarvoor zijn een aantal heel grote stappen gezet. De Wereldbank profileert zich nu als een van de opinion leaders op dat gebied. Ik ben het wel zeer eens met alle opmerkingen die erover zijn gemaakt: analyse is mooi, maar uitvoering is nog beter. Daar blijf ik op inzetten. Er liep van 2007 tot 2010 een Gender Action Plan. Dat heeft zeker bijgedragen aan de bewustwording van het gendervraagstuk binnen alle geledingen van de Wereldbank. Er zijn absoluut resultaten behaald, mede dankzij een uitvoerig programma binnen de Wereldbank om alle medewerkers zich bewust te laten worden van genderproblematiek, als zij dat al niet waren. Ik vind wel dat we de vinger aan de pols moeten houden. Ik kan me zeer goed voorstellen dat wij in onze inzet voor IDA17 zeer veel aandacht voor gendervraagstukken blijven vragen. Die inzet ligt nog niet helemaal vast. Ik zeg tegen de heer Sjoerdsma dat dit punt ook niet op de agenda van de voorjaarsvergadering staat. Ik wil de Kamer graag informeren over wat andere, hopelijk veel gelijkgezinde landen ervan denken. Onze bewindvoerders hebben hier voor de komende periode een opdracht meegekregen.
De heer Kim, de nieuwe president van de Wereldbank, heeft zelf een medisch-antropologische achtergrond. In zijn interventies klinkt steeds door dat hij zich met ons zorgen maakt over het achterblijven van de doelstellingen voor het terugdringen van moeder- en kindsterfte. Dat is een van de belangrijke Millennium Development Goals.
Mevrouw De Caluwé vroeg of wij geen dingen dubbel doen. Ik merk het volgende op over wat Nederland en de Wereldbank doen en wat de EU en de Wereldbank doen. Volgens mij vroeg mevrouw Maij daar ook iets over. Het is goed dat de afgelopen jaren in Parijs, Accra en Busan met de internationale gemeenschap goede afspraken over alignment zijn gemaakt. De Wereldbank is daar ook bij betrokken. Op landniveau vindt heel regelmatig goede afstemming plaats tussen bijvoorbeeld onze ambassades, de EU-vertegenwoordigingen en de vertegenwoordigingen van de Wereldbank. EU-Commissaris Piebalgs is ook aanwezig bij de voorjaarsvergadering, om meer op strategisch niveau tot afstemming te komen. Ik ben daar voorzichtig positief over. «Positief», omdat er stappen zijn gezet. «Voorzichtig», omdat dit typisch een onderwerp is waar je aandacht voor moet blijven vragen. Tot mijn grote vreugde hebben wij wel grote stappen gezet.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik dank de minister voor het beantwoorden van deze vraag, maar ik heb een vervolgvraag. Afspraken maken is één ding – je bent het al snel eens tijdens high-level meetings met allerlei vertegenwoordigers – maar vervolgens komt de uitvoering aan de orde. Commissaris Piebalgs heeft gezegd dat men het vaak eens is, maar dat hij geen invloed heeft op wat individuele lidstaten uiteindelijk doen. Wij focussen op een bepaald aspect, net als Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ziet de minister dus ook dat er in praktische zin stappen worden gezet, behalve dat tijdens high-level meetings sprake is van overeenstemming?
