Ontvangen 28 oktober 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In het opschrift wordt na «Wet griffierechten burgerlijke zaken» ingevoegd «en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» en wordt toegevoegd «en het wegens financiële omstandigheden kunnen maximeren van de kostenveroordeling».
II
Voor de puntkomma aan het slot van de beweegreden wordt ingevoegd «en om de kostenveroordeling te kunnen maximeren wegens de financiële omstandigheden van een partij».
III
Na artikel I wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Er is nu een discretionaire bevoegdheid voor de rechter om de veroordeling tot betaling van het griffierecht van de wederpartij te maximeren tot het bedrag dat van de partij zelf aan griffierechten geheven is of in het geval er sprake is van een kantonzaak zou zijn geheven als de verliezende partij eiser was geweest. De rechter kan dit doen als veroordeling tot betaling van de griffierechten van de wederpartij leidt tot een «onbillijkheid van overwegende aard», «gelet op de proceshouding van de in het gelijk gestelde partij». Het komt nu te vaak voor dat de verliezende partij een natuurlijke persoon is die de (veel hogere) griffierechten van de rechtspersoon moet vergoeden, waardoor eerstgenoemde in de financiële problemen kan komen.
Met dit amendement worden de gronden voor deze discretionaire bevoegdheid aangevuld: de verliezende partij is niet gehouden meer griffierechten te vergoeden dan die zij zelf gemaakt heeft (of in kantonzaken zou hebben gemaakt als zij eiser was geweest) als de financiële omstandigheden van de verweerder daar aanleiding voor geven. Een objectief criterium daarvoor zou kunnen zijn dat deze procespartij in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Van Nispen Van den Berge