Ontvangen 7 oktober 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Aan artikel VIII, vierde lid, wordt een zin toegevoegd, luidende:
Indien binnen die termijn de Tweede Kamer besluit niet in te stemmen met het ontwerp, wordt geen voordracht gedaan.
Een fundamenteel uitgangspunt van onze parlementaire democratie is dat het parlement altijd het laatste woord heeft over vrijheidsbeperkende maatregelen.
Dit uitgangspunt komt onder meer tot uitdrukking in artikel 103 van de Grondwet. Op grond van dat artikel kan de regering – nadat zij de uitzonderingstoestand heeft afgekondigd – vrijheidsbeperkende maatregelen treffen en daarbij afwijken van grondrechten. Het parlement kan echter te allen tijde beslissen die uitzonderingstoestand te beëindigen en houdt derhalve het laatste woord.
In het onderhavige wetsvoorstel wordt dit uitgangspunt om onduidelijke redenen verlaten. Hoewel op grond van het voorstel zeer ingrijpende maatregelen kunnen worden getroffen, waarbij wordt afgeweken van grondrechten, is de regering zelfstandig bevoegd om te besluiten over het voortduren van de maatregelen.
Op grond van Artikel VIII vervalt de wet automatisch zes maanden na de inwerkingtreding, maar de regering kan dit steeds verlengen. Het ontwerp van het verlengingsbesluit moet weliswaar worden voorgelegd aan het parlement, maar het parlement kan dit niet tegenhouden. Zelfs als het parlement zich verzet tegen verlenging van de wet, kan de regering anders besluiten.
Indieners hechten er sterk aan het genoemde uitgangspunt van onze parlementaire democratie te handhaven en stellen voor in de wet op te nemen dat de Tweede Kamer kan besluiten niet in te stemmen met verlenging, zodat het parlement te allen tijde het laatste woord houdt over het voortduren van de wet.
Van Haga Baudet