Minister Ploumen: Mevrouw De Caluwé heeft helemaal gelijk dat mooie woorden snel opgeschreven zijn, maar dat het in de praktijk soms heel taai is. Ik ga niet doen alsof alles optimaal afgestemd wordt. Het «ownership» van landen zelf speelt namelijk ook een rol; de landen hebben er zelf ook nog iets over te zeggen. Maar ik zie echt wel vooruitgang. Ik was onlangs in Afghanistan, in Kabul. Daar heb ik ook gesproken met de vertegenwoordiger van de Wereldbank die verantwoordelijk is voor het lokale programma. Ik heb twee dingen uit dat gesprek onthouden. Ten eerste heb ik onthouden dat zowel hij als ik vroeger met protestborden tegen de Wereldbank geprotesteerd hebben. Hij had ook een cartoon hangen waarop stond dat eerst de Wereldbank tegen arme landen zei «gij zult hervormen» maar dat arme landen nu tegen de Wereldbank zeggen «nee, gij zult hervormen». Dat laatste is gelukkig ook gebeurd. Ons activistenhart «zwol op van trots» bij de resultaten die wij hebben geboekt. Een aantal leden van deze commissie hebben zich daar volgens mij ook voor ingezet. Ten tweede heb ik onthouden dat heel regelmatig over heel concrete samenwerking wordt gesproken. Dan gaat het over onze inzet richting in dit geval het Afghaanse ministerie van Financiën, welke organisaties steun verdienen en of er sprake is van overfunding of underfunding. Wat dat betreft zijn er dus echt stappen gezet. Het is wel een punt van zorg en het is ook een van de onderwerpen voor mijn bilaterale gesprekken bij de Wereldbank. Ik zet in mijn gesprekken met mijn EU-collega's natuurlijk ook op optimale afstemming in, in de Raad of tijdens bilaterale contacten. Dat blijf ik doen en ik blijf er ook graag over rapporteren. Ik houd echter staande dat we voorzichtig positief kunnen zijn.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Zet de minister zich ervoor in om het neer te leggen waar het het meest effectief is? Ik bespeur namelijk het volgende in haar antwoord. Als je puur naar Afghanistan kijkt, worden de afspraken in het veld gemaakt. Als je op Wereldbankniveau overeenstemming bereikt, is het gevaar te groot dat men er in de veldkantoren of op ambassadeniveau niet mee aan de slag gaat.
Minister Ploumen: Nogmaals, ik begrijp die zorg. Voor sommige financieringen werkt coördinatie op landenniveau het beste. Soms werkt het beter op thematisch niveau. Ik zal er zeker goed naar kijken. Het kan ook best zijn dat het in Afghanistan heel goed werkt, maar in Zuid-Sudan bijvoorbeeld veel minder. Ik zal het tijdens mijn reis telkens als een aandachtspunt meenemen. «Meenemen» klinkt weer zo vrijblijvend, maar ik vraag er aandacht voor en ik rapporteer er graag over.
Ik wil graag iets uitvoeriger ingaan op land grabbing, want dat is voor mij een groot punt van zorg. Ik heb dat ook gemeld in een brief die ik volgens mij naar aanleiding van een Oxfam-rapport heb geschreven. De heer Van Ojik hoeft er dus geen enkel moment aan te twijfelen dat zijn zorg ook de mijne is. Ik wil graag onderscheid blijven maken tussen land grabbing en grootschalige landacquisitie. Dat laatste hoeft namelijk geen land grabbing te zijn, maar dat eerste is het altijd. Wat is de rol van de Wereldbank daarbij? Ziet de Wereldbank er wel scherp genoeg op toe en ziet Nederland wel scherp genoeg toe op wat de Wereldbank doet? De 21 klachten die het inspectiepanel, dat ik zeer hoog heb zitten, heeft ontvangen, gaan met name over grootschalige landacquisitie. Ik volg het overigens nauwgezet. Daarnaast zijn er nog een aantal vraagstukken rond land grabbing die misschien nog niet bij het inspectiepanel terecht zijn gekomen of waar de Wereldbank misschien indirect bij betrokken is. Ik vind dat de Wereldbank er zeer veel aandacht voor moet hebben. Er is al meer aandacht voor dan in voorgaande jaren, maar Nederland heeft daarbij wel een duw in de goede richting gegeven.
Ik deel graag aan de heer Van Ojik mee wat dit precies inhoudt. Nederland investeert op een aantal manieren in de versterking van land-governance, want daarmee begint het eigenlijk. We ondersteunen de International Land Coalition. We ondersteunen ook ngo's als Oxfam, Cordaid, ICCO en ActionAid in hun werk om mensen aan wie een bepaald stuk land toebehoort, een stem te geven. Er is een partnerschap tussen mijn ministerie, de universiteit van Utrecht, Hivos, het KIT, Agriterra, de universiteit van Wageningen, Triodos en het Afrika-Studiecentrum, namelijk de The Netherlands Academy on Land Governance for Equitable and Sustainable Development. De inzet is het combineren van ervaringen, kennis en financiering. Via onze ambassades zetten we erop in, soms via een «case by case»-benadering maar soms ook breder door ngo's te steunen. We wijzen andere donoren in EU-verband en bij de Wereldbank op het onderwerp. We vragen er ook aandacht voor in onze eigen beoordeling van financieringsaanvragen via het bedrijfsleveninstrumentarium. In april 2013 is er een conferentie waarvoor wij de Wereldbank geëngageerd hebben om over het onderwerp te spreken. Ik verwelkom ook de inzet van ngo's wat dat betreft. Ik zeg tegen mevrouw De Caluwé dat dit volgens mij pragmatisch en nuchter is. Dit houdt voor mij in dat het voor welke doelstelling dan ook niet zo mag zijn dat door gebrek aan formeel eigendomsrecht, en formele documenten waarin dit wordt vastgelegd, arme mensen van hun land worden verjaagd en dan ook geen vergoeding krijgen voor een dergelijke landonteigening.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De minister zegt dat zij graag onderscheid blijft maken tussen landacquisitie en landroof. Is het probleem niet juist dat de grens tussen grootschalige landacquisitie en landroof zeer diffuus en heel moeilijk te definiëren is in landen waar de land-governance slecht geregeld is? Leidt dit niet juist tot een woordspelletje? Het doet me denken aan de vraag of Nederland al dan niet een belastingparadijs is. De een zegt van wel, de ander van niet. We zijn het allemaal eens over het probleem. Het is echter minder van belang hoe de minister het noemt dan wat zij eraan doet.
