Ontvangen 21 april 2021
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I wordt voor onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
In artikel 2.2 wordt na het tiende lid een lid ingevoegd, luidende:
10a. Onverminderd het bepaalde in het tiende lid, onderdeel b, is het verboden dieren te houden in kooien.
Nog altijd zijn er in de Nederlandse veehouderij miljoenen dieren die hun leven moeten slijten in kooien ten behoeve van de vlees- en eierindustrie. Bijvoorbeeld leghennen die worden gefokt en gebruikt voor de productie van eieren en in koloniekooien worden gehouden. En konijnen die worden gefokt en gebruikt voor de productie van vlees. In deze kooien is geen ruimte voor natuurlijk gedrag: de dieren kunnen niet op een normale manier voedsel zoeken, konijnen kunnen niet graven, kippen kunnen niet stofbaden, zeugen die klem liggen tussen stangen kunnen hun biggetjes niet op een normale manier verzorgen.
Zowel het tweede paarse kabinet (in 2002) als het kabinet-Balkenende IV (in 2007) stelde als doel om uiterlijk in 2022 het perspectief van het dier en het soorteigen gedrag leidend te laten zijn voor het welzijn van dieren in de veehouderij. Dieren zouden niet langer worden aangepast aan het systeem, maar het systeem zou zijn aangepast aan de behoeften van dieren. Dieren die in kooien worden gehouden worden ernstig beperkt in hun soorteigen gedrag.
Dit amendement regelt dat dieren in de veehouderij niet langer mogen worden gehuisvest in kooien.
Volgens de indiener dient dit onderdeel in werking te treden op 1 januari 2023. Gezien de flexibele mogelijkheden tot inwerkingtreding hoeft hier verder niets voor te worden geregeld. De overgangstermijn sluit aan bij de gestelde doelen in de Beleidsnota dierenwelzijn van Minister Brinkhorst (2002) en de Nota dierenwelzijn van Minister Verburg (2007).
Vestering