Voorgesteld 28 juni 2023
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op grond van het voorgestelde artikel 254a Wetboek van Strafrecht bij een veroordeling wegens een van de misdrijven opgenomen in de artikelen 240 tot 252 door de rechter ook de ontzetting van een aantal rechten kan worden uitgesproken, waaronder ontzetting uit «de uitoefening van dat beroep»;
constaterende dat de rechtspraak een ruime invulling aan de term «dat beroep» geeft, die inhoudt dat het gaat om beroepen die in voldoende verband staan met het beroep waarin het stafbare feit is begaan;
overwegende dat het met name in het nieuwe artikel 254a van belang is dat van een ruime uitleg van «dat beroep» wordt uitgegaan, omdat de ernst van het seksuele misdrijf in sommige gevallen zo groot is dat de veroordeelde ook uit de uitoefening van soortgelijke beroepen zou moeten worden ontzet;
verzoekt de regering om de term «dat beroep» in het kader van de ontzetting van het uitoefenen van dat beroep, zoals onder andere gebruikt in artikel 254, lid 2, Wetboek van Strafrecht ruim uit te leggen, zodat het in lijn is met de uitleg van de rechtspraak,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kuik