Minister Ploumen: Ik kan het niet oneens zijn met de heer Van Ojik dat het erom gaat wat je eraan doet in plaats van dat je eindeloos over termen stoeit. Zo kennen de heer Van Ojik en ik elkaar ook. We spreken over dit onderwerp in het kader van het algemeen overleg over de Wereldbank. Het volgende ligt voor. Ten eerste: ziet Nederland er precies genoeg op toe dat er geen sprake is van landroof als de Wereldbank betrokken is bij landacquisitie? Het antwoord op die vraag is ja. Sterker nog, Nederland heeft zich daarover kritisch betuigd als zich dat al heeft voorgedaan. Ten tweede is Nederland zich er zeer scherp van bewust dat grootschalige landacquisitie, los van de betrokkenheid van de Werelbank daarbij, een groot aantal ongewenste «fall-outs» heeft. Een daarvan kan zijn dat mensen door gebrek aan land-governance van hun land moeten, maar niet genoeg gecompenseerd worden. Heeft Nederland daar genoeg aandacht voor? Ja! Die twee punten komen samen als we soms met de Wereldbank samenwerken. Volgens mij bestaat er dus geen enkel verschil van inzicht over – wij delen de zorg – maar ik zeg wel tegen de heer Van Ojik dat het probleem daarmee nog niet uit de wereld is. Ik blijf er dus zeer alert op.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Misschien kunnen we onze zorg wat concreter maken. Ik maak me zorgen over de 21 zaken die bij het inspectiepanel voorliggen. Ik begrijp uit de brief van de minister dat die zaken al sinds 2008 voorliggen. Misschien kan de minister binnenkort, wellicht in Washington, eens nagaan hoe het met die 21 zaken staat? Wat kunnen wij daarover vernemen, zodat wij daarvan kunnen leren in relatie tot de inzet van de minister en mij? Kan dat misschien concreet en op korte termijn gebeuren?
Minister Ploumen: Dat zeg ik heel graag toe. Ik zal zorgen voor een overzicht van de 21 casussen. Voor zover het mogelijk is, gegeven de manier waarop de procedures verlopen, zal ik duidelijk maken waar we staan. Daar zijn ook allerlei formele kaders voor, maar ik zeg dat heel graag toe.
Mevrouw Maij (PvdA): De minister geeft duidelijk aan dat we nu spreken over de Wereldbank en de risico's op landroof bij grootschalige landacquisitie met middelen van de Wereldbank. De minister zegt ook dat er andere risico's zijn, buiten de bijdrage van de Wereldbank om. Zij geeft aan welke activiteiten Nederland in dat verband onderneemt. Deze commissie heeft recent een hoorzitting over landroof gehouden. Er komen voor mij echter een aantal dingen onvoldoende bij elkaar in relatie tot onze inzet voor het tegengaan van landroof en bijvoorbeeld het versterken van de capaciteit van de bevolking die van haar land wordt afgejaagd of gekocht. Ik zou het zeer op prijs stellen als de minister ons daar uitgebreider over informeert, wellicht via een brief. Misschien kunnen wij later een apart algemeen overleg voeren over landroof, niet alleen in de context van de Wereldbank maar ook in bredere zin.
Minister Ploumen: Dat zeg ik mevrouw Maij heel graag toe.
