Ontvangen 7 februari 2022
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt het voorgestelde artikel 556 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «gedurende een periode van drie dagen na de inbeslagneming», wordt «ten tijde van de inbeslagneming nog niet waren» vervangen door «gedurende een periode van drie dagen na inbeslagneming zijn» en wordt een zin toegevoegd, luidende: De officier van justitie kan dit bevel geven tot uiterlijk drie dagen na de inbeslagneming.
2. In het tweede lid wordt na «kan, » ingevoegd «ook in het geval hij in de drie dagen na de inbeslagneming van het geautomatiseerd werk nog geen bevel heeft gegeven,» en wordt «de periode van drie dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd voor een periode van ten hoogste drie maanden» vervangen door «een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van ten hoogste drie maanden na de inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk».
In het voorgestelde artikel 556 wordt een regeling geïntroduceerd voor het kennisnemen van nieuwe gegevens na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk. De indiener begrijpt het voorstel als volgt. De officier van justitie is, op grond van het eerste lid, zelfstandig bevoegd om de eerste drie dagen na de inbeslagneming te bevelen dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van nieuwe berichten die gedurende een periode van drie dagen na de inbeslagneming binnenkomen op het inbeslaggenomen apparaat. Dit bevel kan worden verlengd tot een periode van drie maanden. Verlengen veronderstelt echter dat altijd eerst een bevel door de officier van justitie gegeven zou moeten worden. Anders valt er immers niets te verlengen. De officier van justitie zou echter niet verplicht moeten zijn om het bevel zoals bedoeld in het eerste lid al te geven in die eerste drie dagen. Vooral omdat in veel gevallen niet duidelijk zal zijn of de beveiliging van het inbeslaggenomen genomen geautomatiseerde werk ook ontsleuteld is. Als geen toegang is verkregen tot het geautomatiseerde werk wordt de bevoegdheid van artikel 556 ook niet ingezet. De voorgestelde wetstekst zal naar de mening van indiener om die reden tot onnodige bevelsinflatie leiden. Ook op een later moment moet de officier van justitie kunnen bevelen tot het bedoelde onderzoek. Daarvoor heeft hij echter wel een machtiging van de rechter-commissaris nodig, omdat door de langere periode inmiddels meer gegevens beschikbaar zijn. Het onderzoek kan, na een verkregen machtiging van de rechter-commissaris, gericht zijn op gegevens die in een periode van drie maanden na inbeslagname zijn opgeslagen op het geautomatiseerde werk.
De indiener wil met dit amendement verduidelijken dat niet per se sprake hoeft te zijn van een bevel in de eerste drie dagen na het moment van inbeslagneming. Ook op een later moment kan een bevel worden gegeven. Met dit amendement wordt aldus voorkomen dat de wet zo wordt gelezen dat in de gevallen waarin in de eerste drie dagen geen bevel is gegeven, er daarna geen bevel meer kan worden gegeven. Ook verduidelijkt dit amendement dat indien op een later moment het bevel wordt gegeven, na machtiging door de rechter-commissaris, op welke periode het kennisnemen van binnengekomen berichten dan ziet: namelijk de eerste drie maanden na inbeslagname. Hiermee wordt de reikwijdte en werkbaarheid van de bevoegdheid verduidelijkt en voor de praktijk in belangrijke mate verbeterd.
De indiener doet met dit amendement ook recht aan diverse adviezen om de termijnen van de bevoegdheden van de bestaande de artikelen 556 en 557 gelijk te houden. Voor artikel 557 is dan ook een vergelijkbaar amendement voorgesteld.
Ellian