Een aantal leden hebben vragen gesteld over de BRIC-bank. Ik volg die ontwikkelingen ook nauwgezet en met veel belangstelling. Het toont wat mij betreft twee dingen aan. Ten eerste toont het aan dat de BRIC-landen op allerlei manieren een kracht zijn om rekening mee te houden. Zij varen daarbij soms hun eigen koers. Ten tweede toont het aan dat zij belangstelling hebben voor internationale ontwikkelingsfinanciering. Dat is ook buitengewoon belangrijk. Nederland is er altijd voorstander van geweest om aan de tafel van internationale financiële instellingen ook plaats te maken voor BRIC-landen. Voor de Wereldbank is dat ook gebeurd. Ik hoop echter dat de oprichting van een BRIC-bank niet leidt tot verdere versnippering, bijvoorbeeld doordat het ten koste gaat van bijdragen aan de bestaande internationale financiële instellingen. Ik hoop namelijk dat de BRIC-landen zowel financieel als wat betreft ideeën met name daar hun invloed doen gelden.
Onlangs is in Durban een BRIC-top geweest. Daar hebben de BRIC-landen aangekondigd dat zij een bank willen oprichten. Heel precies heeft de top een verklaring voortgebracht waarin de politieke wil wordt uitgesproken om een bank op te richten. De doelstelling van de bank zou het ondersteunen van al bestaande inspanningen van multilaterale en regionale financiële instituties zijn. De leiders van de BRIC-landen hebben aangegeven tevreden te zijn en gezegd dat de oprichting van zo'n bank uitvoerbaar en levensvatbaar is. Er is echter nog geen overeenstemming over concrete bijdrages of een statuut bereikt. Van de verschillende landen horen wij ook verschillende geluiden daarover. Het ene land is wat positiever en activistischer dan het andere land. Waarschijnlijk wordt de bank dan ook niet op heel korte termijn opgericht. Het is voor mij wel belangrijk om het te volgen. Enerzijds is het namelijk een teken van groeiend zelfbewustzijn. Anderzijds is het een punt van zorg, omdat ik graag wil dat we bij elkaar blijven en dat iedereen binnen de bestaande instellingen de invloed krijgt die hij verdient.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik zie de oprichting van een BRIC-bank met zorg tegemoet. De BRIC-landen willen niet voor niets een bank oprichten. Zij kunnen zich namelijk niet voldoende vinden in de manier waarop de Wereldbank functioneert. Daarom willen zij het op hun eigen manier doen. We hebben in de Volkskrant kunnen lezen dat de nieuwe president van Kenia, Kenyatta, allereerst naar China zal reizen. Hij wil financiering uit China halen. Vrij vertaald zegt hij: de Westerse landen stellen veel eisen en hebben veel noten op hun zang, maar zij kunnen mijn rug op. Ik zie het dus een beetje bezorgd tegemoet. De insteek van de BRIC-landen is natuurlijk om op een makkelijkere manier aan geld te kunnen komen, zonder aan allerlei eisen en voorwaarden te moeten voldoen. Aan de ene kant stellen wij steeds meer eisen en voorwaarden, maar aan de andere kant zien wij dat de BRIC-landen daardoor weglopen en het op hun eigen manier gaan doen. Ik heb hier dus zorgen over en ik vraag me af of de minister die deelt.
Minister Ploumen: Ik ben overigens één onderwerp vergeten te beantwoorden voor mevrouw De Caluwé, namelijk procurement. Ik zal daar zo nog iets over zeggen.
Ben ik ook zo bezorgd als mevrouw De Caluwé? Bij groeiend zelfbewustzijn hoort dat landen besluiten nemen of inzetten hebben die ons misschien niet zo welgevallig zijn. Wij zullen onze invloed dan ook op een andere manier moeten kanaliseren. Wij konden in de Volkskrant ook lezen dat ministers van Handel én Ontwikkelingssamenwerking nog wel steeds welkom zijn om te spreken met de president van Kenia. Ik zie dus uit naar een uitnodiging van hem. In een ander debat zullen we er nog weleens uitvoeriger over spreken. Je kunt het level playing field waar mevrouw De Caluwé over spreekt, op twee manieren opvatten. Ten eerste kun je zeggen: do as the Chinese do. Ten tweede kun je ervoor zorgen dat de manier waarop wij omgaan met de relaties met die landen, past bij Nederland. Dat geldt voor onze investeringen daar en de eisen die we daaraan bijvoorbeeld stellen in termen van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het geldt ook voor de manier waarop wij de invloed van landen willen organiseren. Vooralsnog brengt die laatste manier ons meer. Mijn moeder zei vroeger thuis: als Piet in de Maas springt, spring jij toch ook niet in de Maas? Wij moeten hier dus een eigen koers in bepalen, en proberen gelijkgezinde landen daarbij te betrekken. Ik ben dus iets minder bezorgd dan mevrouw De Caluwé, maar ik volg de ontwikkelingen wel nauwgezet. Ik ben het zeer met haar eens dat wij onze inzet moeten afstemmen op de veranderende wereld. Hoe dat precies uitvalt, kan per kwestie verschillen. Als het gaat om stemverhoudingen kan dat anders liggen dan als het gaat om het belang dat wij bijvoorbeeld hechten aan OESO-richtlijnen. Vooralsnog vind ik dat het goed is als alle landen zich vertegenwoordigd voelen in de internationale financiële instellingen. Dat gaat soms gepaard met verschuivingen in machtsverhoudingen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb ook een vraag over dit punt. Ik ben het eens met de minister dat het nog niet zo concreet is, hoewel er natuurlijk al wel bedragen over tafel gaan. Een bedrag van 5 miljard is een serieuze hoeveelheid geld. Daarnaast blijkt uit de politieke verklaring dat ze niet het idee hebben om er een regionaal bankje van te maken. Dat zou op zich natuurlijk prima zijn. Dat zou geen enkel probleem zijn. De landen zeggen echter nadrukkelijk: dit is omdat wij ontevreden zijn met de Wereldbank en ons eigen alternatief willen hebben. Op de lentevergadering is straks iedereen bij elkaar. Ik hoop dat niet alleen Nederland en een aantal gelijkgezinde landen maar ook de president van de Wereldbank zich ervoor gaat inspannen om de oprichting van die bank te voorkomen. Dat kan door de betreffende landen het idee te geven dat ze wel voldoende stem in en steun aan de Wereldbank hebben. Ik vraag de minister dus om zich daar echt voor in te zetten. Dat heeft ze al gedeeltelijk gedaan. De minister zegt dat die landen ook gaan voor internationale ontwikkelingsfinanciering. Ja, dat geloof ik, maar dat doen zij natuurlijk op een andere manier dan wij voor ogen hebben.
Ik heb ook gevraagd hoe de minister het gevaar ziet van financiële uitholling van de Wereldbank als dit alternatief daadwerkelijk tot stand komt.
Minister Ploumen: Ik zeg de heer Sjoerdsma graag toe dat ook dit op mijn lijstje zal staan van zaken die ik wil bespreken met de president van de Wereldbank. Ik hoop dat hij even heeft! Ik ben het zeer eens met de heer Sjoerdsma en ik kan mij niet voorstellen dat hier niet en marge over gesproken zal worden. Hij kan er vertrouwen in hebben dat ik dat zal doen. Het is natuurlijk te prijzen dat landen boter bij de vis doen als het gaat om groeiend zelfbewustzijn. Het moet echter zorgen baren als dit zou leiden tot een uitholling van de bestaande financieringsfaciliteiten, omdat dat vervolgens weer leidt tot versnippering. Dat staat nog even los van allerlei andere overwegingen die je daarbij kunt maken. Ik zeg de heer Sjoerdsma dus graag toe dat ik dit zorgvuldig zal volgen. Nogmaals, het lijkt nog niet van vandaag op morgen te gebeuren, maar de BRIC-landen zullen dit ook beschouwen als een mogelijk breekijzer op bepaalde onderhandelingspunten.
De heer Sjoerdsma (D66): Dank voor dit antwoord. Ik heb nog een inhoudelijke vraag. Hoe ziet Nederland de zorgen die de BRIC-landen op tafel leggen en de moderniseringsagenda van de president bij elkaar komen?
Minister Ploumen: Daarmee zitten we meteen in het hart van het dilemma dat zich hierbij voordoet. Er zijn twee dingen over te zeggen. Ten eerste zullen we van de president van de Wereldbank niet alleen iets willen horen over de doelstelling van de Wereldbank, maar ook over de manier waarop hij de organisatorische en politieke set-up van de bank ziet. Het tweede vraagstuk is misschien nog wel gecompliceerder. Kim wil zich richten op de allerarmsten. Wij hebben hier gewisseld dat dit ook de positie is van Nederland, sowieso wat betreft het IDA-instrument maar ook wat betreft andere instrumenten. De vraag is of de BRIC-landen die positie nog wel zullen delen als zij voor zichzelf beginnen of als zij grotere invloed krijgen binnen de bestaande besturen. Zij hebben namelijk ook zo hun eigen zorgen. Daar schuurt onze wens om iedereen de plek aan de tafel te geven die hem toekomt, met een inhoudelijke agenda. Ik kan mij heel goed voorstellen dat dit in de komende jaren niet alleen een van de onderwerpen zal zijn waarover wij in deze commissie zullen spreken – hoe maken we een afweging van de belangen? – maar dat dit ook een van de redenen is waarom president Kim niet meteen in de eerste week met een visie kwam. Hij moet daar namelijk ook iets van een weging en een richting aan gaan geven.
De voorzitter: Ik kijk even naar de commissieleden. Is er nog behoefte aan een tweede termijn? De minister heeft ook nog een punt. Dat behandelt zij eerst. Daarna doen we nog heel snel de nabranders.
Minister Ploumen: Dank u, voorzitter. Ik had nog vergeten om het te hebben over de aanbestedingen. Daar heeft een aantal leden naar gevraagd. De Wereldbank levert statistieken die wat vertekend zijn omdat er soms een heel grote aanbesteding tussen zit. We kunnen daaraan dus niet alles ontlenen, maar we zien wel dat het voor kleinere bedrijven lastig is om mee te doen. Nederland heeft zich ervoor ingezet om de aanbestedingen van de Wereldbank op te knippen in kleinere delen, waardoor ook kleinere bedrijven kunnen meedoen. Ook zet Nederland zich actief in om Nederlandse bedrijven kansrijker te laten zijn bij die aanbestedingen, door hen daarin te begeleiden. Agentschap NL heeft daar volgens mij een rol in. Ik vind het van belang dat Nederlandse bedrijven wat actiever kunnen meedoen aan die procurementprocessen. Ik heb daaraan ook wat woorden gewijd in een nota waarover wij nog komen te spreken.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Wij zijn tevreden dat de minister onze zorgen deelt over de te hoge salarissen bij de Wereldbank, en dat zij het als een optie ziet dat er straks, als het onderzoek klaar is, ook gekort gaat worden op de organisatie van de Wereldbank. Natuurlijk zegt zij nu niet dat dit zonder meer zal gebeuren, maar zij neemt het wel in overweging. Dat waarderen wij, want wij vinden dat het signaal voor organisaties als de Wereldbank helder moet zijn. Zeker nu in Nederland allerlei organisaties die geld van de overheid krijgen, worden gekort, vinden wij dat dit er ook bij hoort voor de Wereldbank. Het is goed om te horen dat de minister ook op deze lijn zit.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Dank aan de minister voor haar antwoord in eerste termijn. Ook ik begin met de salarissen. Ik ben het met de minister eens en dank haar voor haar inzet daarop. Ik vraag me nog wel het volgende af. We hebben nu al in zo veel verschillende AO's zorgen geuit over de salarissen bij zo veel internationale organisaties. Is er niet een manier om onze inzet op dat gebied uiteen te zetten? Bij welke organisaties gaan we aandringen op een gematigder beloningsbeleid en met wie trekken we daarin op? Kunnen we dat niet in één keer uniformeren? Volgens mij geldt dit namelijk ook voor het IMF. Ook over de VN en de EU hebben we zorgen, en ongetwijfeld ook over de OVSE en andere organisaties. Als we dan toch deze slag gaan slaan bij de Wereldbank en bij andere organisaties, dan kunnen we dat misschien in één keer integraal doen met een clubje gelijkgezinde landen. Dan maken we een interessante slag.
Er ligt nog een aantal vragen uit mijn eerste termijn, tenzij ik die beantwoording heb gemist. Ik heb gevraagd of we gaan bezuinigen op de Wereldbank. Dat was mij niet helemaal duidelijk. Zo ja, waarop? Er is eind maart in Parijs gesproken over het allerarmstenloket. Over die bijeenkomst heeft de minister kort iets gezegd. Kan zij meer zeggen over de uitkomst daarvan? Wat zeggen bijvoorbeeld de BRIC-landen bij de onderhandelingen? Dat is interessant. De minister zegt namelijk dat die landen minder inzetten op de allerarmsten. Hoe stellen zij zich dan op in de discussie over de allerarmsten?
Dank voor de beantwoording over de procurementvraag voor de Nederlandse bedrijven.
Tot slot ben ik blij met de toezeggingen, waaronder de toezegging dat wij hier twee keer per jaar wat uitgebreider over de Nederlandse inzet zullen praten. Ik wil er geen kerstboom van maken, maar kunnen we dan ook iets meekrijgen van de concrete resultaten die onder andere met Nederlands geld worden behaald? Dat is ook goed voor het draagvlak. In het IOB-rapport las ik uitgebreide informatie over wat er met het Nederlandse trustfundgeld in Afghanistan gebeurt. Daar worden heel grote resultaten geboekt, die eigenlijk onderbelicht blijven. Ik vind dat zonde.
Mevrouw Maij (PvdA): Voorzitter. Dank aan de minister voor haar toezegging om de Kamer een wat bredere visie te zenden voor de middellange termijn, waarin niet alleen wordt ingegaan op de agenda voor het komende halfjaar maar waarmee ook de agenda wordt gezet voor de jaren daarna. Als ik de minister goed heb begrepen, wil zij zich meer op de allerarmsten gaan richten. Ook het onderwerp gender heeft zij daarbij genoemd. Daar kunnen wij ons zeer in vinden.
Dank ook voor de toezegging om ons te informeren over landroof en haar visie op landacquisitie, niet alleen in het kader van de Wereldbank maar ook in een breder kader.
Tot slot hopen wij dat de minister de focus die zij heeft genoemd, ook daadwerkelijk richting kan geven in de Wereldbank. Het is namelijk niet alleen zo dat de presidenten uit Afrika als eerste naar China gaan; ook de Chinese president legde binnen drie dagen zijn eerste bezoek af aan Afrika. Hij kwam tijdens dat eerste bezoek niet in Europa. Ik denk dus dat het goed is dat wij in contact staan met al deze spelers, om onze eigen agenda goed neer te kunnen zetten.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. De VVD vindt het eveneens goed dat de minister komt met haar visie op de inzet van Nederland binnen de Wereldbank. Ik vraag de minister om daarin ook mee te nemen het antwoord op de vraag welke gelijkgezinde landen er zijn. Ik geloof namelijk graag dat we iets meer invloed hebben dan die 1,95% of die 4,28% doen vermoeden, maar zonder gelijkgezinde landen zijn we een heel kleine speler binnen de Wereldbank.
Ik zie met belangstelling het rapport tegemoet van Zweden en het Verenigd Koninkrijk over de salarissen. Het is goed dat dit wordt gedeeld. De bedragen die worden betaald aan organisaties als de Wereldbank gaan over het algemeen omlaag. De Wereldbank gaat nu kijken naar de inzet op inhoud. Welke keuzes worden er met betrekking tot de inhoud gemaakt? Dan mogen we zo'n organisatie best vragen om ook een bijdrage te leveren binnen de eigen organisatie, ook in de vorm van salarissen.
Ik ga nog kort in op de BRIC-bank. Ik blijf daarover zorgen houden. Ik hoop dat de minister erop aandringt dat er heel serieus gekeken zal worden naar de ontevredenheid van de BRIC-landen. Het is veel beter om ze binnen de Wereldbank te houden dan om erbuiten met hen te moeten overleggen over wat wenselijk is. We zien in ontwikkelingslanden al dat de eigen regeringen sterker worden en zich verweren tegen het misbruik maken van omstandigheden, maar het is altijd beter om ze binnen de Wereldbank te houden dan om dit erbuiten te moeten aankaarten.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Dank aan de minister voor haar antwoorden en toezeggingen. De minister gaat ons informeren over de landroof. Ik wil haar nog vragen of zij dat kan doen voor de behandeling van de nota. Wij vinden dit allemaal een belangrijk onderwerp. Het zou goed zijn om op 23 mei te zien wat er is gebeurd.
Ik vind het heel goed dat er een wat breder geformuleerde inzet komt wat betreft landroof. Ik heb zelf in mijn eerste termijn uitgebreider gesproken over de IFC. De minister is daar niet echt op ingegaan. Dat is op zichzelf prima; dat komt dan misschien in de brief. Ik heb gesproken over de armoedefocus van de IFC en de betrokkenheid van de IFC bij milieuvervuilende activiteiten. Ook heb ik gezegd dat de IFC via de advisory services ook betrokken is bij advisering op het gebied van grootschalige landverkoop; laten we het zo maar even neutraal noemen. Wij zijn in de IFC heel belangrijk. Er gaat ook relatief veel geld naartoe vanuit Nederland. Ik kan niet helemaal overzien of dat nodig is, maar ik nodig de minister in elk geval uitdrukkelijk uit om in de inzetbrief wat meer op de IFC in te zoomen.
Minister Ploumen: Voorzitter. Dank voor de inbreng in tweede termijn. Er staan nog een paar punten open. Gaan we bezuinigen op de Wereldbank en zo ja, waarop precies? Het zal helder zijn dat we daar op 23 mei specifieker op zullen ingaan. Hoe vallen de bezuinigingen binnen het multilaterale kanaal nu precies neer? Ik heb inderdaad aangegeven dat ik geen bestaande contracten wil openbreken, maar er is ook nog zoiets als geen nieuwe toezeggingen doen. Dat zeg ik tegen de heer Sjoerdsma. Voorzitter, met uw goedvinden schuif ik de precieze beantwoording door naar 23 mei.
Wat is er aan de hand rondom IDA17? Er is inderdaad onlangs een bijeenkomst geweest. In mijn rapportage zal ik ook onze formele IDA-inzet formuleren. Wat in elk geval is besproken, is de positie van de BRIC-landen, die het liefst zo lang mogelijk in de categorie «arme landen» willen blijven vallen, om de definiëring, niet om het zelfbewustzijn. Hoe gaat het proces van graduation uit IDA en welke transitiefaciliteiten zijn daarmee gemoeid? Dat is natuurlijk onderwerp van gesprek. Het zal de commissie dan ook niet verwonderen dat wij daar een heel sterke armoedefocus hebben. Overigens doen we dat bij de IFC ook, zeg ik tegen de heer Van Ojik. Wij focussen op fragiele, arme landen. Daar zal echt nog wel wat debat over gevoerd worden.
Over de salarissen is mij gevraagd of die ook in één pakketje behandeld kunnen worden. Dat is een beetje appels en peren vergelijken. We zetten ons inderdaad in verschillende gremia daarvoor in. Dat doen wij zo veel mogelijk met gelijkgezinde landen, maar zelfs dan hebben we niet altijd de meerderheid. Zo simpel is het. Daarom heb ik ook in mijn eerste termijn een paar keer gezegd dat ik niet alleen wil overleggen met gelijkgezinde landen, maar ook de groep van gelijkgezinde landen wil vergroten. In het komende halfjaar wil ik bekijken hoe ver we daarmee komen, ook omdat we dan hopelijk zicht hebben op de bevindingen van het onderzoek.
De heer Sjoerdsma (D66): Omdat wij dit zo doen bij de Wereldbank, vraag ik me af of er ergens een lijstje is waarop staat bij welke organisaties wij ons inzetten voor de versobering van de arbeidsvoorwaarden. Het is interessant om de inzet van Nederland in de volle breedte te zien. Ik besef dat dit gedeeltelijk buiten het bestek ligt van dit onderwerp.
Minister Ploumen: Het simpele antwoord is inderdaad dat we dit in de breedte wel doen, dus niet alleen bij de Wereldbank maar ook bij VN-instellingen waarbij dit aan de orde is. Ik kan me voorstellen dat ik er, als we daar een keer een resultaat op boeken of er een debat over voeren, nadrukkelijk zelf voor zal zorgen dat de Kamer daarover informatie krijgt. Wij laten ons echter kennen als prudente beheerders van de salarissen.
Ik zeg de heer Van Ojik graag toe om voor de behandeling van de nota met een brief te komen. Dat is dan een uitwerking van de vragen die ik zojuist stelde. Op welke manieren doen we dit? Wat zijn de dilemma's? Waar zetten we op in in de komende jaren? Dat zeg ik zeer graag toe.
De voorzitter: Ik herhaal nog de toezeggingen en verwijs voor de rest naar het verslag van dit AO. Ik dank u allen hartelijk en wens u verder een plezierige dag toe.
– De minister zal de Kamer per brief informeren over de resultaten van het onderzoek naar het beloningsbeleid bij de Wereldbank en de strategie om dit structureel op de agenda te zetten.
– De minister zal in de inzetbrief voor de voorjaars- en de najaarsbijeenkomst breder ingaan op de Nederlandse visie op de Wereldbank, inclusief de agendabepalingen.
– De minister zal in de verslaglegging van werkbezoeken aan fragiele staten rapporteren over inspanningen om de afstemming tussen de Wereldbank en de partnerlanden over de inzet te optimaliseren.
– De minister informeert de Kamer voor 23 mei per brief over de Nederlandse inzet om landroof tegen te gaan.
Sluiting 11.40 uur.